Kamerstuk 24077-374

Verslag van een algemeen overleg

Drugbeleid


Nr. 374 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 augustus 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 15 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 juli 2015 inzake coffeeshopbeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 355);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 februari 2016 met aanbieding rapportage van de studie «Coffeeshops, toerisme, overlast en illegale verkoop van softdrugs, 2014. Verdiepende studie in 5 gemeenten» (Kamerstuk 24 077, nr. 362);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 23 mei 2016 over de stand van zaken na inwerkingtreding van het nieuwe artikel 11a Opiumwet (Kamerstuk 24 077, nr. 368);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 mei 2016 inzake besluit op WOB-verzoek over regulering van wietteelt en belastingheffing bij coffeeshops (Kamerstuk 24 077, nr. 370);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 31 mei 2016 inzake toezegging, gedaan tijdens het mondeling vragenuur van 16 februari 2016, over het bericht «Kliklijn voor drugs» (Kamerstuk 24 077, nr. 369);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 juni 2016 inzake de stand van zaken over de uitwerking van voorstel van het lid Kooiman inzake aanpassing van de Opiumwet (Kamerstuk 24 077, nr. 371).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: Volp

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Kooiman, Van Oosten, Van der Staaij, Van Toorenburg en Volp,

en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Dit overleg over het coffeeshopbeleid staat gepland tot 13.00 uur. Ik stel voor een spreektijd van vier minuten per fractie te hanteren en maximaal twee interrupties per woordvoerder toe te staan.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik zal dit overleg straks even verlaten omdat ik in de plenaire zaal moet zijn.

De afgelopen tijd is er veel gebeurd op het vlak van het coffeeshopbeleid. Er zijn nieuwe rapporten, nieuwe inzichten en nieuwe visies. Daar moet de politiek op reageren; dat staat vast. Mijn belangrijkste vraag is: wat gaat dit VVD/PvdA-kabinet doen? Springt het in op deze veranderingen of wordt het een uitstel tot na de verkiezingen? Ik hoor vandaag graag concrete acties. De coalitie regeert immers nu.

Ik ga allereerst in op het recente rapport van Van Kempen, Internationaal recht en cannabis II. Dat deed veel stof opwaaien. Uit deze vervolgstudie bleek namelijk dat overheden op basis van mensenrechten en zonder dat dit in strijd is met de internationale drugsverdragen ertoe verplicht kunnen worden om ongereguleerde wietteelt toe te staan. Belangen in het kader van veiligheid en volksgezondheid wegen immers zwaarder dan de VN-drugsverdragen. Dat is een baanbrekende conclusie, waar ik graag een reactie van de Minister op wil. De SP en D66 hebben daar vragen over gesteld. De Minister heeft hierop een paar keer gezegd: los van de vraag of ik het eens ben met deze conclusie .... Ik hoop dat de Minister vandaag gaat zeggen wat hij vindt. Is hij het nou eens met deze conclusie of niet? Zijn er wellicht redenen om het kabinetsbeleid op het gebied van cannabisteelt te wijzigen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Is het D66 bekend dat de hoogleraar over wie is gezegd dat hij dat allemaal zo fantastisch vindt, zich eigenlijk een beetje misbruikt heeft gevoeld door de manier waarop dit is gegaan? De VNG is gaan shoppen naar een hoogleraar die misschien wat aardigs kan zeggen over mensenrechten en drugsbeleid, maar dit is in ieder geval niet zijn boodschap. Ik hoor een beetje «het is gesterkt door een hoogleraar», maar die hoogleraar heeft het gevoel dat zijn rapport ongenuanceerd is uitgelegd. Hij herkent zichzelf niet in de getrokken conclusies. Is D66 zich daarvan bewust?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het CDA koppelt het rapport aan het VNG-rapport. Dat doe ik in mijn inbreng niet. Ik doel op wat gewoon feitelijk in het rapport staat: indien onderbouwd en beargumenteerd kan worden dat regulering bijdraagt aan bijvoorbeeld de volksgezondheid, aan positieve mensenrechten, is dat een opening; dat is belangrijker en gaat voor de gesloten internationale verdragen. In het eerste rapport werd gezegd «nee, het mag niet», maar nu is het «ja, het mag, mits je voldoet aan een aantal voorwaarden en je het kunt onderbouwen». Eerlijk gezegd, snap ik niet wat mevrouw Van Toorenburg probeert aan te geven. Ik doel op het rapport. Ik hoop dat zij, net zoals D66, het rapport goed heeft gelezen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan hoor ik D66 erkennen wat de heer Van Kempen heeft geschreven over het oneindig oprekken van mensenrechten en ik hoor D66 erkennen dat aan zijn opvatting onrecht is gedaan, mede omdat de VNG daarmee aan de haal is gegaan. Dat is eigenlijk een trieste conclusie. Ik hoor dat D66 zich daar wel in herkent, maar D66 gaat verder over het rapport, en dat is natuurlijk prima.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb wel vaker het idee dat het CDA van een andere planeet komt en daarin word ik nu eerlijk gezegd gesterkt. Wat ik zeg, sluit namelijk totaal niet aan op de conclusie van mevrouw Van Toorenburg. Ik hoop dat mevrouw Van Toorenburg en ik elkaar in dit debat wat meer proberen te vinden in plaats van dat wij conclusies naar ons eigen straatje proberen te vertalen, want dat helpt het debat denk ik niet.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ten tweede ga ik, speciaal voor mevrouw Van Toorenburg, in op de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG deed 8 juni een belangrijke oproep aan de Minister. 89% van de gemeenten vraagt het Rijk om te experimenteren met het toestaan van een gereguleerde cannabisketen, van de teelt tot en met de verkoop aan een gereguleerde gesloten keten. Volgens de VNG staat het huidige gedoogbeleid, waarin de voordeur wel is gereguleerd maar de achterdeur niet, een effectieve aanpak van drugscriminaliteit in de weg. Ik voeg daaraan toe dat hierdoor ook beter kan worden bijgedragen aan de volksgezondheid. Wat is nou de reactie van de Minister op deze oproep van de gemeenten? Ziet hij mogelijkheden om zijn beleid te wijzigen en bijvoorbeeld weer experimenten toe te staan? Ik hoor hem al zeggen «een Kamermeerderheid heeft tegen een motie van het CDA gestemd», maar er zijn nieuwe inzichten. Ik verwijs naar het rapport van Van Kempen en een grootschalige oproep van de lokale bestuurders. Ik zou het wat laf vinden als de Minister naar de motie zou verwijzen. Ik ben gewoon heel benieuwd naar de visie van de Minister hierop.

Ik ga in op mijn derde punt. De rechterlijke macht geeft aan grote moeite te hebben met het toetsen van het beleid aan de praktijk van de bestaande coffeeshop. Steeds vaker beroept de rechter zich op artikel 9a van het Strafrecht als hij feiten die het gevolg zijn van het gedoogbeleid, niet langer bestraft. Soms verklaren rechters het OM zelfs niet ontvankelijk. Het vervolgen van de coffeeshop omwille van de voorraad wordt «niet gepast» bevonden, omdat het beleid in de praktijk onmogelijk uitvoerbaar is. Het Openbaar Ministerie erkent dit. Hoe interpreteert de Minister deze geluiden uit de rechtspraak? Ik hoop dat de Minister hierop niet zal zeggen dat hij niet op de stoel van de rechter gaat zitten, want wij weten natuurlijk dat hij dat niet zal doen. Nu de rechters echter het belangrijke signaal geven dat het beleid niet werkt, is het wel belangrijk dat de Minister hierop reageert. De Minister is immers eindverantwoordelijk voor het beleid. Als de rechters kenbaar maken dat zij hun taak niet goed kunnen uitvoeren na een controle op de naleving van dat beleid, moeten wij dan niet kritischer nagaan hoe wij dat beleid kunnen wijzigen, opdat het beter aansluit op de praktijk?

Ten slotte doe ik een dringende oproep aan de Minister. Onlangs ontving de Kamer het besluit op een WOB-verzoek over de regulering van wietteelt. Er zijn enkele scenario's ontwikkeld. Die zijn niet naar de Kamer gestuurd. De Minister beroept zich daarbij op het WOB-besluit. Ik heb daar grote bezwaren tegen. Het desbetreffende document gaat niet over persoonlijke beleidsopvattingen, maar kan wel helpen om de Kamer inzicht te verschaffen in die verschillende scenario's. Waarom heeft de Minister deze verkenning laten uitvoeren? Wat was daar de aanleiding toe? Is er een opening? Wat gaat de Minister met de uitkomsten doen? Hoe ziet het vervolgproces eruit? Het lijkt mij raar dat je een opdracht geeft om iets uit te zoeken, maar met de uitkomsten vervolgens niks doet en een en ander doorschuift naar het volgende verkiezingsprogramma.

Ik heb schriftelijke vragen gesteld over Johan van Laarhoven. Ik zal daar nu niet te veel op ingaan, maar ik vraag de Minister wel om deze vragen nu eens echt te beantwoorden, zodat de Kamer duidelijkheid krijgt. Ik heb samen met negen partijen vragen gesteld. Ik ga ervan uit dat de Minister de vragen die ik voor de vijfde keer over deze situatie heb gesteld, nu wel beantwoordt.

Voorzitter, ik excuseer mij omdat ik naar de plenaire zaal moet.

De voorzitter:

Prima. U bent geëxcuseerd. Ik neem aan dat u daarna terugkomt. Ik hoor dat dat zo is.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Bij de tegenstanders van het legaliseren en reguleren van wiet lijkt de misplaatste moraal meer plaats te hebben dan het gezonde verstand. Als wij namelijk ons gezond verstand gebruiken, moeten wij concluderen dat reguleren de enige oplossing is in het belang van de volksgezondheid. Alleen dan kun je namelijk controleren wat de samenstelling van wiet is en alleen dan kun je voorlichting geven en wijzen op de risico's. Dan verschuift het niet naar de straathandel.

Het is ook veel veiliger. De VVD heeft een grote mond over de veiligheid in Nederland, maar deze VVD-minister creëert alleen maar meer onveiligheid en meer boeven. Het beleid is onveilig omdat mensen op een zeer onveilige manier gaan kweken. De burgemeester van Heerlen zei bijvoorbeeld heel terecht dat een wietplantage moest worden ontruimd omdat die vlakbij een crèche lag. Dat leverde zeer onveilige situaties op, bijvoorbeeld op het gebied van brandveiligheid. Het is natuurlijk absurd dat coffeeshophouders nog steeds zaken moeten doen met criminelen, en dan heb ik het nog niet eens over de georganiseerde criminaliteit die daar vaak weer achter zit.

Als de Minister dit zo hoort, is hij het dan met de SP eens dat zijn eigen visie nogal beperkt is? Ik geef het toe: de SP kijkt vaak eerst naar het belang van de volksgezondheid en misschien daarna naar het geld. De VVD vindt het huishoudboekje juist belangrijker. Op dit vlak is er echter sprake van een win-winsituatie: het is én in het belang van de volksgezondheid én in het belang van de financiën. Er zijn diverse onderzoeken geweest naar bijvoorbeeld de accijns die dit allemaal oplevert, naar de belasting en naar het uitblijven van bijvoorbeeld brandschade. Je kunt ook internationale vergelijkingen maken, bijvoorbeeld met Colorado. Er wordt ook bespaard op politie-inzet; ik kan een hele hoop opnoemen. Is de Minister bereid om hiernaar onafhankelijk onderzoek te laten doen? Het is denk ik heel goed om te weten hoeveel dit oplevert. Vanavond hebben wij een heel belangrijk debat over de middelen die wij inzetten voor veiligheid. Ik heb volgens mij al een keer voorgerekend dat het bijna een half miljard oplevert. Dat heb ik niet alleen gedaan, de ambtenaren op het ministerie hebben dat in 2010 ook al berekend. Is de Minister daar dus toe bereid?

Mijn collega Bergkamp heeft al het nodige gezegd over de internationale verdragen en het VNG-congres. De uitkomst van het VNG-congres is eigenlijk: laat het aan de gemeenten zelf, zorg ervoor dat er een landelijke programma komt waarbij alle partijen bij elkaar komen, zoek een aantal experimenten uit en werk die ook uit. Ik roep mijn collega's aan de andere zijde ertoe op om goed naar iedereen in het land te luisteren. Het zijn namelijk ook hun collega's die dit willen. Leg niet alles van bovenaf op en geef ook eens het vertrouwen aan de gemeenten. Ja, ja, de SP zegt het: geef vertrouwen aan de gemeenten.

Tot slot ga ik in op de handelsvoorraad. Ik heb dat altijd een raar iets gevonden. De handelsvoorraad die een coffeeshop momenteel mag hebben, is 500 gram. Dat dwingt coffeeshophouders om hun voorraad heel regelmatig aan te vullen, soms wel vier of vijf keer op een dag. Aanvullen en met een autootje rondrijden mag niet. Op een andere plek een wat grotere voorraad aanhouden, mag eigenlijk ook niet. Voorheen werd het nog weleens gedoogd, want het is de praktijk. Het is een beetje een absurde situatie. Rechters zeggen ook dat deze situatie een beetje absurd is. Momenteel is echter een heksenjacht ontstaan waarbij daar wat meer op wordt gecontroleerd. Ik roep de Minister op om deze heksenjacht te staken en coffeeshophouders gewoon hun werk te laten doen en hun coffeeshop veilig te laten bevoorraden.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Dit debat voeren wij al eindeloos. Het is een herhaling van zetten. Ik denk dat het goed is om daar niet te veel aan mee te doen. Het standpunt van het CDA is genoegzaam bekend. Ik zal een aantal aspecten onder de aandacht brengen, maar ik vraag mij echt af en toe af welke pillen de mensen die maar blijven roepen dat het veiliger wordt en allemaal beter is, zelf hebben geslikt. Het is echt verschrikkelijk.

Ik wist dat ik hierop geïnterrumpeerd zou worden, maar ik kon het niet laten. Kom maar weer.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het CDA zegt niet te snappen wat wij hier doen. Ik zou zeggen: be my guest en verlaat deze kamer. Als deze CDA-vrouwe niks anders heeft in te brengen dan «o, boe, het is slecht», vraag ik haar eens goed te luisteren naar een CDA-man, bijvoorbeeld Van Agt, grondlegger van het gedoogbeleid. Hij zegt: het is absurd dat wij hiermee verdergaan; zet er een punt achter en legaliseer, want dat is in het belang van de volksgezondheid. Tegen iemand die hier niet wil zijn, zeg ik: daar is de deur; neem dan ook niet deel aan dit debat.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vind het zo sneu dat hier alleen de linkse hobby mag worden vertolkt. Ik voel mij daarom toch geroepen om er wat over te zeggen. Er zullen inderdaad ook mensen van CDA-huize zijn die zeggen dat het coffeeshopbeleid failliet is. Ik ben het er eigenlijk wel mee eens dat het failliet is en daarom vind ik dat eigenlijk iedere coffeeshop gewoon dicht moet. Misschien hebben wij dan een probleem opgelost. Zo kijk ik ernaar. Maar goed, ook dat is bekend. Het is echt een herhaling van zetten. Iedereen die hier zit, weet precies wat wij gaan zeggen. We kunnen het doen, en ik ga het ook doen, maar af en toe denk ik: jongens, we hebben toch wel wat beters te doen. Maar goed. O, er komt nog een tweede ronde.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als we iets anders, beters te doen hebben, stel ik voor dat mevrouw Van Toorenburg ergens anders in dit huis een andere taak gaat vervullen. Dat lijkt mij ook beter, dan kunnen we hier verder met het maken van goede plannen in het belang van de volksgezondheid. Ik snap nog steeds niet waarom het CDA weigert te luisteren naar collega's in het hele land. Op het VNG-congres hoor je ook lokale mensen uit het land zeggen dat zij het huidige beleid niet langer houdbaar vinden. Ook een oud-minister van het CDA, een grondlegger van het gedoogbeleid, zegt: laten we nu legaliseren, want dat is beter.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij vinden dat niet beter en dat heb ik al 500 keer gezegd, dus dat ga ik ook niet herhalen.

