Kamerstuk 24077-312

Verslag van een algemeen overleg

Drugbeleid


Nr. 312 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 augustus 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 3 juli 2013 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 29 mei 2013 inzake het coffeeshopbeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 309);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 juni 2013 inzake tussenstand over de invulling van de handhaving (lokaal maatwerk) in de coffeeshopgemeenten in Nederland (Kamerstuk 24 077, nr. 310).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Nava

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Bontes, Berndsen-Jansen, Kooiman, Oskam, Segers, Hilkens en Van der Steur,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.04 uur

De voorzitter: Goedemorgen. Hierbij open ik het algemeen overleg over het coffeeshopbeleid. Ik heet de minister, zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega’s van harte welkom. Wij hebben afgesproken per woordvoerder vijf minuten spreektijd te hanteren en twee interrupties per woordvoerder.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Het is goed om dit algemeen overleg te voeren om de standpunten van de politieke partijen duidelijk te maken en om het standpunt van de minister scherp naar voren te krijgen.

Ik begin met het ingezetenencriterium. Mijn fractie vindt het een goede zaak dat dit criterium gehandhaafd wordt omdat daarmee voorkomen wordt dat bijvoorbeeld een stad als Maastricht overspoeld wordt door buitenlandse drugstoeristen. Daar moet je zo’n stad tegen beschermen. Ik vind echter dat wanneer een gemeente dit beleid omarmt, zij het ook wel echt moet handhaven. Wanneer een gemeente vindt dat het deel uitmaakt van het gemeentelijk beleid moet het ook echt gehandhaafd worden. Kan de minister de garantie geven dat er capaciteit vrijgemaakt wordt door gemeenten om dit beleid te handhaven?

Mijn fractie is tegen het legaliseren of reguleren van wietteelt. Geen experimenten door de gemeenten met wietplantages. Waarom niet? De overheid mag eigenlijk nooit een soort drugsdealer worden. Het heeft ook weinig zin omdat criminelen altijd andere wegen zullen vinden om aan wiet te blijven verdienen. Zij gaan onder de prijs zitten die de gemeente in samenspraak met coffeeshops bepalen. Er komt toch illegale handel. Het THC-gehalte zal hoger zijn dan legaal is afgesproken. Dus er zullen altijd wegen gezocht worden. Denk aan de handel in sigaretten. Hoeveel sigaretten worden er niet illegaal verhandeld in Nederland en in Europa? Dus het is geen oplossing om de overheid dealer te maken. Daarom zijn wij tegen experimenten.

De minister heeft gemeenten wel de mogelijkheid gegeven om met een plan te komen voor vormen van experimenteren met wietteelt. Aan de andere kant wil hij het ook weer niet omdat het in strijd is met internationale verdragen. Nu wil ik duidelijkheid van de minister. Het lijkt er nu ook weer op dat de minister wordt gegijzeld door de Partij van de Arbeid die toch zo nodig iets wil roepen over experimenten. Is de minister nu wel of niet voor experimenten? Ik verwacht duidelijkheid. Mijn fractie is daar ook duidelijk over. Wij zijn daartegen. Laat de minister nu eens voor 100% duidelijk zijn op dat gebied.

Vervolgens kom ik bij de inzet van de politie. Ik denk daarbij aan Maastricht. De minister heeft in de media geroepen dat de politie uit andere gemeenten wordt weggetrokken om in Maastricht dienst te doen en ervoor te zorgen dat het ingezetenencriterium gehandhaafd blijft. De politie moet achter drugstoeristen aan. Op zichzelf is het een goede zaak dat het drugstoerisme wordt aangepakt maar mijn fractie wil niet dat daar heel veel politiecapaciteit in gaat zitten. Het oplossingspercentage is laag in Nederland. Je ziet dat misdaad loont, ook als het gaat om zware en georganiseerde criminaliteit. Misdaad loont nog steeds in Nederland. Mijn fractie vindt het zonde van de capaciteit. Niet dat het minder belangrijk is, maar het gaat al niet zo goed en om nu capaciteit weg te trekken om achter drugsrunners aan te zitten, vinden wij niet zo’n goede oplossing. Daarom hebben wij bedacht om daar structureel de Koninklijke Marechaussee voor in te zetten. Die is erop toegerust en bovendien heeft de Koninklijke Marechaussee aan de grens een nieuw camerasysteem: @MIGO-BORAS. Met dat camerasysteem is het mogelijk om een database aan te leggen met gegevens van drugstoeristen, drugsrunners en drugsdealers zodat deze bij de grens tegengehouden kunnen worden. Dat systeem wordt onvoldoende benut door de marechaussee, want ze mag alleen realtime auto’s aanhouden. Door het koppelen van een database van drugscriminelen kan de marechaussee nog effectiever optreden. Mijn vraag aan de minister is om de Koninklijke Marechaussee structureel in te zetten met toestemming om van het camerasysteem @MIGO-BORAS gebruik te maken aan de grens. Dat is mijn concrete vraag. Dan kan de politiecapaciteit die opgeslokt wordt aangewend worden om het oplossingspercentage omhoog te krijgen.

Ik heb vernomen dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding moet betalen aan coffeeshops wegens gederfde inkomsten door het invoeren van de wietpas. Mijn fractie vindt dat absoluut belachelijk. Er mag geen cent belastinggeld naar coffeeshophouders. Zij zullen nu mindere tijden hebben, maar zij hebben ook goud verdiend en misschien doen ze dat nog wel. Er gaat geen belastinggeld naar coffeeshophouders. Absoluut niet. Ik weet dat ze hier vandaag in de zaal zitten, maar het is het standpunt van mijn fractie. Ik vraag de minister door te procederen tot het gaatje. Cassatie staat nog open. Over hoger beroep wil ik meer duidelijkheid hebben. Heeft de minister hoger beroep aangetekend? Nogmaals, ik vraag de minister om door te gaan tot het gaatje en in cassatie te gaan. Graag een reactie van de minister.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Wij hebben het vandaag over het coffeeshopbeleid van dit kabinet. Laten we wel wezen, dat is zeker niet mijn beleid. Ik wil wel één positieve opmerking maken. De minister heeft er goed aan gedaan om de helft van de wietpas te schrappen. Gelukkig is het beslotenclubcriterium van tafel. Laat ik de minister geruststellen. Dat was mijn positieve opmerking voor vandaag.

De andere helft van de wietpas hebben we nog, namelijk het ingezetenencriterium. Je moet nog steeds aantonen dat je inwoner bent van Nederland. Die halve wietpas heeft de veiligheid van Nederland geen goed gedaan. Ik zal een uitspraak van deze minister erbij halen. Bestrijding van overlast en criminaliteit rondom coffeeshops is en blijft een kabinetsdoelstelling, zegt de minister. Nou, gefeliciteerd, kabinet, daar zijn we dan niet in geslaagd. Overlast is alleen maar toegenomen, zo ook de criminaliteit. De overlast van drugsdealers die buiten coffeeshops feest aan het vieren waren omdat zij vies veel geld konden verdienen met het dealen van wiet op straat is toegenomen en de handel in het illegale circuit nam toe. Zo gingen mensen steeds vaker naar die 06-dealertjes, die de mensen tegelijkertijd konden voorzien van allerlei harddrugs, wat met het oog op de gezondheid een punt van zorg is. Is de minister het met mij eens dat de plannen van dit kabinet tot op heden enkel een averechts effect hebben gehad op de veiligheid, op de volksgezondheid en op de schatkist?

Met de aanslag op de schatkist doel ik ook op de enorme politie-inzet die deze minister heeft vrijgemaakt voor zijn gecreëerde boeven. Kan de minister aangeven wat deze exercitie tot op heden de belastingbetaler heeft gekost? En dan niet alleen aan politiecapaciteit. Ik hoor ook geluiden dat de politie de handhavende taak niet aankan. Ook hierop graag een reactie van deze minister.

Kan de minister aangeven wat deze mislukte wietpasgrap heeft gekost? De heer Bontes merkte terecht op dat er minder inkomsten zijn voor de coffeeshophouders. Wat lopen we aan belastinginkomsten mis? Kan de minister zeggen waarom hij wel bezuinigt op de politie, het Openbaar Ministerie en het gevangeniswezen, terwijl hij er ook voor kan kiezen om de wietteelt te reguleren aan de achterdeur? Dat levert de schatkist 420 miljoen euro op. Dan hoeft hij niet te bezuinigen op agenten, gevangenissen en het Openbaar Ministerie. Dan haalt hij de wiethandel uit handen van de criminelen en kunnen we zicht houden op hoe veilig de wiet is. Dat is beter voor de volksgezondheid. Voor alle argumenten die de heer Bontes net noemde heb ik een oplossing.

Er is dus een oplossing via de gereguleerde wietteelt. Maar dat wil de minister eigenlijk niet. Daarom vroeg de PvdA-fractie in het vorige algemeen overleg om in ieder geval naar de initiatieven te kijken en de inzichten van de VS op dit punt daarbij te betrekken. Ik vind het normaal gesproken niet zo erg dat de coalitiepartners een beetje lopen te ruziën, maar op dit punt vind ik het wel erg jammer. Het is beter om op te houden met onderling geruzie over wat je wel en niet lokaal kunt reguleren. Ik zie de coalitiepartners een beetje verbaasd kijken. Dus ik hoop in ieder geval van de heer Van der Steur te horen dat hij gaat voor het lokaal reguleren van wietteelt.

Een aantal burgemeesters heeft gezegd de wiethandel lokaal te willen reguleren. Daar zijn mooie initiatieven voor ontwikkeld door het lokaal bestuur, goedgekeurd door de gemeenteraad. De minister heeft gezegd dat hij naar deze burgemeesters wil luisteren, maar hij wijst erop dat daarvoor EU-regels gelden. Ik vind het een beetje gemakkelijk dat de minister zich achter EU-regels wil verschuilen. Is hij ook bereid om te luisteren naar deskundigen die aangeven dat het helemaal niet tegen de regels van de EU is? Is hij ook bereid om iets te doen met de initiatieven? En als hij er iets mee doet, zou ik graag willen weten wat, want met luisteren alleen ben je er natuurlijk niet. Dan hoor ik ook graag van de coalitiepartners wat zij ervan vinden, voornamelijk van de VVD. Ik weet dat de Partij van de Arbeid juist wel voor het regelen van de achterdeur is. Ik hoop natuurlijk ook dat de VVD-fractie goed gaat luisteren naar haar coalitiepartner.

De heer Segers (ChristenUnie): Nu lijkt het net alsof het gebruik van cannabis iets heel nobels en moois is, terwijl wij weten dat het heel slecht is. Het is slecht voor de gezondheid. Er is een grijs gebied tussen softdrugs en harddrugs. Daar is geen duidelijke lijn tussen te trekken. Wat is het ideaal van de SP-fractie als het gaat om cannabisgebruik? Wil zij het zo veel mogelijk vrijgeven of heeft zij idealen, zeker met betrekking tot de gezondheid van jongeren?

Mevrouw Kooiman (SP): Ja, ik heb zeker idealen als het gaat om de gezondheid van jongeren en zeker ook als het gaat om de veiligheid van Nederland. Juist daarom vind ik dat de achterdeur geregeld moet worden. Alleen dan zorg je ervoor dat je het uit handen haalt van de criminelen. Er is een behoorlijke georganiseerde criminaliteit als je kijkt naar de achterdeur. Het gaat om grote criminele bendes. Daarin deel ik de mening van de heer Segers. Juist daarom vind ik dat er gereguleerd moet worden. Dan haal je het uit handen van de criminelen en kun je toezicht houden op de veiligheid. Er wordt behoorlijk wat gesjoemeld met wiet. Wij maken ons zorgen over het THC-gehalte en ook over andere stofjes in wiet. Daarom is het belangrijk om te reguleren en toezicht te houden. Dat is in het belang van de volksgezondheid. Ik kan me niet voorstellen dat de ChristenUnie daar anders over denkt.

De heer Segers (ChristenUnie): Het beleid voor alcoholgebruik werpt steeds meer drempels op. Dat geldt ook voor het rookbeleid. Dit pleidooi van de SP-fractie klinkt als: jongens, deuren open en laat maar gebeuren. Is het ideaal van de SP-fractie dat jongeren niet of zo weinig mogelijk gebruikmaken van cannabis?

Mevrouw Kooiman (SP): Wiet mag je pas gebruiken vanaf 18 jaar. Daar hebben coffeeshophouders behoorlijk goed toezicht op, meer dan in de supermarkten waar jongeren gewoon aan alcohol kunnen komen. Ik zou het juist nobel vinden, ook van de ChristenUnie, met het oog op het gezondheidsaspect en goede voorlichting voor jongeren als de coffeeshophouders daar toezicht op blijven houden en voorlichting kunnen geven aan jongeren, zodat jongeren in de coffeeshop niet aan wiet kunnen komen. Nu zie je dat de illegale straathandel alleen maar toeneemt en jongeren bij de 06-dealertjes hun wiet halen. Zo kunnen zij ook veel sneller aan ander spul komen en daar is mijn fractie zeker geen voorstander van.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Het WODC-rapport Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops is vernietigend maar de minister probeert elk fiasco als een succes te verkopen. De feiten zijn echter niet te verhullen. Uit het onderzoek blijkt dat het drugsbeleid van het kabinet niet alleen ineffectief is maar dat het ook nog averechts werkt. Een paar citaten uit het rapport:

«Voor omwonenden in de directe omgeving van de coffeeshops trad geen verandering op in de omvang en frequentie van ervaren overlast. Wel rapporteerden de bewoners in de drie zuidelijke provincies überhaupt aanzienlijk meer overlast. Bovendien ervoeren de omwonenden in de drie zuidelijke provincies nog steeds overlast van drugstoeristen. Er werd veel minder in de coffeeshops gekocht en veel vaker bij 06-bellers, straatdealers en thuisdealers. Met name de jongere coffeeshopbezoekers van 18 tot 23 jaar bleven weg uit de coffeeshops. Omdat dealers in het illegale criminele circuit ook harddrugs aanbieden was deze verschuiving, mede in het licht van de volksgezondheidsdoelstelling van het coffeeshopbeleid een serieus negatief effect.»

De doelstelling van het coffeeshopbeleid was drugsoverlast en criminaliteit tegen te gaan. Het wietgebruik en de overlast zijn niet afgenomen. Het resultaat, crimineel gedrag uitlokken en meer risico’s voor consumenten, voornamelijk jongeren, betekent wat mijn fractie betreft falend kabinetsbeleid. Ik vraag de minister daarom, zich nogmaals te herbezinnen op zijn softdrugsbeleid. Is hij hiertoe bereid? Zo niet, dan kan hij gezien de feiten toegeven dat het beleid niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd.

De heer Van der Steur (VVD): Ik ben zeer onder de indruk van het vlammende betoog van mevrouw Berndsen, maar ik geloof dat zij niet helemaal door heeft dat het rapport van het WODC beperkt is tot 12 november 2012 en dat het beleid, mede vanwege deze signalen, door de minister is aangepast. Dus ik vind het prima dat mevrouw Berndsen die vraag stelt, maar ik kan haar nu al verzekeren dat het antwoord van de minister is: dank u wel, mevrouw Berndsen, om die reden hebben wij het beleid aangepast; overigens mede dankzij de coalitiepartner de PvdA. Is mevrouw Berndsen het hiermee eens of zegt zij dat dit rapport ook vandaag nog geldt terwijl het beslotenclubcriterium is afgeschaft?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dat geldt nog steeds. Ik ben in Maastricht geweest en ik heb gesproken met de burgemeester en andere mensen. We hebben gehoord dat omwonenden van coffeeshops enorm veel overlast ondervinden, ook nu nog, van het handelen op straat. Dus wat dat betreft is er gewoon helemaal niets veranderd. De wietpas is inderdaad voor de helft afgeschaft maar voor de andere helft staat hij nog steeds. Dankzij – zou ik haast willen zeggen – de extra inzet van politiemensen en het symptoom bestrijden dat dit kabinet doet, neemt de overlast op straat alleen maar toe in plaats van dat het afneemt.

