Vastgesteld 11 november 2013
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft op 8 oktober 2013 overleg gevoerd met minister Timmermans van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 22 juli 2013 met de kabinetsreactie op het AIV-advies nr. 83 «Tussen woord en daad, perspectieven op duurzame vrede in het Midden-Oosten» (Kamerstuk 23 432, nr. 348);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 4 oktober 2013 met antwoorden op commissievragen over de kabinetsreactie op het AIV-advies Midden-Oosten Vredesproces (Kamerstuk 23 432, nr. 349);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 4 oktober 2013 inzake beantwoording aanvullende vragen commissie inzake de kabinetsreactie op het AIV-advies over het Midden-Oosten vredesproces (Kamerstuk 23 432, nr. 350);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 5 juli 2013 met het verslag van het bezoek aan Libië, Tunesië, Israël en de Palestijnse Gebieden (PG) en Turkije van 16–19 juni 2013 (alleen het deel van het verslag over het bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden) (Kamerstuk 33 400 V, nr. 145);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 7 oktober 2013 over het beleid van het kabinet met betrekking tot de invoer van producten afkomstig uit Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied en uit de bezette Golan-hoogvlakte (Kamerstuk 23 432, nr. 351).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Voorzitter: Van der Steur
Griffier: Van Toor
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Van Bommel, Ten Broeke, Omtzigt, De Roon, Servaes, Sjoerdsma, Van der Steur en Voordewind,
en minister Timmermans van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 19.00 uur
De voorzitter: Dames en heren, goedenavond. Ik open hierbij het algemeen overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over het AIV-advies «Tussen woord en daad, perspectieven op duurzame vrede in het Midden-Oosten». Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken en alle woordvoerders van harte welkom. Ik stel voor om de brief van de minister over nederzettingenproducten, die gisteren is binnengekomen, toe te voegen aan de agenda van dit algemeen overleg. Ik zie dat iedereen het daarmee eens is. De spreektijd bedraagt vijf minuten per woordvoerder. We hanteren één interruptie.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Vorige week hield de Amerikaanse bemiddelaar Martin Indyk een toespraak in Washington waarin hij de moedige inspanningen van Netanyahu en Abbas om weer aan tafel te gaan zitten en te onderhandelen, prees. Dat hebben we de afgelopen twintig jaar, sinds de Osloakkoorden, maar heel weinig zien gebeuren. President Peres, die vorige week bij ons op bezoek was, heeft de onderhandelingen gekwalificeerd en heeft daaraan een tijdlimiet gebonden. Een van de dingen die Indyk zei, was: we need you, internationale gemeenschap. «Prime minister Netanyahu and president Abbas cannot walk the road to peace by themselves. They will need your help.» Dat was een heel duidelijke aanmoediging aan ons adres om de moedige inspanningen van zowel de Israëliërs als de Palestijnse Autoriteit te ondersteunen. Ze betalen nu al een behoorlijke politieke prijs voor deze vredesbesprekingen. Abbas heeft afgezien van de unilaterale erkenning bij de VN en een procedure bij het Internationaal Strafhof. Netanyahu heeft meer dan 100 Palestijnse gevangenen vrijgelaten en heeft daarnaast zijn toewijding aan het ontstaan van een Palestijnse staat herhaald. Ook werden de afgelopen maanden gelukkig meer arbeidsvergunningen verstrekt dan bouwvergunningen verleend. De heer Indyk gaf ook aan dat regionale omstandigheden absoluut een belangrijke rol spelen in het tot stand komen van deze onderhandelingen en dat de urgentie daardoor enorm is toegenomen.
De allereerste vraag die de collega's aan de overkant, in de Eerste Kamer, hebben gesteld, is om de regionale omstandigheden te verbinden met wat daar nu gebeurt. De AIV concludeerde dat er geen regionale omstandigheden te bekennen zijn die dit proces positief in de hand zouden werken. Die kwalificatie wijs ik af met een verwijzing naar diezelfde speech van Martin Indyk, die deze relatie nadrukkelijk wel legt. Die omstandigheden hebben de urgentie voor beide partijen om het uur U nu ook waar te maken, alleen maar groter gemaakt. Maar goed, we wisten natuurlijk al met wie te maken hadden bij de AIV. Al in 2011 trakteerde men ons op een rapport waarin men aangaf dat de Nederlandse regering zich vooral niet moest laten gijzelen door de angst dat radicale islamitische groeperingen in het Midden-Oosten een greep naar de macht zouden kunnen doen. Ik vrees dat we zowel in Egypte, als in Libië, alsook in Syrië toch een wat ander ontwikkelingspad hebben gezien.
Peres hield ook een toespraak bij ons. Daarvoor deed hij dat al bij het Europees Parlement. In zijn toespraak riep hij ons op om vooral geen sancties tegen Israël in te stellen en om constructieve steun te verlenen aan de vredesbesprekingen. Ik ben in dat licht ook blij met de brief over de labeling, die we gisteravond van de minister ontvingen. Wij als fractie kunnen daarmee uitermate goed uit de voeten. Kerry, Indyk, Peres en nu ook minister Timmermans, en daarmee de Nederlandse regering, wensen volledige steun te bieden aan het vredesproces, dat mogelijk nu weer op gang is gebracht. Wekelijks vinden besprekingen plaats. Alle Nederlandse inspanningen moeten er dus ook op gericht zijn om de poging van Secretary of State Kerry te ondersteunen.
Het is overduidelijk dat de AIV-commissie, met daarin leden als Koos van Dam, die buiten de AIV-commissie in debatten gewoon pleitte voor een boycot van Israëlische producten – ik heb dat zelf mogen meemaken – heel weinig heeft met deze evenwichtige aanpak. De AIV gaat dwars in tegen deze oproep.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Ten Broeke is tevreden met de brief van gisteravond. Dat verbaast mij enigszins. Waar de minister-president nog zei dat etikettering niet verstandig is en het vredesproces verstoort, staat in de brief van de minister van gisteren dat het proces nog in volle gang is en dat we in december duidelijkheid zullen moeten krijgen van de Europese Commissie. Daarna zouden we de etikettering kunnen voortzetten. Hoe kan de heer Ten Broeke van de VVD daarmee zeer tevreden zijn? Dit lijken toch weer heel andere geluiden te zijn dan van Peres, van Kerry en van de minister-president.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik neem aan dat de heer Voordewind de brief heeft gelezen. Hij zou dan ook heel tevreden kunnen zijn. Niet alleen naar de geest, maar ook naar de letter van de brief kan ik hem namelijk met vier of vijf citaten aantonen dat dit precies de houding is die de minister van Buitenlandse Zaken aanneemt, bijvoorbeeld: «Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt zou de EU-wetgeving met betrekking tot de etikettering evenwel idealiter voor alle lidstaten op dezelfde wijze moeten worden georganiseerd.» Daartoe heb ik de minister ooit opgeroepen toen de heer Voordewind mondelinge vragen over dit onderwerp stelde. «Daarom streeft het kabinet naar een EU-brede aanpak.» Precies daartoe heb ik hem opgeroepen. «Het kabinet is voornemens deze richtsnoeren af te wachten.» Dat is precies waartoe ik hem heb opgeroepen. Ook staat erin: «(...) en heeft het CBL recentelijk aldus geïnformeerd.» Dat is al veel beter dan de wat voortijdige communicatie die op een gegeven moment wat ongelukkig op de website van het ministerie van Economische Zaken is verschenen, die erop leek te duiden dat er allerlei acties zouden moeten worden ondernomen. Dit kabinet is verstandig en probeert wat betreft de etikettering de weg van Europa te volgen. Dat is verstandig, want het gaat uiteindelijk om een consumentenmaatregel. We moeten voorkomen dat die tot allerlei marktverstorende effecten leidt, zoals grijze import en dergelijke. Het moet transparant zijn en voor alle importeurs op dezelfde manier gelden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Ten Broeke kan toch ook uit de brief constateren dat de trein gewoon doordendert? We wachten nu een reactie van Brussel af. Natuurlijk moet er Europese afstemming komen en in de eerste maand nog een toespeling met betrekking tot de Westelijke Sahara. Dat zou dan ook moeten gelden voor Tibet en Noord-Cyprus bijvoorbeeld, gebieden die ook bezet zijn. In de brief lees ik daar echter niks over. Ik zie een brief van een minister die doordendert en met een paar kanttekeningetjes doorgaat met de etikettering, in tegenstelling tot wat de minister-president, Kerry en Peres hebben gezegd. Laat het vredesproces nu zijn gang gaan. We zien dat de etikettering een opmaat is voor boycotacties van supermarkten. Daarmee kan de heer Ten Broeke van de VVD toch niet tevreden zijn?
De voorzitter: Ik vraag de heer Ten Broeke om hierop een korte reactie te geven.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik ben uitermate tevreden en denk ook dat de heer Kerry er heel tevreden mee is. Dit is precies waartoe de heer Kerry heeft opgeroepen. Dit is exact wat de Amerikanen hebben gewenst. Ook die quotes kan ik er nog wel bij halen, maar daarvoor is geen tijd vanavond. Bovendien is dit een debat dat we ongetwijfeld binnenkort nog zullen voeren. Het verbaast mij dat de heer Voordewind deze kans niet aangrijpt. Bijvoorbeeld de link met de Westelijke Sahara is niet alleen door ons maar ook door hem gelegd. Nu wordt die ook door de minister gelegd. Dat is precies waartoe de VVD en de ChristenUnie hem hebben opgeroepen. Dat u het dan hebt over een trein die doordendert, heeft misschien iets te maken met het feit dat u al in een eerder stadium de trein gemist hebt. De trein die u gemist hebt is dat er op zichzelf niks mis met etikettering is – de VVD heeft dat ook altijd gezegd – mits het maar geen pestmaatregelen worden. Met deze voornemens van de minister ben ik ervan overtuigd dat dit niet gaat gebeuren en dat de etikettering het belangrijke proces van de vredesonderhandelingen niet in de wielen zal rijden.