Ik vervolg mijn betoog. Een aantal punten achten wij wel actueel en daar vragen wij graag aandacht voor aan de Minister. Ik doel op het feit dat steeds meer rechters besluiten: mensen zijn wel schuldig aan wat ze doen, maar we leggen ze geen straffen op. Nu gaan wij natuurlijk niet over uitspraken van rechters, maar ik vind dat wel een bevreemdende en zorgwekkende situatie. Ik constateer dat het Openbaar Ministerie gelukkig in meerdere gevallen in beroep gaat, maar ik wil eigenlijk ook aan de Minister vragen of hij pal naast de gemeenten blijft staan die echt wel willen optreden tegen de grote voorraden die elders worden bewaard. Dat was immers nooit de bedoeling van coffeeshops. De gedachte daarachter was gewoon dat er ergens op een hoekje misschien wat drugs voorhanden zouden zijn voor de enkeling die zichzelf naar de vernieling wilde helpen. Inmiddels is het uitgegroeid tot een soort megabedrijf. De enige groothandels die nog bestaan, zijn tegenwoordig coffeeshops, maar ik denk dat dat nooit de bedoeling is geweest.

Voorzitter. Ik merk dat u steeds heel bedenkelijk naar me kijkt, maar dat is niet de rol van de voorzitter. Mag ik dat even tussendoor zeggen?

Maar goed, mevrouw Kooiman geeft aan dat het een heksenjacht is. Ik hoop dat de Minister met deze heksenjacht doorgaat en ik wil graag van hem horen op welke manier hij die verder gaat faciliteren.

Wij hebben een onderzoek voorliggen over mensenrechten. Een aantal onderzoekers heeft daar een en ander over geschreven. Ik begrijp uit de reactie van de Minister dat hij de lijn dat het een kwestie van mensenrechten zou zijn, eigenlijk helemaal niet zo goed te volgen vindt. Hij heeft dat onderzoek heel goed gelezen, denk ik, en ook aangegeven dat er eigenlijk helemaal geen sprake kan zijn van een op positieve mensenrechten gebaseerde ruimte. Hij geeft ook aan dat het al helemaal niet zo is dat dit zou kunnen prevaleren boven het drugsgebruik en drugsverdragen. Een heel genuanceerd rapport. Ik denk dat de Minister het goed heeft begrepen. Ik vind het eigenlijk wel een beetje triest – laat ik dat vandaag gezegd hebben – dat de VNG op deze manier iets uit zijn verband wil rukken. Er mocht maar één uitkomst uitkomen, namelijk dat het gebruik van drugs en het drugsbeleid hier gestoeld zijn op mensenrechten en dat een en ander uiteindelijk alleen nog maar uitgebreid zal worden. Dat is heel erg zorgwekkend.

Een ander zorgwekkend punt is het feit dat er zo veel drugs worden gekocht op internet. We kunnen wel denken dat je alles kunt legaliseren en dat alles dan beter wordt, maar je ziet dat tegenwoordig eigenlijk meer op internet wordt gekocht. We hebben van de week berichten gekregen over een heel dark web. Dat is ook heel erg zorgelijk. We begrijpen dat het WODC daar onderzoek naar doet, maar kan de Minister nog iets zeggen over de manier waarop dat precies gebeurt? Deelt de Minister de zorgen van het CDA op het punt dat er eigenlijk via internet nog een crimineel circuit aan de gang is? Hoe gaan wij ervoor zorgen dat dat niet totaal uit zijn verband gaat?

Ik heb nog een punt dat maar zijdelings hierbij hoort, maar wij zijn zo gefixeerd op drugs vandaag dat ik de andere punten toch ook even meepak. Ik doel op de verkeerde pillen. Sommigen vinden het helemaal prima dat iedereen die pillen maar gebruikt, maar wij hebben in een uitzending van Brandpunt op 6 juni het verhaal gezien van ouders die hun kinderen verloren zijn of dreigen te verliezen aan drugs. Wij begrijpen dat Staatssecretaris Van Rijn een extra campagne wil starten. Kan de Minister daar iets meer over zeggen?

En tot slot: we begrijpen dat de Minister de Opiumwet nog niet wil aanpassen op het punt van allerlei stoffen die je ook zou kunnen verbieden. De wereld van de synthetische drugs is zich verder aan het ontwikkelen en ik vind het toch eigenlijk wel heel erg jammer dat de Minister op dat punt stilstand wil. Moeten wij dan echt met een initiatiefwet komen of gaat de Minister toch kijken wat voor ruimte hij waar vrij kan maken?

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik ben het in die zin met mevrouw Van Toorenburg eens dat ik wel heel veel herhaling hoor in de standpunten van de verschillende collega's die voor mij hebben gesproken. Ik vrees, zeg ik dan maar bij voorbaat, dat dit voor een deel ook bij mij het geval zal zijn. Ik kan het niet beter maken.

Ik vond het goed om eens even wat dieper in de historie te duiken, ook omdat het rapport van de VNG dat eveneens doet. Ook daarin wordt er gekeken hoe wij tot het gedoogbeleid zijn gekomen dat wij nu kennen. Dan stel ik vast dat de tegenstanders van het gedoogbeleid zeggen: het is te slap, je kunt drugsgebruik alleen effectief bestrijden als je het gewoon verbiedt. De voorstanders zeggen: luister, dit kan toch niet zo, want je dwingt mensen om zaken te doen met criminelen. De coffeeshophouders pleiten voor regulering van de aanlevering van hun koopwaar. Ik kan op zichzelf van alle kanten wel wat begrijpen. Het gedoogbeleid probeert in al die dingen een middenweg te vinden. De overheid wilde voorkomen dat het drugsgebruik en de gevaren daarvan te groot zouden worden. Ze wilde die dingen beperken. Men wilde ook onderscheid maken tussen harddrugs en softdrugs, vandaar de introductie van de opiumlijst waar mevrouw Van Toorenburg het net over had, en vandaar het verschil in bestraffing.

Er is, en dat staat ook in het VNG-rapport, sinds de jaren zeventig, tachtig, de jaren dat we hiermee begonnen zijn, natuurlijk wel wat veranderd. Het gebruik van cannabis, zo laat ik mij vertellen, is toch gestegen. Het aantal coffeeshops maakte een stijging mee. Dat daalt nu weer wat, om allerlei redenen. De schattingen lopen uiteen, maar ik durf toch te stellen dat Nederland, als je niet oplet, met softdrugs wel echt een exportproduct in handen heeft. Dat is niet iets waar ik nu bijzonder trots op ben. Die export is toch iets heel anders dan de vrijheid om in Nederland een joint te roken. Er kan heel veel geld mee worden verdiend en daar zit mijn zorg, want dat maakt dat de georganiseerde misdaad ongekend grote invloed heeft gekregen op dit hele proces. Men heeft gebruikgemaakt van het groeiende cannabisgebruik, van een misschien wel relatief lage strafmaat, noem het allemaal maar op. Daardoor is het geworden wat het is geworden.

Er zijn natuurlijk ook allerlei goede stappen gezet. Ik noem het ingezetenencriterium. Ik heb laatst zelf nog met een collega van het CDA een motie ingediend om burgemeesters de bevoegdheid te geven om drugspanden te sluiten, panden die tot grote overlast leiden. Feit is dat de georganiseerde misdaad hiermee wel heel strak verweven is. Kort en goed: ik maak er geen geheim van dat het hele systeem van gedogen voor mij niet per se ideaal is. Waar het mij echter echt om gaat, is dat je als overheid ervoor zorgt dat de problemen beheersbaar blijven. Daarin voel ik een grote verantwoordelijkheid.

Mevrouw Kooiman (SP):

Waar wij elkaar op vinden, is de aanpak van de georganiseerde criminaliteit, alleen denk ik dat wij een andere visie hebben. Ik ga het toch één keer proberen. Op werkbezoek in Tilburg was ik bij het ontruimen van plantages aanwezig. Dan zie je dat er vaak een tussenschakel wordt gebruikt. Mensen worden vaak onder druk gezet door de georganiseerde misdaad om hun pand open te stellen voor de teelt. Waarom geven wij de georganiseerde misdaad de ruimte en de kans om dat te doen? Waarom zeggen wij niet: we legaliseren het juist, we zorgen ervoor dat coffeeshophouders zaken kunnen doen met een legaal circuit in plaats van met het illegale circuit, en geven zo de georganiseerde misdaad gewoon geen kans meer?

De heer Van Oosten (VVD):

U vraagt mij waarom wij de georganiseerde misdaad een kans geven, nou, die geven we ze wat mij betreft dus juist niet! Sterker nog, er gebeurt in Tilburg ook een heleboel heel goeds. Ik sprak kortgeleden de burgemeester nog, die mij wel een schrikbarend voorbeeld aandroeg. U hebt het nu over Tilburg. De burgemeester zei dat daar 800 miljoen euro – het zijn schattingen – wordt omgezet in de hennepteelt. Ik ben helemaal niet tegen de vrijheid om een joint te roken, maar u kunt mij niet vertellen dat er in Tilburg voor 800 miljoen euro joints worden gerookt. Met andere woorden: die teelt is bedoeld voor de export naar landen waarin het gewoon verboden is. België wil het verbieden. Dat is dus geld dat op illegale manier wordt verdiend en dat vervolgens wordt gebruikt om wellicht te infiltreren in Brabant. Ik maak mij daar zorgen over. Ik maak daar geen geheim van en spreek dat hier ook zomaar uit.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan is het toch jammer dat de VVD niet praat met de agenten daar. Die agenten daar zeggen ook: als je dat tussenstuk eruit haalt en de georganiseerde misdaad dus geen kans meer biedt om mensen onder druk te zetten om panden open te stellen zodat daarin wietplantages gerund kunnen worden, haal je een deel van die export weg. Waarom biedt de VVD alleen maar de kans om boeven te creëren, in plaats van ze aan te pakken? Het ingezetenencriterium heeft er alleen maar toe geleid dat het aantal drugsrunners is toegenomen. Ik snap gewoon echt niet waarom de VVD boeven blijft creëren.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik vind dit een beetje een platitude, het spijt me dat ik het zo zeg. Wat mevrouw Kooiman nu doet, is de veronderstelling uiten dat zodra je iets zou gaan wijzigen, zodra je iets zou gaan veranderen, die criminelen ineens verdwenen zouden zijn. Ik schets u de situatie in Tilburg, waar voor 800 miljoen euro aan hennepteelt wordt gedaan. Denkt u nou werkelijk, mevrouw Kooiman, dat wanneer u dat morgen anders vormgeeft, die ineens vertrokken zijn? Nee! Ongeacht over welk systeem we het hebben, en we hebben het nu over het huidige systeem, zeg ik: aanpakken die criminelen! Dat is de echte zorg die ik heb. Aanpakken die criminelen, vanwege al die effecten die ze hebben of kunnen hebben op de veiligheid in ons land.

Ik ga door met de bijdrage die ik had willen leveren. Als je toewerkt naar een totaalverbod, dan kan ik dat niet rijmen – daarin ben ik duidelijk, ook tegenover de collega's van de SGP en het CDA welllicht – met het liberale uitgangspunt, waar ik dus ook voor sta, dat je er in dit land zelf voor moet kunnen kiezen om een joint te roken als je dat wilt. Drooglegging mag dan charmant lijken voor bepaalde tegenstanders, maar ik heb daar geen enkele fiducie in. Met het andere uiterste, totale vrijheid-blijheid dan wel een vorm van regulering, moet je ook heel voorzichtig zijn, en zeker niet naïef. Ik had net met mevrouw Kooiman al een debat over de verwevenheid met de zware georganiseerde criminaliteit. Die ga ik echt niet wegdenken.

De VNG kwam net met een rapport, waarin wordt gesteld dat er ook mensenrechten in het geding zouden zijn. Mevrouw Van Toorenburg had het daar ook al over. Gelijktijdig lees ik in de antwoorden van de Minister dat hij zegt: in hetzelfde artikel in de Volkskrant wordt ook een hoogleraar opgevoerd die op zijn minst andere gedachten daarover heeft.

Ik zie aan de voorzitter dat ik moet afronden. Neemt u mij niet kwalijk. Ik zat te veel op mijn praatstoel. Ik wil alleen het volgende nog zeggen. Voor mij is er nu geen reden om ineens een ander standpunt in te nemen. Dat zei ik net bij de inleiding ook al. Daar zeg ik echter bij dat ik geen stop op het denken zet en dat ik mijn ogen ook niet sluit voor discussies die gevoerd worden, ook in mijn eigen partij; discussies waar ik ook zelf aan meedoe. Als u mij nu vraagt om ineens een ander standpunt in te nemen, meen ik dat ik goede argumenten heb om dat niet te doen. Ik wijs met name op de verwevenheid met de zware georganiseerde criminaliteit.

Mevrouw Bergkamp (D66):

De VVD zegt iets heel belangrijks. Ik haal één positief ding uit het betoog dat ik tot nu toe heb gehoord van de heer Van Oosten: ik stop niet met denken. Ik hoor de heer Van Oosten buiten de microfoon om zeggen dat hij dat nooit doet. Ik zou graag het volgende willen weten. Er zijn nieuwe inzichten, nieuwe ontwikkelingen. Wat houdt «ik stop niet met denken» dan in? Betekent dat het uitstellen van de discussie tot na de verkiezingen? Wat betekent dat nu voor de VVD, kijkend naar de nieuwe inzichten die er toch wel zijn?

De heer Van Oosten (VVD):

Daar ben ik heel duidelijk in. Ik neem geen ander standpunt in dan ik tot nog toe heb gedaan. Ik heb daar argumenten voor aangedragen. Voor een deel was u daar niet bij aanwezig, mevrouw Bergkamp, maar u kunt ze ongetwijfeld invullen, want ik heb ze ook eerder al verteld. Ze zijn niet nieuw. U was er nu even niet, maar normaal gesproken interrumpeert u mij altijd met iets in de trant van: goh, binnen uw partij is daar discussie over. En dan zeg ik: dat is een gezonde discussie en die ga ik natuurlijk niet uit de weg. Zo werkt het in dit land.