De heer Van der Steur (VVD): Wederom een interessante observatie van de zijde van D66. Ik heb gelukkig vanmorgen nog contact gehad met de burgemeester van Maastricht, die een totaal ander beeld van de werkelijkheid heeft dan mevrouw Berndsen. Het lijkt hier een beetje op een gevalletje van «ik wil graag wat zien en dan zal ik het zien ook». Als de burgemeester rapporteert dat de straathandel afneemt en dat de effectiviteit van de inzet van de politie werkzaam is, zie ik niet in waarom mevrouw Berndsen het daarmee oneens zou moeten zijn.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Als de burgemeester van Maastricht zo content is met dit beleid, snap ik niet waarom hij een experiment heeft ingediend. Kennelijk wil hij de achterdeur toch ook beter gaan regelen om meer overlast te voorkomen. Ja, dank je de koekoek, als je ziet hoeveel extra politiecapaciteit er ingezet is in Maastricht kun je de zaak ook wel een beetje schoonvegen. Maar dat is allemaal tijdelijk. Het is echt symptoombestrijding en geen oorzaakbestrijding.

Het is nog erger. Het WODC zegt dat de problemen van het drugstoerisme en de daarmee gepaard gaande overlast eerst met name in één grensgemeente speelden, namelijk Maastricht. Op de andere plaatsen werd deze problematiek niet ervaren. De halve oplossing voor een in de meeste gemeenten niet bestaand probleem heeft ertoe geleid dat overal in het land ineffectieve maatregelen moeten worden uitgevoerd in plaats van dat er alleen maar in Maastricht maatregelen genomen konden worden. Van het beslotenclubcriterium zijn wij nu gelukkig af, maar het is wat mijn fractie betreft ook tijd om afscheid te nemen van het ingezetenencriterium. Veel gemeenten, onder andere Nijmegen, willen het ingezetenencriterium niet actief handhaven uit vrees voor extra drugsoverlast. Het WODC geeft ze gelijk. Het medicijn is erger dan de kwaal maar de minister houdt hieraan vast. Hij roept triomfantelijk dat in 70% van de 103 gemeenten met coffeeshops het ingezetenencriterium onderdeel is of wordt van het coffeeshopbeleid. In welk percentage van de coffeeshopgemeenten is er daadwerkelijk sprake van handhaving van het ingezetenencriterium? Welke gemeenten zijn dit? Wordt hier naast een identiteitsbewijs ook nog een uittreksel uit het bevolkingsregister gevraagd zoals afgesproken in het regeerakkoord?

Feitelijk mogen gemeenten doen wat zij willen met dit ineffectieve beleid van het kabinet. De lokale driehoek gaat over de handhaving. Dit betekent dat burgemeesters, officieren van justitie en politie zelf op lokaal niveau bepalen wanneer er politiecapaciteit ingezet wordt om het ingezetenencriterium te handhaven. Dat staat ook zo in het regeerakkoord. Aangezien er geen termijn voor staat mogen gemeenten zelf bepalen of dit gefaseerd gebeurt tot, zeg maar, de volgende verkiezingen. Als dit in Amsterdam mag, mag het toch overal in Nederland? Zo niet, dan is er gewoon sprake van rechtsongelijkheid.

Het drugsbeleid van de minister heeft geen draagvlak. Burgemeesters van diverse politieke kleur, ook PvdA, VVD en CDA willen maatregelen die werken. Het lijkt me verstandig als de minister daarnaar gaat luisteren. Maar wat de minister betreft kan het niet, mag het niet en gaat het ook niet gebeuren dat gemeenten pilots met gereguleerde wietteelt starten. Zijn verzet is politiek onverantwoord. Hij laat burgemeesters, coalitiepartner PvdA en zelfs VVD-partijgenoten in de kou staan.

Veel gemeenten pleiten voor experimenten met de achterdeur van coffeeshops. En wat een verrassende draai. In de voetnoot van de minister – ik zei het al – staat dat ook Maastricht een plan bij de minister heeft ingeleverd. De minister moet nu een stap zetten om de in het regeerakkoord beloofde ruimte voor lokaal maatwerk in het coffeeshopbeleid waar te maken. De minister moet de komende periode enigszins gaan bewegen in de richting van het toelaten van experimenten, wat naar mijn vaste overtuiging de beste manier is om illegale kwekerijen in bijvoorbeeld woningen te voorkomen, politiecapaciteit voor andere prioriteiten in te zetten en de gezondheidsrisico’s voor consumenten te beperken. De ruimte om te reguleren, zowel de voor- als de achterdeur, heeft de minister wel degelijk. De vraag is of de minister nu deze ruimte ook aan de gemeenten gunt.

Ondanks grote inzet komen politie en justitie niet verder in de strijd tegen illegale hennepteelt. Deze politiecapaciteit kan beter gebruikt worden in de bestrijding van harddrugs of andere vormen van georganiseerde criminaliteit. Criminele organisaties genereren met de productie en verkoop van wiet volgens schattingen 1 tot 6 miljard omzet. Decriminalisering van softdrugs bespaart jaarlijks 200 miljoen euro op politie en justitie. Het voeren van accijns op softdrugs levert minstens 300 miljoen euro op. Dat geld zou het kabinet goed kunnen gebruiken om echte problemen in ons land op te lossen. De minister verschuilt zich achter internationale verdragen en vergeet dat hij niet de enige minister is die over softdrugs gaat. Voor alle duidelijkheid: experimenten met gereguleerde wietteelt mogen. Een experiment in het kader van volksgezondheid is namelijk altijd mogelijk. Dat is de Utrechtse variant. En de andere variant, namelijk het uitbreiden van de OM-richtlijnen – nu al wordt de teelt van vijf planten bijvoorbeeld gedoogd – behoort ook altijd tot de mogelijkheden, omdat Nederland indertijd bij de ondertekening een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot het eigen opportuniteitsbeginsel.

Er geldt een strafbaarstelling voor softdrugs maar er is geen plicht tot vervolgen en er mag rekening gehouden worden met nationaal recht. Zo zien wij nu bijvoorbeeld in de Amerikaanse staten Colorado en Washington plannen om wiet te legaliseren. Als het in de VS lukt, dan moet dit zeker in Nederland kunnen. Als ons land gedoogbeleid mag voeren voor de verkoop van wiet moeten gereguleerde experimenten met wietteelt ook mogelijk zijn.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Alle deuren zijn zo’n beetje wel aan de orde gekomen: de voordeur, de achterdeur; inmiddels is ook de tussendeur geïntroduceerd. Het standpunt van het CDA is een open deur, want iedereen weet wel hoe wij over die coffeeshops denken. Wij zijn voor het terugdringen van het aantal coffeeshops, met name in de buurt van scholen. Die moeten wat ons betreft worden gesloten. Daarnaast moet de handel in drugs, straatverkoop, de illegale verkooppunten en de handel rondom scholen in horecagelegenheden stevig worden aangepakt. Verder moet wat het CDA betreft de voorlichting over de gevaren van drugs maar ook van alcohol en roken indringender worden. Wij moeten af van het beeld dat drugs maar ook alcohol en tabak niet gevaarlijk zouden zijn. Mijn collega Segers zei dat net al bij interruptie. Overmatig gebruik van drugs, alcohol en tabak veroorzaakt immers zo veel schade, zeker bij jongeren, dat een stevige aanpak noodzakelijk is.

De minister geeft aan dat door het per 1 januari dit jaar ingevoerde ingezetenencriterium voor coffeeshops de toestroom van drugstoeristen aanzienlijk is afgenomen. De politie bevestigt dat, ook in het onderzoek van de Politieacademie. In de brief van 19 november jongstleden werd echter gesteld dat er bij de betrokken partners sprake is van zorg over de illegale straathandel en de daarmee gepaard gaande overlast en dat onder Nederlandse ingezetenen weerstand is gesignaleerd tegen lidmaatschap van een coffeeshop en dat zij hun toevlucht tot het illegale circuit zouden hebben gezocht. Mevrouw Berndsen merkte dit ook op. Daarnaast is zorg geuit over de vermenging van de illegale markt voor softdrugs en harddrugs, de kwaliteit van cannabis, het illegale circuit en de aanzuigende werking die de straathandel kan hebben op jongeren. Dit alles terwijl de politie en het OM hebben aangegeven dat de problematiek beheersbaar is. Kan de minister ingaan op deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheden en aangeven wat de huidige stand van zaken is wat betreft de aspecten die ik net heb genoemd?

De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt, zo stelt de minister, in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. Wij hebben het de minister vaker horen zeggen. Kan de minister nader toelichten wat gefaseerd concreet betekent en waar die fasering van afhankelijk is? De Limburgse coffeeshopgemeenten hebben immers aangegeven dat zij extra handhavingscapaciteit nodig hebben. Collega Bontes sprak net over inzet van de marechaussee. Wat mij betreft zou dit beperkt kunnen blijven tot de Nationale Politie. Nu zie je echter dat een aantal politieagenten uit Limburg-Noord naar Limburg-Zuid gaan en dat geeft in Limburg niet het gevoel dat er een Nationale Politie is. Misschien kan de minister daar nog even op ingaan.

Waar nodig zal de minister extra capaciteit leveren, zo stelt hij in zijn brief. Krijgen de gemeenten er dus iets extra’s bij bovenop de tijdelijke aanvullende capaciteit die de vier zuidelijke regio’s vanaf 1 mei vorig jaar tot begin 2013 hebben ontvangen?

In het verleden was de samenwerking tussen de coffeeshops en de gemeente Maastricht goed. De coffeeshops hielden zich aan de regels maar na het invoeren van het ingezetenencriterium ging het mis. Eerst gingen bijna alle shops van de ene op de andere dag dicht en na de uitspraak van de Rechtbank Maastricht gingen enkele shops open en verkochten zij weer aan buitenlandse bezoekers. Er was geen overleg met de politie en de gemeente. Niemand wist meer waar hij aan toe was. Ook de burgemeester zat klem. Hij zwalkte onder druk van de gemeenteraad van links naar rechts. De Maastrichtenaren waren niet tevreden en die riepen uiteindelijk om inzet van het leger. Wat vindt de minister van hoe het in Maastricht is verlopen? Hij is er zelf gaan kijken. Wat is de stand van zaken op dit moment?

Naar schatting zijn in het Maastrichtse enkele honderden drugsrunners actief. Het Maastrichtse team DOEN verricht, evenals soortgelijke teams in Heerlen, Venlo en Roermond, goed werk. Het zit erbovenop om de drugsrunners het leven zuur te maken, maar toch vragen wij ons af of de drugsrunners niet te zacht worden aangepakt. De eerste keer krijgen zij een waarschuwing, daarna volgt een gebiedsontzegging en een boete van € 90 tot € 150. Dit leidt tot weinig resultaat. Ook overtreding van de gebiedsontzegging levert niet al te veel op. Het gaat doorgaans, hebben wij begrepen vanuit Maastricht, om brutale, arrogante, agressieve jongeren, vaak van Noord-Afrikaanse afkomst die lachen om zo’n aanpak. Ook de opgelegde vrijheidsstraffen zijn aan de lage kant. Zijn de straffen afschrikwekkend genoeg, mede in relatie tot het toch steeds weer terugkomen van dezelfde drugsrunners? Is er zicht op de recidive? In welke mate heeft de verscherpte aanpak nu werkelijk geleid tot afname van het aantal straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit?

Achttien gemeenten, zoals eerder is gememoreerd, hebben ideeën over experimenten met wietteelt. De minister gaat met die gemeenten praten, maar wat heeft dat eigenlijk voor zin als de minister van mening is dat het in strijd is met nationale en internationale regelgeving? Wij vragen duidelijkheid van de minister over hoe hij daar inzit.

Het aangescherpte coffeeshopbeleid heeft onder andere geleid tot een grotere meldingsbereidheid bij burgers van coffeeshopgerelateerde overlast. Wat merken burgers nu van de resultaten van hun meldingen? Krijgen zij een terugkoppeling? Wat gebeurt er uiteindelijk mee?

Dan heb ik ten slotte nog enkele opmerkingen naar aanleiding van de recente uitspraken van de rechters. Drie coffeeshopeigenaren hebben een zaak aangespannen waarbij de strafrechter oordeelde dat het verbieden van verkoop aan buitenlanders niet in strijd is met de nationale Europese regelgeving, dat het ingezetenencriterium rechtmatig is en dat het in het belang van de volksgezondheid, de openbare orde en het terugdringen van drugstoerisme en drugsoverlast is toegestaan. Met andere woorden: discriminatie van buitenlanders in dit soort zaken zou toegestaan zijn. Tegen deze uitspraak is de Vereniging Officiële Coffeeshops Maastricht in hoger beroep gegaan, met name in verband met strijdigheid met de Grondwet. De bestuursrechter heeft eerder in april jongstleden coffeeshops in het gelijk gesteld, waarbij het OM hoger beroep heeft ingesteld. De heer Bontes noemde dit. Wat is het verschil tussen deze twee zaken? Ik begrijp dat in beide zaken beroep is ingesteld. Heeft de minister een plan klaar voor het geval dat het voor de overheid anders zou uitpakken dan wij zouden hopen?

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel nieuwsgierig naar wat het CDA precies vindt van het reguleren van wiet door gemeenten. Een aantal CDA-burgemeesters geeft aan dat zij daar een oplossing voor zien omdat zij dan de criminaliteit kunnen aanpakken maar ook toezicht houden op de volksgezondheid. Ik las vandaag een stukje op Nu.nl dat mij hoop gaf. Daarin geeft de heer Oskam aan dat hij daar mogelijk een oplossing in ziet. Begrijp ik dat goed, want ik hoor hem dit niet zeggen in het debat?

De heer Oskam (CDA): Nee, omdat ik dat ook niet vind. Ik wil het stukje in Nu.nl nuanceren. Daarin is besproken wat voor- en tegenstanders van die gemeentelijke wietkweek vinden. Ik heb gezegd dat ik begrijp dat belastinginning voor de overheid een goede zaak zou kunnen zijn, ook om het THC-gehalte te reguleren. Tegelijkertijd heb ik gezegd dat de Nederlandse markt onvoldoende groot is voor die gemeentelijke wietkwekerijen, dus dat de kans dat het naar het buitenland gaat ook groot is, dat het internationaal niet is toegestaan, dat wij als CDA niet gaan meewerken aan een wets- of verdragswijziging om dat in de toekomst wel mogelijk te maken. Zo heb ik de voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen. Dan staat er in een kort stukje een quote. Natuurlijk heb ik gezegd dat ik ook voordelen zie, maar als ik alles tegen elkaar afweeg ben ik daar – en dat geldt ook voor de CDA-fractie – niet voor.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben diep teleurgesteld. Laat ik het dan anders formuleren. Een aantal CDA-burgemeesters heeft aangegeven duidelijk voordelen te zien en zegt dat het kan. Ik ken het CDA als een partij die veel waarde hecht aan het lokaal bestuur, die vindt dat wij als Kamer een gemeenteraad soms gelijk moeten geven. Is het CDA bereid om het lokaal bestuur zijn werk te laten doen en te luisteren naar de CDA-burgemeesters die dit wel willen en het dan vervolgens mogelijk te maken?

De heer Oskam (CDA): De CDA-fractie hecht eraan om te luisteren naar de lokale bestuurders. Het is het beleid van deze minister om het aan het lokale bestuur over te laten. Op het laatste partijcongres van het CDA is ook gesproken over de vraag of de achterdeur wel of niet gereguleerd moet worden. Uiteindelijk hebben wij, alles tegen elkaar afwegend, gekozen voor een duidelijke lijn en die lijn is dat wij dat niet willen. Daarom praten wij steeds met elkaar over dit onderwerp. Het zwalkt. Iedereen vindt wat. Wij komen niet tot elkaar en er is, denk ik, geen goede oplossing. Dus ik denk dat het CDA-standpunt echt een open deur is.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De heer Oskam constateert dat er geen oplossing is voor de softdrugsproblematiek. Dat verwacht ik niet van een volksvertegenwoordiger. Wij zitten hier wel degelijk om met oplossingen te komen voor problemen die zich voordoen in de maatschappij. Eén pluspuntje stond er wel in. Het CDA is in ieder geval van plan om te blijven gedogen. Dat vind ik al winst van het standpunt van het CDA. Toch vraag ik aan de heer Oskam wat dan zijn oplossingen zijn. En dan moet hij niet alleen zeggen dat er strenger politietoezicht moet komen. Dat is altijd een panacee voor alles. Die capaciteit is er gewoon onvoldoende. Wat is dan een echte oplossing?