De voorzitter: Ik neem nog even de vrijheid om de heer Ten Broeke erop te wijzen dat hij mij bedoelt als hij het over «u» heeft. Als hij de heer Voordewind wil aanspreken, doet hij dat met «de heer Voordewind». Mijnheer Ten Broeke, u hebt nog één minuut de tijd voor uw betoog.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik hoop dat u het kunt waarderen dat ik u nog steeds met «u» aanspreek.
Voorzitter. De AIV-commissie heeft niet zo veel met de evenwichtige aanpak. Zij kiest ervoor om eenzijdig de druk op Israël op te voeren en wil tegelijkertijd dat Nederland de rol van bemiddelaar op zich neemt, ofwel: strenger optreden tegen Israël, maar wel het voortouw nemen in het vredesproces. Nederland zou zelfs naar voorbeeld van Noorwegen in de eerste helft van de jaren negentig goede diensten moeten aanbieden door achter de schermen partijen in ons land om de tafel te brengen. Dat is een openbare oproep tot een geheime rol. Madeleine Albright zei ooit: negotiations are like mushrooms; they grow in the dark. Wij zijn blij te horen dat het kabinet het met ons eens is dat het Osloproces niet kan worden nagespeeld door het hardop na te streven.
Het AIV-advies heeft alle trekken van een advies om te gaan spookrijden, spookrijden op de internationale ontwikkelingen en spookrijden op wat op dit moment van belang is. Bovendien is het blind voor de feiten, die we met z'n allen kunnen waarnemen, namelijk dat de Palestijnen gelukkig met deze Israëlische regering ondertussen wel een partner voor vrede hebben gevonden. Ook dat wordt nog steeds door velen ontkend, helaas niet alleen door de AIV, maar ook door clubs als IKV Pax Christi, die met hetzelfde type aanbevelingen komen. Gisteravond lazen we nog een interessant stuk van de voorman van The Rights Forum in NRC Handelsblad, die nu ineens denkt dat Netanyahu en Israël om de tafel zijn gaan zitten vanwege de dreigende druk vanuit Europa, waarvan ik net heb vastgesteld dat die misschien wel weer iets aan het wijken is. Dezelfde voorman zei in januari van dit jaar nog: kijk maar, de Palestijnen hebben geen partner voor vrede. Nederland moet er alles aan doen om ervoor te zorgen dat hier twee partners voor vrede zijn en dat de internationale gemeenschap, met Nederland voorop, dat blijft ondersteunen.
De voorzitter: Ik merk nog even op voor degenen die dit debat via internet volgen dat de afkorting AIV staat voor Adviesraad Internationale Vraagstukken. Ik ga er overigens van uit dat iedereen dat ook wel wist.
De heer Servaes (PvdA): Voorzitter. Tussen de vele verontrustende berichten vanuit het Midden-Oosten was het beste nieuws natuurlijk dat Israëliërs en Palestijnen na drie jaar eindelijk weer aan tafel zaten. Velen hadden het voor onmogelijk gehouden, maar Kerry is het gelukt. Vanzelfsprekend begint het nu pas. De belangen hadden niet groter kunnen zijn. Wellicht is het de laatste kans op vrede. Het komt nu aan op moed en op aanmoediging. Moed zal het vergen van de onderhandelaars. Aanmoediging is wat wij kunnen en moeten bieden door beide partijen te motiveren en te ondersteunen, door ze te wijzen op hun verantwoordelijkheden jegens elkaar en in het kader van de internationale rechtsorde, en ook door hen de consequenties voor te houden van slagen en van falen. Ik zal vandaag spreken over drie punten. Ik ga eerst in op de perspectieven van het vredesproces en de relaties met beide partijen. Als de tijd mij dat toestaat, wil ik nog iets zeggen over de economische ontwikkeling.
Ik kom eerst te spreken over het vredesproces. Voor de onderhandelingen denkt Kerry zes tot negen maanden nodig te hebben, waarvan er inmiddels twee zijn verstreken. Wat valt tot nu toe op? Van de zijde van Israël zagen wij een gebaar van goede wil met de vrijlating van gevangenen, maar tegelijkertijd lijkt het nederzettingenbeleid voortgezet te worden. 91 illegale nederzettingen werden aangemerkt als prioriteitsgebieden, 3.000 nieuwe woningen werden aangekondigd en de haviken binnen de regering pleitten onomwonden voor het opzeggen van de Osloakkoorden en tegen een tweestatenoplossing, zonder daarbij tot de orde te worden geroepen door hun premier. Het zijn slechts statements, zo hield president Peres ons vorige week voor, maar wel statements die we op dit moment kunnen missen als kiespijn.
Aan beide zijden vonden gewelddadigheden plaats, waarbij twee Israëlische soldaten en vijf Palestijnen het leven lieten. Dit geweld moet natuurlijk altijd veroordeeld worden. Onder deze omstandigheden is het niet eenvoudig om tot zaken te komen. De signalen die we tot nu toe krijgen uit de onderhandelingskamer wijzen erop dat het vooralsnog vooral over modaliteiten gaat. Hoe beoordeelt de minister de voortgang van het proces tot nu toe en welke verwachtingen heeft hij voor de komende tijd? Wat is zijn oordeel over de statements of acties die wijzen op een voortzetting van het beleid ten aanzien van de nederzettingen? Deelt hij de zorgen van mijn fractie dat juist dit beleid een ernstige bedreiging is voor het nog prille vredesproces?
Ik ga in op de relaties met beide partijen. Welke bijdrage kunnen Nederland en Europa aan het vredesproces leveren? Het AIV-advies trachtte juist op dat punt het debat te voeden, maar gelukkig zijn de omstandigheden inmiddels wel veranderd voor Europa. Betekent dit nu dat Europa tijdens de onderhandelingen zich helemaal afzijdig moet houden? Ik denk van niet. De partijen hebben baat bij betrokken internationale partners. Europa kan, ondersteunend aan en aanvullend op de Amerikanen, juist een nuttige bijdrage leveren. Waar de VS als «honest broker» vooral zou moeten faciliteren, kan Europa partijen stimuleren. Het is te vroeg om vooruit te lopen op het verloop van de onderhandelingen, laat staan op de afloop daarvan. Maar op cruciale momenten in de komende tijden kan het helpen om de partijen voor te houden wat de consequenties zijn van succes en van falen. Vroeg of laat zal Europa hierover na moeten denken. Wat kunnen we bieden? Wat hebben we achter de hand? Moeten we bijvoorbeeld niet denken aan een systematiek die we ook elders toepassen: more for more, less for less? Ik denk dat dit instrumenteel zou kunnen zijn. Wat is de opvatting van de minister? Heeft de EU een eigenstandige rol in het vredesproces en, zo ja, hoe ziet hij die rol? Welke instrumenten kan Europa inzetten om beide partijen in de juiste richting te doen bewegen?
Net als het kabinet ziet mijn fractie de discussie over richtlijnen over etikettering en over het ter beschikking stellen van fondsen aan bedrijven losstaan van de lopende onderhandelingen. Het gaat immers om staand beleid, dat gestoeld is op het oordeel dat het nederzettingenbeleid in strijd is met het internationaal recht en dat bezet gebied geen deel uitmaakt van de staat Israël. De onverkorte uitvoering van dat beleid is dus van groot belang. De brief die wij gisteren hebben ontvangen is daarover duidelijk. De uitspraken van premier Rutte zorgden helaas wel voor enige verwarring.
De heer Bisschop (SGP): De heer Servaes poneert nogal stellig dat de nederzettingenpolitiek in strijd is met het internationaal recht. Ik ben dan ook benieuwd op welke juridische gronden dat strijdig geacht moet worden. Ik wijs erop dat er in de laatst gesloten akkoorden, de Osloakkoorden, geen sprake is van het niet-doortrekken van het nederzettingenbeleid. Ik ben heel benieuwd met welke internationaal juridische gronden Israël strijdig zou handelen.
De heer Servaes (PvdA): Deze vraag verbaast mij toch wat, want je gaat ervan uit dat je in een debat als dit in ieder geval van een bepaalde gezamenlijke analyse uitgaat. Zowel de conventies die we hebben als de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof zijn hierover klip-en-klaar: de nederzettingen zijn illegaal en zijn niet gebouwd op het grondgebied van de staat Israël. Ze zijn de laatste jaren zeker wel uitgebreid. Alleen al onder het bewind van president Peres, die hier vorige week was, zijn er 100.000 mensen bij gekomen in deze nederzettingen.
De heer Bisschop (SGP): Ik constateer ook dat er afspraken en gerechtelijke uitspraken liggen, maar wat is dan de grondslag in het internationaal volkenrecht op grond waarvan Israël dit niet zou mogen doen?
De heer Servaes (PvdA): Nogmaals, ik kan mij nauwelijks voorstellen dat er nog andere partijen aan deze tafel zitten die deze analyse van het recht, van de conventies en van de uitspraken in twijfel trekken. Ik hoor het graag als anderen daar anders over denken, maar ik vind het wel zo'n beetje de minimale basis waarvan we moeten uitgaan. Die basis wordt overigens nog eens duidelijk onderbouwd in de brief die we gisteren van de minister ontvingen.
Voorzitter. Ik heb nog de volgende vragen over de richtlijnen. Hoe verhouden de woorden van premier Rutte zich tot de brief die wij ontvingen? Welk karakter hebben de gesprekken tussen Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de Israëlische regering over de richtsnoeren met betrekking tot subsidiabiliteit – wat een vreselijk woord trouwens – waaraan de minister in zijn brief refereert?