Mijn voornaamste zorg is het beheersprobleem dat daarachter schuilgaat. In het voorbeeld van Tilburg, waar mevrouw Kooiman zelf over begon, is dat die 800 miljoen euro die daar wordt omgezet, en dat gebeurt echt niet met cannabis die voor de gemiddelde Tilburger is bestemd. Die is bestemd voor de export, die is bestemd voor weet ik veel wat allemaal nog meer. Dat is geld dat vervolgens door criminelen wordt opgestreken en dat in dit land wordt geïnfiltreerd, en daar maak ik mij grote zorgen over.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Fijn dat de VVD de zorgen met mij deelt, maar dit was niet mijn vraag. Wat de VVD in ieder geval aangeeft, is: wij veranderen niet van opinie. Dat is de conclusie. Wij stoppen niet met denken, maar we veranderen niet van mening. Daar zit voor mij een heel grote tegenstrijdigheid in, maar laat ik iets anders vragen aan de VVD. De VVD zegt altijd: we moeten vertrouwen hebben in onze lokale bestuurders; wij zijn voorstander van de decentralisatie en ze snappen lokaal beter wat daar plaatsvindt. Nu ligt er een rapport voor van de VNG, waarbij 90% – ook heel veel VVD- en CDA-bestuurders – zegt dat het anders moet. Wat is de reactie van de VVD op zo'n oproep van lokale bestuurders dat het anders moet, in ieder geval als het waar is dat de VVD niet stopt met denken?

De heer Van Oosten (VVD):

Dat zeg ik u toch? Ik heb dat antwoord net gegeven en ook in de bijdrage die u voor een deel hebt gemist: ik constateer dat die rapporten er zijn, ook het rapport van die professor die een relatie legt met mensenrechtenverdragen, maar dat brengt mij nu niet ineens tot een radicaal ander standpunt. Mijn echte zorg zit in dat beheersprobleem, in die verwevenheid met de zware georganiseerde criminaliteit. U moet mij de eerste bestuurder in dit land nog aanwijzen die die zorgen niet ook heeft, mevrouw Bergkamp. Op het moment dat je iets wilt veranderen, moet je onder meer dat eerst aangepakt hebben. Daarnaast heb ik altijd verwezen naar de relatie met internationale verplichtingen. We hebben het rapport over de mensenrechtenverdragen. Er is echter ook Europese regelgeving waar we aan moeten voldoen, zoals de Minister in zijn antwoord geschreven heeft. Ook zijn er andere aspecten te noemen, zoals het geheel tegenstrijdige beleid in bijvoorbeeld België. Ik kom nu dus niet tot een ander standpunt. Ik neem wel kennis van die rapporten. Ik vind ze ook interessant om te lezen. Sterker nog, ik heb mijn bijdrage er voor een deel op gebaseerd. Dat mist u echter, mevrouw Bergkamp. Hier zult u het mee moeten doen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. We hebben vandaag weer een boeiend debat over een bekend onderwerp. Ik heb net de vreugdevolle conclusie getrokken dat het niet uitgesloten is dat D66 vindt dat de SGP toch gelijk heeft. Je moet niet stoppen met nadenken. Als je wel blijft nadenken, zoals D66 wil, kun je ook tot een tegenovergesteld standpunt komen. Ergo, D66 sluit niet uit dat de SGP toch gelijk heeft. Dat is toch het nieuws van deze dag.

Om positief te blijven: ik vond het eigenlijk wel mooi nieuws vanmorgen dat Dordt met stip is gestegen op de lijst van prettige steden. Allerlei congressen en zo zijn allemaal prachtig, en wetenschappers en onderzoeken die je dan probeert voor je karretje te spannen. Wat echter veel belangrijker is, is gewoon heel concreet de vraag wat er gebeurt met mensen die met hun voeten in de modder staan. De coffeeshops in Dordrecht aanpakken, dat is waar burgemeester Brok, mijn persoonlijke held in dit opzicht, heel goed mee bezig is. Hij is ook actief in de voorlichting. Niet het zoveelste clubje bijwonen met allemaal progressieve mensen die zeggen dat alles anders moet met het drugsbeleid, maar gewoon naar scholen gaan om voorlichting te geven over de nadelen van drugs. Je ziet gewoon dat dat werkt, dat dat helpt. Hij maakt zich wel zorgen over het walhalla dat er nog steeds is voor mensen die in de wietteelt hun geld verdienen. De vraag is of je dat moet oplossen door alles maar legaal te maken of juist door het strenger aan te pakken. Burgemeester Brok vindt dat je het strenger moet aanpakken. Dat is een lijn waar ik mij goed thuis bij voel.

Er is iets wat ik nog wel interessant zou vinden om te weten, al moeten we voorzichtig zijn met het vragen om allerhande nieuwe onderzoekjes, namelijk of we hebben geleerd van de ervaringen met reguleren in plaats van gedogen rond het bordeelverbod en prostitutie. Ik hoorde daarover eigenlijk dezelfde naïeve verhalen: als je maar zou gaan reguleren, zouden alle problemen opgelost zijn. We hebben na vijftien jaar keihard werken nu weer een nieuwe wet om de ellende aan te pakken. Zo makkelijk is het dus allemaal niet. Reguleren kan heel veel nieuwe problemen oproepen.

Wat wel terecht is – daarom blijft het onderwerp zo hangen – is de constatering dat het huidige beleid halfslachtig is. Iedereen zegt eigenlijk wel dat we echt moeten stoppen met het gedoogbeleid. Ik vind het heel fijn dat het CDA dat tegenwoordig ook zo hard roept. Daar kunnen we van leren. Het CDA heeft het zelf bedacht en heeft nu de conclusie getrokken dat het uiteindelijk toch niet werkt, dat het halfslachtig en halfbakken is en dat we ervan af moeten. Ik hoop dat dat standpunt meer navolging krijgt.

De SGP vindt het onlogisch om te verwachten dat we de uitwassen van illegale hennepteelt en de verwevenheid daarvan met de georganiseerde criminaliteit kunnen oplossen met experimenten met wietteelt of met de nieuwe cannabiswet. Niemand denkt toch serieus dat georganiseerde criminelen hun enorme financiële belang zomaar opgeven als wethouders zich gaan profileren als «wiethouders»? Bovendien zou het slechts een druppel op de gloeiende plaat zijn, omdat ongeveer 80% van de teelt in Nederland bestemd is voor het buitenland.

Ik heb nog een concrete vraag. We hebben in deze periode eerder moties aangenomen waarmee een Kamermeerderheid de Minister vroeg om met bepaalde zaken aan de slag te gaan. Wat is daarmee gebeurd? Ik doel allereerst op het verzoek om te bevorderen dat meer gemeenten in het gemeentelijk coffeeshopbeleid de verbinding leggen met preventief beleid ter voorkoming van drugsverslaving. Heeft de Minister zicht op het effect van zijn bevorderende inspanningen? Hoeveel gemeenten hebben inmiddels additionele criteria in het coffeeshopbeleid opgenomen ter voorkoming van verslaving? Een ander punt is dat een aantal jaren geleden een beperkt aantal gemeenten geen instantie had aangewezen voor de handhaving van wet- en regelgeving. Zijn er vorderingen gemaakt op dat terrein? Daar is ook een motie over aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om er bij de gemeenten op aan te dringen om een handhavende instantie aan te wijzen en daadwerkelijk te handhaven.

Mijn laatste punt is het ingezetenecriterium. Dat liep ook nog niet in alle steden even gelukkig. Welke maatregelen gaat de Minister inzetten tegen gemeenten die dit nog geen handen en voeten hebben gegeven?

De voorzitter:

Mijnheer Van der Staaij, gezien uw anciënniteit vraag ik u om tijdelijk het voorzitterschap van mij over te nemen. Dan kan ik mijn inbreng doen.

Voorzitter: Van der Staaij

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Volp.

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. Vanochtend bekroop mij het gevoel van Groundhog Day, een film waarin voortdurend hetzelfde scenario wordt afgedraaid. Ik zag vanochtend een artikel dat ik ongeveer anderhalf jaar geleden geschreven heb met Guusje ter Horst, die toen nog senator was. Ik had een andere achternaam. Dat is misschien het enige wat is veranderd en inmiddels zijn we wel weer anderhalf jaar verder.

Ik wil me richten op het rapport van de commissie-Schneiders en de reactie daarop in de position paper van de VNG. Ik vraag me toch af of de Minister die position paper heeft gelezen. Daarin wordt geen vrijheid-blijheid of een makkelijke oplossing geboden voor wat ook door de gemeenten geconstateerd wordt, door de VNG en door de commissie-Schneiders, namelijk dat het huidige beleid eigenlijk niet werkt. Dat is niets nieuws. Zij pleiten er weer voor – ook dat is niets nieuws – om aan de slag te kunnen met experimenten, waarbij een aantal vrij stevige voorwaarden wordt gesteld. Dus niets vrijheid-blijheid, maar ook aandacht voor preventie, zoals de heer Van der Staaij al noemde, aandacht voor de georganiseerde criminaliteit die daarmee echt niet direct de koffers pakt en naar het buitenland vertrekt, aandacht voor de prijs, aandacht voor jongeren en aandacht voor de manier waarop coffeeshops werken.

We hebben hier eerder over gesproken. Dat is gevoeglijk door alle collega's genoemd. Om te voorkomen dat we een volgend overleg, dat waarschijnlijk niet meer in deze regeerperiode plaatsvindt, weer starten met een Groundhog Day hoor ik graag van de Minister wat hij leert van hetgeen door de VNG is gezegd en wat hij daarmee doet. Wat betekent het rapport van de commissie-Schneiders waarin het veld en de gemeenten aangeven niet uit de voeten te kunnen met het huidige beleid? Dat is eigenlijk mijn belangrijkste vraag.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben ook benieuwd naar het antwoord van de Minister op de vraag wat hij heeft geleerd, maar ik ben ook wel benieuwd naar wat de PvdA nu eigenlijk heeft geleerd. Nog voor de tijd van mevrouw Volp, maar wel in deze regeerperiode, heeft de PvdA twee moties, van mevrouw Berndsen en mevrouw Kooiman, over het mogelijk maken van lokaal experimenteren en onderzoek doen naar gesloten en belastingplichtige coffeeshops weggestemd, waardoor zij geen meerderheid hebben gekregen. Daarna is er een soort verandering gekomen bij de PvdA, in elk geval als ik alle berichten in de media beluister. Wat heeft de PvdA dan geleerd? Er zit een verschil tussen het stemgedrag van nog niet zo heel lang geleden en dat van nu. Mijn vraag is dus wat de PvdA heeft geleerd waardoor zij eigenlijk is geschoven in visie en opinie.

Mevrouw Volp (PvdA):

Ook wij blijven nadenken. Dat is misschien het eerste punt. In de afgelopen periode hebben we ons steeds duidelijker uitgesproken voor het creëren van een mogelijkheid om te experimenteren. Dat is echt in de laatste jaren, de periode dat wij samenwerken op dit dossier, het punt waar wij op zitten, zelfs nadat mijn naam veranderd is. We hebben inmiddels ook weer nieuwe informatie. Dat is niet alleen het rapport van Van Kempen, maar met name de informatie van de VNG. Ik denk dat de commissie-Schneiders zeer behartenswaardige aanbevelingen heeft gedaan. Zij heeft ons gesterkt in de gedachte dat we hier middels experimenten naar moeten kijken, juist waar het niet een soort vrijgeven is met het idee dat daarmee alle problemen opgelost zijn. Ik denk dat het goede nieuws is dat we in zoverre leren. Volgens mij hebben we in de laatste periode een vrij consistent beleid gevoerd. We hebben ook steun gegeven aan vele moties die vragen om verandering en om een mogelijkheid om experimenten te doen. De realiteit hier in Den Haag is echter dat we daarvoor geen meerderheid hebben. Dat er draagvlak voor is, blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Motivaction. Het draagvlak is er bij gemeenten en bij kiezers. Je kunt je ook afvragen of de rechterlijke macht uit de voeten kan met het huidige beleid. Mijn oproep is opnieuw, daarin vindt mevrouw Bergkamp mij aan haar zijde, om te kijken hoe we deze impasse kunnen doorbreken.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij met de koerswijziging van de PvdA en dat er in elk geval in deze regeerperiode een ontwikkeling is geweest van «nee, geen experimenten» naar «ja, wel, en ook reguleren». Ik wijs mevrouw Volp er wel op dat haar partij in het kabinet zit. Ik kan niet echt zeggen dat we waar het gaat om drugsbeleid zo vooruitstrevend zijn. Ik vind echt dat er sprake is van stilstand en zelfs een stap terug.

Ik heb nog een vraag aan mevrouw Volp over de visie van de PvdA. De PvdA heeft het over experimenten. Zou het niet goed zijn als we gewoon een kader geven aan gemeenten om te kunnen reguleren? Ik snap de voorzichtigheid bij «we gaan een beetje dingen uitproberen». Het zou echter toch ook mooi zijn als we als Kamer zouden kunnen zeggen dat we reguleren mogelijk willen maken, van de teelt tot en met de verkoop? Is dat een koers waar de PvdA «ja» op kan zeggen vandaag?

Mevrouw Volp (PvdA):

Ik kan «ja» zeggen op de vraag van de VNG die er ligt om te kunnen experimenteren. Ik denk dat we dat nodig hebben. Dat is niet nieuw. Dat is een koers die de PvdA de afgelopen twee jaar al heeft gevolgd. We weten immers niet zeker – dat is waar met name partijen aan de linkerkant van deze tafel op wijzen – dat daarmee de problemen helemaal opgelost zijn. We hebben juist experimenten nodig om te bekijken wat werkt, ook omdat er grote lokale verschillen zijn. De gemeenten aan onze landsgrenzen kennen een andere problematiek dan bijvoorbeeld de hoofdstad of gemeenten in het midden van het land. Ik denk dat juist experimenteerruimte moet worden toegestaan. Dat is niet nieuw. Ik stel die vraag nu opnieuw aan de Minister.

De voorzitter:

Had u hiermee uw betoog afgerond, mevrouw Volp?

Mevrouw Volp (PvdA):

Nog niet.

Onze doelen zijn duidelijk. Wij vinden het met name van belang om de volksgezondheid en de gezondheid van gebruikers te beschermen en om overlast en criminaliteit te voorkomen. The war on drugs is niet meer van deze tijd. Stoere woorden en harde repressie moeten worden omgeruild voor instrumenten gericht op het verminderen van de gezondheidsrisico's. We willen dus inderdaad experimenten met reguleren.

Ik heb nog één punt. Mevrouw Van Toorenburg noemde dat ook al. We zitten met een werkelijkheid van een toename van onlineverkoop. Dat is volgens mij – ik kies een iets ander perspectief dan het CDA – een keerzijde van de manier waarop het huidige beleid werkt. Daar waar we coffeeshops sluiten, zullen mensen hun heil zoeken op de onlinemarkt, met alle consequenties van dien. Ik hoor graag een reactie van de Minister op deze ontwikkeling, want misschien hebben we hier opnieuw te maken met een negatieve bijwerking van wat we nu aan het doen zijn.

Mijn betoog is vrij kort, omdat het niets nieuws is. Ik wacht de antwoorden van de Minister af en hoop dat hij wel wat nieuws zal vertellen op deze Groundhog Day.

Voorzitter: Volp

De voorzitter:

We schorsen de vergadering vijf minuten, waarna de Minister zijn beantwoording zal starten.

De vergadering wordt van 10.44 uur tot 10.50 uur geschorst.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Dank aan alle woordvoerders voor hun bespiegelingen en beschouwingen over het coffeeshopbeleid. Overigens ook dank voor vragen die daar eigenlijk buiten vallen, maar die ik toch zal proberen te beantwoorden, ook al gaat het vandaag alleen om wiet, en niet om synthetische drugs. Ik ben graag bereid om daar even iets op te zeggen.