De heer Oskam (CDA): Die zijn er naar mijn idee niet. Natuurlijk heeft mevrouw Berndsen er gelijk in dat volksvertegenwoordigers moeten nadenken over oplossingen. Wij denken met z’n allen al vijftien jaar na over dit onderwerp en tot nu toe is er nog steeds geen goede oplossing gekomen. Het liefst zou het CDA alle coffeeshops verbieden maar het is 2013, dus wij begrijpen dat er een markt voor is. Als het onder controle kan worden gehouden, er geen overlast is, niet aan jongeren wordt verkocht en geen reclame voor wordt gemaakt, gedogen wij dat maar niet van harte.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Hoe kun je bewerkstelligen dat de volksgezondheid het belangrijkste is bij het gedoogbeleid voor softdrugs? Als je de achterdeur niet goed regelt, heb je ook de volksgezondheid niet goed geregeld. Hoe kijkt het CDA aan tegen dat element?

De heer Oskam (CDA): Het voorstel van D66 is om dat via gemeentelijke wietkwekerijen te doen die het THC-gehalte kunnen controleren. Dat zou ook op een andere manier kunnen. Wat ons betreft kan dat nu niet. Wij zijn niet voor het regelen van de achterdeur en vinden dat het verboden zou moeten worden. Als je het wel doet, is dit het risico van de mensen die er zelf naartoe gaan maar de overheid moet zich daar niet mee bemoeien. Wij willen niet dat de overheid als drugsdealer gaat optreden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik wil even een punt rechtzetten. D66 is niet voor gemeentelijke wietkwekerijen. D66 is voor gemeentelijke experimenten. Dat is wat anders.

De heer Bontes (PVV): Ik heb ongeveer dezelfde vraag. Ook ik heb het interview met de heer Oskam op Nu.nl gelezen. Ik dacht even dat het CDA is gaan draaien, gaan schuiven. Maar de heer Oskam is duidelijk. Hij zegt duidelijk nee tegen het reguleren van de achterdeur. Dank voor die duidelijkheid.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Als het AO tot nu toe iets heeft duidelijk gemaakt, is het dat de minister niet iedereen te vriend kan houden en dat hij zal moeten kiezen of delen. Dus het is linksom of rechtsom. Dat is het devies; de keus waar hij voor staat. Als hij dat niet doet, dreigt zwabberbeleid. Dat zwabberen zie je soms terug in de brieven die wij krijgen. Er worden niet echt keuzes gemaakt.

De minister stelde bijvoorbeeld dat handhaving van het ingezetenencriterium zo nodig gefaseerd moet plaatsvinden, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Daar zijn verschillende debatten over gevoerd, maar het is mij volstrekt niet duidelijk wat dit in de praktijk kan betekenen. Dan staat er «en zo nodig faseren». Veel vager kan het niet. Dat geeft je alle ruimte en alle vrijheid. Er is geen enkele deadline; geen enkel idee van in welk tempo de minister wat gaat handhaven. Wat mij betreft moet dat duidelijker. Welke fasering staat de minister voor ogen? Welke criteria hanteert hij hierbij?

De tussenstand die wij toegestuurd hebben gekregen, is wat summier. Dit doet mij wel het ergste vrezen voor het definitieve overzicht dat wij voor het eind van dit jaar moeten ontvangen. Wat ons betreft graag namen en rugnummers. Voor 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium bijvoorbeeld onderdeel van het beleid. Dat is weer vriezen of dooien. In hoeveel gemeenten wordt het ingezetenencriterium nu daadwerkelijk vandaag gehandhaafd? Kan de minister daar duidelijkheid over geven? Hoe zit het met die andere 30%? Hebben deze gemeenten gemeld niet te zullen handhaven? Is de minister het met mijn fractie eens dat niet handhaven uiteindelijk geen optie is? De minister heeft het ook over het opnemen van het ingezetenencriterium in het beleid. Maar dat beleid wordt toch alleen door de minister bepaald? Het is toch zo dat het ingezetenencriterium in 100% van de gemeenten zou moeten gelden? De fasering van het lokale maatwerk ging toch niet alleen over de handhaving?

De gemeente Nijmegen heeft besloten om het ingezetenencriterium voorlopig niet te handhaven omdat er geen deadline is en omdat omliggende gemeenten niet zouden handhaven. Ik ben blij dat de minister in gesprek gaat met de gemeente. Wat is de inzet van de minister? Komt er toch een deadline? Graag krijg ik hier meer duidelijkheid over.

Op het punt van de wietteelt staat een heel curieuze passage in de brief van de minister. Hij nodigt gemeenten uit om te komen met plannen voor experimenten op het gebied van wietteelt. Deze wil hij van een juridisch kader voorzien. Om misverstanden te voorkomen – terwijl ik denk dat je hiermee alleen maar extra misverstanden creëert – benadrukt de minister dan dat regulering en legalisering van wiet in strijd is met internationale verdragen. Het mag of het mag niet. Nogmaals, de minister kan niet iedereen te vriend houden. Hij moet hierbij echt kiezen. Staat hij het wel toe of staat hij het niet toe? Komt er wel een juridisch kader of komt er geen juridisch kader? De inzet van de fractie van de ChristenUnie is duidelijk: geen experimenten op dit gebied, geen juridisch kader.

Ter voorkoming van het zwabberbeleid of zoals ik het noemde «vriezen of dooien»-beleid: soms is politiek ook het tellen van meerderheid en minderheid. Ik tel een meerderheid voor handhaving van een stringent coffeeshopbeleid. Er is een meerderheid die de minister daarin wil steunen. Wat mij betreft maakt de minister daar gebruik van.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. De strijd tegen de internationale georganiseerde criminaliteit aan de ene kant en de bescherming van onze volksgezondheid aan de andere kant is de basis onder het coffeeshopbeleid zoals dat door dit kabinet wordt en door het vorige kabinet werd gevoerd. Daarbij heeft de VVD-fractie nog steeds dezelfde zorgen die zij al langer heeft. Natuurlijk betreft onze zorg de enorme toename van het THC-gehalte in softdrugs en het feit dat jongeren in Nederland meer dan gemiddeld in Europa softdrugs gebruiken, ondanks dat wij jarenlang dachten dat ons gedoogbeleid er juist toe zou leiden dat jongeren minder gebruiken. Ten slotte noem ik het feit dat in de afgelopen jaren steeds meer verslavingsproblemen ontstaan, met name bij jongeren, door het veelvuldig gebruik van softdrugs. Dit zijn punten die wetenschappelijk bewezen zijn en die vaststaan.

Dan is het de vraag of het beleid een succes is. Het antwoord op die vraag is wat de VVD betreft, anders dan voor sommige andere partijen, ja. Ten eerste zien we dat de aanpak van coffeeshops leidt tot meer meldingsbereidheid bij mensen. Dat werd in de media nog wel eens verkeerd begrepen, met name als het gaat om Maastricht. Daar werd expliciet gezegd: u moet nu echt gaan melden, dan kunnen wij handhaven. Vervolgens staan er grote koppen in de krant zoals «Meer drugsoverlast». In feite blijkt dit gewoon terug te leiden tot de meldingsbereidheid. Mensen zien dat er wat gebeurt en zijn dus bereid om te melden. De reactie van de politie is effectiever. De incidenten dalen, het aantal drugstoeristen daalt en er worden behoorlijke vonnissen en straffen uitgedeeld aan de mensen die in het kader van dit beleid worden opgepakt.

Natuurlijk is er bij alle partijen terecht zorg over de straathandel. Overigens was er in gemeenten als Maastricht, Venlo en Enschede altijd al straathandel. Dat is niet nieuw. We moeten niet net doen alsof door het coffeeshopbeleid opeens straathandel is ontstaan. Natuurlijk, iedereen kan zien dat deze minister in zijn brieven over het coffeeshopbeleid heeft aangegeven dat hij ervan uitging dat de straathandel in eerste instantie zou toenemen. Dat is ook een volstrekt logisch uitgangspunt, maar het is de vraag of dat nog steeds zo is. Ik weet inmiddels het antwoord maar ik denk dat het goed is als de minister dat antwoord nog eens geeft. Hij heeft het al gegeven in antwoord op mijn Kamervragen deze week maar ik gun het hem graag om uit te leggen wat het effect is geweest van het beleid dat de afgelopen maanden gevoerd is op de straathandel. Ik ben benieuwd of mevrouw Berndsen gelijk heeft dat het één groot Wilde Westen is of dat het is zoals de burgemeester van Maastricht, het WODC, de Politieacademie en de minister concluderen dat het met de straathandel reuze meevalt en dat deze zelfs afneemt. Dat is een belangrijke vraag die voorligt. De suggesties die worden gewekt dat het allemaal zo ernstig is, moeten van tafel als dat kan.

Ik ben blij dat het WODC heeft aangekondigd in 2014 te komen met een eindrapportage. Pas dan kun je zien wat het huidige beleid doet voor de genoemde aspecten. Alle conclusies die tot op heden zijn getrokken, hebben betrekking op het oude beleid ten aanzien van het beslotenclubcriterium, waarvan de VVD-fractie jammer genoeg moet vaststellen dat het geen succes was. Dat zij zo. Daar ben ik ook eerlijk in maar dat wil niet zeggen dat het ingezetenencriterium zoals het nu wordt toegepast niet een goed idee is.

Daar heb ik twee vragen over. Het is van belang dat de handhaving ook landelijk gebeurt. Ik ben blij met de antwoorden van de minister op dat punt. Toch vraag ik hem om wat zorgen van de VVD-fractie weg te nemen. Ten eerste wil ik weten of hij kan bevestigen dat die handhaving landelijk zal plaatsvinden? Ten tweede vraag ik hem of het niet een formeel handhavingselement wordt maar dat er feitelijk niet wordt gehandhaafd. Ik verwijs de minister naar zijn antwoorden op mijn vragen over de gemeente Nijmegen op dit punt en naar het rapport van de stichting Epicurus waarin datzelfde probleem wordt gesignaleerd.

Het is misschien goed om nog iets te zeggen over de regulering van de achterdeur. Mijn complimenten voor de opmerking van de heer Oskam over de achterdeur, de voordeur, de tussendeur en de open deur. Gisteren is in een overleg met twee leden van het Engelse Hogerhuis wederom vastgesteld dat ook zij inzien dat in de huidige wettelijke en verdragsrechtelijke context het reguleren van achterdeuren niet kan. Dat wil niet zeggen dat je in de toekomst geen debat kunt voeren over de vraag of het Europees- en internationaalrechtelijk anders zou moeten zijn; het wil wel zeggen dat het op dit moment niet kan. Graag krijg ik op dit punt een heldere bevestiging van de minister.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is gek; ik was ook bij dat gesprek en dat heb ik de delegatieleden niet horen zeggen. Wel heb ik gehoord dat zij een brede Europese discussie willen hebben, juist om die EU-regels te bekijken. Zij willen bekijken of er geen mogelijkheden zijn om te reguleren ook uit het perspectief van de gezondheid. Erkent de heer Van der Steur dat er in het kader van de volksgezondheid ook in Europees verband wel degelijk een discussie gevoerd wordt over het reguleren van drugs en dat wij hierbij niet doofstommetje moeten spelen?

De heer Van der Steur (VVD): Mevrouw Berndsen heeft in haar inbreng duidelijk gemaakt – en daar complimenteer ik haar mee – dat er over de hele wereld discussie is. Ook in Latijns-Amerika worden suggesties gedaan, en niet door de minste mensen, om de productie, de verkoop en de export van harddrugs te legaliseren. Daar heeft de VVD-fractie een heel helder standpunt over. Het lijkt ons een brug te ver en wij willen het debat daarover graag aangaan. Zo zullen wij ook graag het debat aangaan met Europa. Overigens, met alle respect, wij zien dat debat in Frankrijk en Italië nog niet zo indringend gevoerd worden omdat men daar ook op het gebied van softdrugs een heel heldere visie heeft.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is aardig dat de heer Van der Steur mevrouw Berndsen aanspreekt maar hij heeft een interruptiedebatje met mevrouw Kooiman van de SP. Dit terzijde. Is de heer Van der Steur het met mij eens dat wij niet doof moeten zijn voor de discussie die nu Europees gaande is en dat wij niet doof moeten zijn voor de discussie die in de VS gaande is maar ook niet voor de lokale discussie? Ook VVD-burgemeesters geven aan dat lokale initiatieven onderzocht moeten worden. Ook ik ken de VVD als een partij die sommige zaken aan het lokaal bestuur wil overlaten. Dat moet niet alleen bij luisteren blijven; het moet er ook toe leiden dat regulering van de experimenten mogelijk wordt.

De heer Van der Steur (VVD): Ik verwees niet naar mevrouw Berndsen omdat ik dacht dat mevrouw Kooiman mevrouw Berndsen was. Die fout zal ik niet snel maken. Ik verwees naar mevrouw Berndsen omdat zij in haar inbreng heeft opgemerkt dat die discussie in Amerika plaatsvindt. De VVD-fractie volgt die discussie met grote interesse. Om die reden hebben wij de minister gevraagd om al die initiatieven samen te voegen en de Kamer daarover te informeren. Dus als ik dat zou hebben gevraagd, hoe kan het dan zijn dat mevrouw Kooiman denkt dat de VVD-fractie daar doof voor is. Dat is niet geheel logisch. Dus ik ben doof maar ik vraag, ondanks mijn doofheid, aan de minister om de Kamer erover te rapporteren. Ik snap de vraagstelling niet helemaal in het licht van de gestelde feiten.

Mevrouw Kooiman (SP): Het gaat er niet om of de heer Van der Steur wel of niet doof is. Als je zegt te willen luisteren, is het wel belangrijk dat je er vervolgens iets mee doet. Dus de vraag aan de heer Van der Steur is: wat gaat hij doen met al die mooie initiatieven die ook van de kant van VVD-burgemeesters komen?

De heer Van der Steur (VVD): Dit is een ander onderwerp, namelijk de initiatieven van VVD-burgemeesters of welke burgemeesters dan ook. Het is heel simpel. De minister heeft gezegd dat hij de initiatieven zal inventariseren en dat hij de Kamer daarover zal informeren. Dan zullen wij daarover met de minister spreken. Het lijkt mij prematuur om nu standpunten in te nemen ten aanzien van initiatieven of gedachten die ik niet ken. Dat zal ik ook niet doen. Overigens is er in deze wereld een groot verschil tussen horen en luisteren.

De heer Bontes (PVV): De heer Van der Steur verschuilt zich een klein beetje achter de Europese regelgeving. Hij ziet daarbij een belemmering. Dat doet de minister eigenlijk ook. Ik wil graag van de VVD-fractie weten wat zij nu echt vindt. Vindt zij dat regulering van de achterdeur onbespreekbaar is? Of ziet zij wel mogelijkheden mits de verdragen goed zijn? Ik krijg graag een duidelijk ja of nee, want hier kan ik weinig mee.

De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat het heel helder is. Iedereen die de moeite genomen heeft om het VVD-verkiezingsprogramma te lezen, zal zien dat daarin niets staat over het reguleren van achterdeuren. Dat geeft dan ook duidelijk aan wat de VVD-fractie vindt. Daar heeft zij nooit een geheim van gemaakt. Bovendien zeg ik tegen al die mensen die altijd weer roepen dat regulering mogelijk is, dat het juridisch gezien niet kan. De VVD-fractie heeft daar geen ander standpunt over ingenomen dan in het verkiezingsprogramma staat.

De heer Bontes (PVV): Ongeveer 100% van wat wel in het programma staat, wordt ook niet uitgevoerd. Daar kan de heer Van der Steur zich dus ook moeilijk achter verschuilen. Toch vind ik het antwoord vaag. Het blijft vaag. Ik krijg een beetje de indruk dat de heer Van der Steur zijn partner van de PvdA die naast hem zit een beetje zit te paaien als hij zegt: het is toch nog wel bespreekbaar; wij gaan ons er in Europees verband wel mee bemoeien. Wees nu eens duidelijk, mijnheer Van der Steur, en zeg: nee, het regelen van de achterdeur is ongewenst ook naar de achterban in de zin van lokaal bestuur, burgemeesters van de VVD. Wees nu duidelijk! Het is geen duidelijk ja of nee.