Wat voor de Europese betrekkingen geldt, geldt eigenlijk ook voor de bilaterale betrekkingen. Deze moeten ten dienste staan van het vredesproces: goede verhoudingen, open dialoog. Ook hiervoor geldt dat de voortgang van de vredesbesprekingen, positief of minder positief, moet meewegen in de verdere in- of juist extensivering van de relaties. Daarnaast moet vooral ingezet worden op trilaterale samenwerking: projecten met Nederlanders, Israëliërs en Palestijnen gezamenlijk. Wat zijn precies de voornemens van het kabinet ten aanzien van de bilaterale relaties met beide partijen, mede met het oog op het aangekondigde bezoek van de premier later dit jaar? Kan hij daar nu iets over zeggen of is hij bereid, ons daarover schriftelijk te informeren in aanloop naar die bijeenkomsten?
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. President Abbas was in New York. Voor het oog van de wereld mocht hij voor het eerst zitten op de stoel voor staatshoofden. Hij sprak over de vlucht die hij persoonlijk meemaakte in 1948 en over het lange pad dat de Palestijnen hebben bewandeld. Hij zei dat het uur van de vrijheid en de onafhankelijkheid is aangebroken. Een paar dagen later zat premier Netanyahu op dezelfde plek. Dat was de dag dat president Peres bij ons in de Eerste Kamer was. Hij sprak vooral over Iran. Hij sprak ook over zijn opa Nathan, die in elkaar geslagen werd door antisemieten in – zoals hij het zei – het hart van Europa. Nathan Netanyahu beloofde zijn familie terug te keren naar het thuisland. Nu zijn wij thuisgekomen, zei premier Netanyahu, om nooit meer ontworteld te raken. Dat is precies waar de adviesraad over spreekt: een botsing tussen recht en recht, een sterke, overtuigende claim tegenover een andere net zo sterke, net zo overtuigende claim. Volgens D66 is er slechts één manier om die twee te verzoenen: de tweestatenoplossing met een veilig en vredig Israël en een veilige en vredige Palestijnse staat. De een kan niet zonder de ander. Ruim twintig jaar heeft de wereld hierop ingezet. De urgentie voor een uitkomst was altijd immens, maar nu is die groter dan ooit op de grond, omdat de fysieke feiten de tweestatenoplossing bijna onhaalbaar maken. Zo is er het demografische aspect: een generatie groeit verdeeld op en word ideologisch gespleten. Ook is er het geopolitieke aspect: de onrust in de regio. We moeten alles op alles zetten om het vredesoverleg een duw in de rug te geven.
Het initiatief van Kerry is daarin een heel belangrijke stap. Kerry zegt: de Israëli's en de Palestijnen willen een alomvattend akkoord. Abbas spreekt over een termijn van negen maanden. Kerry herhaalde dat. Negen maanden! Beide partijen zeggen dat alles bespreekbaar is, zoals grenzen, veiligheid en Jeruzalem. Abbas gaf zijn gang naar het Strafhof op. Netanyahu maakte een uitermate moeilijk gebaar door pre-Oslogevangenen vrij te laten. Tegelijkertijd bemoeilijkt de bouw van nieuwe nederzettingen echter het proces. Hoe kijkt de minister aan tegen de voortgang van dit onderhandelingsproces? De belangrijkste vraag vandaag is wat het kabinet de komende negen maanden gaat doen. Wat wordt de basishouding? Wat doen we met de aanbevelingen van de AIV? Deze minister zegt dat we eensgezind achter Kerry moeten staan en dat we hem niet moeten doorkruisen. Tegelijk zegt hij dat het correct uitvoeren of het nader uitwerken van staand EU-beleid losstaat van het vredesproces. De premier leek daar net iets anders over te denken. Ik krijg graag een duiding daarvan van de minister. Wat betekent dit precies? Blijven we Israël aanspreken op de nederzettingenpolitiek, gaan we eindelijk uitvoering geven aan de richtlijn inzake correct etiketteren, houden we vast aan de EU-richtlijnen inzake subsidiabiliteitsvoorwaarden – dat is overigens een verschrikkelijk woord – of maakt het kabinet een pas op de plaats?
D66 vindt dat we Kerry moeten steunen, maar dat kan voor beide partijen geen vrijbrief zijn om afspraken of internationaal recht te schenden. Sommige partijen zeggen dat het nu niet de tijd voor sancties is. Daarmee ben ik het eens. Sancties helpen het vredesproces niet, maar het Kerry-initiatief kan ook geen carte blanche zijn om het internationaal recht te schenden. Als een van de partijen aan tafel dat doet, dan moet daar gepast op worden gereageerd. Evengoed kan het geen carte blanche zijn om als Europese Unie langs de zijlijn te blijven staan. Dat lijkt het kabinet echter toch een beetje voor te staan. Om maar wat te noemen: waarom maakt de EU geen werk van het opheffen van de beperkingen rond het C-gebied en het B-gebied? Waarom investeert Nederland niet meer in het versterken van de justitiesector van de Palestijnen? Waarom doet de EU geen duidelijk aanbod om de veiligheid van Israël te garanderen? Hoe ziet de minister een eigenstandige Europese rol?
De samenwerkingsraad van Rosenthal is omgezet in een forum, niet alleen voor Israël, zoals het vorige kabinet wilde, maar ook voor de Palestijnen. Het kabinet tekent hierover in december overeenkomsten. De premier, minister Timmermans en minister Ploumen gaan op werkbezoek. Ik vraag de minister om bij beide samenwerkingsraden conditionaliteit toe te passen. Onvoorwaardelijk moeten betrekkingen worden geïntensiveerd. Schendingen van internationaal recht en mensenrechten passen simpelweg niet bij Nederland.
Abbas en Netanyahu, twee botsende rechten. Maar er is nu in ieder geval wel een gesprek. Er is een kans om die twee aan tafel te krijgen. Er is zelfs een kans dat zij een overeenkomst sluiten. Daar moeten wij alles op inzetten, dus: steun aan Kerry, steun aan de gematigde stemmen, steun voor iedere stap naar de twee staten, maar ook steun voor daadkrachtig optreden tegen alles wat dat in de weg staat.
De voorzitter: Ik dank de heer Sjoerdsma voor zijn werkelijk perfect getimede bijdrage aan dit algemeen overleg.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De Adviesraad Internationale Vraagstukken heeft onder leiding van VVD'er Korthals Altes een rapport uitgebracht dat volgens de SP-fractie ook wel de bodem in het internationaal recht genoemd zou kunnen worden. Wij omarmen dit rapport. Ik begin met een citaat uit een van de laatste alinea's, omdat dit naar de opvatting van mijn fractie de zaak zo goed samenvat: «(...) in feite is er niet zoveel reden de officiële standpunten bij te stellen om een regeling van de Israëlisch-Palestijnse kwestie dichterbij te brengen. (...) Van belang is dat alle betrokken partijen de reeds bestaande standpunten ook uitvoeren en zich dienovereenkomstig gedragen. Niet alleen vinden wat wij vinden, maar ook uitvoeren en naleven wat wij officieel hebben verklaard. Dit zou ook de leidraad voor het Nederlands beleid moeten zijn.» Dit rapport heet Tussen woord en daad. Daarin zijn wat woorden weggevallen, want de AIV bedoelt natuurlijk: tussen woord en daad staat de Nederlandse regering. Ik doel daarbij op een aantal belangrijke thema's die in dit rapport aan de orde worden gesteld. De Nederlandse regering wil daarop wel bewegen, maar als zij dat doet, komt ze klem te zitten tussen Europa, de band met Israël en de Nederlandse politiek. Dat maakt het uitermate lastig.
Wij bespreken dit rapport tegen de achtergrond van twintig jaar na «Oslo». «Oslo» en de vredesinitiatieven die daarop zijn gevolgd, zijn mislukt. We zien aan de ene kant dat het geweld van Palestijnse zijde in de richting van Israël is doorgegaan en af en toe ernstig is opgelaaid. We zien aan de andere kant dat Israël de nederzettingen sinds «Oslo» heeft uitgebouwd met 260.000 inwoners. Ik ben blij met uitspraken over de nederzettingen die ik in de brief van gisteren lees. Wat mij betreft hoeft daarover geen discussie te worden gevoerd. De nederzettingen zijn illegaal en de uitbreiding daarvan is een ernstige bedreiging voor het vredesproces. Dat is heldere taal. Dat sluit goed aan bij de notitie van de adviesraad. Dat moet dan ook leidraad zijn in de relatie die we hebben met zowel Israël als de Palestijnen.
Mijn fractie maakt zich grote zorgen over het recentelijk door de VS geïnitieerde vredesinitiatief, juist omdat de nederzettingen opnieuw worden uitgebreid, ondanks de bemoedigende woorden van Israëlische zijde. In augustus werd nog toestemming gegeven voor de bouw van duizenden nieuwe appartementen in Palestijns gebied. Dat is onacceptabel. De AIV is dan ook helder in zijn beoordeling van het steeds weer opnieuw uitbreiden van de nederzettingen. De AIV stelt dat hij betwijfelt of de door de Israëlische regering verklaarde vredesintenties haar wel ernst zijn. Dat is zorgelijk. Als je aan de ene kant woorden hoort die doen denken aan het betuigen van adhesie aan een vredesproces maar je aan de andere kant daden ziet op de grond die dat vredesproces bemoeilijken – sterker nog, ze maken een tweestatenoplossing steeds moeilijker – dan zit je als waarnemer elders met de vingers tussen de deur. Dan is de vraag wat wij gaan doen.
Sommigen zeggen dat we een afwachtende houding moeten aannemen omdat er nu vredesgesprekken plaatsvinden. Dat laat onverlet dat een aantal afspraken die al veel eerder zijn gemaakt met Israël en de Palestijnen, gewoon moeten worden nagekomen omwille van onze eigen geloofwaardigheid. Ik doel op de etiketten. Daarover staat terecht in de brief dat met Israël is overeengekomen dat producten uit nederzettingen niet voor de preferentiële tarieven in aanmerking komen en ook dat producten uit bezet gebied niet de aanduiding «made in Israel» mogen dragen. Het kabinet stelt vast dat controles door de douane op dit punt laten zien dat de regeling goed functioneert. Ik waag dat te betwijfelen. Moeten we aan deze uitspraak de conclusie verbinden dat er in Nederlandse winkels geen producten liggen uit bezet gebied waarop staat «made in Israel»? Ik weet dat het anders is. Ik heb producten op mijn werkkamer waarop «made in Israel» staat, terwijl ze uit bezet gebied komen. Ik vraag de minister die specifieke zin toe te lichten. Er zijn namelijk meer voorbeelden van. Ofwel de douane functioneert niet goed, dus de regeling wordt niet goed uitgevoerd, ofwel er is een verkeerde inschatting. Graag een reactie op dit punt.