Laat ik vooropstellen dat het in de politiek altijd van belang is dat politieke partijen zo veel mogelijk herkenbaar blijven in hun standpunten. Ik denk dat dat vandaag uitzonderlijk is gelukt. Ik wil de partijen op dit punt dan ook complimenteren. Ik denk dat er weinig verwarring kan ontstaan over wie voor het gedoogbeleid is, wie voor een aanscherping of misschien zelfs wel het beëindigen van het beleid is en wie vindt dat een stap moet worden gezet in de richting van regulering of legalisering of iets in dien aard. Ik beluister ook een ondertoon. Alle partijen zeggen dat de zorg tweeërlei is, namelijk het belang van volksgezondheid en de aanpak van de zware criminaliteit die zich in de loop der jaren rond de wietteelt heeft ontwikkeld. Het kabinet en alle partijen zitten ten aanzien van die twee pijlers van volksgezondheid en de aanpak van criminaliteit op één lijn, maar over de details lopen de meningen uiteen. Dat maakt het des te boeiender, ook omdat er in de loop der tijd steeds weer nieuwe ontwikkelingen zijn. Partijen interpreteren die ontwikkelingen ieder op hun eigen manier, op een manier die hun goed uitkomt, die in hun straatje past. Dat is ieders goed recht, denk ik. Mevrouw Van Tongeren gaf al aan dat wetenschappelijke rapporten ook zo kunnen worden geïnterpreteerd dat het bepaalde partijen in de samenleving goed uitkomt, hoewel je net zo goed een interpretatie kunt volgen die de andere kant op wijst. Dat maakt het debat over het coffeeshopbeleid op zichzelf ook wel interessant, juist omdat er verschillend over wordt gedacht.

Ondertussen is de politieke realiteit dat er een aantal heldere moties ligt waarin het kabinet wordt opgeroepen om bepaald beleid uit te voeren. Zolang er geen andere moties in de Kamer liggen, zal dat ook het uitgangspunt van beleid zijn, nog daargelaten dat het kabinet zelf ook een eigen mening heeft over die twee pijlers: hoe zorg je ervoor dat de volksgezondheid het beste is gediend en hoe pak je de criminaliteit het hardst en het effectiefst aan?

Er is een groot aantal vragen gesteld. Daar zal ik uiteraard op reageren, hoewel mij de neiging bekruipt – bij de woordvoerders was dat ook te merken – om naar de Handelingen van het vorige algemene overleg te verwijzen, maar dat doe ik niet. Ik zal gewoon keurig antwoord geven op de vragen. Laten we nog even terugkeren naar de essentie van het coffeeshopbeleid. Die was, is en blijft vooralsnog de scheiding van softdrugs en harddrugs, het bestrijden van de overlast en de criminaliteit in verband met coffeeshops en het tegengaan van de handel in verdovende middelen. Een van de elementen daarin is het ingezetenencriterium waarmee de aantrekkingskracht van het Nederlandse drugsbeleid, dat ten opzichte van de ons omringende landen veel liberaler is, wordt teruggedrongen, met name ten aanzien van gebruikers afkomstig uit het buitenland. De handhaving van het ingezetenencriterium is uiteraard lokaal maatwerk. Ik kom zo nog even terug op de vraag van de heer Van der Staaij hierover.

Het is mij natuurlijk niet ontgaan dat een aantal burgemeesters zorgen heeft geuit over het huidige gedoogbeleid. Ik heb dan ook met interesse kennisgenomen van de recentelijk verschenen rapporten, waaronder die van de werkgroep van de VNG, waarin de problematiek die in de praktijk wordt ervaren met het huidige cannabisbeleid wordt benoemd. Uiteraard neem ik die zorgen serieus, maar ik heb ook goede nota genomen, ook in de gesprekken die ik heb gevoerd met de desbetreffende burgemeesters – dat gebeurde zelfs voordat het rapport werd uitgebracht, want wij werken op dit punt goed samen – dat het expliciet de bedoeling is van de VNG, zoals ook blijkt uit het rapport, dat dit een bouwsteen is voor de verkiezingsprogramma's van de diverse partijen en een rol vervult in een eventueel toekomstig regeerakkoord. Ik vind dat ook een verstandige aanpak van de VNG. Ik begrijp dat ook goed, want uiteindelijk zijn dat ook allemaal politici die heel goed begrijpen hoe je vanuit gemeenteland invloed kunt uitoefenen op de toekomst.

Tegelijkertijd heeft de heer Van Oosten volledig gelijk als hij zegt dat je, zelfs al zou je coffeeshops reguleren, nog steeds de productie voor de export overhoudt. Wat hij over Tilburg zei, is waar. Zelfs de persoon met de coffeeshops waarnaar mevrouw Bergkamp specifiek vroeg en met grote regelmaat en vasthoudendheid vragen over stelt, zou het niet voor elkaar gekregen hebben om 800 miljoen euro om te zetten in zijn coffeeshops. De heer Van Oosten heeft daar gewoon een punt. Niet alleen in Tilburg wordt wiet gekweekt, dat gebeurt ook op heel veel andere locaties. Dat blijkt ook uit het aantal ruimingen dat we doen. Ook al zullen we nooit tot op de kilo nauwkeurig kunnen bewijzen welk deel voor de export is en welk deel voor de interne markt, het spreekt voor zich dat iedereen moet accepteren dat er een achterdeur is, ook al zou je coffeeshops reguleren, legaliseren of wat dan ook. Je kunt ook het hele beleid beëindigen en zeggen: er is geen coffeeshopbeleid meer. Je zult echter nog steeds productie kunnen overhouden die bedoeld is voor de export en die criminelen in staat stelt om hun ondermijnende activiteiten voort te zetten. Of je nu voor of tegen allerlei vormen van regulering of achterdeurdiscussies bent, uiteindelijk zullen we moeten vaststellen dat het beeld dat sommige partijen schetsen – «als we dat doen, zijn alle problemen voorbij» – te rooskleurig is.

Ik merk overigens op dat de VNG hierin heel realistisch is. Die zegt: we willen dit punt in onze gemeenten opgelost hebben en zo kan dat 't best. De VNG is echter heel realistisch en zegt zich ten volle te realiseren dat niet opeens alle politiecapaciteit vrijkomt omdat die niet langer nodig is voor de aanpak van wietteelt en dat je niet van de ene op de andere dag een einde maakt aan de georganiseerde criminaliteit, die heel diep in de wietteelt zit. De export is nu eenmaal een feit. De VNG levert op een heel positieve manier bouwstenen voor een politieke discussie over toekomstig beleid en daarmee wil ik haar complimenteren.

De doelstelling van coffeeshopbeleid zoals we dat nu uitvoeren, gericht op kleinschalige en lokale verkooppunten, wordt nog steeds breed gedeeld. Het blijft belangrijk dat criminaliteit en overlast rondom hennepteelt worden bestreden door middel van een gezamenlijke en integrale aanpak. De afgelopen jaren zijn we daarin steeds beter geworden. We zijn in de aanpak van de hennepteelt steeds meer en steeds beter in staat om niet alleen wietplantages te vinden maar ook degenen die faciliteren. Mevrouw Kooiman gaf daar een voorbeeld van. Mensen worden gedwongen om wietkwekerijen in hun huis op te nemen. De realiteit gebiedt te zeggen dat het in de werkelijkheid keuzes zijn die mensen maken uit winstbejag, dat elektriciens werk verrichten, illegaal en zwart werkend, om die kwekerijen in te richten en dat er mensen zijn in de vastgoedsector die doelbewust hun werkzaamheden uitvoeren om wietkwekerijen in staat te stellen veel omzet te maken, waarvan een deel ongetwijfeld voor de export is bestemd. Daarvoor hebben we nu gelukkig een wetswijziging, die zeer effectief is en die heeft geleid tot een groot aantal veroordelingen. Ook rechters zien dat er sprake is van georganiseerde criminaliteit en het faciliteren van criminele activiteiten.

Ik kom op de individuele vragen. Ik heb het rapport-Van Kempen, ik heb de experimenten van de VNG, ik heb de handelsvoorraad en de rol van rechters daarbij, ik heb het reguleren en ik heb nog een bakje met overige vragen. Daar zitten ook de vragen in die strikt genomen buiten dit AO vallen, maar die ik wel zal beantwoorden.

Ik begin met het rapport-Van Kempen van de Radboud Universiteit. Ik denk dat ik in de brief die ik hierover heb gestuurd, heel helder ben geweest. Het standpunt in het rapport blijkt heel genuanceerd te zijn. Als de veronderstellingen zouden kloppen, zo staat er in het rapport, dan zou er, onder een aantal cumulatieve voorwaarden, de mogelijkheid zijn om te reguleren. Of die veronderstellingen kloppen, is niet nagegaan. Op dat punt bestaat verschil van mening. Er staat wel heel helder dat aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan. Er zou daadwerkelijk aannemelijk gemaakt moeten worden dat door middel van zo'n regulering ook effectiever aan mensenrechtenverplichtingen wordt voldaan. Noodzakelijk is dat democratische besluitvorming plaatsvindt in de nationale staten, zo valt te lezen. Ik hoef u er niet op te wijzen dat dat ingewikkeld zal zijn. Er mag ook geen nadeel zijn voor het buitenland, aldus het rapport. Het moet dan gaan om een gesloten systeem. Ik mag u erop wijzen dat dit een buitengewoon grote uitdaging zal zijn. Er zal dan ook geen sprake zijn van regulering. Het zal eerder een heel ander systeem moeten zijn. Dan zul je nog steeds, zo schrijft Van Kempen, een verplicht ontmoedigingsbeleid moeten hebben.

Ik hoef u niet uit te leggen, voorzitter, dat aan die voorwaarden op dit moment niet wordt voldaan en dat om die reden het rapport niet leidt tot de noodzaak om op basis van mensenrechtenverplichtingen de andere verdragsverplichtingen die we hebben terzijde te schuiven. Over die andere verdragsverplichtingen heeft de Radboud Universiteit vastgesteld dat je daaraan nog steeds moet blijven voldoen.

Ik heb al aangegeven wat het kabinet doet met de standpunten van de VNG. Ik kom hiermee op de vragen van mevrouw Bergkamp en mevrouw Volp. Ik vind wel dat in het VNG-rapport te weinig aandacht is besteed aan het ingezetenencriterium, vooral aan de vraag wat regulering, in welke vorm dan ook, doet met het ingezetenencriterium. De Raad van State heeft gezegd: zolang iets illegaal is, mag je de vrijheid van verkeer en goederen in de EU beperken. Het Europees Hof heeft dat bevestigd. Daar ligt de grondslag voor ons ingezetenencriterium. Ook al zou je het achterdeurbeleid reguleren of wat dan ook, je kunt het op basis daarvan beperken tot Nederland. De vraag is – helaas heb ik die vraag niet teruggevonden in het VNG-rapport; wel in een opmerking maar niet in een behandeling – of je, als je zou doen wat de VNG voorstelt, gegeven de uitspraak van de Raad van State en het Europees Hof van Justitie, nog wel het ingezetenencriterium kunt hanteren. Als dat niet zo is, zullen de partijen die voor regulering of legalisering zijn – bij legalisering spreekt het voor zich – moeten accepteren dat Nederland mogelijkerwijs de grootste drugsdealer van Europa wordt. Waarom? Omdat Duitsland, België en Frankrijk op geen enkel moment ook maar peinzen over een vorm van regulering of legalisering. Vrij verkeer van goederen zou dan betekenen dat Nederland de volledige productie en verkoop van cannabis zou moeten doen voor heel Europa. Dan komt men ook, want in het verleden gebeurde dat ook. Dat is een keuze en ik vind het jammer dat de VNG die er niet bij betrekt, want daarmee wordt de stemming «ja, we willen het anders» toch in een ander licht geplaatst. Ik beveel de Kamer aan daar nog eens over na te denken.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Bergkamp wil interrumperen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

De Minister interpreteert alle gegevens uit het rapport van Van Kempen vanuit zijn eigen invalshoek. Dat weten we ook van zijn voorganger ten aanzien van exportcijfers, THC en noem maar op. Als de veronderstellingen die in het rapport worden onderzocht kloppen, zou er ruimte zijn om de internationale verdragen te negeren, zou je kunnen zeggen. Dan gaan de mensenrechten voor. Stel dat er mogelijkheden zijn om die veronderstellingen aan te tonen, te bewijzen. In het rapport staat trouwens dat het niet eens hoeft te worden bewezen maar wel aannemelijk moet worden gemaakt. Zou de conclusie van de Minister dan zijn dat dit ruimte biedt om af te wijken van de internationale verdragen?

Minister Van der Steur:

Uit mijn vrij genuanceerde weergave van wat er in het rapport staat, blijkt dat niet wordt voldaan aan wat mevrouw Bergkamp zegt. Misschien ben ik het niet met haar conclusie eens, maar ik probeer mij op het rapport te baseren en dat is vrij helder. Aan een aantal veronderstellingen waarvan niet wordt vastgesteld of ze juist zijn, wordt een aantal cumulatieve voorwaarden verbonden waarvan we kunnen vaststellen dat we op z'n minst deugdelijk onderzoek nodig hebben. In het rapport staat: als je aan al die eisen en voorwaarden hebt voldaan en de veronderstellingen juist zijn, is de conclusie dat het op grond van mensenrechten zou moeten kunnen. Zelfs al zou dat zo zijn, dan denk ik dat daar internationaal best nog wel eens anders over gedacht zou kunnen worden. Het simpele feit dat wij het in Nederland zo interpreteren, wil niet zeggen dat het acceptabel is voor de verdragsluitende partijen bij de VN en in Europa. We moeten realistisch, nuchter en analytisch naar die rapporten kijken en dan moeten we vaststellen dat deze zwaluw nog geen zomer maakt; in ieder geval niet mevrouw Bergkamps zomer.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is inderdaad al zomer. Ik deel de opmerking dat we nuchter, realistisch en analytisch naar het rapport moeten kijken, maar ik vind dat de Minister geen antwoord geeft op mijn vraag. Stel dat de veronderstellingen kloppen, zijn er dan mogelijkheden? De Minister zegt: als Nederland kunnen we daar niet alleen naar kijken. Ik wil graag van hem horen wat hij zelf vindt, vanuit Nederlands perspectief. De SP en D66 hebben vragen gesteld. Een van de voorwaarden is ontmoedigingsbeleid, zo staat er. De Minister schrijft vervolgens: van regulering van wietteelt zal een tegengesteld signaal uitgaan. Er is geen enkele onderbouwing met onderzoek. Ten aanzien van de voorwaarden zie ik telkens een reactie van de Minister die het onderzoek negatief uitlegt, zonder onderbouwing. Hij geeft gewoon een opinie. Mijn reactie op het eerste deel van het betoog van de Minister is dus dat hij het heel negatief uitlegt. Mijn vraag is: stel dat de veronderstellingen kloppen, bieden de internationale verdragen dan ruimte? Ik wil een reactie van de Minister, zonder een verwijzing naar het buitenland. Wat vindt de Minister zelf?