De heer Van der Steur (VVD): Allereerst wil ik ingaan op de opmerking over de reflectie van het verkiezingsprogramma in het regeerakkoord. Een groot deel van de achterban van de PvdA-fractie denkt daar toch echt anders over. Overigens vindt een deel van mijn achterban dat het complete PvdA-verkiezingsprogramma in het regeerakkoord is terechtgekomen. Wat dat betreft blijft de discussie levendig. Het antwoord op de vraag die de heer Bontes stelt is heel eenvoudig. Het staat niet in ons programma, het staat niet in het regeerakkoord en het kan juridisch gezien niet. Wat wil de heer Bontes nu nog meer horen, anders dan dat hij kennelijk niet luistert naar wat ik zeg? Dit zeg ik namelijk al drie jaar lang.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Het beleid van de VVD was nog niet zo erg lang geleden toch een heel ander beleid. Bij monde van toenmalig Kamerlid Teeven was regulering wel degelijk aan de orde. Dus de VVD heeft wat dat betreft een draai gemaakt; een conservatieve draai, mag ik wel constateren.

De heer Van der Steur verschuilt zich altijd graag achter de internationale verdragen. Dus ik heb maar eens dat enkelvoudig verdrag van 1961 erbij gepakt. In artikel 4 gaat het over de interpretatie van de begrippen medisch en wetenschappelijk. De vraag is of medisch dusdanig breed kan worden opgevat, dat daaronder ook het beschermen van de volksgezondheid valt en dat je dus wel degelijk medische experimenten kunt doen. Maar er is ook een hoop ruimte gelaten voor nationale wetgeving. In onze nationale wetgeving staat het opportuniteitsbeginsel. Volgens het enkelvoudig verdrag moeten we bepaalde handelingen strafbaar stellen maar mogen we daarbij rekening houden met onze eigen wetgeving waaronder het opportuniteitsbeginsel. Daarmee is feitelijk ruimte geschapen voor gedogen en reguleren. Ik leg dit de heer Van der Steur maar eens voor. Dit staat namelijk in het enkelvoudig verdrag.

De heer Van der Steur (VVD): Het risico van citeren is dat het niet altijd compleet is. Ten eerste gaan al die verdragen ervan uit dat de overheden op geen enkele wijze een bijdrage mogen leveren aan de productie van en de handel in drugs tenzij er een medische grondslag is. Van die medische grondslag hebben wij in Nederland gebruikgemaakt doordat onze minister van Volksgezondheid toestaat om op medische gronden cannabis te kweken en te verkopen aan mensen die daar behoefte aan hebben als dat door een arts wordt voorgeschreven. Over de interpretatie van die medische omgeving is geen enkele twijfel. Nederland heeft in alle verdragen een voorbehoud laten opnemen ten aanzien van ons gedoogbeleid. Dat is geaccepteerd en dat biedt dan ook de basis – ook een juridische basis – voor het bestaande gedoogbeleid, gebaseerd op de volksgezondheid. Een ding is zeker: er zullen weinig juristen zijn die zullen betwisten dat een experiment waarbij de overheid de productie van softdrugs reguleert niet bedoeld is om onder het woord «experimenten» te vallen, in welk verdrag dan ook. Iedereen die D66 als partij een beetje kent, weet dat een aantal van haar kroonjuwelen niet altijd stelselmatig in verkiezingsprogramma’s terecht zijn gekomen in de afgelopen jaren.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dit is leuk! Kennelijk is regulering van wietteelt een kroonjuweel van de VVD geweest.

De heer Van der Steur (VVD): Dat is beledigen, voorzitter.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nee, ik reageer op wat de heer Van der Steur zegt. Daar gaat het nu om. Ik lees in artikel 4 dat het ook kan gaan om wetenschappelijke doeleinden, dus niet alleen om medische doeleinden. Als je die experimenten op lokaal niveau als een wetenschappelijk experiment wilt kwalificeren, zou daar wel degelijk ruimte voor bestaan. De heer Van der Steur legt het op zijn manier uit en wij leggen het op onze manier uit, maar hij moet er zich niet voortdurend achter verschuilen dat het niet kan. Er is namelijk ruimte, alleen moet je die ruimte wel willen zien.

De heer Van der Steur (VVD): De interessante vraag is wat wetenschappelijk is aan het door een gemeente laten kweken van cannabis en dat verkopen aan coffeeshops. Ik denk werkelijk dat er geen wetenschapper te vinden is die bereid is om te zeggen dat dat een wetenschappelijk experiment zou kunnen zijn. Wat is daar wetenschappelijk aan? We weten allemaal dat het niet mag en we weten ook allemaal wat de effecten daarvan zullen zijn. Dus ik zie niet in wat het wetenschappelijke element daarvan is. Bovendien zou dat betekenen dat je drugstoerisme niet kunt tegengaan, maar dat leg ik mevrouw Berndsen in een ander debat nog wel eens uitgebreider uit.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik heb een heel eenvoudige vraag en ik hoop dat ik daar een eenvoudig antwoord op krijg. De heer Van der Steur zegt dat hij tegen experimenten op het gebied van wietteelt is. Is dat omdat het niet kan of omdat hij het niet wil?

De heer Van der Steur (VVD): Dit is dezelfde vraag als de heer Bontes heeft gesteld. Het staat niet in het VVD-verkiezingsprogramma en niet in het regeerakkoord. Dat betekent dat heel helder is wat de VVD-fractie wil.

De heer Segers (ChristenUnie): Dat weten we inmiddels; dat is een paar keer herhaald. Mijn vraag daarachter is: is dit omdat het niet kan – juridisch vanwege EU- of VN-verdragen, EU-recht – of omdat de VVD-fractie het gewoon niet wil?

De heer Van der Steur (VVD): In mijn partij is het zo dat het verkiezingsprogramma door de leden wordt vastgesteld. Daar wordt door onze leden over gediscussieerd. Daar hoort altijd een discussie bij, zoals ook de afgelopen keer, over softdrugs. Het is heel simpel. In dat verkiezingsprogramma is een heel helder standpunt ingenomen, waarin woorden als «experiment», «gereguleerde teelt» of «legalisering» niet voorkomen. Daarmee is voor mij de opdracht heel helder. Ik begrijp echter de vraagstelling helemaal niet. Ik houd mij aan het verkiezingsprogramma en om die reden staat het ook niet in het regeerakkoord.

De voorzitter: De heer Segers voor de laatste keer.

De heer Segers (ChristenUnie): Ja, een laatste poging. Het is een tamelijk eenvoudige vraag en het blijkt niet zo gemakkelijk om daar een eenvoudig antwoord op te geven. Het is mij helder wat er niet in het verkiezingsprogramma staat en wat de heer Van der Steur niet wil. Mijn vraag is waarom. Is dat omdat het juridisch lastig is of wil de VVD-fractie het gewoon niet, los van of het mogelijk is en wat mevrouw Berndsen aanreikt? Dus zegt de VVD-fractie los daarvan: we willen het gewoon niet? Dat is de keuze die ik de heer Van der Steur voorleg.

De heer Van der Steur (VVD): Het is een beetje een gekke vraag. Ik geef aan dat het niet in ons verkiezingsprogramma staat. Dat betekent dat de 40.000 leden van de VVD in meerderheid hebben besloten dat het er niet instaat. Dan is er dus geen opdracht aan de fractie om op dat punt een standpunt in te nemen. Ik weet niet hoe ik moet uitvinden wat de overwegingen van mijn leden zijn om dat te doen. Ik vind het ook een rare vraag van de heer Segers, want ik neem aan dat het bij de ChristenUnie precies zo werkt, hoewel ik weet dat het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie een iets andere vorm heeft, wat ik haar van harte gun. Bij de VVD wordt erover gediscussieerd binnen de partij en zolang dat standpunt niet verandert, is het voor de VVD-fractie vrij lastig om een ander standpunt in te nemen. Die behoefte hebben we ook niet.

De heer Segers (ChristenUnie): Suggereert de heer Van der Steur dat er binnen de ChristenUnie geen discussie is over een verkiezingsprogramma? Dat is heel curieus. Mijn vraag was naar de motivatie daarachter. Dat is een eenvoudige vraag die niet eenvoudig te beantwoorden blijkt te zijn.

De heer Van der Steur (VVD): Ik nodig de heer Segers graag uit om een keer bij de volgende behandeling van ons verkiezingsprogramma te zijn. Wij zijn een heel open partij. Dan kan hij zelf meemaken hoe zo’n debat gaat. Dat is buitengewoon interessant. Wij hebben een goede uitwisseling van gedachten en ook op dit punt is uitvoerig van gedachten gewisseld, omdat er binnen de achterban van de VVD ook voorstanders zijn van allerlei experimenten en ook heel duidelijke tegenstanders. Dat leidt uiteindelijk tot een standpunt van de partij. Daar heb ik als politicus rekening mee te houden en dat doe ik over het algemeen met grote vreugde.

De voorzitter: Mijnheer Van der Steur, u vervolgt uw betoog. U hebt nog minder dan een minuut.

De heer Van der Steur (VVD): Dat komt heel goed uit, voorzitter.

Ik leg graag aan de minister voor dat, ondanks de successen die wij inmiddels kennen uit de rapporten die ons zijn voorgelegd, er wel klachten zijn uit een aantal gemeenten, met name uit Zuid-Nederland, ten aanzien van de straathandel. Ik noem Venlo en Roermond, waarbij de burgemeester recentelijk nog verzocht om meer politie. Kan de minister de VVD-fractie geruststellen dat aan die klachten tegemoet wordt gekomen als inderdaad vaststaat dat dit de zorg van de minister ook heeft?

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij ons zal informeren over de internationale ontwikkelingen op het gebied van softdrugs en ook van harddrugs, naar ik aanneem. Ik ben ook benieuwd hoe de minister de verzoeken van de burgemeesters en gemeenten zal beoordelen ten aanzien van de experimenten waar wij vandaag al uitgebreid over hebben gesproken.

Mevrouw Hilkens (PvdA): Voorzitter. Ik zit eigenlijk zolang we weten dat dit AO op de agenda staat, te worstelen met de gedachte wat ik er precies mee moet. Ik weet dat de oppositie bij monde van mevrouw Berndsen al heel vaak om deze discussie vroeg en dat de indruk is ontstaan als zou ik met de heer Van der Steur een verbondje tegen de oppositie hebben gesloten omdat ik steeds niet meeging. Dat had echter vooral te maken met het feit dat ik niet zo heel goed weet wat ik moet met de gegevens van het WODC, gezien het feit dat het allemaal gebaseerd is op de situatie waarin het beslotenclubcriterium nog aan de orde was. Met andere woorden: ik vind het een wat premature timing, omdat we heel veel nog niet goed in kaart hebben gebracht of maar gedeeltelijk. Dat wil ik vooropgesteld hebben. Dat maakt dat het wat de PvdA betreft veel te vroeg is voor definitieve conclusies. Ik wacht de inventarisatie van de minister, toegezegd op mijn verzoek, van de plannen die gemeenten hebben voor experimenten met legale teelt af, evenals de inventarisatie van internationale ontwikkelingen.

Ik heb wel een aantal vragen aan de minister. Ik lees dat 70% van de gemeenten beleid heeft of gaat invoeren ten aanzien van het I-criterium. Dat betekent dat 30% dat niet heeft. Van de gemeenten die dat beleid wel hebben, blijkt dat een deel besluit, er niet op te handhaven. Wat mij betreft is dat een goede zaak. Precies zo heb ik het begrip maatwerk uit het regeerakkoord geïnterpreteerd. Klopt het dat het I-criterium vrijwel alleen onder de grote rivieren wordt gehandhaafd? Dat is het beeld dat bij mij ontstond na lezing van de eerste door de minister toegezonden documenten. Kan de minister meedelen hoe groot het aantal gemeenten is dat echt actief inzet op handhaving op dit moment? Of is dat nog ongewis?

Bij invoering van het beslotenclubcriterium gingen ook Nederlandse consumenten coffeeshops vermijden, zo lezen we. Weten we of die consumenten nadat het beslotenclubcriterium van de baan ging en vervangen werd door het I-criterium zijn teruggekeerd naar de coffeeshops of maken zij nog steeds gebruik van illegale kanalen?

Uit de tussenrapportage van het WODC blijkt dat de overlast voor invoering van de wietpas vooral samenhing met overlast van auto’s die zich rondom coffeeshops verzamelden. Venlo loste dat op door die coffeeshops naar de randen van de stad te verplaatsen. Ik vraag mij af – ik weet dat Maastricht met een gelijksoortig idee speelt – of de minister denkt dat deze oplossing zich ook voor andere gemeenten leent. Mij lijkt dat niet onlogisch omdat je zo misschien kunt voorkomen dat coffeeshops moeten sluiten. Zij kunnen openblijven maar op een andere locatie. Dat feit zou op zichzelf ook illegale straathandel en daarmee gepaard gaande overlast in het centrum kunnen tegenwerken. Ik hoor hierover graag de mening van de minister.

Er is een kwantitatief overzicht van de druggerelateerde overlast in het Zuiden door de minister aan de Kamer gestuurd, weer incompleet. Ik vraag mij niet alleen af hoe groot de groep is die nu overlast ervaart als gevolg van de verplaatsing naar straathandel, maar vooral ook wat het verschil is tussen het veiligheidsgevoel van overlast door een coffeeshop en overlast door straathandel. We hebben de Nationale Veiligheidsmonitor waarin we ook op dat gevoel gaan zitten. Misschien zou dat hier ook een functie kunnen hebben. Ik kan mij namelijk voorstellen dat er een verschil is tussen het last hebben van een coffeeshop of last hebben van straatdealers. Graag hoor ik van de minister of het WODC in zijn eindrapport ook met deze gegevens komt.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De minister wil een korte schorsing.

De vergadering wordt van 11.06 uur tot 11.22 uur geschorst.

De voorzitter: Wij zijn toegekomen aan de eerste termijn van de kant van de minister, waarbij ik mijn collega’s zeg dat zij recht hebben op twee interrupties.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik begin met een aantal algemene opmerkingen. In het laatste debat dat over het coffeeshopbeleid is gevoerd, zijn een aantal afspraken gemaakt. Ik zie dat veel van de punten uit dat debat terugkomen. Ik heb toegezegd dat er aan het eind van het jaar een rapportage komt over de positie van alle gemeenten en de internationale context. Ik heb ook gezegd dat ik een duidelijk standpunt heb ingenomen over de UN-verdragen, de Europese verdragen en afspraken en anderszins over onze eigen wetgeving. Een en ander is al een keer getoetst en ik laat het nog een keer extern actualiseren. De Kamer ontvangt die informatie en ook informatie over de gesprekken die ik zal voeren met burgemeesters die daadwerkelijk een plan hebben ingediend. Ik ben niet van plan, met burgemeesters te praten die een motie van Den Haag opsturen, want de gemeenteraad is hier natuurlijk niet aan zet. Het gaat om het bestuursorgaan dat iets wil en kan. De gemeenteraad die een motie heeft ingediend, zal ik schriftelijk beantwoorden.

Op verzoek van de heer Oskam heb ik toegezegd met een tussenstand te komen. Ik wil niet al te veel herhalen wat de vorige keer gezegd is. De doelstelling van het coffeeshopbeleid is, een eind te maken aan het opendeurbeleid van coffeeshops. Dit om overlast en criminaliteit die verband houden met de coffeeshops en de handel in verdovende middelen tegen te gaan.

Conform het regeerakkoord is het coffeeshopbeleid per 1 januari 2013 als volgt vormgegeven. De invoering van het ingezetenencriterium in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland per 1 mei 2012 is een succes gebleken. Daar kom ik straks nog op terug. Op basis van deze ervaringen is de landelijke invoering van het ingezetenencriterium per 1 januari 2013 ingezet en zal dat door mij onverkort worden doorgezet. Dit betekent dat drugstoeristen worden geweerd en slechts ingezetenen van Nederland toegang krijgen tot een coffeeshop. Ik heb daar natuurlijk ook verkeer over met mijn collega’s van België, van Binnenlandse Zaken en van Justitie en ook met de collega’s van de deelstaat Nordrhein-Westfalen en Niedersaksen, die dit allemaal begrijpen en mij ook wel complimenteren. Wij worden internationaal gecomplimenteerd. Ik had gisteren ook een prettig gesprek – dat zijn de hoogtepunten in het bestaan van een minister – met leden van het Engelse Hogerhuis. Ik vond het heel prettig dat zij mij complimenteerden met het beleid dat wij voeren, maar misschien hebben zij dat in gesprek met de Kamer anders gezegd. Zij waren zeer informeel en zij zeiden ook dat zij partijloos waren. Dan kunnen zij ook zeggen, want zij zijn voor het leven benoemd. Dan is die positie in ieder geval zeker gesteld. Maar het was aangenaam. De «baroness» bracht voor het eerst een bezoek aan een coffeeshop. Op mijn vraag of het naar meer smaakte, heeft zij geen antwoord gegeven. Nou, zo’n gesprek was het. Daarna ging zij in gesprek met de Tweede Kamer. Zij zal zeker een recensie hebben gegeven, niet aan mij over het gesprek met de Tweede Kamer maar misschien wel aan de Tweede Kamer over het gesprek met mij.