De voorzitter: Ik verzoek de heer Van Bommel om zich richting afronding te bewegen.
De heer Van Bommel (SP): Bilateraal moet er ook geen steun worden gegeven aan de nederzettingen. Ik heb in het verleden verwezen naar de anbi-status van sommige organisaties, op grond waarvan giften aan die organisaties voor de gever aftrekbaar zijn van de belasting. Daar is al een voorbeeld van; Noorwegen doet dat. Veiligheidsraadresolutie 465 uit 1980 roept ook alle staten op, geen assistentie te verlenen met betrekking tot de nederzettingen. Op dit punt hoeft volgens mij de wet niet te worden gewijzigd. Als de wet strikt wordt toegepast, is dat nu immers al mogelijk. Ik roep de minister dan ook op, dat te doen.
De heer Ten Broeke (VVD): Misschien wel typerend voor het debat in Nederland is dat de bijdrage van de heer Van Bommel grotendeels gaat over de etikettering. We maken ons druk over de etiketten. Gelukkig maken ze zich in Jeruzalem druk over de vrede en de vredesonderhandelingen die daar nu plaatsvinden. Waar in het verleden gold dat de Palestijnen «never miss an opportunity to miss an opportunity», lijkt dat nu voor de SP te gelden. Is de heer Van Bommel toch van mening dat beide partijen oprecht aan tafel zitten bij de onderhandelingen over het vredesproces, dat nu weer op gang lijkt te zijn gebracht ondanks alle problemen die je daarbij kunt verwachten en ondanks het gelijk dat cynici heel makkelijk weer zouden kunnen krijgen?
De heer Van Bommel (SP): Eerst een feitelijke correctie. Het merendeel van mijn spreektijd heb ik besteed aan het vredesproces. Ik heb «Oslo» en het huidige vredesproces genoemd. Het is feitelijk onjuist om te stellen dat ik de meeste aandacht aan de etiketten heb besteed. Ik vind alleen dat de etiketten wel precies een voorbeeld zijn van de positie van de Nederlandse regering: aan de ene kant het woord en aan de andere kant de daad. De Nederlandse regering wacht af tot er iets uit Europa komt, terwijl zij zelf in feite zou moeten vaststellen, zoals zij ook doet in de brief, dat Israël daarmee niet voldoet aan de gemaakte afspraak. Ik heb wel de indruk dat beide partijen in ernst aan tafel zitten. Bij beide partijen is er wel het besef dat dit misschien de laatste kans is om echt stappen te zetten in het vredesproces. Het grote probleem blijft alleen – op dit punt ben ik het eens met de regering; dat mag ook weleens gezegd worden – het moment waarop de feiten op de grond op enig moment maken dat de tweestatenoplossing, die door bijna iedereen gewenst is, fysiek onmogelijk wordt. Dat is de grootste zorg. Ook onze Israëlische gesprekspartners in de afgelopen jaren hebben steeds gezegd: tweestatenoplossing, tweestatenoplossing, onderhandeling, onderhandeling. Maar als dat feitelijk op de grond onmogelijk wordt, zitten wij allemaal met de handen in het haar. Dat is het probleem.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik vroeg niet of het beide gesprekspartners ernst was. Ik denk dat we beiden geen verschil van mening hebben over de ernst van de situatie en de ernst die beide leiders moeten hebben om dit te doen. Kijk alleen al naar de politieke prijs die zij daar nu al voor betalen. Ik vroeg of de SP wil erkennen dat zij allebei oprecht aan tafel zitten. Als dat het geval is, moeten we proberen te voorkomen dat we voortdurend hun motieven in twijfel trekken. Ik heb soms de indruk dat u dat doet, mijnheer Van Bommel.
De voorzitter: Het zou eventueel met «ja» of «nee» mogen, mijnheer Van Bommel.
De heer Van Bommel (SP): Ik wil er geen woordspel van maken. Ik zei dat ze in alle ernst aan tafel zitten, maar de heer Ten Broeke vraagt nu of ze oprecht aan tafel zitten. Hij mag dat als hetzelfde opvatten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik zal meteen zeggen dat de ChristenUnie-fractie zeer teleurgesteld is over en zelfs geschrokken is van de kwaliteit het AIV-rapport. Het is eenzijdig en op onderdelen zelfs feitelijk onjuist. Het is slecht voor het aanzien van de AIV, die doorgaans doorwrochte rapporten aflevert. De ChristenUnie is dan ook blij dat de minister grotendeels afstand neemt van de aanbevelingen van de adviescommissie. Er worden echter ook wel degelijk statements gedaan en feiten gepresenteerd waarvan de minister geen afstand neemt en waarover hij zijn visie niet laat horen en het oordeel aan de AIV laat. Dat is teleurstellend. Ik geef er een aantal voorbeelden van.
Het AIV-rapport stelt dat het conflict zich kenmerkt als een conflict tussen de slachtoffers en de slachtoffers van de slachtoffers. Oftewel, de Joden waren het slachtoffer van de Holocaust en hebben daardoor de Palestijnen tot slachtoffer gemaakt. Daarmee wordt gesuggereerd dat zij pas het recht op een eigen staat zouden hebben gekregen in 1948, terwijl de intentieverklaring uit 1917 stamt. Het AIV-rapport bekritiseert Israëls rechtsorde, maar zwijgt over het gebrek aan democratisch gehalte in de Palestijnse gebieden, en dan heb ik nog niet eens gesproken over Hamas en de staatsgreep die er heeft plaatsgevonden. De AIV spreekt over antisemitisme van Arabische lidstaten en praat dat zelfs goed. De minister neemt hiervan niet duidelijk afstand. Het erkennen van Hamas neemt de minister gelukkig niet over, maar hij zegt wel dat het van belang is om enige tijd contacten aan te gaan met die organisatie. Gelukkig koppelt hij dat aan de kwartetvoorwaarden. Mag ik er dan ook van uitgaan dat zolang Hamas niet aan de kwartetvoorwaarden voldoet, er geen gesprekken aangegaan worden met deze organisatie?
Over de lijn van het kabinet zelf zou ik graag opheldering willen hebben. De minister-president heeft duidelijk afstand genomen van het voornemen tot etikettering. Hij heeft althans gezegd dat dit voorlopig niet aan de orde zou moeten zijn. Dat is wat ik heb begrepen. Ik zie nu heel andere teksten in de brief van de minister, waarin staat: aan het eind van het jaar moet Brussel ons duidelijkheid kunnen geven; daarna gaan we door en kijken we natuurlijk ook nog even naar de Westelijke Sahara. Ik krijg graag duidelijkheid over wie hier nu de lijn van het kabinet vertegenwoordigt.
De minister zegt ook dat bepaalde bedrijven ontmoedigd moeten worden om te investeren in de Westbank. Etiketteringen zouden geen opmaat mogen zijn tot een boycot, maar in de praktijk zien we het nu gebeuren dat supermarkten deze etikettering al aangrijpen om uiteindelijk tot een boycot over te gaan. Mijn eigen plaatselijke supermarkt is daar ook al toe overgegaan. Als dat een aanzet is tot een boycot, vindt de minister dan niet dat dit een slechte ontwikkeling is, die in gang gezet wordt door de etikettering? Ondertussen zie ik allerlei body talk van de minister, maar die mag hij straks toelichten. Ik hoop niet dat de handen de verkeerde kant opgaan, want dan krijgen we echt een verkeerde discussie.
De voorzitter: Ik merk op dat alle body language van de woordvoerders en de minister niet te zien is op internet. In alle toonaarden roep ik ertoe op om dat niet te doen en rustig te luisteren naar de heer Voordewind, die in iets meer dan één minuut zijn betoog zal afronden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): U hebt er zelf weer tien seconden vanaf gesnoept, maar ik ga snel voort.
Ik vraag de minister in alle ernst hoe hij een samenwerkingsforum ziet ontstaan tussen Nederland en Israël. Welke betekenis kan dat nog hebben voor de Westbank? We hebben bijvoorbeeld de containerscanner bij de Allenbybrug. Die is op de Westbank neergezet. Valt dat straks onder ontmoedigingsbeleid van de minister of valt het er straks buiten? We hebben de containerscanner daar net geplaatst. Ik probeer helder te krijgen wat door de minister aangemoedigd of ontmoedigd zal worden. Als er activiteiten van beide partijen zijn, zoals het geval was bij DHV Royal Haskoning, hebben we begrepen dat de minister uitgaat van het advies van de PA. Waarom is echter niet ook het advies van de Israëliërs gevraagd om zo tot een evenwichtiger of zelfstandiger afweging te komen over welke producten en investeringen wel of niet positief zijn?
De minister heeft Israël bezocht en daarbij ook een aantal samenwerkingsprojecten aangedaan. Die ga ik ook bezoeken. De vraag is of hij ook bereid is om die projecten, en bijvoorbeeld misschien ook wel gemengde scholen, wat meer te gaan financieren, in tegenstelling tot de 65 miljoen die we nu bijna blanco aan de Palestijnse autoriteiten geven, waaronder 1 miljoen aan salarissen van terroristen die in de Israëlische gevangenissen zitten. Is de minister ertoe bereid om ook geld te investeren in de samenwerkingsprojecten?