Minister Van der Steur:

Het aardige is nu juist dat de Minister aangeeft wat hij ergens van vindt door een brief te schrijven aan de Kamer op basis van een rapport. Mevrouw Bergkamp heeft de brief voor zich. Dat vindt de Minister dus. Met alle respect, als mevrouw Bergkamp zegt dat er geen onderbouwing is voor de stelling dat er een positieve werking van uitgaat als je iets reguleert ... Het spijt me, ik kan me bijna niet voorstellen dat mevrouw Bergkamp zou beweren dat het voor de manier waarop de samenleving ernaar kijkt geen verschil zou uitmaken of je iets reguleert of niet. Dat is ook precies de reden waarom een aantal partijen in de Kamer stelselmatig vindt dat je dat absoluut niet zou moeten doen omdat alleen al het gedoogbeleid een veel te aanzuigende werking heeft, aangezien het de indruk wekt dat het allemaal ongevaarlijk zou zijn. Ik kan me bijna niet voorstellen dat mevrouw Bergkamp echt denkt dat ik een en ander moet onderbouwen. Ik zal dat overigens met grote vreugde doen in de toekomst; ik ben er nog een paar jaar, zoals u weet. De ervaring in de afgelopen eeuwen leert dat zodra je iets reguleert, daar het signaal van uitgaat dat het prima is om er gebruik van te maken. Ik denk dat we dat ook wel hebben gezien op terreinen als alcohol en sigaretten. Maar als mevrouw Bergkamp zegt «ik zie dat heel anders», is dat prima. Daar zullen we het dan in de toekomst met elkaar over hebben. Tot slot wijs ik erop dat het pas op 21 juni zomer is en nu nog niet.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb een punt van orde. Ik zou graag willen dat u mij helpt, voorzitter, om antwoord te krijgen op mijn vraag. Anders moet ik een tweede interruptie gebruiken. Overigens was het niet een brief van de Minister, maar een reactie op vragen die wij hebben gesteld. Misschien is het goed als de Minister dat in zijn bijdrage aangeeft. Ik heb, kijkend naar de antwoorden, gezegd: er staat steeds «los van de vraag of ik het eens ben met deze conclusie». Ik wil weten van de Minister of hij het eens is met deze conclusie of niet. Dat was mijn vraag.

De voorzitter:

Mag ik de Minister vragen om hier kort op te antwoorden? Ik stel voor dat hij dan verder gaat met zijn betoog. Volgens mij is dit iets wat niet tot een bevredigend antwoord zal leiden.

Minister Van der Steur:

Ik begrijp heel goed dat mevrouw Bergkamp dit graag wil. Ik vind echt dat we naar dit aspect en zo'n rapport heel zorgvuldig moeten kijken. In mijn weergave daarvan – het maakt niet zoveel uit hoe ik dat doe, want in alle gevallen is het het standpunt van de Minister – geef ik aan wat het rapport signaleert en waar de problematiek zit. Dat is mijn standpunt. Ik kan niet nu al de conclusie steunen of weerleggen. Dat doe ik ook niet. Ik snap de lijn, maar zelf ben ik er nog niet uit wat dit betekent voor de internationale verdragen waarbij we partij zijn. Ik denk dat dit een heel helder standpunt is.

De heer Van Oosten (VVD):

Door de interruptie van mevrouw Bergkamp verschuift de discussie naar de vraag in hoeverre een en ander zich verhoudt tot internationale verdragen. Ik heb de Minister beluisterd: je kunt er verschillend naar kijken. Het zijn niet alleen de mensenrechtenverdragen, maar ook de drugsverdragen en de Europese regelgeving. Mijn vraag heeft betrekking op iets wat de Minister kort daarvoor zei, namelijk dat hij vreest dat Nederland – in mijn eigen bijdrage zei ik dat ook – verwordt tot de drugsexporteur van Europa zodra je dat ingezetenencriterium verliest en dat, terwijl het rapport van de VNG als zodanig daar niet specifiek op inzoomt, niet uitgesloten kan worden dat ten gevolge van arresten et cetera dit wel degelijk het gevolg is. Ik vind het relevant om dit voor mezelf goed in kaart te hebben. Heb ik de Minister goed begrepen, of moet ik het anders zien?

Minister Van der Steur:

Dat is een zorg die ik heb. Het is geen vastomlijnd iets. Het is typisch iets wat uiteindelijk rechtersrecht zal zijn. Ik heb bij de VNG bepleit: als jullie een rapport willen maken, moeten jullie dat zeker doen en als jullie dat vanuit lokaal belang willen bezien, moeten jullie dat ook zeker doen, maar neem bij de standpuntbepaling wel het belang van het ingezetenencriterium in internationaal verband in ogenschouw en de vraag of dat ingezetenencriterium in het licht van de uitspraak van de Raad van State en het Europees Hof stand zal houden als een zodanige vorm van regulering wordt toegepast in Nederland dat het de facto een soort legalisering wordt. Op een aantal terreinen zal dat immers mogelijkerwijs het geval zijn. Ik zeg niet dat het definitief zo is, maar ik denk dat dit echt een punt is waar alle partijen de komende maanden goed over moeten nadenken bij het formuleren van eventuele plannen hieromtrent in hun verkiezingsprogramma's.

De heer Van Oosten (VVD):

Het gevolg van die de-facto-uitleg, de legalisering, kan dus zijn dat het ingezetenencriterium niet langer handhaafbaar is, met als gevolg – het is een veronderstelling, maar toch – dat dit tot overlast leidt en zeker ook tot drugsexport, wellicht nog meer dan nu.

Minister Van der Steur:

Om recht te doen aan de opmerking van mevrouw Bergkamp: ja, maar ook die veronderstelling moet je wel nader willen onderzoeken. De Raad van State en het Europees Hof zeggen, heel simpel: ja, het ingezetenencriterium mag. Dat betrof een zaak die was aangespannen door een Maastrichtse coffeeshop, onder leiding van de organisatie die daartoe was opgericht. Die hadden het ingezetenencriterium bestreden. Volgens mij is het zo gegaan dat eerst aan het Europees Hof van Justitie de zaak is voorgelegd. Het argument was dat dit een beperking was van de vrijheid van verkeer van goederen in de Europese Unie. Zowel het Europees Hof als de Raad van State heeft – ik parafraseer en simplificeer noodzakelijkerwijs; u moet mij dat niet kwalijk nemen – feitelijk gezegd: zolang cannabis een verboden middel is, mag je bepalen wie daarvoor in aanmerking komen en mag je het beperken tot de ingezetenen van je eigen land. Andersom redenerend moet je rekening houden met de mogelijkheid – ik zeg het heel voorzichtig, want ik kan niet treden in wat een rechter er uiteindelijk van zal vinden – dat bij vergaand of verdergaand reguleren het argument kan komen te vervallen. Ik denk dat dit aspect in het debat dat wij met elkaar voeren, ook de komende maanden in aanloop naar de verkiezingen of te zijner tijd in het kader van een regeerakkoord, wel moet worden meegenomen, met name omdat in de ons omringende landen, waarvoor we onze ogen toch niet kunnen sluiten, heel weinig beweging is te zien in de richting van regulering of legalisering van softdrugs. Dan zul je toch moeten accepteren dat het risico bestaat, precies zoals de heer Van Oosten zegt, dat als je het een verliest, dat het ander met zich meebrengt, namelijk dat Nederland hét productieland wordt. Dat kan. Ik zeg niet dat het zo is. Ik formuleer het heel zorgvuldig, maar het is niet uitgesloten. Ik denk dat dit typisch iets is wat goed moet worden uitgezocht.

De voorzitter:

Uw oproep aan de politieke partijen is helder.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben het een beetje beu ... Naast me hoor ik: ik wil het niet horen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil het heel graag horen!

De voorzitter:

De Minister is bezig met zijn beantwoording. Ik stel voor dat u, als u een vraag hebt aan de Minister, die stelt. Anders gaat hij verder met zijn beantwoording.

Mevrouw Kooiman (SP):

Zeker. Andere collega's luisteren gewoon als ik interrumpeer. Als ik de Minister zo hoor, gaat het alleen over onderbuikgevoelens, niet over feiten. Als de conclusie is dat er mogelijkheden zijn voor gemeenten om te kijken naar regulering, wil ik niet dat de Minister beren creëert en inspeelt op onderbuikgevoelens en angst zaait, in de zin van «o jee, het licht gaat uit als we iets anders doen». Ik wil dat de Minister daadwerkelijk onderzoek doet als hij zegt dat we een exportland worden. Ik ben het een beetje beu.

De voorzitter:

Dat is genoteerd. Ik stel voor dat de Minister verder gaat met zijn beantwoording.

Minister Van der Steur:

Aangezien er geen vraag is gesteld, ga ik verder met mijn beantwoording. Mevrouw Bergkamp en mevrouw Van Toorenburg hebben allebei gevraagd naar mijn reactie op de rechterlijke uitspraken in zaken waarin de handelsvoorraad hoger was dan toegestaan op grond van de criteria in de wet. Waarom hebben die niet geleid tot een veroordeling? Mevrouw Van Toorenburg zei terecht dat ik niet kan treden in rechterlijke uitspraken. In algemene zin wil ik zeggen dat de strijd tegen drugscriminaliteit met kracht wordt doorgezet door de regering. Ik stel ook vast dat in een groot aantal zaken gewoon veroordelingen worden uitgesproken, zowel op het gebied van voorbereiding als op het gebied van verkoop van softdrugs indien dat door het overtreden van het handelsvoorraadcriterium noodzakelijk is. Tegelijkertijd geldt dat het gedoogbeleid met zich meebrengt dat indien het handelsvoorraadcriterium niet wordt overtreden, er ook geen sprake kan zijn van een strafrechtelijke veroordeling. Dat is precies de reden waarom wij het handelsvoorraadcriterium hebben. Het is natuurlijk aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, waarbij hij rekening houdt met alle feiten en omstandigheden. Ik hoef er niet naar te verwijzen dat dit in individuele zaken ook gewoon wordt gedaan door rechters. Ik vind ook dat wij dat moeten blijven verwachten van rechters.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of ik naast de gemeenten blijf staan die willen optreden tegen coffeeshops. Het antwoord is uiteraard ja. Bij de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit is de gemeente een essentieel onderdeel. Een mooi voorbeeld daarvan is de Taskforce Brabant Zeeland en de intensivering in Zuid-Nederland. Daar worden ook stevige resultaten bereikt. We zien dat de aanpak van de hennepteelt onderdeel is van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het aantal aangepakte criminele henneporganisaties was in 2009 nog 46 maar in 2014 al 118. Bestuurders sluiten drugspanden. Ik ben naar aanleiding van een aangenomen motie van de heer Van Oosten in overleg met gemeenten over het nog verder aanscherpen van de mogelijkheid tot het sluiten van drugspanden. Daarnaast biedt artikel 11a van de Opiumwet nieuwe mogelijkheden, die ook uitgebreid worden gebruikt en leiden tot veroordelingen.

Ik ben het met mevrouw Kooiman en mevrouw Bergkamp eens dat het Nederlandse coffeeshopbeleid vanaf dag één een paradox kent, namelijk de achterdeur. Daarin moeten we gewoon realistisch zijn. Je kunt ervan vinden wat je vindt. Sommigen zeggen: die paradox verdient het om beëindigd te worden door regulering of iets anders. Anderen zeggen: nee, stop maar met die paradox, want die is lastig. Ik realiseer me dat er een paradox is en dat er een dilemma is. Wat als je alles afweegt? Eigenlijk heeft de regering dat continu gedaan. Het gedoogbeleid kent verworvenheden: de scheiding van soft- en harddrugs en verantwoorde ondernemers. Gelukkig zijn er daar heel veel van en dankzij de activiteiten van sommige aanwezigen komen er ook steeds meer coffeeshopondernemers die op een zorgvuldige manier te werk gaan, die zorgen voor goede voorlichting en die vinden dat ze een verantwoordelijkheid hebben voor de omgeving. Ik denk dat gemeenten daar ook naartoe zouden moeten willen zolang we het gedoogbeleid hebben. Dan zijn we echt op de goede weg om het gedoogbeleid verstandig uit te voeren.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of ik het mogelijk wil maken dat een grotere maximale handelsvoorraad wordt gedoogd voor coffeeshops en of ik ook maar even de stashplekken wil gedogen. Het antwoord daarop is: nee. We hebben een werkbaar coffeeshopbeleid, weliswaar met een paradox. Het doel is om kleine, beheersbare coffeeshops te maken. Dat is overigens een doel dat ook de VNG onderschrijft. Het is niet zo dat de VNG pleit voor grotere coffeeshops. Over het doel zijn we het met elkaar eens. Uitbreiding van de huidige mogelijkheden zal tegen de doelstelling ingaan. Ik ben dan ook niet bereid om de aanwijzing van het Openbaar Ministerie op dat punt aan te passen.

Mevrouw Kooiman vroeg of ik ga reguleren. Ik denk dat mevrouw Kooiman wel kan raden wat het antwoord is, want dat is niet veranderd. Ik wil nog wel een opmerking maken. Mevrouw Kooiman geeft aan dat er allerlei voordelen uit te behalen zijn. Ik verwijs haar naar rapporten uit 2010 en ook naar het recente rapport dat we openbaar hebben gemaakt. Daarin hebben we out of the box geredeneerd wat dat zou kunnen betekenen. Alleen bij legalisering kun je aan belastingheffing doen. Btw en dat soort zaken kunnen niet plaatsvinden bij regulering. Legalisering brengt weer een andere dimensie met zich, namelijk dat het in strijd is met bestaande wetgeving en dat het een aanzuigende werking heeft op het buitenland, zeker als Nederland als enige legaliseert. Welke consequenties zou dat hebben? Zo financieel fantastisch hoeft het noodzakelijkerwijs dus niet te zijn; ik zeg het maar weer voorzichtig. Ik wil erop wijzen dat ook het Europees Hof expliciet heeft bepaald dat btw en accijns niet op verboden producten mogen worden geheven en dat het er niet naar uitziet dat softdrugs in Europa worden gelegaliseerd. Daar zit dus wat minder muziek in dan mevrouw Kooiman en misschien ook mevrouw Bergkamp lief is. Dat maakt de discussie niet eenvoudiger, maar het is wel goed om die te voeren.

Mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Volp maakten zich met mij zorgen over het dark web en internet. Het risico dat er via het dark web en internet drugs worden verkocht, zowel soft- als harddrugs, is een groot punt van zorg. Mede op verzoek van de Kamer heb ik daar door het WODC een onderzoek naar laten doen. Dat is bijna gereed. Ik verwacht dat nog voor de zomer naar de Kamer te kunnen sturen. Omdat ik de zorgen deel en de signalen ken, heb ik onderzoek laten doen naar de aard en de omvang van verkoop van drugs via internet. Wij moeten ons daar wel zorgen over maken, maar wij kunnen ook vaststellen dat de reguliere drugsmarkt veel groter is dan wat er via internet gebeurt. Dat blijkt ook uit de global drugs survey, waarvan ik de Kamer ook op de hoogte heb gesteld. Aanpakken bij de bron blijft cruciaal, want uiteindelijk is internet alleen maar een middel en niet de basis waar het vandaan komt.

Mevrouw Volp vroeg of wij de indruk hebben dat door sluiting van coffeeshops uitgeweken wordt naar internet. Op dit moment zijn er nog steeds meer dan 500 coffeeshops in Nederland. Wij wachten het WODC-onderzoek op dit punt af, maar uit onderzoek blijkt voorlopig niet dat Nederlanders uitgebreid online cannabis kopen. Ik neem aan dat wij daarover naar aanleiding van het onderzoek nader van gedachten kunnen wisselen.