Bij de handhaving van het ingezetenencriterium is sprake van lokaal maatwerk. Dat is erg belangrijk. De handhaving geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Ik kom daar straks nog uitgebreid op terug. Ik heb een tussenstand van de invulling van de handhaving in de coffeeshopgemeenten toegezegd. In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. Op zo korte termijn vind ik dat een niet onredelijk resultaat. Daarmee zijn wij er nog niet. De handhaving van het ingezetenencriterium heeft geleid tot een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s. Een toename van de illegale straathandel was als tijdelijk neveneffect voorzien. Je hoeft niet echt heel veel ervaring te hebben om te weten dat dat gebeurt. Nu eindelijk de situatie fors wordt aangepakt, leidt dat in de eerste plaats tot een toename van de illegale straathandel. Dat is logisch. Met de verscherpte handhaving is er een extra focus voor de aanpak van straatdealers en daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit.

Dit beeld wordt bevestigd in de rapporten van de Politieacademie. Het zijn echt heel goede onafhankelijke rapporten, waarbij de belangrijkste conclusies zijn dat er bijna geen buitenlandse drugstoeristen meer komen, waardoor er fors minder overlast ontstaat, dat er een afname is van het risico op criminele investeringen en dat er minder drugsverkeer is. De uitkomsten van de tussenrapportage van het WODC zijn enigszins gedateerd. Dat is de Kamer niet ontgaan. Dat komt doordat wij voordat het rapport kwam tot dezelfde conclusie kwamen en wij het beslotenclubcriterium hebben ingetrokken. Dat was ook een initiatief van de gemeenten op basis van feiten. Dat speet ons, maar daarbij hebben de feiten een rol gespeeld. Ook de uitkomsten van het WODC-rapporten onderschrijven het beleid dat per 1 januari 2013 is vormgegeven, namelijk het loslaten van het beslotenclubcriterium en het doorzetten van het ingezetenencriterium.

Het ingezette kabinetsbeleid is succesvol. Met het weren van drugstoeristen wordt de overlast en criminaliteit in verband met de coffeeshops en de handel in verdovende middelen tegengegaan. Het is van belang, de solide aanpak van straathandel te continueren om de dalende trend voort te zetten.

Dan ga ik nu in op een aantal concrete zaken. Ik wil voordat ik dat doe nog complimenten geven aan degenen die het werk hebben voorbereid. Ik bedoel de mensen die dat ter plaatse doen, met name in het zuiden van het land. Dat is een compliment dat ook in het rapport van de Politieacademie staat. Daarin zijn zes scenario’s genoemd. Men vindt dat er eindelijk een beleid is ingezet dat moet worden doorgevoerd, met een nieuw instrumentarium. Het vergt lange adem en consistentie, maar men wil heel graag dat wij ermee doorgaan. Ik vind dat een compliment voor degenen die de rug recht moeten houden, dus de driehoek in de grensgemeenten in het zuiden van het land.

De heer Bontes vroeg naar een tussenstand voor het coffeeshopbeleid. Uit de aangeleverde stukken blijkt dat de controle op het ingezetenencriterium doorgaans wordt meegenomen in de periodieke controles van de coffeeshop waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de gegevens die tot nu toe bekend zijn uit 70% van de gemeenten is mij tevens gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid, waaronder het ingezetenencriterium, worden gehandhaafd. Deze aanpak past binnen het lokale maatwerk, waarbij vertrouwen in de handhaving van het lokaal gezag en een juiste inzet van de politiecapaciteit waar nodig een rol spelen.

De heren Oskam, Bontes en Segers hebben gevraagd wat wordt verstaan onder gefaseerde handhaving en lokaal maatwerk. De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten. Ik heb nu hun positie. Ik vind dat zij dat snel hebben gedaan. Uitgangspunt is dat handhaving van het ingezetenencriterium op 1 januari 2013 is gestart. Zo nodig geschiedt de handhaving gefaseerd. Zoals ik al heb gezegd, wordt het beste moment voor handhaving van het ingezetenencriterium bepaald door de lokale omstandigheden. Ik vind dat terecht. Er zijn ook gemeenten die in het plan kunnen aantonen dat er totaal niets aan de hand is. Dan zullen wij niet de hele dag om het uur mensen inzetten. Het kan in Maastricht weer anders zijn dan in Terneuzen, zeker na de uitspraak van de Hoge Raad van gisteren. Daarbij kan gedacht worden aan een strenger beleid op hetgeen is opgenomen in de aanwijzing in de Opiumwet van het OM dan wel aan aanvullende voorschriften voor het coffeeshopbeleid, zoals openingstijden, geen terrassen, een verplichte Bibob-toets voor coffeeshops en een verplichte cursus ten behoeve van een adequate voorlichting.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De minister schermt voortdurend met lokaal maatwerk. Ik ben het met de heer Segers eens dat die brieven ongelooflijk zwabberen. Ik snap dat ook wel, want de minister moet zowel de PvdA als de VVD te vriend houden. Ik zal een concrete vraag stellen. Per wanneer moet er gehandhaafd worden in Amsterdam? Ik doel natuurlijk op het ingezetenencriterium.

Minister Opstelten: Ik verwachtte die vraag wel, want die is al zestig keer gesteld en ik heb er al zestig keer antwoord op gegeven. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Ik wil mijn betoog graag in een bepaalde systematiek afwerken.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik stel een heel simpele vraag! Daar kan ik toch een simpel antwoord op krijgen?

Minister Opstelten: Laat ik dat antwoord dan nu geven. Ook in Amsterdam is de inzet ter zake bepaald. De driehoek van Amsterdam heeft naar mijn idee goede keuzes gemaakt. Om te beginnen betreft dit de beslissing om een derde van de coffeeshops te sluiten. Het sluiten van 70 coffeeshops is een goed begin. Sluiten is beter dan je helemaal concentreren op het per ommegaande handhaven van het ingezetenencriterium. Ik moet ook ruimte laten voor het bepalen van lokale posities in verband met de openbare orde en het beperken van de overlast. Ik heb daar een duidelijke afspraak over gemaakt. Ik constateer dat Amsterdam inzet op een daadkrachtig coffeeshopbeleid met een breed pakket aan maatregelen. Ik zou willen dat meer gemeenten zo gefocust bezig zijn. Ik noem het afstandscriterium tot scholen, het blowverbod op scholen, de uitgebreide Bibob-screening, de maatregelen ter preventie van cannabisgebruik, de focus op risicogroepen, de voortzetting van het project ruimtelijke aanpak 2012 en de sluiting van de coffeeshops. We hebben afgesproken dat wij daar in de loop van het jaar verder over overleggen. Het is een goede, daadkrachtige aanpak die precies in ons beleid past. We zijn namelijk niet gek. Het is geen gezwabber. Wij varen een rechttoe, rechtaan-koers.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De minister geeft geen antwoord op mijn vraag of hij geeft antwoord op zijn eigen manier, zo kunnen we het ook formuleren. Als de minister zegt dat het coffeeshopbeleid in Amsterdam zo fantastisch is, waarom dan nog gemeenten lastigvallen met een ingezetenencriterium? Het is van tweeën een: of de minister zegt dat het echt lokaal maatwerk is en accepteert dat er niet op ingezetenencriterium wordt gehandhaafd of de minister zegt dat er gehandhaafd moet worden en dan geldt dat ook voor Amsterdam. In het laatste geval moet de minister ook aangeven welk tempo daarbij gehanteerd moet worden.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik ben glashelder tegen mevrouw Berndsen. Zij stelt telkens dezelfde vraag, maar zij luistert niet naar het antwoord. Misschien kunt u daar ook aandacht voor vragen.

Ik heb niet gezegd dat het een zaligmakend beleid is. Ik heb begrip voor het standpunt van Amsterdam en ik steun dat men op dat niveau nu de prioriteiten vaststelt. Dat wil niet zeggen dat men straks niet moet handhaven. Ik heb daar nog geen afspraken over gemaakt. Wat Amsterdam betreft, ligt de focus op de goede punten. Dat past precies in het beleid. Ik zal in de loop van dit jaar nog een keer overleg hebben met Amsterdam. Dat overleg vindt plaats voor ik definitief aan de Kamer rapporteer. Het is een tussenstand. Elk plan en elke positie moeten uiteindelijk mijn goedkeuring hebben. Dat heb ik ook gezegd. Ik vind het goed wat de meeste gemeenten tot nu toe hebben gedaan. Het is goed dat zij een positie hebben, ook al is het niet altijd mijn positie. Men heeft er goed over nagedacht, veel beter dan vroeger. Het ingezetenencriterium is in 70% van de gemeenten opgenomen. Nu moeten wij er met elkaar over spreken om onduidelijkheden weg te nemen. Ik ga dus niet alleen spreken met de burgemeester over de achttien experimenten die ik niet steun, maar ook over de inzet, de handhaving van het I-criterium en het totale coffeeshopbeleid. Dat heb ik ook al eerder gezegd.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik blijf heel even in Amsterdam, want ik snap het niet. De minister geeft aan dat het geweldig is wat men in Amsterdam doet, maar ik vind dat men daar het coffeeshopbeleid behoorlijk om zeep heeft geholpen. De minister is kennelijk zeer tevreden, maar de vraag is of hij nu wel of niet het I-criterium gaat handhaven. Ik wil een duidelijk ja of nee.

Minister Opstelten: Ik heb dat in debatten al zestig keer gezegd. Het antwoord is ja. Het criterium geldt voor iedereen, maar de fasering wordt lokaal bepaald en moet uiteindelijk mijn instemming hebben. Dat is het verhaal. Ik geef ruimte voor de focus die Amsterdam hanteert bij de aanpak. Ik heb daarvoor een aantal argumenten genoemd. Ik ga daarover met Amsterdam spreken, maar ook met Nijmegen bijvoorbeeld. Het is absoluut noodzakelijk om ook een gesprek te voeren met die gemeente.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik begrijp dat Amsterdam pas in 2028 op het I-criterium kan handhaven. Dan zijn er hopelijk nieuwe verkiezingen en daarna kunnen wij de achterdeur in een keer goed regelen. Is er geen sprake van rechtsongelijkheid? De gemeenten in de zuidelijke provincies moeten nu al op het I-criterium handhaven.

Minister Opstelten: Nee, ook daar geldt dat ze dat zelf willen. Ik kan mij dat ook voorstellen omdat het een succes is. Daarom hebben wij daarover overeenstemming bereikt met de zuidelijke gemeenten. Er is wel een nuanceverschil in de aanpak, maar men heeft zonder uitzondering het I-criterium ingevoerd. Daar wordt ook op gehandhaafd. Lokaal is het verschillend. Niet elke gemeente handhaaft op dezelfde wijze als Maastricht. In die gemeente is het beleid ontwikkeld. Ik zeg tegen de juristen dat het ingezetenencriterium juridisch de toets der kritiek van het Europees Hof kan doorstaan. Beginnend bij de Raad van State heeft het hele verhaal tot nu toe bij elke rechter stand gehouden, met uitzondering van een rechterlijke uitspraak waarin niet zozeer het I-criterium als wel de deugdelijkheid van de motivatie van de burgemeester van Maastricht aan de orde was. De rechter oordeelde die te licht. De burgemeester moet dat de volgende keer beter doen en daar zullen wij hem ook bij helpen. Ik zeg tegen de heer Oskam dat wij die hulp inmiddels hebben aangeboden. Wij hebben een ijzersterke juridische positie. Alle gedingen over het I-criterium zijn gewonnen, zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk, zoals gezegd met één uitzondering. Uit het vonnis blijkt echter dat in dat geval de motivatie geen aanleiding gaf om die maatregel te nemen. Het I-criterium is daar helemaal niet aan de orde geweest.

Mevrouw Hilkens (PvdA): Ik begrijp de verwarring van de oppositiepartijen over deze zin in het akkoord. Volgens de PvdA is het precies zoals de minister zegt. Je beoordeelt waar lokale politici mee komen. Aan de hand daarvan kijk je wat er lokaal het beste werkt. Om alle onduidelijkheid weg te nemen, heb ik een laatste vraag aan de hand van een fictieve casus. De burgemeester van Maastricht beslist anders dan de burgemeester van Amsterdam over het maatwerk in zijn stad. Stel dat burgemeester Hoes de plannen van Van der Laan omarmt. Hij is zo tevreden over de aanpak van Amsterdam dat hij vindt dat deze bij nader inzien in Maastricht ook het beste zal werken. Garandeert de minister dat hij de burgemeester van Maastricht dan evenveel ruimte geeft als die van Amsterdam? Met andere woorden: laat hij die inschatting vooral bij de burgemeester en de driehoek? Kan voor Maastricht hetzelfde gelden als voor Amsterdam, namelijk gefaseerd invoeren van de handhaving?

Minister Opstelten: Ik ga niet op casuïstiek in die zich nooit zal voordoen. Dat lijkt mij onverstandig omdat dit tot misverstanden kan leiden. Maastricht heeft een duidelijke koers bepaald. Het is heel duidelijk dat het beleid daar werkt. Lees het rapport van de Politieacademie. Ik ben ervan overtuigd dat de burgemeester van Maastricht, de hoofdofficier en politie met elkaar die koers vasthouden. De vergelijking van Maastricht met Amsterdam doet geen opgeld, omdat de problematiek en dus de aanpak anders zijn. Vandaar dat er andere keuzes worden gemaakt. Zowel Maastricht als Amsterdam is een voorbeeld van lokaal maatwerk. De burgemeester van Maastricht voert dit beleid niet omdat ik zeg dat hij dit moet doen. Dat is mijn positie helemaal niet ten opzichte van een burgemeester. Dit beleid wordt gevoerd omdat de driehoek vindt dat dit zo gedaan moet worden.

Mevrouw Hilkens (PvdA): Dank voor de verduidelijking. Ik had in plaats van Maastricht en Amsterdam ook Tilburg en Nijmegen als voorbeeld kunnen noemen. Ik probeer te onderstrepen dat wat de PvdA betreft het maatwerk door lokale politici – het college en de driehoek – wordt vastgesteld. Daar wordt de vraag beantwoord wat waar het beste werkt. Sommige gemeenten zijn qua coffeeshopproblematiek echt onvergelijkbaar. Ik hoor de minister graag zeggen dat hij elke burgemeester dezelfde ruimte gunt om lokaal maatwerk te leveren bij het coffeeshopbeleid. Die helderheid krijg ik graag. Daarmee wordt de kritiek van mogelijke rechtsongelijkheid bestreden. Iedereen kan zich met plannen melden, alleen komen burgemeesters tot andere conclusies omdat plaatselijk niet dezelfde maatregelen het beste werken.

Minister Opstelten: Precies. Ik begrijp dat het voor sommigen wennen is, want wij hebben een drastische koerswijziging ingezet. Uit de tussenstand blijkt dat zeer veel gemeenten het beleid aanpassen om die doelstellingen te realiseren. Vooralsnog is het stellen van een deadline nog niet nodig. Ik ben een Realpolitiker. Ik kijk wat wij kunnen bereiken. Ik zit totaal niet ideologisch in dit dossier. Ik wil ongelukken voorkomen en daarom heb ik gekozen voor lokaal maatwerk en een gefaseerde invoering van de handhaving. Ik heb op geen enkele wijze afstand genomen van gemeenten die nog niet hebben gezegd: wij moeten het doen. Ik heb er nu geen oordeel over. Ik ga met Nijmegen spreken. Ik wil de argumenten horen. Ik wil een scherp verhaal horen. Ik wil niet horen dat er een plan is van één regel, namelijk: wij voeren het niet in, hoogachtend burgemeester X, Y of Z. Nu komt dat niet voor, maar daarover zouden wij dan eens goed spreken. Er is nu kans om lokaal niet allemaal idealistische plannen te krijgen, maar programma’s met acties en focus; een kans om de misstanden rond het drugsbeleid en de coffeeshops te bestrijden. Ik denk dan ook aan de illegale handel op straat. Het is een drastische koerswijziging die hier en daar ook tot wat onrust in de politieke arena leidt. Bij de bevolking is die onrust er minder, zo is mijn indruk. Dat is ook belangrijk. Dat is de koers waar we nu op zitten.