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Voordewind. Ik geef onmiddellijk aan dat ik u tien seconden extra heb gegund.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De PVV was de enige partij in de Eerste Kamer die tegen deze adviesaanvraag stemde. Zij geloofde er helemaal niets van dat de AIV een onpartijdig advies zou opstellen. Zij heeft gelijk gekregen, en hoe. De PVV had een vooruitziende blik, want wat blijkt? Koos van Dam, lobbyist van de Israëlbashende beweging The Rights Forum van de heer Van Agt, is een van de opstellers van het AIV-advies. De heer Van Dam heeft dus een dubbele pet op: hij is lid van de raad van advies van het partijdige The Rights Forum en van de AIV-commissie Midden-Oosten, die onpartijdig advies moest uitbrengen over het beleid ten aanzien van Israël. Het zou de heer Van Dam hebben gesierd als hij zich wegens zijn partijdigheid had teruggetrokken uit deze commissie. Hij heeft dat echter niet gedaan. Ik vraag de minister waarom de regering niet zelf aan de rem heeft getrokken. Hier ligt toch een taak voor de regering? De regering had de heer Van Dam kunnen ontslaan wegens ongeschiktheid of overige zwaarwegende redenen. Is de minister het met mij eens dat door de partijdigheid van de heer Van Dam, die hij niet opzij kan zetten als hij een AIV-advies schrijft of daaraan meewerkt, zo'n zwaarwegende reden tot ontslag zich voordoet? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Voor ons ligt nu een advies waarvan zelfs de titel een-op-een is terug te voeren op de missie van de partijdige organisatie The Rights Forum. Ook de inhoud van het advies sluit naadloos aan bij de doelstellingen van The Rights Forum. De AIV pleit er net zoals het forum voor om de druk op Israël op te voeren en met Hamas betrekkingen aan te knopen. De rode draad is dat Israël de boeman is en de Palestijnen het slachtoffer zijn van de Holocaustslachtoffers. Het AIV-advies past op deze punten een-op-een bij de missie van The Rights Forum. Dit AIV-rapport is op alle fronten problematisch. De opstellers draaien er de hand niet voor om om de geschiedenis te vervalsen en proberen niet eens de schijn van partijdigheid te voorkomen. Het meest cynische voorbeeld is wel dat in het AIV-rapport maar liefst vier maal negatief wordt geschreven over pro-Israël lobbygroepen in Amerika, terwijl de AIV nota bene zelf een pro-Palestijnse en anti-Israëlische lobbyist in de eigen gelederen heeft.
Dit kabinet voert een actief ontmoedigingsbeleid ten aanzien van nederzettingen. Is de minister bereid om over te gaan tot een actief ontmoedigingsbeleid ten aanzien van organisaties zoals Boycott, Divestment and Sanctions (BDS)?
Tijdens de oliecrisis van 1973 waren er in Europa posters te zien met als opschrift: Burn Jews Not Oil. En wat doet de AIV? Hij onderbouwt het betoog om de druk op Israël op te voeren met verschillende argumenten. Ten eerste: de westerse reputatie in de islamitische wereld heeft te lijden als de druk op Israël niet wordt opgevoerd. Ten tweede: de olietoevoer kan in gevaar komen. De AIV zegt dus eigenlijk: Burn Israel Not Oil. Is de minister het met mij eens dat een overheidsadviesorgaan als de AIV die de regering adviseert om de goede banden met Israël op de islamitische slachtbank te offeren, duidelijk naar zijn eigen opheffing solliciteert?
Niet alleen de heer Van Dam maar de hele AIV heeft zich volgens de PVV met dit advies voor honderd procent gediskwalificeerd. We vinden het ook bepaald onverkwikkelijk dat het kabinet in zijn reactie op het AIV-advies geen enkele kritische kanttekening plaatste bij de eenzijdige inhoud en toonzetting van dat advies. In een reactie op feitelijke vragen van die strekking verschuilt de minister zich achter de onafhankelijkheid van de AIV. Ja, die is onafhankelijk, maar de minister hoeft van dat adviesorgaan, dat de regering heeft ingesteld, ook niet allerlei onzin te pikken. De minister kan zich daarover best uitlaten. Erkent de minister ook dat er in Israël grote ophef heerst over dit demagogische AIV-advies? Waarom heeft het kabinet zich daar niet gelijk van gedistantieerd? Zet het kabinet daarmee de goede band met Israël niet op het spel? Hoe gaat de regering dit goedmaken?
Bij het vredesproces werkt druk niet. We hebben namelijk te maken met een partij, Israël, die zich existentieel bedreigd voelt. Ik roep nog maar eens de woorden van de eerste president van Israël, Ben-Gurion, in herinnering. Hij zei: wat er uiteindelijk met de Joodse staat gebeurt, de veiligheid van de Joodse staat hangt niet af van wat de niet-Joden zeggen maar van wat de Joden doen. Dat is typisch een formulering van een president van een land dat zich existentieel bedreigd voelt. Die existentiële bedreiging is er vandaag de dag nog steeds. Dat «more for more»-verhaal waar de PvdA nu weer voor pleit, gaat niet werken als je je existentieel bedreigd voelt. Een begin van een oplossing van dit conflict wordt niet gevonden door degenen die niet willen erkennen dat het geen conflict over land is maar een ideologisch conflict tussen de westerse wereld en de islam. Hamas is gewoon uit op vernietiging van de Joodse staat. Daarvan heeft ze nog geen millimeter afstand genomen. Het ideologisch wat kleinere broertje dat het in Ramallah voor het zeggen heeft, wil die Joodse staat ook niet. Zolang dit de stand van zaken is, is er een existentiële dreiging voor Israël en gaat dat hele project van druk zetten op Israël niet werken, zelfs al zou je vinden dat dat een goed idee is.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Aangezien ik collega Van der Staaij moest vervangen, nam ik een beetje onverwachts kennis van dit rapport. Toen ik het uit had, dacht ik: dat is deel 1, waar is deel 2? Tot mijn stomme verbazing bleek dit het hele advies te zijn. Ik wil het eerst over dit rapport hebben en dan over de kabinetsreactie.
Laat ik met de deur in huis vallen: het AIV-advies dat hier nu aan de orde is, is in de ogen van de SGP een ongelooflijke misser. Het miskent de ontstaansgeschiedenis van Israël, inclusief de overlevingsoorlog van 1948. Overigens wordt dat jaartal volgens mij verder helemaal niet genoemd, behalve dan om aan te geven dat het toen begonnen is, wat op zich ook niet juist is. Het miskent ook de religieuze dimensie van het conflict. Het miskent de pogingen die Israël meermalen heeft gedaan om tot vrede te komen. Het miskent het feit dat de Joodse staat door de omliggende landen hardnekkig wordt bedreigd. Het typeert Israëls militaire interventies impliciet als agressie. Het zwijgt over terreur en terrorisme. Als klap op de vuurpijl moedigt de AIV de minister aan om een stevigere confrontatiepolitiek tegenover Israël te voeren en de economische en militaire betrekkingen met Israël te beperken en moedigt hij contacten met de terroristische Hamas aan. Ondertussen wordt de Palestijnse Autoriteit vrijwel nergens aangesproken, terwijl de anti-Joodse ophitsing door de Palestijnse Autoriteit, om nog maar te zwijgen over Hamas, een belangrijk obstakel voor de vrede vormt. Er zijn meer punten, maar ik noem deze omdat ze in het rapport ontbreken.
De AIV meet naar de overtuiging van de SGP met twee maten. Dat is voor een officieel adviesorgaan een politieke en ambtelijke doodzonde. Het vertrouwen in dit orgaan heeft stevige averij opgelopen. Volgens mij erkent de minister dit ook impliciet, zo maak ik op uit zijn beantwoording van de vragen. Voorzover ik heb kunnen nagaan heeft een minister in al die tijd dat de SGP al meedraait, nog nooit zo vaak in een reactie herhaald dat zo ongeveer alle selecties van feiten, interpretaties, beschrijvingen, inkleuringen en analyses voor rekening van de AIV komen. Welke consequentie verbindt de minister hieraan voor de positie van de AIV? Met zulke adviseurs heb je geen critici meer nodig.
Deze wijze van vraagbeantwoording is overigens niet bevredigend voor de Kamer. Als het problematisch was, ontweek de minister de vragen of schoof hij de verantwoordelijkheid af op de AIV. Gelukkig worden verschillende aanbevelingen niet overgenomen. Heel veel uitspraken van de AIV blijven echter onweersproken. Wat is van die uitspraken nu de status en betekenis? Ik hoop: niets. Daarnaast blijven nog een aantal cruciale vragen onbeantwoord, maar omwille van de tijd zal ik daarover niet verder uitweiden.
Ik kom op de kabinetsreactie. Inhoudelijk kan de SGP zich goed vinden in de opstelling van de minister om de inspanningen van de heer Kerry niet te doorkruisen. Dat is een heldere, verstandige lijn, die gelukkig verschillende aanbevelingen van het AIV-advies neutraliseert. Laten we dit ook expliciet benoemen. Wel hebben we veel moeite met het feit dat de labeling van Israëlische producten toch nog niet definitief van de baan is, zoals uit de brief blijkt. Op die manier bevorder je het proces in het Midden-Oosten niet. Ik laat de soap rond het bedrijf Royal Haskoning DHV nu schieten en kijk nog even naar de Palestijnse Autoriteit. Naar onze overtuiging mag er niet met twee maten worden gemeten. Daarom vraag ik de minister op welke wijze hij de Palestijnse Autoriteit gaat aanspreken om de vrede te bevorderen. Nog steeds is er in de officiële Palestijnse media, maar ook in lesmateriaal, sprake van anti-Joodse ophitsing. Aanslagplegers worden geëerd en gesubsidieerd, ook door officials van de Palestijnse Autoriteit. Premier Netanyahu legde in het weekend hierbij opnieuw de vinger, na de laffe aanslag op een 9-jarig Joods meisje. Dat kan toch niet onbesproken blijven? Waarom gaan Nederland en de EU onverstoorbaar verder met het schenken van miljoenen aan ontwikkelingsgeld zonder dit als handvat te gebruiken om een keer ten goede te realiseren? Ik herinner aan de Kamermotie van collega Van der Staaij op dit punt. Hoe voert de minister die uit?