Mevrouw Bergkamp vroeg waarom er op het departement van Veiligheid en Justitie wordt nagedacht over de verschillende scenario's die zich in de toekomst zouden kunnen ontvouwen. Ik zou bijna de wedervraag willen stellen wat zij ervan zou vinden als op het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet werd nagedacht over scenario's die zich in de toekomst zouden kunnen ontvouwen. De Kamer zou mij terecht mogen bekritiseren als ik niet samen met mijn ambtenaren zou nadenken over de keuzes die in een komend regeerakkoord zullen worden gemaakt voor de toekomst van ons softdrugsbeleid. Ik denk dat het heel verstandig is dat ik alle opties die er zijn beluister. Zo heeft de heer Van der Staaij het over het beëindigen van het gedoogbeleid, het verbieden van coffeeshops en het beëindigen van de verkoop van softdrugs via coffeeshops in Nederland. Die keuze kun je maken. Het zou zomaar kunnen dat daar een meerderheid voor ontstaat. Voor mevrouw Bergkamp en mevrouw Kooiman geldt, en misschien voor mevrouw Volp ook een beetje, dat ze die achterdeur op een of andere manier willen reguleren. Ik vind dat de Kamer van mij mag verwachten en eisen dat ik daarover nadenk. Dat doe ik ook, maar dan wel in de breedte. Dat richt zich niet op de ene of op de andere. Als er bijvoorbeeld een discussie komt over een regeerakkoord, mag men ook van mij verwachten dat ik de betreffende onderhandelaars kan voorzien van de voor- en nadelen van die opties.

Wij kijken daar in alle rust naar. Het is een volledig ambtelijke exercitie, waarin ik aan de mensen vraag om vooral hun persoonlijke beleidsopvattingen met mij daarover te delen. Die zal ik in de toekomst ook graag delen als dat van mij wordt gevraagd in het kader van een nieuw regeerakkoord.

Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd of ik de vragen ga beantwoorden over een specifieke, in het buitenland vervolgde, verdachte Nederlander. Ja, ik zal uiteraard alle 34 vragen die mevrouw Bergkamp daar zelf over gesteld heeft en de daarbovenop komende vragen van andere partijen beantwoorden, maar het gaat om een in het buitenland lopende rechtszaak. Daarom kunnen niet alle vragen worden beantwoord. Maar daar is mevrouw Bergkamp mee bekend. Ik verwijs haar ook naar het interview met de betrokken persoon in Volkskrant Magazine van een tijdje geleden, waarin hij zelf heel inzichtelijk maakt hoe hij zijn bedrijf in Nederland heeft gerund. Misschien is het goed om daar ook kennis van te nemen. Dat is gewoon een open bron. Ik kan daar verder geen waardeoordeel aan verbinden. Ik stel alleen vast dat daarin een uitgebreid artikel is verschenen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik vind het heel vervelend dat de Minister een en ander insinueert door een artikel in de Volkskrant te noemen. Ik wacht de beantwoording af, maar ik wil de Minister wel vragen om objectief daarnaar te kijken, want het gaat niet zozeer om wat deze man in Nederland heeft gedaan, als wel om wat het Openbaar Ministerie met deze man heeft gedaan door iets te activeren in Thailand. Daar zijn de vragen van negen partijen ook op gericht. Ik hoop dat de Minister daar op een objectieve en eerlijke manier naar kan kijken.

Mijn vraag ging over de beleidsscenario's. Natuurlijk is het goed als je nadenkt over de toekomst, maar dat komt natuurlijk ergens vandaan. De Minister zegt dat de informatie maar klaar kan liggen voor een discussie over een mogelijk regeerakkoord. Als een departement met zo veel capaciteit toch de verschillende scenario's gaat onderzoeken, van de SGP tot en met D66, dan zijn de uitkomsten daarvan toch ook heel interessant en belangrijk voor de Kamer? Ik vind het getuigen van een soort kokervisie als je zegt: dan ligt het alvast klaar als er over een regeerakkoord wordt onderhandeld. Wij hebben immers nog maandenlang de tijd. Waarom wordt die informatie niet gedeeld met de Kamer, zodat zij, van de SGP tot en met D66, kennis kan nemen van de inhoud?

Minister Van der Steur:

Mevrouw Bergkamp vroeg of ik objectief en eerlijk wil antwoorden. Ik denk dat ik weinig andere keuzes heb. Dat zal ik ook altijd doen, maar voor zover die vragen zien op lopende strafzaken, al is het in het buitenland, heb ik beperkingen in de beantwoording. Zeker als het gaat om een heel specifieke, individuele zaak, wordt het voor een Minister heel ingewikkeld om daar standpunten over in te nemen. Dat is gewoon zo. Dat weet mevrouw Bergkamp. Langs die lijnen zal ik die vragen moeten beantwoorden. Het is ook heel bijzonder dat er zo specifiek over één strafzaak vragen worden gesteld, die ook nog in Nederland loopt, zoals mevrouw Bergkamp weet. Dus het is echt heel ingewikkeld om op heel veel vragen antwoord te geven, zonder daarmee de regels te overtreden die wij met elkaar hebben afgesproken. Maar ik zal dat met alle objectiviteit doen die ik in mij heb.

Dan kom ik op de vraag over de scenario's. Het is heel simpel. Je moet mensen in een departement de vrijheid kunnen geven om met elkaar en met mij na te denken over de voor- en nadelen van alle mogelijkheden die wij met het coffeeshopbeleid hebben. Als ik telkens tussentijds de Kamer moet rapporteren over de standpunten, dan wordt het erg onwerkbaar. Vandaar dat ik heb gezegd dat ik die scenario's niet zal openbaren. Het zijn echt gedachten van individuele ambtenaren. Als ik aan het einde van de rit een product zou hebben waarvan ik denk dat ik ermee naar buiten kan komen, dan wil ik best overwegen dat te doen. Als die gedachtevorming klaar is, zal ik er in ieder geval voor zorgen dat die terechtkomt bij degenen die werken aan de vorming van een nieuwe regering. Dat is ook gebruikelijk, want dan zal die vraag komen: wij willen dit of dat; wat betekent dat? Dat is nogal ingewikkeld. Dat blijkt ook uit de beantwoording. Er zijn ontzettend veel juridische aspecten, praktische aspecten, zaken die te maken hebben met de opsporing, vervolging en aanpak van georganiseerde criminaliteit. Daar moet je zorgvuldig in zijn. Ik vraag de Kamer om ons dat zorgvuldig en in alle rust te laten doen. Ik denk dat daar ook geen enkel bezwaar tegen kan zijn. Verder weet de Kamer wat het beleid is, maar dat wil niet zeggen dat ik stop met denken. Ik vind ook niet dat zij dat van mij mag vragen. Ik hoef ook niet alle gedachten die ik heb, om het uur met de Kamer te delen. Zij moet ons de ruimte laten om met elkaar aan het werk te zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66):

De Minister heeft een informatieplicht naar de Kamer. Daarom ga ik even nadenken over wat ik kan met dit antwoord. Natuurlijk moet het denken nooit stoppen. Natuurlijk is zorgvuldigheid van belang. Natuurlijk moet er ruimte zijn voor ambtenaren om daarover mee te denken, maar ik vind het nogal wat. Een aantal partijen heeft aangegeven een soort Groundhog Day te ervaren, een herhaling van zetten. Ik ervaar dat niet zo. Ik denk dat er elke keer nieuwe informatie komt waar je op moet anticiperen. Maar het is wel de Kamer versus een departement met heel veel mensen. Gelet op de capaciteit is het voor ons lastig om al die scenario's en alle mitsen en maren heel goed te onderzoeken. Ons kan het heel erg helpen in de discussies, die wij hier heel vaak voeren, om die scenario's te krijgen. Dus ik wil toch aan de Minister vragen: wanneer zijn die scenario's klaar en kunnen deze dan naar de Kamer worden gestuurd, gelet op zijn informatieplicht?

Minister Van der Steur:

Dan rijst de vraag of ik wel zin heb om het door te zetten. Alle stukken die hierover worden gepubliceerd, worden door iedereen altijd gebruikt vanuit zijn eigen invalshoek. Ik zou ook graag met het Openbaar Ministerie, de nationale politie en collega Van Rijn van VWS eens even al die scenario's willen doorakkeren. Maar als mevrouw Bergkamp zegt «wij willen continu op de een of andere manier weten hoe dat proces verloopt», dan kan ik het beter niet doen, want dan eindigt het in een debat als dit waarbij de een het scenario «volledig sluiten» omarmt en de ander het scenario «legaliseren» en dan ook nog zegt dat ik het wil. Dat is echt een uitdaging, dus ik vraag de Kamer op dat punt terughoudend te zijn, omdat ik vind dat ik moet kunnen blijven nadenken. Het is mevrouw Bergkamps goed recht om precies te willen weten hoe dat nadenkproces precies verloopt, maar dan weet ik niet of ik dat ga doen.

De voorzitter:

Uw antwoord is helder. Er is een interruptie van mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):

Natuurlijk hebben wij het recht om het te vragen, maar de Minister heeft ook de plicht om die informatie te verstrekken. Het is ook helemaal niet zo gek wat wij vragen, want in 2010 zijn ook de brede heroverwegingen naar de Kamer verzonden, waarin wij ook al een deel van het denkwerk van ambtenaren hebben gekregen. Het verbaast mij zeer dat in het WOB-verzoek van RTL dat ik onder ogen kreeg, andere informatie staat dan de informatie die vervolgens naar de Kamer is gezonden. Dan rijst bij mij de vraag welke informatie waar is. Waar moeten wij het mee doen? Ik wil namelijk wel openheid van zaken in dezen, zeker als de media andere informatie krijgt dan de Kamer.

De voorzitter:

Deze vraag is vergelijkbaar met die van mevrouw Bergkamp, dus misschien kan de Minister die kortheidshalve als één vraag beschouwen.

Minister Van der Steur:

Ik wil één opmerking maken, want dit is wel belangrijk. Als zoiets als een brede heroverweging naar de Kamer wordt gestuurd, dan is dat een onderzoek dat gereed is en dat voorzien wordt van ministeriële goedkeuring. Dat is iets anders dan wat nu gevraagd wordt. Nu wordt mij gevraagd om iets naar de Kamer te sturen halverwege een proces, waarin ik heb gezegd: ik wil weleens weten hoe wij nadenken over die scenario's; ik zou het op prijs stellen om dat ook bijvoorbeeld eens met de nationale politie te bespreken. Als ik het daarna of halverwege het proces naar de Kamer stuur, dan weet ik nu al dat wij in het proces niet bereiken wat wij willen bereiken, namelijk dat er echt eens open gedacht wordt over waar het heen gaat. Dus ik zal mij op dit punt echt beraden, omdat ik vind dat je ook binnen een departement de mogelijkheid moet hebben om scenario's in kaart te brengen zonder dat daar onmiddellijk allerlei conclusies aan worden verbonden. Natuurlijk ben ik, zodra ikzelf vind dat de scenario's compleet zijn, graag bereid om die aan de Kamer te sturen, maar dat zal pas volgend voorjaar zijn, net zoals de brede heroverweging.

De voorzitter:

Ik beschouw het als een toezegging dat de informatie naar de Kamer komt zodra die gereed is. Mevrouw Kooiman, als u een vraag hebt waarop de Minister mogelijk een ander antwoord geeft, dan mag u die stellen. Anders stel ik voor dat wij verdergaan.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dit is heel grappig, want iedereen hier aan tafel is bezig verkiezingsprogramma's te schrijven en dan mogen wij niet ons voordeel doen met informatie die ambtenaren mogelijk wel hebben. Daarom heb ik specifiek gevraagd naar het onderzoek van deze Minister. Er is al heel veel bekend. De brede heroverwegingen zijn bekend. Er is waarschijnlijk al heel veel onderzoek gedaan in de gebieden waar ze cannabis al gereguleerd hebben. Is het geen idee om dat nou gewoon naast elkaar te leggen en naar de Kamer te sturen?

Minister Van der Steur:

Toen ik uw rol vervulde, heb ik de Minister ook gevraagd naar de stand van zaken, ook internationaal gezien. Dat heeft mijn voorganger toen heel netjes gedaan. Daar heb ook ik geen enkele moeite mee. Wij moeten alleen even kijken wanneer wij dat zouden kunnen doen. Ik vrees dat ik dat misschien niet klaar heb voor de totstandkoming van uw verkiezingsprogramma. Dat lijkt mij lastig, maar ik ben graag bereid om op basis van het rapport van de vorige keer te bekijken waar wij met de internationale ontwikkelingen staan. Daar kunnen wij bijvoorbeeld ook de uitkomsten van de UNGAS in meenemen. Dan zouden wij nog een keer kunnen bekijken hoe enthousiast men in Uruguay is over de legalisering die ze daar hebben doorgevoerd en wat men in Amerika ervaart in een enkele staat waar men die vrije verkoop heeft. Ik heb er op zichzelf geen bezwaar tegen dat wij dat in het najaar ter hand nemen. Ik denk dat dat ook goed is, want ik vind het zelf ook van belang om op dat punt de vinger aan de pols te houden. Ik spreek daar bijvoorbeeld ook met mijn Amerikaanse collega over als ik die in Nederland heb. Dus ik ben graag bereid om in het najaar eens even een update te geven van die brief aan de Kamer over de internationale stand van zaken.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

Minister Van der Steur:

Dat doe ik, voorzitter. De heer Van Oosten heeft gevraagd naar de voortgang van zijn motie over de bevoegdheid van de burgemeester om drugspanden te sluiten. Dan gaat het vooral om het probleem waar hij heel erg fijngevoelig de vinger op gelegd heeft. Dat is het volgende probleem. Er is geen enkele discussie over dat de burgemeester een pand kan sluiten als daar een wietkwekerij in zit en er allerlei plantjes of stekjes staan. Ik denk ook dat we dat moeten willen, alleen al voor de veiligheid. De heer Van Oosten zei dat burgemeesters tegen het probleem aanlopen – zo heb ik zijn motie in het debat destijds ook begrepen – dat als die kwekerij volledig klaarstaat – alle lampen hangen er, er is irrigatie, de elektriciteit wordt illegaal afgetapt – maar er geen stekje te vinden is, zij dat pand niet kunnen sluiten. Er is dan dus wel alles aanwezig wat nodig is, maar de drugs zijn er niet. Ik heb hier inmiddels overleg over gevoerd met een aantal burgemeesters, maar heb het nog niet besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. Uit het overleg met de burgemeesters blijkt dat zij het geschetste beeld herkennen. Ik heb daarop gevraagd hoe serieus en hoe groot dit probleem is. Dat antwoord komt nog. Ik vind het van belang, te weten hoe vaak dit voorkomt om er goed maatregelen tegen te kunnen nemen. Ik heb inmiddels van een aantal burgemeesters gehoord dat zij tegen dit probleem aan zijn gelopen. Dat betekent dat ik het punt van de heer Van Oosten inmiddels iets scherper in beeld heb. Ik neem mij voor om nog voor de zomer, mede naar aanleiding van het gesprek met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, de Kamer erover te rapporteren.

Mevrouw Van Toorenburg heeft twee vragen gesteld die een beetje buiten de orde vallen, maar die ik toch zal beantwoorden. Deze vragen gaan over designerdrugs. Naar aanleiding van een door mevrouw Kooiman en mevrouw Van Toorenburg aangeslingerd punt dat door een specifieke, zeer beminnelijke politieagent in Tilburg naar voren is gebracht, heb ik een brief naar de Kamer gestuurd. Ik heb de agent zelf er vervolgens ook over gesproken. Zoals ik in de brief aan de Kamer al schreef, vindt het OM dat het op dit moment voldoende mogelijkheden heeft om ook dit soort gevallen waar de nationale politie op wijst aan te pakken. Het gaat dan om de precursor voor synthetische drugs. Tegelijkertijd ben ik zelf nog wel met de gedachtevorming bezig. Zoals ik al schreef, vind ik dat het voorstel dat er ligt waarschijnlijk niet de geëigende weg is, maar dat we wel verder moeten gaan met de gesprekken – er staat er deze zomer nog een gepland – om te bezien of we alles hebben wat nodig is om het wél te doen.