De heer Bontes (PVV): Ik vind het toch een onduidelijk verhaal. 70% van de gemeenten maakt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. Spreek dan ook onder regie van de minister met elkaar een datum af waarop dit criterium gehandhaafd wordt. Het kan niet zo zijn dat dit criterium in Nijmegen in 2020 gehandhaafd wordt en in Amsterdam volgend jaar of nu al. Daarin moet je één lijn trekken, want anders is er rechtsongelijkheid. Ik wil van de minister een deadline horen. Dit moet binnen een halfjaar geregeld zijn. Neem 1 januari 2014, dat lijkt me een goede datum. Alle gemeenten hebben het beleid omarmd, prima, dan moet er ook gehandhaafd worden.

De heer Opstelten: Ik denk dat dat onverstandig zou zijn. Dan zou je ongelukken maken. Ik moet ervoor zorgen dat dat niet gebeurt. Er moet daadwerkelijk gehandhaafd worden waar dat nodig is. Met alle gemeenten die daarover onduidelijk zijn, ga ik in gesprek. Dit is een tussenstand. Aan het eind van het jaar kom ik met een rapportage, voor het kerstreces. Dan weet u precies de stand van zaken. De Kamer wou een tussenrapportage. Dat is prima. Die houdt ons beiden scherp. Het is niet verstandig om nu te zeggen dat alle gemeenten per die en die datum moeten handhaven. Het kan per stad verschillend zijn, maar het moet wel duidelijk zijn wat men doet. Men kan het een jaar, twee jaar of drie jaar uitstellen. 2028 voor Amsterdam lijkt mij lang. Ik zal proberen om duidelijke afspraken te maken met de burgemeester van Amsterdam en de driehoek.

De heer Bontes (PVV): Heel vreemd dat de minister dit zegt. Gemeenten mogen nog twee of drie jaar gedogen. Dat vind ik een heel slechte zaak. Wij moeten de bevolking, de mensen die overlast ondervinden duidelijkheid bieden. Ik verwacht van de minister dat hij zegt dat vanaf 1 januari 2014 het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd. Dit is nou typisch weer Nederland: wij creëren gedoogbeleid op gedoogbeleid. Er wordt geen duidelijkheid gegeven. Iedereen zoekt ruimte. Straks krijg je de gemeenteraadsverkiezingen en dan gaat iedereen met dit stokpaardje aan de haal. Dit wordt niks. Gewoon duidelijk een datum afspreken waarop er gehandhaafd wordt, klaar.

Minister Opstelten: Ik kan mijn tekst herhalen en zal dat ook doen. Ik geef nog een keer aan dat dit een zeer drastische beleidsverandering is die wij nu eindelijk, sinds jaren doorvoeren. Het is niet iets dat in het coalitieakkoord is afgedwongen. Het is gewoon verstandig, wijs beleid dat iedereen altijd moet voeren. Handhaving vindt op lokaal niveau plaats. Ik heb via het OM een sturingsinstrument. Het gaat de goede kant uit en het zou niet wijs zijn om het anders te doen. Dan zou ik de koers verleggen en dat moet ik niet doen. Wij moeten deze koers vasthouden. Consistentie, daar rekenen de burgemeesters op. Het is geen onwil. Het gaat erom dat zij het doen op het moment dat het nodig is.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik wijd er mijn tweede interruptie aan. Ik word het over de regulering toch niet eens met de minister. Ik vind dit zo’n bizarre zaak. De minister vaardigt een richtlijn uit. Het ingezetenencriterium moet gehandhaafd worden. De richtlijn van het Openbaar Ministerie inzake de aanpassing van de Opiumwet is er nu. Als een coffeeshop zich niet aan het ingezetenencriterium houdt, dan moet er strafrechtelijk worden vervolgd.

Minister Opstelten: Dat gebeurt ook.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ja, maar kennelijk op basis van lokaal maatwerk. Het is bizar als er een richtlijn door de minister is uitgevaardigd die in de ene gemeente wordt gehandhaafd en in de andere gemeente niet. De rechtsongelijkheid geldt niet alleen voor de gemeenten maar ook voor de toeristen. Ze kunnen niet in Maastricht in een coffeeshop terecht maar wel in Amsterdam. Dit is een juridisch monstrum. De minister noemt het een wijziging van beleid waar wij allemaal aan moeten wennen. Dat moeten wij zeker.

Minister Opstelten: U wel.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nee, de minister heeft zelf gezegd dat wij er allemaal aan moeten wennen, ook de gemeenten. Het is een juridisch monstrum. Ik vind het zeer bizar dat de minister niet kan aangeven of er in Amsterdam en, zo ja, wanneer gehandhaafd moet worden. Ik kan er werkelijk geen chocola van maken.

Minister Opstelten: Ik had die verwachting noch die hoop toen ik hier naartoe ging, maar je weet het nooit. Ik geef het nog maar een keer aan. Mevrouw Berndsen doet een volstrekte herhaling van zetten. Dit is ook tijdens het plenaire debat gebeurd. In de aanwijzing staat dat het lokaal maatwerk maatgevend is voor de handhaving. Het gaat zoals wij al eeuwen in Nederland gewend zijn om te doen. Ik zou ook niet anders willen. Ik zou niet vanuit mijn kamer centraal allerlei directieven willen geven over de handhaving op lokaal niveau. Dat zou tot grote ongelukken leiden. Kennelijk staat mevrouw Berndsen dat voor en dat is voor mij wel verrassend. Ik wil die ongelukken niet voor mijn rekening hebben. Ik wil een succesvol beleid doorzetten en dat is een kwestie van lange adem. Ik herhaal dat ik in de eindrapportage voor het kerstreces precies zal aangeven wat dit voor gemeenten betekent.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De minister zegt dat het gaat om lokaal maatwerk. Hij zou niet anders willen. Hij wil geen oekazes vanuit Den Haag. Dan had hij ook niet met die richtlijn hoeven te komen. Volgens mij moet hij dan ook zeggen: geef de gemeenten ook de ruimte voor experimenten met de gereguleerde wietteelt. Daarvan zegt de minister dat hij dat niet wil. Hij doet het niet en het zal ook niet gebeuren. Dat staat toch wel haaks op elkaar.

Minister Opstelten: Ik zou het niet krachtiger kunnen verwoorden dan mevrouw Berndsen, maar ik kies mijn eigen woorden bij het behandelen van dat punt. Het gaat nu over de handhaving van het I-criterium. Dat criterium is ingevoerd. Daar is een prima meerderheid in de Kamer voor. Het gaat nu over de uitvoering. Ik doe een beroep op de partijen die misschien een nog krachtiger uitvoering willen, maar ik kan mij nauwelijks voorstellen dat het krachtiger kan zijn dan ik voorsta. Elke steun in de rug kan ik gebruiken. Ik pleit ervoor om even ruimte te geven voor de wijsheid en het verstand die nodig zijn om problemen op te lossen. Wij moeten ook luisteren naar het lokaal gezag. Dat overleg voer ik ook. De kwaliteit van de burgemeesters kennende, weet ik zeker dat ik er per gemeente ook uit zal komen. Er zijn burgemeesters die in dit verband een meerderheid in de gemeenteraad kunnen en willen trotseren omdat zij vinden dat zij als bestuursorgaan een goed beleid moeten voeren.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik denk dat duidelijk is dat de minister van alle kanten wordt gemaand om duidelijkheid te scheppen. Daar zijn wij allen bij gebaat. Eerst heb ik een feitelijke vraag over de stand van zaken. 70% van de gemeenten heeft aangegeven dat het criterium wordt ingevoerd of al ingevoerd is. Dat zegt nog niet veel over de mate van handhaving. Wat is de deadline en welke route wil men volgen? Wat gebeurt er met de resterende 30%?

De minister zegt dat 2028 wat laat is voor de handhaving. Kan hij een horizon aangeven? Op welke moment moeten alle gemeenten dat criterium handhaven?

In een tussenzinnetje zei de minister dat hij nog altijd beschikt over het Openbaar Ministerie om de handhaving te laten plaatsvinden, los van wat lokale bestuurders vinden en doen. Wat bedoelt hij daar precies mee?

Minister Opstelten: Ik vat een aantal vragen samen. Ik zeg tegen de heer Segers dat ik duidelijk ben. Lokaal maatwerk is belangrijk, omdat er anders niet gehandhaafd wordt. Het I-criterium is overal ingevoerd. Met die 30% van de gemeenten ga ik spreken. Ik neem geen genoegen met de opmerking dat men het niet doet. Die gemeenten krijgen allemaal een beurt. Zij komen aan tafel om helderheid te geven over de plaatselijke situatie. Dan wordt duidelijk waarom men afwijkt en of die afweging terecht is.

Met de andere 70% van de gemeenten wordt bezien op welke wijze er wordt gehandhaafd. Ik beantwoord hiermee gelijk de vragen van de heer Van der Steur. Ik wil geen papieren tijger introduceren. Ik wil niet dat men naar huis gaat, maar toch niet tot handhaving overgaat en alleen bij een werkbezoek van mij een geweldige handhavingsactie uitvoert. Dat moeten wij niet hebben. Zo werken wij niet in Nederland.

Ik laat mij nu niet verleiden tot het noemen van allerlei data. Ik zit hier tot de volgende verkiezingen in 2018. Ik wil geen bandbreedtes aangeven. We zijn met iets nieuws bezig. Dit is een tussenrapportage en geef mij nu even de tijd om aan het eind van het jaar netjes te rapporteren. Elke gemeente heeft nu iets ingediend en haar positie bepaald. Nu krijgen wij de tweede klap en aan het eind van het jaar kom ik erop terug.

De weg van het OM kan natuurlijk altijd worden bewandeld. Wij zijn opgevoed in een land waarin men in de driehoek samenwerkt. Die traditie acht ik zeer hoog. Ik ga ervan uit dat het OM en de burgemeester hun positie op elkaar afstemmen.

De heer Segers (ChristenUnie): Wij weten nog altijd niet waar gehandhaafd wordt. De minister zegt: geef mij de tijd. Ik wil dat best doen, maar hoeveel dan? Dat moeten wij weten.

Minister Opstelten: Ik weet dat de heer Segers een steunpilaar is van het beleid dat ik voer. Hij zag dit beleid overigens liever gisteren al ingevoerd zodat er helemaal geen drugstoeristen zouden zijn. Misschien ben ik dat wel met hem eens, maar de drugstoeristen zijn er. Het aantal drugstoeristen is aan het verminderen. Koester dat. Aan het eind van het jaar heb ik met alle gemeenten gesproken. Dan heb ik een lijst en dan zal ik rapporteren hoe het werkt, hoe er gehandhaafd wordt en welke afspraken daarover zijn gemaakt. Ik besteed dan ook aandacht aan de punten waar ik straks nog op inga.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik wil de minister meegeven dat zeer breed in de Kamer leeft dat zij een horizon wil. Wat is de routekaart naar totale handhaving in het hele land? De Kamer wil daar echt meer zicht op krijgen.

Minister Opstelten: Dat vind ik ook. Anders ga ik niet met de gemeenten praten. Ik luister heel goed tijdens dit AO. Ik proef de extra accenten die worden gelegd. Die zijn belangrijker dan de herhaling van de standpunten, want die kennen wij van elkaar. Onderschat het proces niet. Het is niet een kwestie van even de knop omdraaien. Geef de gemeenten de tijd. Daarna volgen het overleg met de bevolking en het monitoren van het effect van het beleid. Wat dat betreft, ben ik echt met de realiteit bezig en niet met een instrumentarium.

Ik meen dat ik de vragen van mevrouw Berndsen over Maastricht en Nijmegen hiermee heb beantwoord. Ik vind het dus een succes. Ik heb ook haar vragen over de gemeenten beantwoord.

De heer Van der Steur sprak over het onderzoek van de stichting Epicurus. Daarin wordt gesteld dat bij 78% van de coffeeshops nog geen controle heeft plaatsgevonden. Ik heb die aanwijzing niet. Dit aantal heeft betrekking op de coffeeshopondernemers die gereageerd hebben op de enquête. Dit zegt niets over het aantal gemeenten. Daarbij komt dat gemeenten tijd nodig hebben om hun beleid aan te passen en het ingezetenencriterium in het beleid op te nemen. Tenslotte bepalen de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteiten. Ik deel dus de conclusie van deze stichting niet.

De voorzitter: Ik moet naar een plenair debat. Mevrouw Berndsen is bereid om mijn taak over te nemen. Ik dank haar daar alvast voor.

Voorzitter: Berndsen-Jansen

Minister Opstelten: Het is voor mij heel plezierig dat mevrouw Berndsen nu voorzitter is.

De voorzitter: Dat moet u nog maar afwachten!

Minister Opstelten: Ik heb de neiging om nog een vraag van mevrouw Berndsen te beantwoorden.

Ik kom op de overlastproblematiek. De handhaving van het ingezetenencriterium heeft geleid tot een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s. Ik heb dit ook in mijn brief aangegeven. Dit wordt bevestigd in de rapporten die ik al een paar keer heb genoemd. Daarin wordt niet alleen gerapporteerd over Maastricht, maar ook over Tilburg, West-Brabant en Zeeland. De belangrijkste conclusies zijn dat er bijna geen buitenlandse drugstoeristen meer komen. De overlast neemt daardoor fors af. Er is een afname van het risico op criminele investeringen en er is minder drugsverkeer. Degenen die Maastricht van voor de inzet van dit beleid kennen, zullen dat erkennen.

De heer Oskam sprake over de drugsrunners. Zijn de straffen afschrikwekkend genoeg? Is er zicht op recidive? Het OM pakt de drugsrunners stevig aan, niet alleen regionaal, maar ook bovenregionaal. Ik spreek uit ervaring als ik het heb over de as Rotterdam-Maastricht, die wordt doorgetrokken naar België.

Ook veelplegers zijn in het vizier. Samen met Frankrijk, België en Luxemburg is er een drugsrunners top X opgesteld. Met het nieuwe beleid verdwijnen drugsrunners niet van de ene op de andere dag. De aanpak vergt een lange adem en een stevige inzet. Daarover zijn afspraken gemaakt met de politie en het OM. Ik heb geen oordeel over de rechterlijke uitspraken, dus over de straffen. Ik hoop dat de heer Oskam dat respecteert.

Ik kom op de capaciteitsvragen over de politie en de KMar. De heer Van der Steur had het in dit verband over Venlo en Roermond. Indien een gemeente het idee heeft dat handhaving buiten de huidige capaciteit niet mogelijk is, kan er via de normale lijnen om bijstand worden gevraagd. Zo kan er eerst bekeken worden of herschikking binnen de eenheid mogelijk is. Indien dat niet voldoende blijkt, kan er een bijstandsverzoek bij de korpschef worden ingediend, zoals die in de Politiewet is voorzien.

In het kader van de operationele sterkte van de Nationale Politie heb ik naar aanleiding van een hierop gerichte formele klacht van de burgemeester van Roermond over het beheers- en beleidsplan in de regio-eenheid Limburg 2013–2014 vastgesteld dat er geen reden is om in te grijpen. Er is geen sprake van dat er op een onaanvaardbare wijze afbreuk is gedaan aan de vervulling van de politietaken.

Ik heb zelf bij het bezoek waarbij ik in totaal met acht burgemeesters heb gesproken geconstateerd dat de politiecapaciteit daar waar nodig wordt ingezet. In de eenheid-Limburg heeft op verzoek van het lokale gezag herschikking plaatsgevonden. Daarnaast is er politie-inzet van buiten. De capaciteit kan flexibel worden ingezet. Dat is een van de winstpunten van de Nationale Politie. Het is eigenlijk geruisloos gegaan. Iedereen wil dan gelijk weten wat de omvang is van de capaciteit is. Ik doe daar nooit uitspraken over, want die vind ik buitengewoon onbelangrijk. Het gaat erom dat men krijgt wat nodig is en dat is gebeurd.