Nogmaals: waar is deel 2 van dit advies, het deel waarin het optreden van de Palestijnse Autoriteit, de Palestijnse staat en de Palestijnen kritisch wordt belicht? Dat zou op zijn minst voor meer balans in het advies hebben gezorgd, evenals tot evenwichtigere aanbevelingen.
De voorzitter: Dank u. Ook u complimenteer ik met uw timemanagement. U was keurig maar één seconde over uw tijd. Prima.
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. We spreken vandaag over het AIV-advies. In 2010, toen dit rapport nog geschreven moest worden, lag het vredesproces stil, maar niet lang daarna kreeg Kerry, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Israël en de Palestijnen weer aan de onderhandelingstafel. Die onderhandelingen zijn nu gaande en het CDA juicht dit diplomatieke momentum van harte toe. Hopelijk leidt dit eindelijk tot een alomvattend vredesakkoord, dat voorziet in een tweestatenoplossing met een, zo zeg ik met nadruk, levensvatbare Palestijnse staat. Het is nu zaak om het vredesproces waar mogelijk te ondersteunen en het niet in de wielen te rijden. Met het kabinet is het CDA van mening dat de inspanningen van Kerry het enige realistische perspectief op voortgang bieden. Terecht zegt de AIV zelf ook dat de VS de meest aangewezen speler blijven om zich als eerste in te zetten voor een oplossing. Niet alle aanbevelingen van de AIV zijn daarmee achterhaald. Voordat ik daarop inga, zal ik eerst in algemene zin een paar kanttekeningen bij het advies plaatsen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om dat niet te doen en zich te beperken tot de aanbevelingen. Kan de minister uitleggen waarom? In de beperking toont zich de meester. Ook het CDA zal niet het hele rapport becommentariëren. Anders hadden we de AIV moeten uitnodigen.
Het is het CDA opgevallen dat de AIV vrij eenzijdig is – dat is ook bekritiseerd – over schendingen van het internationaal recht. Het Palestijnse terrorisme wordt nauwelijks genoemd en benoemd. Het woord «terrorisme» valt in het hele rapport twee keer, waarvan één keer in een voetnoot. Dat is een omissie. Hamas is een terroristische organisatie. Niet voor niets grendelt ook Egypte de grens met Gaza af. Hamas steunt de Moslimbroederschap en het terrorisme in de Sinaï. Ze is uit op de vernietiging van de staat Israël, zelfs van de Joden wereldwijd. Helaas regent het vanuit Gaza af en toe nog raketten op Israël. Die zijn expliciet bedoeld om burgerslachtoffers te maken. Israël heeft zich teruggetrokken uit Gaza en de nederzettingen daar zijn ontruimd. De Palestijnse Autoriteit komt verplichtingen uit de eerdere vredesakkoorden nauwelijks na. In het PLO-handvest staat nog expliciet dat de staat Israël moet worden vernietigd. President Abbas weigert tot nu toe Israël formeel te erkennen als Joodse staat en treedt te weinig op tegen de terreurorganisaties. Het haat zaaien tegen Israël via scholen en moskeeën en op de staatstelevisie gaat helaas nog door. Tot onze spijt valt over dat onderdeel weinig te lezen in het rapport. Dat is jammer. Dat is niet de evenwichtige benadering waar het CDA voor staat. Die benadering houdt in dat we beide zijden moeten aanspreken.
We moeten inderdaad ook Israël aanspreken. In het debat over het burgerinitiatief «Sloop de muur» hebben we ook duidelijk gezegd: geen nieuwe nederzettingen die Palestijns grondgebied doorkruisen en het vredesproces bemoeilijken, want dat maakt een levensvatbare Palestijnse staat onmogelijk. Wat ons betreft kunnen er dan eventueel ook sancties aan de orde zijn. Die nederzettingen zijn in de afgelopen jaren fors uitgebreid. Vlak voor het vredesoverleg kondigde de Israëlische regering belangrijke uitbreidingen aan in zeven nederzettingen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een vraag over de benadering van het CDA. Mijn collega Omtzigt noemt de uitbreiding van nederzettingen en zegt dat er sancties mogelijk zijn als die uitbreiding toch doorgaat. Geen van de andere woordvoerders heb ik over sancties horen praten en ook zelf heb ik die niet genoemd. Op welk moment, onder welke voorwaarde zouden die sancties er moeten komen?
De heer Omtzigt (CDA): Ik heb bewust het woord «mogelijk» gebruikt, omdat ik het een beetje raar vind als ik als CDA'er een duidelijke rode lijn ga trekken voor precies dit huis en dat huis. De nederzettingen zijn echter wel een manier om de levensvatbare Palestijnse staat die er wat ons betreft moet komen, te doorkruisen. We willen op dit moment het voortouw laten aan minister Kerry, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, om dat proces vlot te trekken. We kijken op dit moment een beetje naar hem en zullen zien wanneer hij vindt dat de partijen hun verplichtingen niet nakomen.
De heer Sjoerdsma (D66): Mijn collega Servaes gaf een mooi overzicht van het aantal nederzettingen dat er in de afgelopen tijd bij is gekomen, ook gedurende de onderhandelingen. De heer Omtzigt heeft eerder al minister Timmermans opgeroepen om de rode lijn te definiëren. Nu vraag ik het hemzelf. Kan hij voor zichzelf definiëren waar wat betreft de nederzettingen de rode lijn ligt? Anders is het een beetje zoals de titel van het AIV-advies: tussen woord en daad.
De heer Omtzigt (CDA): Dat vind ik een behoorlijke diskwalificatie van het AIV-advies door de D66-fractie. Wat ons betreft ligt het voortouw op dit moment bij minister Kerry. Hij geeft aan wanneer de partijen zich er niet meer aan houden. Als het inklapt, wat ik niet hoop, dan kunnen er inderdaad sancties aan de orde zijn. Ik pleit er echt voor om niet eenzijdig, buiten Europa om tot sancties over te gaan zolang de partijen nog om tafel zitten.
De heer Servaes (PvdA): Ik ga hierop nog door. Het CDA kiest een interessante positie in dit debat. Als enige spreekt het het s-woord, «sancties», hard en duidelijk uit. In mijn eigen bijdrage heb ik ervoor gepleit om bij de relaties die we aangaan, of die nu bilateraal zijn of in Europees verband, te bekijken of je die op basis van het verloop van de onderhandelingen intensiveert of extensiveert. Je zou dat laatste als sanctie kunnen beschouwen, maar ik heb dat bewust niet zo genoemd. Kan het CDA deze lijn, die ik ook aan het kabinet heb gevraagd, steunen?
De heer Omtzigt (CDA): Die lijn ligt redelijk dichtbij. Ik kan niet zeggen dat we op elk moment precies samen met de PvdA zullen optrekken, maar die lijn ligt inderdaad niet ver van de lijn waar het CDA op zit.
De heer Servaes (PvdA): Het is goed om te horen dat het CDA deze lijn trekt. Ik maak het nog even iets specifieker. De premier gaat binnenkort met de minister van Buitenlandse Zaken en andere ministers naar zowel Israël als Palestina. Daar zal over die relaties worden gesproken. Is ook het CDA van mening dat dat een goed moment is om dit soort zaken in de overeenkomsten vast te leggen? Wanneer kun je intensiveren als het goed gaat en wanneer kun je terugschakelen als je ziet dat het niet de goede kant op gaat, met name – de heer Omtzigt noemde het zelf al – wat betreft het nederzettingenbeleid?
De heer Omtzigt (CDA): Er staan bezoeken gepland terwijl minister Kerry aan het overleggen is. Het lijkt me goed dat de regering aangeeft dat ze minister Kerry zeer zal ondersteunen. Ik wil er niet onmiddellijk voor pleiten dat de Nederlandse regering in een alleingang buiten de Europese landen om precies gaat vertellen wanneer zij iets gaat doen. Voor die lijn pleit ik niet.
De heer Van Bommel (SP): Nu het woord «alleingang» is gevallen, moet de vraag worden gesteld waarom het CDA wel kan instemmen met een alleingang als het gaat om intensiveren, waarmee we afwijken van het Europese beleid, en kennelijk niet met een alleingang als het gaat om extensiveren. Daarmee missen we toch, om maar een goed Nederlands woord te gebruiken, de even-handedness die de Nederlandse regering steeds wil betrachten? Waarom wijkt de CDA-fractie daar nu van af?
De heer Omtzigt (CDA): Het valt mij op dat wij als enigen een woord in de mond nemen dat andere partijen niet eens in de mond durven nemen. Ik vind het buitengewoon bijzonder dat ik daarop word bevraagd.
De heer Van Bommel (SP): Dat is logisch!
De heer Omtzigt (CDA): Nee. Even voor de helderheid, het hele advies draait om de vraag: wanneer doe je iets en wanneer praat je? Praten kunnen we allemaal heel goed, hier en daar. De Nederlandse regering mag ervoor kiezen om bepaalde akkoorden wel of niet aan te gaan. Dat is niet helemaal wat ik bedoelde met het woord «sancties». Daarom heb ik gezegd dat ze op een bepaald moment aan de orde kunnen zijn. Op dit moment zijn ze niet aan de orde, aangezien minister Kerry nu aan het onderhandelen is en dit niet op de Europese onderhandelingstafel ligt. Als de heer Van Bommel het intensiveren en extensiveren al onder het hoofdstuk «sancties» plaatst, dan wens ik de minister dezer dagen in de onderhandelingen met Rusland veel sterkte met het intensiveren en extensiveren van de relaties. Ik bedoelde er andere opties mee dan het wel of niet sluiten van een bilateraal akkoord.