Een groot punt, ook in de brief, is dat inmiddels de snelheid waarmee een stof, zowel een synthetische drug als een precursor, op de lijst kan worden geplaatst enorm veel hoger is geworden. Het gaat nog maar om een paar maanden, terwijl het vroeger heel erg lang duurde. Maar ook in die paar maanden kan het nog steeds zo zijn dat de politie feitelijk vaststelt dat ze op dat moment niet kan handelen zoals ze dat zou willen doen. Zoals ik ook in de brief heb geschreven, zit ik er heel positief in. Ik wil er graag verder over spreken met het OM en de politie. Dat ga ik ook doen. Ik hoop de Kamer na de zomer een nadere stand van zaken te kunnen geven.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel kort. Ik ben daar blij mee, want in de brief leek het een beetje alsof de Minister er geen heel grote stappen in wilde zetten. Maar ik hoor hem nu zeggen dat hij dat wel gaat doen, dat hij door gaat praten en dat, als daar iets uitkomt, hij daarmee naar de Kamer komt. Dat betekent dat ik geen initiatiefwet hoef te maken. Ik wacht even totdat de Minister er serieus naar heeft gekeken. Ik vind het namelijk echt belangrijk dat we niet iedere keer achter de feiten aanlopen bij die vreselijk gevaarlijke synthetische drugs.

Minister Van der Steur:

Dat ben ik helemaal met u eens. U hoeft zich er inderdaad geen zorgen over te maken. Ik zou u ook afraden om een initiatiefwet te maken op basis van het voorstel, want daar hebben we echt naar gekeken. We hebben het beklopt en bepoteld en zijn tot de conclusie gekomen dat het waarschijnlijk niet zal leiden tot het gewenste resultaat. De vraag is nu wat wel tot dat resultaat leidt. Ik kijk daar echt verder naar. Het zit op twee elementen: de synthetische drugs, dus het eindproduct, die steeds weer van karakter veranderen, en de precursoren. De vraag is hoe we voorkomen dat op een legale manier grondstoffen voor drugs naar Nederland worden gebracht. Het probleem daarbij is dat voor een groot deel van die grondstoffen geldt dat zij niet alleen maar gebruikt worden voor drugs. GHB bijvoorbeeld bestaat voor een deel uit gootsteenontstopper. Je kunt in Nederland geen verbod instellen op gootsteenontstoppers, want er zijn nu eenmaal gootstenen die ontstopt moeten worden, hoe graag ik zo'n verbod ook zou willen, want ik geloof wel dat je je moet realiseren dat het niet verstandig is om een product te drinken dat op basis van gootsteenontstopper wordt gemaakt. Ik zou dat willen afraden. Mevrouw Kooiman had het in haar bijdrage over gezond verstand. Op dit soort terreinen denk ik dat het gezond verstand best wat zou kunnen prevaleren.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar preventie, naar aanleiding van Brandpunt. Er zijn twee campagnes waarin op dit punt actie wordt ondernomen. De een, Celebrate Safe, is speciaal gericht op festivals en evenementen. Daarnaast is er op 21 april een campagne gelanceerd die er speciaal op gericht is om ouders meer en beter te laten beseffen wat er op die feesten allemaal gebeurt. Afgelopen week stond in Vrij Nederland een interessant artikel waarin een aantal gebruikers van xtc aangaf dat zij achteraf gezien misschien wat minder enthousiast op jonge leeftijd daarmee hadden moeten beginnen. Ik vond het een vrij somber artikel. Ik beveel het graag in de aandacht van de leden aan. De GGD en het Trimbos-instituut zullen vanaf september een nieuwe formule lanceren voor ouderavonden over drugs en drugsgebruik, waar ze zelf ook actie in zullen ondernemen. Een en ander is onder leiding van het Ministerie van VWS.

De heer Van der Staaij vroeg of we leren van de regulering van het bordeelverbod. Ik denk niet dat hij verwacht dat ik nu reageer op hoe het met dat bordeelverbod is gegaan. Dat debat voeren we donderdagavond; dan kunnen we het erover hebben. Het is echter wel van groot belang dat we met elkaar blijven kijken naar de volksgezondheidseffecten van de manier waarop we nu omgaan met softdrugs. Het kabinet trekt daarbij nog steeds de conclusie dat er voldoende grond is om het gedoogbeleid voort te zetten, maar het is ontegenzeggelijk zo dat de wereld niet stil heeft gestaan – dat gold ook voor de prostitutiesector – en dat we daarom altijd met elkaar door moeten blijven denken. Ik proef ook in de Kamer dat er weliswaar anders maar breed wordt nagedacht over de vraag wat verstandig is voor de toekomst.

De heer Van der Staaij heeft ook gevraagd hoeveel gemeenten de additionele criteria hebben opgenomen in hun gemeentelijk beleid om verslaving te voorkomen. De heer Van der Staaij heeft tevens aan mijn voorganger gevraagd om ervoor te zorgen dat die criteria allemaal werken in alle gemeenten. Dit verzoek is bij motie door de Kamer versterkt. Uit het rapport over coffeeshops in Nederland blijkt dat circa 42% van de gemeenten bijkomende criteria hebben opgesteld die gericht zijn op preventie, bijvoorbeeld de aanwezigheid van preventiemateriaal in de coffeeshops. Ik vind overigens dat verantwoordelijke ondernemers daar helemaal geen gemeentelijk beleid voor nodig zouden hoeven te hebben; zij moeten dat gewoon zelf doen. Dat is ook het punt dat ik in eerste instantie maakte. Ook is er sprake van andere criteria die zien op eisen ten aanzien van de bedrijfsvoering, het beheer, de openings- en sluitingstijden en de zorg voor de omgeving. Ten slotte merk ik nog op tegen de heer Van der Staaij dat vrijwel alle gemeenten het ingezetenencriterium hebben opgenomen in hun gemeentelijk beleid. De handhaving daarvan kan lokaal worden afgesproken. Ik heb recentelijk nog met een aantal burgemeesters daarover gesproken en deze aangesproken op het landelijke beleid en het belang van het opnemen van het ingezetenencriterium. Mede naar aanleiding daarvan is door een aantal burgemeesters toegezegd dat zij dit zouden opnemen. Overigens zei een aantal burgemeesters dat het landelijk beleid is en dat ze het dus gewoon kunnen uitvoeren. Het ziet er dus heel positief uit.

De heer Van der Staaij heeft ook gevraagd naar de uitvoering van de motie over de handhavingsinstantie. Ter uitvoering van deze motie heb ik alle burgemeesters van coffeeshopgemeenten een brief gestuurd om het belang te benadrukken van een landelijke, coherente aanpak van drugstoerisme en van het aanpassen van het gemeentelijk beleid daaraan. Het beste moment van handhaving van het ingezetenencriterium wordt bepaald door de lokale omstandigheden. Daar kunnen dus ook lokaal afspraken over worden gemaakt. Dat gebeurt in de lokale driehoek. Daarmee wordt het lokale coffeeshopbeleid vormgegeven. Ik heb in mijn brief van 1 juli 2015 de Kamer dienovereenkomstig geïnformeerd. Daar waar ik kan, blijf ik daar ook op letten. Tegelijkertijd moeten wij ons realiseren dat de VNG een rapport heeft waarin een groot aantal gemeenten andere standpunten heeft. Dus ook dit punt is in beweging.

De voorzitter:

Ik dank u voor de beantwoording in eerste termijn. Ik zie dat er bij de Kamerleden behoefte is aan een tweede termijn. Daarvoor zal een maximumspreektijd gelden van twee minuten per woordvoerder.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. In dit algemeen overleg is duidelijk geworden dat de Minister doorgaat met zijn beleid en daarbij beren op de weg creëert. Ik merk dat de afstand tussen de samenleving en zijn beleid steeds groter wordt. 70% van de samenleving wil dat het anders wordt. De afstand tot de lokale bestuurders neemt ook toe; 90% van hen vindt dat het beleid moet worden aangepast. Ook uit de rechtspraktijk komen steeds meer van dergelijke signalen. De Minister zegt dat hij blijft nadenken. De woordvoerder van de VVD zei dat zojuist ook. Dat is allemaal heel leuk, maar wat komt er dan uit dat denkproces? Als ik deze signalen afgeef, is het mij nog steeds niet helder wat de Minister daarmee gaat doen. Of is het echt zo dat zijn beleid zijn beleid is en dat hij daar niets in gaat wijzigen?

De Minister zei ook dat de Kamer gelijk heeft dat het een paradoxaal beleid is. Maar wat vindt de Minister daar dan van? Het woord «paradoxaal» kan soms positief zijn, maar ik denk niet dat de Minister het hier positief bedoelde. Verder gaf de Minister aan dat het coffeeshopbeleid «werkbaar» is. Ik vraag mij echt af of hij dat nog verder kan onderbouwen, want er zijn natuurlijk heel veel signalen dat dat niet zo is.

Ik ben blij dat de Minister de conclusie over het rapport van Van Kempen niet wegwuift. Hij bevestigt het echter ook niet; hij laat het in het midden. Mijn vraag is of hij een nadere analyse van dit rapport kan geven.

Ik heb nog een vraag over beren op de weg en het creëren van een bepaald beeld. Ik ben heel benieuwd hoe de Minister terugkijkt op de tweet waarin hij schreef dat er mensen zijn overleden als gevolg van hasj of wiet. Ik krijg daar veel vragen over. Ik denk dat het fijn en goed zou zijn als de Minister kan aangeven hoe hij terugkijkt op die uitspraak, want die creëert natuurlijk een behoorlijk beeld.

Tot slot wil ik graag dat de Minister erkent dat er door de war on drugs steeds meer een verschuiving is naar het internet en de import van cannabis steeds meer toeneemt.

Ik kondig alvast een VAO aan. Ik denk dat dat belangrijk is, gezien de reacties tot nu toe.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. De Minister gaf in de eerste woorden van zijn betoog aan dat de Kamer niet is veranderd in haar mening. Nee, wij zijn inderdaad heel standvastig. Maar ik zou de collega's willen oproepen om eens goed te kijken naar hun achterban. Ik hoop ook echt dat er moties komen op congressen voor de verkiezingen, zodat er eens een keer een realistische kijk komt op het cannabisbeleid.

Ik ben heel erg blij met de semitoezegging van de Minister dat hij gaat kijken naar internationale vergelijkingen. Ik wil goed afstemmen wat de Minister precies bedoelt, want daarover verschillen wij weleens van mening. Volgens mij heeft de Minister het over de inhoud, maar ik vroeg voornamelijk naar de financiële consequenties, accijnsheffingen en dat soort zaken. Wil de Minister toezeggen dat hij daar ook goed naar zal kijken?

Dan wat betreft de voorraad, de stash. Natuurlijk wil de Minister er niet aan. Ook als het gaat om gewoon luisteren naar gemeentes wil de Minister er niet aan. Ik zie dat de Minister vooral heel erg bang is, beren op de weg ziet en alleen maar gebruikmaakt van zijn onderbuik. Dat is jammer. Ik steun dus het verzoek om een VAO. Dat wordt nog leuk.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Misschien is het helemaal niet nuttig om al onze argumenten iedere keer weer te herhalen. Misschien is het echter wel aardig om vandaag nog eens mijn motivatie te herhalen, de reden dat ik zo faliekant tegen ben. Dat kan misschien een verheldering zijn.

Als je tien jaar gevangenisdirecteur bent geweest, eerst jaren bij vrouwen en de laatste jaren bij de jeugd, kun je uiteindelijk niet anders uit een bajes stappen dan met een enorme drijfveer drugs te stoppen. Al die kinderen die mij vroegen, «ja maar, mevrouw Van Toorenburg, die drugs kunnen toch niet zo slecht voor je zijn, als je ze op iedere hoek kunt kopen?»; ik kon die kinderen, die allemaal totaal aan gort gedraaid waren, bijna niet uitleggen dat het zó vreselijk slecht is. Dát is de reden dat ik zo gemotiveerd ben en blijf om strijd te voeren tegen drugs. Met mij zijn de Moedige Moeders dat. Laten we ons vandaag weer uitspreken voor hen en hen complimenteren met het werk dat zij doen voor al die ouders die hun kinderen helemaal kapot gedraaid zien worden door de enorme toevloed van drugs en de gemakkelijke beschikbaarheid ervan. Dat is mijn innerlijke drijfveer en dat maakt dat ik er zo uitgesproken over ben.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als oud-gezinsvoogd herken ik wel dat je geen drugs moet leveren aan kinderen. Maar we hebben het vandaag over het coffeeshopbeleid. Zoals mevrouw Van Toorenburg weet, leveren coffeeshops niet aan kinderen of jongeren, maar aan volwassenen. Om die reden zijn wij voor regulering. Je hebt dan namelijk geen straathandel of internethandel, waaraan kinderen ten prooi vallen. Als mevrouw Van Toorenburg verstandig zou zijn, zou zij dan toch met mij eens zijn dat je moet reguleren in plaats van deze kinderen ten prooi te laten vallen aan de straathandel?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, absoluut niet. Ik heb te veel gezien. Ik weet waar ze het kopen, hoe ze het kopen en dat het onder de 18 en boven de 18 gebeurt in de coffeeshops waar we allemaal zo lyrisch over zijn. Nee, nee en nog eens nee.

Ik ben heel blij dat de Minister ingaat op het ingezetenencriterium, omdat ik een aardig onderzoek heb gelezen over de tijd dat we het ingezetenencriterium ineens gingen hanteren. Toen zijn er een paar slimmeriken van de Universiteit van Amsterdam in Maastricht gaan kijken wat er gebeurde. Laten nou, toen het ingezetenencriterium werd ingesteld en de buitenlandse studenten minder drugs konden kopen, de prestaties van de universiteit ineens omhooggaan zijn. Ik vond dat een heel interessant onderzoek. Misschien is het aardig om dat hier te noemen. Het ingezetenencriterium heeft dus heel mooie effecten.

Ook al klink ik dan wat mat op de motivering en de inhoud: mijn drijfveer heb ik vandaag mogen noemen. Laat dat tenminste nog gezegd zijn.