Met de komst van de Nationale Politie zijn de vraagstukken van capaciteit in een heel ander daglicht komen te staan. De capaciteit wordt ingezet waar die nodig is. Dit is ter beoordeling van het lokale gezag. De korpschef beoordeelt uiteraard of het ook kan. De KMar wordt ingezet conform de wettelijke taak en in nauwe samenwerking met de politie. Het systeem @MIGO-BORAS is vrij recent operationeel geworden, zoals in de brief van 4 april 2013 aan de Kamer is gemeld. Dit systeem moet ook beschikbaar zijn voor de strafrechtelijke handhaving. Dit vergt nog nader onderzoek en het systeem moet nog verder worden ingeregeld. De KMar is juist ingezet om die taken uit te voeren. Tijdens mijn bezoek aan Maastricht heeft de korpschef mij meegedeeld dat men erg tevreden was met de extra capaciteit van de politie en van de KMar. Daarbij doel ik natuurlijk op de inzet in grensoverschrijdende situaties bij het tegengaan van het drugstoerisme.

De heer Bontes (PVV): De minister zegt dat er geen capaciteitsprobleem is bij de politie nu de Nationale Politie er is. Dat bestrijd ik. De politie heeft nog steeds onvoorstelbaar veel taken en zit eigenlijk in een spagaat. Mijn pleidooi is nog steeds om de marechaussee een eigenstandige taak te geven bij de bestrijding van drugstoerisme en drugsrunners in de grensstreek.

Ik ben op werkbezoek geweest in Venlo. De marechaussee zegt dat als er een database aan het camerasysteem gekoppeld kan worden met kentekens van voertuigen die door criminelen gebruikt worden, er veel effectiever kan worden opgetreden. De minister heeft een bestuurlijk antwoord gegeven waarin hij het heeft over inregelen en onderzoeken. Zorg dat de marechaussee dit deze zomer nog kan gebruiken, zou ik zeggen.

Minister Opstelten: De manier waarop de heer Bontes het zegt, brengt mij in de verleiding om te zeggen: waarom niet? Ik ben daar niet op werkbezoek geweest, maar ik wil daar natuurlijk wel gaan kijken. We moeten even precies weten waar het over gaat. Zo zit ik in elkaar. We moeten goed nagaan wat er mogelijk is. Ik wil hier ook over spreken met mensen van de KMar. Ik weet dat de KMar heel goed bezig is, ook in dat gebied. Men is zeer gemotiveerd om mee te werken. Ik voorzie dat de capaciteit van de KMar in de grensgebieden in toenemende mate aanvullend zal functioneren op de Nationale Politie zonder elkaars rollen en verantwoordelijkheden over te nemen. In de brief die ik deze week naar de Kamer heb gestuurd over de handhaving en relatie politie-boa-KMar heb ik een aantal aspecten daarvan genoemd. De burgemeesters in Limburg waren blij verrast dat ook de KMar hier een stevige rol in speelt.

De heer Oskam sprak over de terugkoppeling van de melding van de aangiftes. We hebben daarover duidelijke afspraken gemaakt. Zeer binnenkort kom ik met een brief met de resultaten. Die zijn bemoedigend om het mild te zeggen. Bij de terugkoppeling hebben wij gezegd, eerst ruimte te bieden voor de aangiftes van inbraken. Je kunt niet alles tegelijk doen. Wij hebben dit jaren niet gedaan en dat moeten wij nu leren. De communicatie richt zich dus eerst op de aangiftes van woninginbraken. Nu wordt in 25% van de gevallen binnen twee weken teruggekoppeld. Per 1 januari 2014 gaan we een en ander uitbreiden naar alle high impact crime-delicten. De Kamer krijgt binnenkort de precieze cijfers en de reactie van de bevolking richting politie.

Mevrouw Kooiman vroeg hoeveel het hele beleid heeft gekost. Dat is niet veel. Er is gebruikgemaakt van bestaande politiecapaciteit van de Nationale Politie. Dat bracht geen extra kosten met zich. We hebben een aantal vergaderingen gehad. Ik heb werkbezoeken afgelegd en we hebben een paar onderzoeken laten doen, maar het heeft weinig gekost. Het belangrijkst is dat het succesvol is. Het zijn kosten die voor de baat uitgaan.

In Limburg hebben de politie en de KMar een bepaalde sterkte en capaciteit. Daar doet men het in de eerste plaats mee. Gezien de situatie die daar is ontstaan, zal er waar dat nodig is en zolang als dat nodig is, extra capaciteit geleverd worden. Die capaciteit wordt pas teruggetrokken op het moment dat wij er zeker van zijn dat de problemen niet terugkomen. De fout dat men zich te snel terugtrekt, wordt wel eens bij operaties gemaakt. Wij doen dit in overleg met het gezag. Ik zal geen maatregelen nemen die niet de steun van de burgemeesters daar hebben.

Mevrouw Kooiman zei dat de politie de handhaving niet aankan. Ik kan daar alleen maar op zeggen dat de politie de handhaving wel degelijk aankan. Veel meer hoef ik daar niet op te antwoorden. Deze tekst is niet van mijzelf, maar ik spreek de politie ter plaatse na. Wat dat betreft is er geen probleem. Er worden ter plaatse de juiste keuzes gemaakt.

Mevrouw Hilkens bracht het punt van het veiligheidsgevoel in. Daar ben ik mijn hele leven al gevoelig voor geweest. Naast de feiten, de aantallen, de kwantitatieve gegevens, gaat het om het subjectieve veiligheidsgevoel van de burgers. Ik hecht eraan om dat aandacht te geven. Ik zal vragen of men daar in het onderzoek iets mee kan doen. Wellicht kan dit in het kader van de politiemonitor.

Langzamerhand komen wij bij de achterdeur. Wie heeft er niet iets over de regulering gezegd? Alle woordvoerders hebben gesproken over experimenten met wietteelt. Er is gevraagd of ik daar nu wel of niet tegen ben. Welk nut heeft het gesprek met de gemeenten in dat opzicht nog? Ook dit is een herhaling van zetten. Ik herhaal waarom ik destijds in de Kamer heb gezegd dat wij alle plannen tot experimenten moeten inventariseren. Dan weten wij wat er is en heeft de Kamer het overzicht. Ik zal iedereen die daadwerkelijk een plan heeft een reactie geven. Ik zou nu al kunnen zeggen wat er in die reactie staat. Dan gaat het niet om een gemeenteraad die een uitspraak doet, want dat is geen plan.

Het is goed dat de Kamer weet wat er leeft in een bepaalde gemeente. Dat is ook wat wij hebben afgesproken. Ik heb meteen gezegd dat het fair is als iedereen weet waar ik sta. Ik herhaal dat steeds om het verwachtingspatroon van die gesprekken niet groter te maken. Het gaat om een inventarisatie ten behoeve van de Kamer. Dat is geen kniebuiging naar de PvdA of mevrouw Hilkens. Ik heb het zelf verzonnen. Ik houd niet van kniebuigingen, behalve op zaterdagochtend bij het roeien. Ik vind het prettig om straight forward contact met de burgemeesters en met de driehoek te hebben. Dat is ook mijn stijl.

Dan de vraag of het juridisch kan. Ik deel niet het standpunt van mevrouw Berndsen, maar dat is de vorige keer plenair al gewisseld. Dezelfde argumenten gelden nog steeds. Die discussie hoeven wij niet nog een keer te voeren. Ik noem het verdrag van de United Nations en de Europese verhoudingen. In contacten met collega’s worden wij geprezen vanwege de strakheid waarmee wij het beleid willen hervormen. Er zijn in het buitenland allerlei initiatieven. Ik heb de Amerikanen gevraagd hoe het nu zit in de staten waar men hierover uitspraken heeft gedaan. De reactie was: er zijn bij u ook wel eens gemeenten die uitspraken doen, maar die beslissen niet hierover, dat doet u toch? In Amerika is het niet anders dan bij ons. Het is een federale bevoegdheid, dus de bevoegdheid van de president en de regering. Die heb ik daar nog geen uitspraken over horen doen, terwijl wij heel goede contacten hebben met onze collega’s van het departement van Justitie.

Juridisch kan het niet, zeg ik duidelijk. Ik heb ook gezegd dat ik het extern nog eens laat toetsen. Dan zijn de fracties die nu zeggen dat het wel kan ook wel overtuigd. Een aantal jaren geleden is dit al eens getoetst door het Asser Instituut. Inmiddels zitten daar nieuwe onafhankelijke mensen die hun standpunt kunnen actualiseren. Verder heb ik gezegd dat wij alles in kaart zullen brengen met het oog op het buitenland. Dan kan er ook geen misverstand zijn over wat daar nu wel of niet gebeurt.

Los daarvan, ben ik er ook niet voor om een aantal redenen. De wietteelt trekt criminaliteit aan. Het is slecht voor de volksgezondheid, los van het experiment dat de staatssecretaris van VWS mag uitvoeren. Dat experiment is uitsluitend gebaseerd om motieven van volksgezondheid. Als Nederland als enig land de teelt zou reguleren, wordt de aantrekkingskracht op criminelen alleen maar groter. Wij zouden dan het afvoerputje van Europa worden, terwijl dit kabinet er juist alles aan doet om het tij te keren. Het lukt ons nu om de drugstoeristen uit de buurt te houden. Reguleren van de teelt zou een volstrekt verkeerd signaal geven. Ik zou er nog meer over kunnen zeggen, maar dat lijkt mij niet nodig. Het was heel aardig om hierover gisteren met de Engelsen te spreken. Ik vind het fair om dat tegen iedereen te zeggen. In elke brief hierover ben ik duidelijk, ook richting de gemeenten. Men weet waar ik sta.

Mevrouw Kooiman (SP): De minister begon zijn betoog over het reguleren van de achterdeur met de opmerking dat hij het belangrijk vindt dat mensen weten waar hij staat. Ik weet dat echter niet. Ik begrijp er nog steeds helemaal niks van. De minister wil wel naar burgemeesters luisteren, maar hij wil eigenlijk niet reguleren. Ik wijs de minister erop dat hij niet de enige is die hier een mening over heeft. De fractie van de PvdA vindt het belangrijk dat er ook geluisterd wordt naar deskundigen die aangeven dat het wel mogelijk is. Ondanks de EU-verdragen kunnen wij best kijken naar het reguleren van de teelt via de achterdeur met lokale experimenten.

Minister Opstelten: Het kabinet spreekt met één mond en die mond ben ik in dit verband. Daar ben ik duidelijk in, maar je kunt het gesprek wel aangaan. Ik wil kennisnemen van de experimenten, maar ik heb duidelijk aangegeven dat er wat mij betreft geen ruimte is om die experimenten daadwerkelijk uit te voeren. Vervolgens heb ik gezegd dat ik het ten opzichte van de Kamer juist vindt om te beschikken over een lijst met experimenten zodat zij daarvan kennis kan nemen. Daarna kan er weer een debat daarover plaatsvinden. De Kamer weet dan in ieder geval waar het kabinet staat. Overigens hebben wij dit in het regeerakkoord opgenomen.

Mevrouw Kooiman (SP): De minister zegt dat er geen ruimte is voor experimenten. Ik vind dat jammer. Als je met burgemeesters gaat praten, kun je de ruimte vinden om de experimenten serieus te nemen. De minister zegt nu eigenlijk de burgemeesters niet serieus te nemen. Zij kunnen de plannen wel aanleveren, maar de minister doet er niets mee. Ik probeer het gewoon op een andere manier. Er is een EU-voorbehoud gemaakt bij het gedoogbeleid. Wij kunnen wiet verkopen. Waarom kiest de minister niet voor een voorbehoud voor de teelt van wiet?

Minister Opstelten: Nee, a, kan ik het niet en, b, wil ik het niet. Ik kan het niet helderder zeggen en ook niet korter. Iedereen moet dat weten. We zullen die gesprekken voeren en ik zal rapporteren wat de gemeenten in dit verband hebben aangeleverd. Dan heeft de Kamer een overzicht. Zij krijgt ook het internationale kader nog en ook de wetgeving en dan heeft de Kamer alles op een rijtje. Wat mij betreft gaan we daarna door met het beleid dat ik nu voer. Die gegevens krijgt de Kamer aan het eind van het jaar. Sommigen van u kennende, zal dit zeker tot een debat leiden. Ik kijk daarnaar uit.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik constateer dat de minister helderder is dan de woordvoerder van de VVD-fractie. Hij zegt niet alleen dat experimenten met wietteelt niet kunnen, maar ook dat hij die niet wil. Dank voor die duidelijkheid. De brief van de minister was echter minder duidelijk. Daar staat in dat er mogelijk gemeentelijke experimenten komen die van een juridisch kader worden voorzien. Dat is een curieuze zin. Moet ik die brief zo lezen dat de minister de juridische argumenten zal aanleveren of nog een keer laten toetsen die duidelijk maken dat het juridisch niet kan?

Minister Opstelten: Dat is wat wij hebben gevraagd. Als de gemeenten iets willen, moeten zij zelf aangeven wat het juridisch kader is. Ik ben altijd helder geweest over waar ik sta, ook in gesprekken met burgemeesters. Dat is dus voor niemand verrassend. De twee elementen die de heer Segers naar voren brengt, heb ik in elk gesprek aan de orde gesteld, zowel in de Kamer als bij het lokaal bestuur.

De heer Segers (ChristenUnie): De achttien gemeenten die plannen hebben om te experimenteren, gaan met de minister praten. Zal dat gesprek een eenvoudig karakter hebben? Volstaat de minister met te zeggen: wat u wilt, kan niet en ik wil het ook niet?

Minister Opstelten: Dat weten de gemeenten. In de brief aan de Kamer worden vijf elementen genoemd. Er komt een brief naar de Kamer met een inventarisatie van initiatieven en experimenten van gemeenten. Ik heb de Kamer ook de resultaten van het onderzoek naar kleinschalige wietteelt in Europa en in de VS toegezegd. Er komt een reactie op een artikel van Schilder en Brouwer in het Nederlands Juristenblad van december 2012. Er komt een overzicht van het lokaal maatwerk en een overzicht van het afstandscriterium in gemeenten. De heer Segers hoeft niet bang te zijn dat die gesprekken aanleiding geven tot een totale omkering van mijn positie. Zo zit ik niet in elkaar. Ik weet behoorlijk goed wat ik wil. Bovendien heb ik een afspraak met de Kamer en daar houd ik mij aan; niet meer en niet minder.

Mevrouw Hilkens (PvdA): Ik weet dat ik in deze ronde geacht wordt alleen maar vragen aan de minister te stellen. Mevrouw Kooiman haalde echter de bedoelingen van mijn partij aan. Ik probeer via een vraag aan de minister de oppositie te antwoorden. Is de minister het met mij eens dat ik bij het vorige AO om de inventarisatie heb gevraagd omdat mijn fractie – dus niet het kabinet – op basis van concrete plannen wil kijken waar zij bereid is om de grens te leggen gedurende deze periode met betrekking tot het experiment met legale teelt? De minister is daarmee tot niets verplicht zolang het voorstel parlementair geen meerderheid heeft. Dat is toch precies de intentie van de inventarisatie?

Minister Opstelten: Dat is niet mijn intentie, maar die van mevrouw Hilkens. Gelukkig is er sprake van een dualistisch stelsel. De regering regeert en het parlement controleert. Dat zijn de posities. Het is voor iedereen helder wat de regering wil.

De heer Bontes heeft gesproken over de schadevergoeding voor coffeeshophouders. Tegen het vonnis van 5 juni wordt hoger beroep ingesteld. Voordat überhaupt tot enige schadevergoeding wordt overgegaan, moeten coffeeshophouders eerst een schadestaatprocedure voeren. Wij wachten hoger beroep rustig en met zeer veel vertrouwen af.

Er lopen diverse zaken, zowel civielrechtelijk, bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Er lopen ook diverse zaken in hoger beroep waarin de Staat partij is. In deze zaken verschilt de toets. Bij de civiele zaak gaat het om de verbindendheid van de aanwijzing. Ik zie de uitkomst van dit hoger beroep met vertrouwen tegemoet. De strafzaken zijn gericht op het strafbaar handelen van de coffeeshophouders. Daar is recent een uitspraak over gedaan.

Mevrouw Hilkens (PvdA): Ik had gevraagd naar het verhuizen van coffeeshops naar de rand van de stad als oplossing voor de overlast in het centrum.