De heer Van Bommel (SP): Hier is steeds minder een touw aan vast te knopen. Zullen we Rusland maar even laten voor wat het is? Dat is een op zichzelf staand vraagstuk. Op tafel ligt een intensivering in de vorm van een forum en een gepland bezoek. Op tafel liggen ook de feiten op de grond, namelijk de uitbreiding van de nederzettingen en andere kwesties. Dat is de aanleiding waarover we hier spreken. Vervolgens komt de heer Omtzigt met de term «sancties». Op mij komt dat een beetje over als uit de heup schieten. En als hij daarop wordt bevraagd, zegt hij: nee, zo heb ik het niet bedoeld. Wanneer zijn sancties dan wat de heer Omtzigt betreft aan de orde? Ik begrijp dat het wat hem betreft alleen in Europees verband kan, maar wanneer is het dan wel aan de orde? De regering stelt een voorwaarde die de heer Omtzigt volgens mij ook honoreert, namelijk het niet uitbreiden van nederzettingen. Dan zou dat toch een discussie moeten zijn?
De heer Omtzigt (CDA): Als de heer Van Bommel het brengen van een bezoek aan Israël al ziet als een intensivering van de relaties, dan ben ik alleen maar voor intensivering van de relaties. Dat even vooraf. Als hij een bezoek wil brengen aan de Palestijnse Autoriteit, dan ben ik ook zeer voor intensivering van de relaties. Dat valt bij mij helemaal niet onder het hoofdstuk en de definitie van datgene waarover we het net hadden. Wanneer is het wel aan de orde? Wat ons betreft lijkt het niet gepast dat wij ergens tussendoor gaan lopen als de heer Kerry aangeeft dat er uitzicht is op een alomvattend vredesakkoord. Dat heb ik hier willen zeggen. De heer Van Bommel vroeg wanneer het aan de orde is. Dat zou in ieder geval pas zijn na het inklappen van het overleg onder leiding van minister Kerry.
De voorzitter: De heer Omtzigt vervolgt zijn betoog. Hij heeft daarvoor nog twee minuten.
De heer Omtzigt (CDA): De Palestijnse onderhandelaar Erekat merkte op dat het Israëlische leger dit jaar al 422 gebouwen vernielde, waardoor 800 mensen dakloos werden. Graag horen we van de minister wat daartegen wordt gedaan. Het Israëlische leger verhindert dat het Rode Kruis en de Franse ambassade namens de EU na de ontruiming hulpgoederen, zoals tenten, brengen. Er ontstaat een rel met een Franse diplomate, die tegen de grond wordt gewerkt omdat ze «de uitvoering van een legale beslissing» verhindert. De VN, in dit geval het OCHA, melden dat dit sinds augustus al de derde vernieling van een hele bedoeïenengemeenschap is. De Arabische minderheid in Israël verkeert namelijk ook nog in een structureel achtergestelde positie. De CDA-fractie is bezorgd over het voornemen van de Israëlische regering – dat is het Prawer Plan – om 20.000 tot 40.000 bedoeïenen gedwongen te verhuizen. De minister weigert in antwoord op schriftelijke vragen van de PvdA-fractie hierover een oordeel uit te spreken. Is de minister daartoe nu wel bereid?
Ik kom op het labellen van producten. Het CDA vindt dat de oorsprong duidelijk mag zijn, maar wil wel graag weten wanneer we de initiatieven met betrekking tot Tibet, de Westelijke Sahara, Nagorno-Karabach, Zuid-Ossetië en Transnistrië kunnen verwachten.
Het lijkt een raar moment om hier over Israël en Palestina te spreken. Wij zijn echter heel blij dat het vredesproces op dit moment een behoorlijke kans krijgt. Dat betekent dat wat ons betreft de Nederlandse regering volledig de ruimte moet krijgen om de Amerikanen te steunen, om dat ook in Europees verband te doen en om eventueel klaar te staan om zowel de ene partij als de andere partij aan de onderhandelingstafel keihard aan te spreken.
Ik hoop van harte dat de minister bevestigt dat hij dat zal blijven doen. Iedere partij hier in de Kamer die iets anders beweert, namelijk dat slechts één partij daar moet worden aangesproken, werkt eraan mee dat dit vredesproces volledig uit de rails kan lopen.
De voorzitter: De minister van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten dat hij meteen tot beantwoording van de gestelde vragen kan overgaan. Ik geef hem graag het woord. Met het oog op de tijd en het aantal woordvoerders zal ik één interruptie per woordvoerder toestaan.
Minister Timmermans: Voorzitter. Ik heb nog geen woord gezegd, maar ik heb nu al ontzettend genoten van de bijdragen van de Kamer, waarin ook door de positie van de fracties veel meer dynamiek zit dan ik in het verleden gewend was. Luisterend naar de heer Omtzigt constateer ik een zekere beweging bij het CDA, maar ook bij andere partijen, zoals die van de heer Van Bommel, zie ik een beweging in de richting van steun voor het Amerikaanse proces. Ik zie dat breed in de Kamer. Dat is, in de Nederlandse context, eigenlijk al een succes van Kerry, als ik het zo mag zeggen. We concentreren ons veel meer op de vraagstukken die aan de orde zijn en stellen veel minder ons eigen gelijk hier aan de orde. Dat geldt niet altijd voor iedereen, ook niet voor de AIV. Ik vind het wel frappant dat sommige leden zo ontzettend hameren op de zeer grote partijdigheid van de AIV en zich daarbij zelf als volstrekt onpartijdig proberen te positioneren. Ik weet niet of dat altijd zo helder voor het voetlicht komt. Maar goed, we hebben het AIV-rapport gehad en we hebben de kabinetsreactie daarop gehad. Ik ga over de kabinetsreactie, niet over het AIV-rapport. Vanuit de Kamer zijn 145 schriftelijke vragen gesteld. Die zijn allemaal beantwoord. Nu ronden we het af. Het Nederlandse parlement laat zien dat het actief betrokken wil zijn bij dit proces. Het kabinet wil dat graag faciliteren. Daarom geef ik de volgende opmerkingen en reacties bij de vragen van de Kamer.
Ik ben het zeer eens met allen die hebben gezegd: there is only one show in town. Secretary of State Kerry heeft die geïnitieerd. Het is in het begin met heel veel scepsis benaderd. Hij heeft er zijn hele reputatie voor ingezet. Nu is dat beloond door twee partijen die met heel groot risico – dat geldt voor beide partijen – dit proces ingaan. Sommige leden zeggen: zes tot negen maanden is wel heel kort. Echter, de mogelijke uitkomsten zijn al vele malen in kaart gebracht. Het hoeft echt niet meer opnieuw te worden uitgevonden waar de mogelijke uitkomsten liggen. Het gaat erom tot welke hoogte beide partijen in staat zullen zijn om de politieke moed op te brengen om beslissingen te nemen die voor beide partijen ongelooflijk moeilijk verdedigbaar zullen zijn. Dat speelt nu al in het proces. Je zult maar een Israëlisch burger zijn die dierbaren heeft verloren bij een bomaanslag op een bus en dan zien dat er mensen worden vrijgelaten die voor dat soort bomaanslagen zijn veroordeeld. Ga maar na wat dat betekent. Redeneer het maar eens naar jezelf toe. Hoe zou je je voelen als het om jouw kinderen of jouw familie zou gaan? Toch doet premier Netanyahu het wel. En stel je voor wat het voor Abu Mazen betekent, die als als Palestijns president jarenlang heeft gefulmineerd tegen de nederzettingen en nu, in het proces, accepteert om dat maar even te laten zitten, terwijl aan Israëlische kant gewoon wordt doorgebouwd. Ik kan het niet genoeg benadrukken: aan beide kanten worden nu enorme politieke risico's genomen. Laten we hopen dat dit leidt tot een vredesakkoord. Ik denk oprecht dat het kan als de partijen willen. Wij zullen dat moeten willen steunen met wat ons ter beschikking staat. We moeten niet alleen boos worden als ze iets doen wat niet deugt, maar hen ook met raad en daad bijstaan als ze dingen doen die wél de goede kant opgaan. Ik kom daar zo nog over te spreken.
Iedereen die ik in de afgelopen week heb gesproken, of het nu in New York was of elders, is soms tot zijn eigen verbazing optimistisch: het kán! Toen ik in het Midden-Oosten was, zeiden sommige mensen nog tegen mij, omdat ze er al jaren werkten: joh, we hebben dit al zo vaak gezien, dit wordt weer helemaal niets. Diezelfde mensen kwam ik in New York tegen. Nu zeiden ze: het kán, echt! Gebeurt het dan ook? Dat zullen we zien. Ik weet het niet. Maar het kan. Als je de historie van het conflict op je laat inwerken, dan is dit volgens mij al redelijk indrukwekkend en bemoedigend.
Natuurlijk zijn onze standpunten over sommige dingen die wij niet goed vinden, niet veranderd. We hebben niet ineens geen problemen meer met het nederzettingenbeleid van de Israëlische regering, omdat men nu eenmaal in gesprek is. We hebben ook niet ineens geen problemen meer met de corruptie bij de Palestijnse Autoriteit en het mismanagement, soms ook door gebrek aan capaciteit daar, omdat men nu eenmaal in gesprek is. We zullen hier echt aandacht voor moeten houden. En laat ik ook hierover duidelijk zijn: we vinden Hamas niet ineens een fijne club om mee te praten, omdat men nu in gesprek is. Dat is allemaal niet het geval. Tegelijkertijd moeten onze inspanningen wel zijn gericht op het helpen van dit proces, waarbij Europa enerzijds moet waken voor de illusie van een eigen, parallelle, andere rol en anderzijds moet waken voor een gebrek aan ambitie om het proces te steunen, met als argument: het zijn de Amerikanen, laten wij ons maar even terugtrekken. Zeker aan Palestijnse kant wordt ontzettend veel van Europa verwacht, maar ook aan Israëlische kant zie ik in toenemende mate de wens om met Europa samen te werken, niet zozeer in het vredesproces per se, maar wel in allerlei economische initiatieven die het vredesakkoord in de toekomst moeten gaan schragen. Binnen dat kader werken we.