De voorzitter:

Dat gezegd hebbende, is er nog een interruptie van mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik snap het gevoel van mevrouw Van Toorenburg over de gezondheid ook wel, zeker die van kinderen. Ik weet nog wat er in Amsterdam gebeurde met heroïne in de illegaliteit op straat, en hoe mensen zichzelf naar de verdoemenis hielpen, totdat er gereguleerd werd en mensen de mogelijkheid kregen om goede naalden en een alternatief voor heroïne te krijgen. Dat is ook een vorm van reguleren, die beter was voor de volksgezondheid. Als mevrouw Van Toorenburg nou echt geïnteresseerd is in de volksgezondheid, dan ziet ze toch dat het beter is om te reguleren? Coffeeshops hebben de mogelijkheid om voorlichting te geven. Met reguleren kunnen we zorgen voor een ontmoedigingsbeleid. Mensen weten zo ook wat ze roken. Ik snap best het gevoelige verhaal van mevrouw Van Toorenburg, maar laten we bekijken wat reëel is in plaats van vast te blijven zitten in onze ideologieën. Laten we kijken naar de feiten over wat goed is voor de volksgezondheid.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dit wordt een echo van eerder en ik denk dat het terecht is dat mevrouw Bergkamp die hoort. Ik geloof er gewoon niet in dat we naast legaliseren en vrijgeven de boodschap kunnen geven dat het heel slecht voor je is. We voeren hetzelfde debat over de kansspelen. Straks worden allerlei illegale gokhandelaren toegelaten op de markt. We gaan hun de voorlichting in handen geven om niet te gokken. Ik geloof daar gewoon niet in. Kinderen zeiden tegen mij: mevrouw Van Toorenburg, u kunt niet tegen mij zeggen dat het slecht is als ik het op iedere hoek van de straat kan kopen. Daarom zeg ik dat ik er nooit voor zal zijn. Heroïne is illegaal. Het mag niet, en terecht. Voor mensen die inmiddels helemaal kapot zijn, hebben we gelukkig iets bedacht. Ik weet dat wij daar heel lang kritisch op geweest zijn. We zijn er inmiddels duidelijk in dat het voor de volksgezondheid soms goed kan zijn om mensen iets te verstrekken. In de gevangenis heb ik vrouwen methadon moeten geven terwijl ik met angst en beven zag wat het met hun lichaam deed en hoe verwoestend het was. Helaas kunnen we dat niet meer stoppen. Laten we niet dezelfde kant opgaan met de softdrugs door ze nog vrijer te geven en nog meer mensen totaal aan gort te zien draaien.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik spreek hier gewoon als Kamerlid. Dat deed ik gisteren, in mijn vorige bijdragen bij deze debatten en ik hoop dat ik het morgen ook nog mag doen, maar eerlijk gezegd heb ik aan mijn bijdrage in eerste termijn niets toe te voegen, anders dan dat ik de Minister bedank voor zijn nadere uitleg en de antwoorden op mijn vragen.

Voorzitter: Van Toorenburg

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. In het position paper van de VNG staat heel helder dat het debat over het cannabisbeleid zich in een impasse bevindt. Ik denk dat we daar vandaag een mooie rituele dans vanuit de loopgraven aan hebben toegevoegd. Het debat wordt vanuit ethische en morele posities gevoerd. Ik ga hier niet uit mijn ervaring als, overigens nooit gebruikt hebbende, arts aangeven waarom ik denk dat wat de VNG nu wil, wel een goed idee is. Dat is immers exact wat de VNG ons verwijt.

Mevrouw Bergkamp heeft terecht benoemd dat het maatschappelijk draagvlak niet strookt met het kabinetsbeleid. Ik vind dat zorgelijk. Het kabinetsbeleid zou heel goed geënt moeten zijn op het maatschappelijk draagvlak. We zien in de Kamer een te groot verschil tussen wat er in de maatschappij gevoeld wordt en waaraan het kabinet op dit dossier vasthoudt.

Het is belangrijk dat de Minister op basis van wat de VNG nu naar voren heeft gebracht opnieuw gesprekken voert. Er is een aantal toezeggingen gedaan, die ik probeer in positieve zin tot mij te nemen. Daarbij spreek ik de hoop uit dat naar aanleiding van het toegezegde aanvullende onderzoek een nieuwe gedachte preferent zal worden. Bij het VAO zullen we moeten bepalen wat de standpunten zijn.

Ik dank de Minister voor de beantwoording, maar veel verder zijn we vandaag niet gekomen.

Voorzitter: Volp

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik ben ook weer blij met de opmerkingen van de diverse woordvoerders in de tweede termijn. Ik zie uit naar het VAO, want ik ben altijd benieuwd wat dat zal opleveren. Wie weet ontstaan er dan wel nieuwe standpunten en nieuwe meerderheden in de Kamer. Het zou zomaar kunnen.

Mevrouw Bergkamp vroeg mij te onderbouwen dat het coffeeshopbeleid werkbaar is. Daar zijn we de afgelopen jaren mee bezig geweest. We weten dat er een paradox is, zoals mevrouw Bergkamp ook zei. Die is niet noodzakelijkerwijs negatief; ik denk dat die voor een heel groot deel positief is. Het gedoogbeleid kan binnen de wettelijke kaders eigenlijk alleen maar met die paradox functioneren, en dat doet het. We hebben dat veelvuldig laten onderzoeken. De volksgezondheidselementen zijn daarbij denk ik evident. Dat wordt ook onderschreven door collega Van Rijn.

Met elkaar willen we naar kleinschalige coffeeshops die voor lokale gebruikers functioneren, op een verstandige en verantwoorde manier. Overlast moet worden bestreden en criminaliteit moet krachtig worden aangepakt. Wij vinden dat op lokaal niveau binnen de wettelijke kaders een effectieve aanpak mogelijk moet worden gemaakt. Dat gebeurt ook. De lokale driehoek is daarbij essentieel.

Ik vind dan ook dat de redenen waarom we destijds het gedoogbeleid hebben gecreëerd, overeind zijn blijven staan. Om die reden zet het kabinet het gedoogbeleid voort en luistert het dus niet naar de signalen van partijen die zeggen dat we het gedoogbeleid moeten beëindigen. Tegelijkertijd bewegen we dus ook niet de andere kant op. Daar is gelukkig steun voor van een Kamermeerderheid.

Ten behoeve van een komend regeerakkoord willen we in kaart brengen wat eventuele keuzes voor consequenties zouden hebben. Als daar ergens in het voorjaar volgend jaar iets uitkomt, ben ik best bereid om te bezien of dat eindresultaat ook naar de Kamer gestuurd zou kunnen worden. Daar kunnen we het in de komende maanden misschien nog een keer over hebben. Ik stel in ieder geval vast dat de Kamer het verstandig vindt dat ik niet stilsta en alle mogelijkheden nog eens de revue laat passeren. De Kamer geeft mij ook de gelegenheid om dat in alle rust te doen. Ik zal dat doen en de Kamer te zijner tijd in ieder geval ten behoeve van een eventueel regeerakkoord daarover informeren.

Mevrouw Bergkamp vroeg of ik een nadere analyse wil geven naar aanleiding van het rapport-Van Kempen. Het is zo dat ik niet om het rapport van Van Kempen heb gevraagd. Ik heb aangegeven wat ik van het rapport vindt en hoe het naar mijn mening zegt dat er mogelijkheden zouden zijn. Er is een uitgebreid debat over. In de Volkskrant heeft een hoogleraar al gezegd niet te geloven dat de mensenrechtenverplichtingen überhaupt zover kunnen gaan. Ik denk niet dat het goed is dat ik vervolgens weer onderdeel wordt van die discussie. Ik ben van plan om het rapport te laten zoals het is. Iedereen kan daar zijn of haar voordeel mee doen.

Mevrouw Bergkamp vroeg nog te reageren op een tweet die ik als Kamerlid heb gestuurd. Het is misschien niet passend dat ik als Minister reageer op een tweet van een Kamerlid, maar ik wil daar best antwoord op geven. Ik heb het ook al een paar keer in de media gedaan. Ik stuurde toen de tweet dat ik mensen ken die overleden zijn aan het gebruik van softdrugs. Ik deed dat kort door de bocht omdat 140 tekens niet zo veel ruimte laten. Ik heb een van de hier aanwezige mensen nog weleens uitgelegd waar die tweet vandaan kwam. Ik zal het heel kort zeggen en zal proberen dat zonder emotie te doen. Een van mijn goede jeugdvrienden heeft in een periode nadat hij meerderjarig geworden was, gevonden dat het een goed idee was om ongelooflijk veel softdrugs te gebruiken. Daar had hij zonder enige twijfel al aanleg voor; dat weten we allemaal. Hij is vervolgens zeer ernstig schizofreen geworden en als gevolg van die ziekte overleden. U zult het mij toch niet kwalijk nemen dat ikzelf altijd het gevoel heb gehad dat hij misschien nog onder ons was geweest als hij dat niet gedaan zou hebben. Ik vind het fijn dat mevrouw Bergkamp dat nog eens aan mij vraagt, omdat het mij de gelegenheid geeft om dit te zeggen.

Tegelijkertijd realiseer ik mij dat de Nederlandse overheid heel goed inziet dat cannabis ook een medicinale werking heeft en die voor heel veel mensen met ziektes een heel positieve bijdrage kan leveren. Om die reden hebben wij de medicinale toepassing van softdrugs al heel wat jaren geleden gedoogd, gereguleerd en gelegaliseerd, met als gevolg dat mijn collega van VWS misschien wel een van de grotere drugsdealers van Europa is. Het is terecht dat dit zo is, omdat we de positieve kanten van cannabis onder ogen willen blijven zien.

Ik zit er zelf dus zeer genuanceerd in. Ik zie de voordelen van cannabis, maar heb ook uit eigen ondervinding meegemaakt wat de nadelen ervan zijn. Ik ben blij dat mevrouw Bergkamp mij in staat stelt om dat punt nog eens onder de aandacht te brengen. Dat heeft er ook toe geleid dat ik geen tegenstander ben van het gedoogbeleid. Dat zal ik ook nooit worden. Wel zie ik dat het voor een aantal mensen heel onverstandig is om in hoge mate cannabis te gebruiken als dit de consequenties daarvan zijn. Ik ben blij dat mevrouw Bergkamp mij de mogelijkheid heeft geboden om dat te zeggen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dank voor deze uitleg van een persoonlijke situatie. Ik waardeer dat en ben ook blij om te horen – hoe raar dat ook klinkt, want het is een heel trieste situatie, zeker als die je persoonlijk aangaat – dat schizofrenie daar een oorzaak in is geweest. Uit de tweet leek het dat hasj en cannabis leidt tot doden. Dat beeld is ontstaan. Ik ben blij met de nuance en de openheid van de Minister waarmee hij daarop reageert.

Ik heb een vraag gesteld waar de Minister nog niet op geantwoord heeft. Is niet een negatief neveneffect van de War on Drugs dat de import toeneemt? Ik krijg signalen van coffeeshops dat er meer hasj en wiet wordt geïmporteerd in plaats van dat er export is. Ook zou er een verschuiving zijn naar straathandel en internet.

Minister Van der Steur:

Mevrouw Bergkamp heeft er natuurlijk altijd gelijk in als zij erop wijst dat de georganiseerde criminaliteit die we nog niet in de kop hebben gedrukt, in staat is om softdrugs te importeren in Nederland via dezelfde routes als waarmee zij harddrugs importeert. Dat zal zij blijven doen. Ongeacht wat we met het coffeeshopbeleid doen, moeten we ons realiseren dat het voor de georganiseerde criminaliteit altijd interessant zal blijven om voor de lokale markt softdrugs te blijven importeren. We zijn overigens heel effectief in het vinden van die drugs. We pakken steeds meer, bijvoorbeeld in de Rotterdamse haven. Maar het is zeker zo dat we de problemen nog niet hebben voorkomen.

Dat brengt mij op een interessant ander punt. Ik heb de VNG meegegeven om eens na te denken over de gedoogde verkoop van hasj. Zoals mevrouw Bergkamp weet, wordt hasj grotendeels in het buitenland geproduceerd, die via de gedoogde lijnen in Nederland wordt verkocht. Toen de VNG mij uitnodigde om te zeggen wat ik vind van het onderzoek, heb ik aangegeven dat het passend zou zijn als burgemeesters eens na zouden denken over de vraag of zij mee moeten werken aan de financiering van de internationaal georganiseerde criminele organisaties die de hasj naar Nederland brengen. Ook daar heeft de VNG tot mijn spijt geen ruimte voor genomen. Ik geef graag in overweging aan de hier aanwezige partijen om daarover nog eens na te denken.

Mevrouw Kooiman vroeg mij naar een semitoezegging. Ik ben heel duidelijk geweest over mijn toezegging; ik doe nooit semitoezeggingen. Ik ben graag bereid om dezelfde exercitie te herhalen als die mijn ambtsvoorganger heeft gedaan op verzoek van de Kamer. Ik zal een stand van zaken geven van de manier waarop het in de wereld nu gaat op het gebied van softdrugsbeleid. We zullen kijken naar de laatste stand van zaken in Amerika, in Zuid-Amerika en Europa. Als er informatie beschikbaar is over bijvoorbeeld de opbrengsten in de paar staten in Amerika waar ze tot een soort legalisering zijn overgegaan, ben ik graag bereid om die informatie te verstrekken. Dat zal ik in het najaar doen.

Ik herken mij niet in het beeld dat mevrouw Kooiman schetst dat ik niet luister naar de gemeenten. In alles wat ik bijvoorbeeld over de VNG heb gezegd, laat ik juist zien dat ik ongelooflijk veel luister naar gemeenten, dat ik met hen in contact sta en dat we het debat levendig voeren. Ik herken mij al helemaal niet in de parafrase van mevrouw Kooiman dat ik bang zou zijn, beren op de weg zou zien en vanuit mijn onderbuik reageer. Zij kan mij veel verwijten, maar op dit onderwerp neem ik toch over het algemeen standpunten in op basis van de feiten, een analyse daarvan en van de omstandigheden. Dat leidt er misschien toe dat ik niet het standpunt van mevrouw Kooiman deel, maar ik help mevrouw Kooiman en de woordvoerders van andere partijen, zowel die het willen verbieden als die het willen legaliseren, wel steeds bij hun standpuntbepaling door aan te geven wat de consequenties zijn. Ik vraag hun vriendelijk om daar in de komende maanden bij de bepaling van verkiezingsprogramma's verder over te blijven nadenken, en dat niet te doen op basis van angst, beren op de weg en zeker niet met de onderbuik, maar gewoon op basis van feiten.

Ik dank mevrouw Van Toorenburg voor de opmerkingen die zij heeft gemaakt. Ik waardeer zeer haar opmerking over haar motivatie op basis van haar praktijkervaring.

Ik dank ook de heer Van Oosten.

Ik heb één toezegging gedaan, namelijk dat ik in het najaar de Kamer zal informeren over de recente internationale ontwikkelingen op het gebied van het cannabisbeleid.

De voorzitter:

Ik dank de Minister voor zijn beantwoording in tweede termijn, net als voor de hulp en de adviezen die hij daarin heeft gegeven. Ik heb overigens drie toezeggingen genoteerd. Misschien kan de Minister mij daar nog even bij helpen. Ze luiden als volgt:

  • De Minister zendt komend najaar een update van de internationale aspecten van het softdrugsbeleid naar de Kamer.

  • De Minister zendt na de zomer een stand van zaken met betrekking tot synthetische drugs, waaronder precursors, aan de Kamer.

  • Zodra mogelijk, zendt de Minister een overzicht van scenario's voor de toekomst aan de Kamer.

Minister Van der Steur:

Dat laatste zal niet gebeuren voor voorjaar 2017.

De voorzitter:

«Zodra mogelijk» heb ik genoteerd. Laten we erop inzetten dat dit ook echt kan zodra dit mogelijk is.

Ik meld hierbij voor de volledigheid dat mevrouw Bergkamp een VAO heeft aangevraagd. Dit zal ingepland worden.

Ik dank de aanwezigen in de zaal voor hun luisterend oor, net als de mensen die elders hebben gekeken.

Sluiting 12.08 uur.