Minister Opstelten: Ik zie dat niet direct als een oplossing voor een situatie zoals in Maastricht, maar je kunt van mening verschillen met het lokaal bestuur of de gemeenteraad. Ik wijs ook op de scenario’s in het rapport van de Politieacademie. Die oplossing lijkt mij niet logisch als wij vasthouden aan het ingezetenencriterium. Als dat beleid succesvol is, is het niet geheel logisch om de coffeeshops naar de grens van de stad te verplaatsen. Ik kan mij daar dus heel weinig bij voorstellen. Ik sluit niet uit dat men midden in het land een coffeeshop verplaatst om de overlast te verminderen. Men kan ook tegen een ondernemer zeggen dat de vergunning wordt ingetrokken, maar dat hij toestemming heeft om in een ander gebied een coffeeshop te beginnen. Dat zou kunnen, maar wellicht is het toch verstandiger om dat niet te doen. Dat is een kwestie van lokaal maatwerk.

De voorzitter: Er is nog tijd voor een korte tweede termijn.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Ik begin met de regulering van de wietteelt. Burgemeesters wordt gevraagd om met plannen te komen. Daarmee suggereer je dat je daarvoor openstaat. Dat lijkt niet het geval te zijn. Op zich is dat vreemd. Het lijkt op een afdelingschef die tegen zijn personeel zegt dat zij verbetervoorstellen voor hun werk kunnen doen, maar dat hij er vervolgens niets mee zal doen. Ik begrijp dat het een zoetmakertje voor de PvdA is geweest. De minister zegt dat hij het zal onderzoeken en dat hij de burgemeesters erbij zal betrekken om er voorlopig even af te zijn. Ik begrijp hoe het bestuurlijk werkt. Voor mij is het is nu wel duidelijk.

Dit is een tussenrapportage. Bij de eindrapportage wil ik een duidelijke deadline zien. Vanaf die datum moet er in alle gemeenten worden gehandhaafd. Nu lijkt het erop dat er rechtsongelijkheid ontstaat. De ene gemeente doet het niet en de andere wel. Dat geeft allerlei gedoe en burgers zullen het beleid niet serieus nemen. Er moet duidelijkheid komen. Ik wacht daarvoor de eindrapportage af.

Ik wil graag een brief van de minister van Justitie waarin hij samen met de minister van Defensie uitlegt hoe het systeem @MIGO-BORAS optimaal benut kan worden. Dit kan een korte klap zijn. Ik wil echter wel graag dat de minister er bovenop zit. De marechaussee wil het ook graag. Het is dus niet alleen een verzoek van mijn fractie. De marechaussee is van mening dat het systeem veel beter benut kan worden. Ik krijg hier graag een korte brief met de stand van zaken over.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik heb het gevoel dat we vandaag weer geen stap verder zijn gekomen. Ik maak mij steeds meer zorgen over de ontwikkelingen die gaande zijn. Eerst hadden wij in het zuiden van het land te maken met parkeeroverlast en nu moeten wij met iets heel anders dealen, namelijk straatdealers. Nu is de problematiek nog zichtbaar, maar straks schuift het dieper weg in het criminele circuit en dan hebben wij er helemaal geen zicht meer op. Dit is zorgelijk als je bedenkt dat jongeren daar hun wiet gaan halen en dan ook in aanraking komen met veel zwaardere drugs. Daar houd ik mijn hart voor vast, maar dat hoor ik niet terug in het betoog van de minister.

Normaal gesproken staat deze minister voor duidelijkheid en scherpte, maar ik mis duidelijkheid over de handhaving van het I-criterium. Dezelfde zorg heb ik gehoord bij de heer Bontes en veel andere woordvoerders. Wanneer moet een gemeente gaan handhaven op het I-criterium? Wij weten dat veel gemeenten een mooie papieren werkelijkheid creëren. Zij sturen brieven naar coffeeshophouders dat het I-criterium wordt gehandhaafd, maar vervolgens komt er geen politieagent langs om te controleren. Die handhaving is een papieren werkelijkheid. Het is belangrijk dat de minister dat erkent. Ik wil duidelijkheid van de minister. Wanneer moeten Amsterdam en andere gemeenten streng handhaven op het I-criterium? Ik wil deze informatie desnoods met een motie afdwingen via een VAO.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Waarom moedigen wij de minister aan in het strikt handhaven van het coffeeshopbeleid? Niet om mensen dwars te zitten, maar omdat de verkeerde mensen veel geld verdienen met cannabis en omdat cannabisgebruik aantoonbaar slecht is voor de volksgezondheid. Er zijn goede redenen voor, maar we zullen goed moeten kijken naar de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid.

De minister gooit de deur in het slot inzake de experimenten met wietteelt en wat mij betreft is dat terecht. Dank voor die helderheid.

Er is nog onduidelijkheid over de routekaart naar landelijke handhaving van het ingezetenencriterium. Ik sluit mij aan bij de voorgaande vragen hierover. Als er nu geen duidelijkheid kan worden geboden, dan moet dat in ieder geval gebeuren bij de rapportage. Kortom, ik vraag om een heldere route richting landelijke handhaving van dit criterium.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Dank voor de beantwoording van mijn vragen. Ik stel vast dat de twee pijlers van het kabinetsbeleid, de bestrijding van de internationale georganiseerde criminaliteit en het volksgezondheidsbeleid, gehandhaafd worden. Ik zie uit naar de brieven die de minister heeft aangekondigd. Als ik hem goed begrepen heb, krijgen wij een nieuwe beoordeling van de mogelijkheden en onmogelijkheden op juridisch gebied ten aanzien van verdragen, regulering, legalisering en dat soort kwesties. Ik heb het dan over achter-, tussen- en voordeuren, waarbij ik de open deuren van de heer Oskam niet vergeet. Ik had gehoopt dat hij van de gelegenheid gebruik zou maken om die zelf nog even te noemen. Ik heb dit nu geciteerd met bronvermelding. Ik zie uit naar de discussie die wij te zijner tijd zullen voeren.

Mevrouw Hilkens (PvdA): Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn beantwoording. Ik heb veel gehoord. De minister zou voor mij op de knieën zijn gegaan. Hij zou mij niets anders dan pleziertjes doen. Zou dat vandaag staande praktijk zijn – anders dan in de roeiboot – dan zouden wij de achterdeur legaliseren. Neem van mij aan dat de minister fier overeind blijft, hoe hard ik ook mijn best doe om daar op momenten verandering in aan te brengen. Het is evident dat de VVD en de PvdA van mening verschillen. In het regeerakkoord hebben wij een afspraak gemaakt over het I-criterium en de handhaving daarvan. Ik kan alleen maar in alle oprechtheid zeggen dat ik echt om de inventarisatie heb gevraagd. Wij hebben campagne gevoerd met de wietwet die inhield dat de achterdeur in een keer landelijk gelegaliseerd zou worden. Die situatie kennen wij nu niet. Het zou namelijk betekenen dat je in een gedoogconstructie een nieuwe gedoogconstructie optuigt. Over een enkel experiment wil ik alleen maar nadenken op basis van grondige informatie. Met andere woorden: wat willen die gemeenten? Ik wacht met veel interesse de verschillende inventarisaties af. Ik ben blij dat de minister in ieder geval de moeite wil nemen om die zorgvuldig af te ronden. Dank daarvoor.

Voorzitter: Kooiman

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Ik moet constateren dat wij vandaag opnieuw geen helderheid hebben gekregen. Zolang het onduidelijk is of het ingezetenencriterium gehandhaafd wordt, kunnen wij er beter mee stoppen. Daarmee voorkomen wij rechtsongelijkheid voor toeristen en voor gemeenten. De minister kan zeggen dat het allemaal goed heeft geholpen in het zuiden, maar bijvoorbeeld in Venlo zijn er buitengewoon veel zorgen over jongeren die zich massaal op de lucratieve verkoop op straat hebben gestort. Dat is snel geld verdienen en de jongeren komen in verkeerde circuits terecht. Verleid door het snelle geld raken wij die jongeren kwijt. Zij zijn voor langere tijd onbereikbaar voor de inzet van hulpverlening, schoolbegeleiding of wat dan ook. Laten we die generatie in het zuiden niet afschrijven. Laten we voorkomen dat de straathandel toeneemt. Laten we zorgen voor een fatsoenlijk coffeeshopbeleid met een fatsoenlijke achterdeurregeling. In coffeeshops moeten verantwoorde softdrugs worden verkocht aan jongeren die minimaal de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Dan kunnen wij die jongeren goede voorlichting geven en raken wij ze niet kwijt.

Ik snap helemaal niets van het verhaal over de regulering en de burgemeesters. Er komt een inventarisatie, maar de minister zegt op voorhand al: ik sta het gewoon lekker niet toe. Ik vind het buitengewoon kinderlijk. Het is heel jammer dat dit op deze manier gebeurt.

Voorzitter: Berndsen-Jansen

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de interventies in tweede termijn. Ik begin met de opmerkingen van de heer Bontes over @MIGO-BORAS. Er wordt nu gekeken naar de mogelijkheden om dit systeem effectiever in te zetten, ook voor de strafrechtelijke handhaving. Begin 2014 kan ik de Kamer daarover nader informeren. Ik kan wel een brief toezeggen, maar dit kan in niet meer dan drie zinnen geregeld worden. Ik zal daar extra aandacht voor vragen. We moeten uitgaan van de systematiek en niet om onmogelijke dingen vragen. Ik probeer in de brief aan het eind van het jaar ook hierover te rapporteren. Dat is dus iets eerder dan ik net zei, maar dat is mijn inzet.

Mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen steunen het ingezetenencriterium niet. Ik doe dat wel. Ik wil daar glashelder over zijn, maar ik zal niet alles herhalen wat hierover al gezegd is. We zijn het er wel over eens dat we de illegale straathandel krachtig moeten aanpakken. Mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen delen het instrumentarium niet. Zij zullen zich er niet bij neerleggen, maar ik doe dat ook niet. Ik hoop dat er nog een tijd komt dat ik hun kan overtuigen. Dat is in ieder geval mijn inzet. Ik wil in ieder geval gezegd hebben dat wij scherp blijven op het bestrijden van de illegale handel en de focus op het belang van de jongeren houden.

Ik zeg tegen de heer Segers dat ik weet hoe de verhoudingen in de Kamer liggen. Mij is niet ontgaan hoe de verhoudingen in de Kamer liggen. Ik vind het prettig dat ik gesteund wordt in mijn streven om zo veel mogelijk duidelijkheid te bieden over de handhavingsprogramma’s van de gemeenten. Hoe geef je invulling aan het lokaal maatwerk? Ik zal daar goed naar kijken.

Ik zeg nogmaals tegen mevrouw Berndsen dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid. Daar hebben wij natuurlijk goed door alle juristen naar laten kijken. Het blijkt ook uit de oordelen van de rechters tot nu toe. Wij kijken daar met heel veel vertrouwen naar. Het is het normale patroon dat in Nederland wordt toegepast. Handhaving in een stad, in een gemeente vindt lokaal plaats.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb gezegd dat ik mogelijk via een VAO en een motie duidelijkheid wil krijgen, als ik die vandaag niet krijg. Ik begrijp dat de minister nu zegt dat hij voor het kerstreces duidelijkheid gaat verschaffen over de vraag wanneer welke gemeente moet handhaven op het I-criterium.

Minister Opstelten: Jazeker, die komt. Dat heb ik voortdurend herhaald. Ik wil ook altijd graag zo veel mogelijk duidelijkheid. We hebben een tussenstandje van een proces dat een heel jaar duurt. Gun die gemeenten rust om hun beleid te formuleren. Sprekend met die gemeenten zal ik duidelijkheid creëren. De programma’s zullen in de eindrapportage worden opgenomen. Ik kan het niet anders en niet duidelijker zeggen. Naar mijn mening is het glashelder.

Mevrouw Kooiman (SP): De minister gebruikt zo veel woorden dat ik niet begrijp wat de afspraak is. Komt de minister rond de kerst met een brief met een overzicht van welke gemeenten op welk moment het I-criterium moeten handhaven? Graag een simpel ja of nee.

Minister Opstelten: Het is op de rand, maar het is een beetje een denkfout. Ik zit meer in het hoe in plaats van het wanneer. De vraag is hoe het past in de lokale afwegingen. Daar gaat het om. Dat beoordeel ik zelf. Ik geef de Kamer daar glasheldere informatie over. Het is geen kwestie van data. Die vind ik minder belangrijk. Het gaat mij om het resultaat. Ik heb heel goed geluisterd naar wat de Kamer wil. Of je nu voor of tegen het I-criterium bent, velen willen graag duidelijkheid. Mevrouw Kooiman wil duidelijkheid over de handhaving van een criterium dat zij afwijst. Dat is merkwaardig.

De voorzitter: We willen het liefst een VAO voorkomen.

Minister Opstelten: Ik help u daarbij.

De voorzitter: Dan zult u toch duidelijker antwoord moeten geven op de vraag van mevrouw Kooiman of u eind van het jaar als u met het WODC-rapport en de inventarisatie van al die experimenten komt ook aangeeft wanneer gehandhaafd moet worden. Dat is de vraag van mevrouw Kooiman en daar wil zij graag antwoord op.

Minister Opstelten: Ik zeg nog een keer dat dit geen oekaze van mij is dat in 2028 of voor Pinksteren 2014 in alle gemeenten gehandhaafd moet worden. Dat is per gemeente verschillend. Ik vind het prettig om dat kader vast te houden, want dan gebeurt er iets. Als ik zeg dat alle gemeenten voor Pinksteren 2014 moeten handhaven, dan kan ik mij rot reizen langs de gemeenten maar dan gebeurt het niet. Ik luister heel goed. Ik weet dat voor- en tegenstanders van het I-criterium graag duidelijkheid willen. Geef me even de kans om met die gemeenten een goed programma te maken. U kent mij. Ik wil graag concrete, duidelijke programma’s van gemeenten.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. U zei dat het WODC-rapport er voor het kerstreces is. Dat staat echter niet in de brief. Volgens mij komt het WODC-rapport pas in 2014. Dat is ook logisch want daarvoor is er nog geen beleid om te evalueren. Zie ik dat goed?

Minister Opstelten: Ja, dat klopt. Deze vraag gaat niet over het WODC-rapport. Het gaat om de toezegging die ik de Kamer heb gedaan en die ik herhaal.

De voorzitter: Dat is helder. Handhaaft mevrouw Kooiman haar verzoek om een VAO?

Mevrouw Kooiman (SP): Ik zit nog steeds met vraagtekens. In Amsterdam wordt nu niet op het I-criterium gehandhaafd. De minister zegt dat dit wel moet gebeuren. Ik geef de minister nog tot december de tijd, maar ik blijf wel bij mijn verzoek om een VAO.

Minister Opstelten: Ik doe nog een uiterste poging, want ik denk dat een VAO niet wijs is, maar wie ben ik om daar iets over te zeggen. Ik zal daar uiteraard graag verschijnen. Dat is ook mijn plicht.

Ik ga met Amsterdam spreken en geef aan wat het Amsterdamse programma is. Ik geef ook aan wat er naar de mening van Amsterdam en mij gebeurt. Het is maatwerk. Het kan in Rotterdam en Utrecht anders liggen. Het zal zeker in Groningen anders liggen en in Maastricht ook. Dat is juist het aantrekkelijke van het verhaal. Op die manier gaat het ook gebeuren.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik denk dat de minister goed heeft begrepen wat de wens van mijn fractie en van vele andere fracties is. Die duidelijkheid willen wij graag, ook ten aanzien van Amsterdam. Ik denk dat het niet veel zin heeft om een motie daarover in te dienen omdat de minister die toch zal ontraden. Ik hoop dat de minister respect heeft voor de wens van veel fracties en dit punt wil meenemen in zijn brief.

Minister Opstelten: Ik heb zeer veel respect voor allen en ik luister goed. Ik voel het ook als steun in de rug. Ik zal per gemeente precies de positie aangeven. Dat is wat in de kern wordt gevraagd. De uitkomst zal niet overal hetzelfde zijn. Dit beleid sta ik echt voor de volle 100% voor.

De voorzitter: Ik heb één toezegging genoteerd: eind 2013 ontvangt de Kamer informatie over de inzet van het @MIGO-BORAS-systeem.

Ik dank de minister voor de beantwoording in tweede termijn. Ik dank de leden voor hun inbreng en de mensen op de publieke tribune voor hun aanwezigheid.

Sluiting 12.54 uur.