Nederland is voor het eerst toegetreden tot het Ad Hoc Liaison Committee (AHLC), dat gaat over de projecten, met name de ondersteuning, voor de Palestijnen. Nederland heeft daarvan eerder nooit deel uitgemaakt. Ik vond het nuttig om daar nu deel van uit te maken. Ik wil er ook aan blijven deelnemen. Ook daar werd duidelijk dat de Amerikanen, gesteund door beide partijen, het volgende zeggen. Denk na over de projecten die je kunt initiëren om enerzijds de economie aan Palestijnse kant op gang te brengen en anderzijds de enorme potentie die Israël nog heeft op hoogtechnologisch gebied, landbouw et cetera, nog verder te ontwikkelen, want je moet je voorstellen dat er een vredesakkoord komt en Israël opeens met ongelooflijk veel Arabische landen betrekkingen kan aanknopen – dat is natuurlijk ook de grote bonus voor Israël – en met die landen handel kan gaan drijven. De kansen die Israël daardoor krijgt, zijn groot. Dan moet je ook wat dat betreft proberen om de economische mogelijkheden te intensiveren.
Zo ziet Nederland ook heel nadrukkelijk de fora die het met Israël en de Palestijnen in december zal oprichten. Die fora zijn niet bedacht in het kader van de Kerryplannen, maar ze kunnen daarin wel een goede rol spelen, zowel aan Israëlische als aan Palestijnse kant.
De leden hebben ook gevraagd hoe het nu zit met die twee onderwerpen die in het kader van Europa vaker worden genoemd, namelijk de etikettering en de subsidialiteit. Ik zeg dit laatste woord maar even heel rustig, want het is een ingewikkeld woord dat niet iedere dag wordt gebruikt. Het is met die etikettering eigenlijk doodsimpel. Sommige leden vroegen: waarom niet ook voor al die andere gebieden in de wereld? Dat komt omdat de supermarkten ten aanzien van die andere gebieden niet hebben gevraagd om duidelijkheid te scheppen. Het initiatief is niet van de regering uitgegaan. Het is uitgegaan van de supermarkten. Tegen de heer Voordewind zeg ik: het risico van het niet in de schappen willen zetten van Israëlische producten neemt alleen maar toe als er voor die winkels geen helderheid over de herkomst van die producten is. Dan zeggen ze: laten we dan, om alle risico te vermijden, maar even niks in de schappen zetten. Daarom hebben de supermarkten het zo nadrukkelijk gevraagd. We zullen dat in Europees kader doen. Dat hebben we zo afgesproken. Een aantal lidstaten hebben het al nationaal geregeld. De Nederlandse regering is van oordeel dat we het met zijn allen moeten doen. Daarom hebben we met elf lidstaten een brief aan Ashton gestuurd. Daarin vroegen we haar: kom vanuit de Commissie met een voorstel, zeg ons hoe we onze bedrijven het beste kunnen adviseren op dat punt. Zij heeft dat in de Commissiediensten uitgezet; er gaan een heleboel Commissiediensten over dit onderwerp. Als het goed is, krijgen we daar van de Commissie voor het einde van het jaar helderheid over. Dan kunnen we het hopelijk met alle lidstaten in één keer op dezelfde manier uitvoeren.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De supermarkten waarover de minister het heeft, wachten dat niet eens af. Ze zien dit blijkbaar als een soort vooraankondiging. Ze denken: blijkbaar is er iets mis met de producten uit Israël, dus we gaan de producten uit Israël totaal weren. Mijn fractie en ook andere fracties hebben ervoor gewaarschuwd dat dit een bijeffect zou kunnen zijn en we zien het nu gewoon gebeuren. Waarom, in de woorden van de heer Ten Broeke, «Israël pesten» terwijl het voor de Westelijke Sahara nog niet is uitgezocht en we het nog niet over Tibet hebben gehad? De minister kan dan wel zeggen dat het CBL hem daar niet om heeft gevraagd, maar als je de schijn van eenzijdigheid wilt voorkomen, dan moet je in de volle breedte met dit soort etiketten gaan werken.
Minister Timmermans: Volgens mij is het vooral de heer Voordewind die voortdurend de schijn van eenzijdigheid probeert op te roepen. Over de Westelijke Sahara staat iets in de brief. Ook in reactie op Kamervragen van de heer Van Bommel heb ik hierop geantwoord. We gaan daar ook werk van maken. Ik wil het voor de heer Voordewind echter even omdraaien: het feit dat het elders is gebeurd, is toch geen excuus om het dan niet te doen ten aanzien van de producten uit de nederzettingen? Het begin van de redenering is: zien we die nederzettingen als deel van Israël, of niet? Internationaal worden ze niet als deel van Israël gezien. Sterker nog, Israël zelf ziet de bezette gebieden ook niet als deel van Israël en wil ook een tweestatenoplossing. Als dat je uitgangspunt is, dan mag op spullen die niet in Israël zijn gemaakt, niet staan dat ze in Israël zijn gemaakt. De heer Van Bommel vroeg hoe dat in de praktijk werkt. Ik probeer het even uit mijn hoofd te zeggen en kijk even naar rechts, naar mijn ambtenaren, om te zien of ik me niet vergis. Het heeft te maken met de douanecodes die worden gebruikt. Op zich houdt Israël zich keurig aan de codes voor op de producten, zodat de douane via die codes doorgaans precies kan zien of een product rechtenvrij de Unie in mag, of niet. De consument heeft echter niets aan die codes. Dat is het probleem. Het gaat om helderheid voor de consument. We hebben willen aangeven dat die codes, die de Europese Unie met het oog op de douane met Israël heeft afgesproken, redelijk goed werken. Het kan dan zo zijn dat de heer Van Bommel een product met daarop «made in Israel» heeft gekocht dat uit de nederzettingen komt maar toch niet rechtenvrij is binnengekomen, omdat de code vanuit het oogpunt van de rechten geweigerd is. Volgens mij zeg ik het zo goed.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Als het om het omdraaien van de feiten gaat, dan moet ik zeggen dat het toch echt de introductie van die etikettering van Israëlische producten is geweest die de minister heeft aangezet, mogelijk aangespoord door de heer Ten Broeke, om ook eens naar de Westelijke Sahara – we hebben er ook andere landen bij genoemd – te kijken. In die volgorde is het gegaan. Om voor de minister de schijn van eenzijdigheid te voorkomen, halen we er nu met de haren de Westelijke Sahara bij. Het mag van mij, maar daarmee haal je die schijn nog niet weg. Mijn vraag blijft staan. De minister-president heeft gezegd: voorlopig gaan we er even niet mee aan de gang. Ik hoor de minister nu heel duidelijk zeggen: we gaan gewoon vrolijk verder zoals we het hebben ingezet.
Minister Timmermans: Ik zal mijn irritatie onderdrukken, maar de heer Voordewind heeft er wel een handje van om voortdurend de zaak anders voor te stellen. Dat weten zijn collega's inmiddels ook wel. De minister-president heeft gezegd: niet nu, want we wachten nog op helderheid van de Europese Commissie. President Peres heeft niet gesproken over de etikettering. Hij heeft gesproken over de subsidialiteit, waarmee de Israëlische regering moeite heeft. Daarvan zegt de Nederlandse regering: het opstellen van die guidelines is een autonome beslissing van de Europese Commissie; ze zijn ook bedoeld om helderheid te verschaffen. Catherine Ashton heeft een handreiking gedaan. Ze heeft gezegd dat ze best met de Israëli's wil praten om te voorkomen dat die subsidialiteit negatieve effecten heeft. Het is juist de bedoeling dat de subsidialiteitguidelines ertoe leiden dat er meer samenwerking tussen Israël en de Europese Unie mogelijk is. Als dat niet het effect is, dan moeten we ernaar kijken en het aanpassen. Dat aanbod heeft Ashton gedaan op basis van het verzoek van Kerry. Dus ook dat doen we in het kader van het verzoek van Kerry. Misschien vergis ik me heel sterk, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ik de heer Voordewind nooit heb gehoord toen mijn ambtsvoorgangers Verhagen en Rosenthal precies hetzelfde standpunt hadden over de etikettering. Misschien heb ik toen niet goed opgelet – dat kan goed – maar ik kan het me niet herinneren. Hiermee hebben we de subsidialiteit en de etikettering gehad.
Ik ben het zeer eens met verschillende woordvoerders, namelijk de heer Sjoerdsma en de heer Servaes, die hebben benadrukt dat de Europese Unie niet aan de zijlijn moet staan. Wat is dan die eigenstandige rol? Het is niet de rol van onderaannemer van Kerry. Dat hoeft helemaal niet. Dat proces heeft een eigen dynamiek. Kerry is heel goed in staat om dat zelf te doen. De rol is om aan beide kanten te proberen, en wel met de middelen die ons ter beschikking staan en zonder met de ogen te knipperen en nerveus te worden over wat er van beide kanten in de komende maanden toch wel geroepen zal worden, door te gaan met projecten en samenwerkingsvormen die helpen om zowel aan Palestijnse als aan Israëlische kant de economie te versterken en om als het even kan ook al trilaterale zaken op te zetten. Ik hoop dat het ons via beide fora ook gaat lukken om kruisverbanden tussen de fora te krijgen. Met name op het gebied van het hoger onderwijs hebben de verschillende partijen die behoefte. In de discussie in New York, in het AHLC, gingen de deelnemende Europese landen vooral daarop zitten. Welke projecten moeten we doen? Hoe kunnen we die het beste uitvoeren? Hoe kunnen we voorkomen dat de economie aan Palestijnse kant nog verder lijdt en de werkloosheid er nog verder toeneemt? Vooral hierop zet de Europese Unie in.
Ik wil daar het volgende aan toevoegen. Sommige leden hebben gewezen op tragische gebeurtenissen. Aan beide kanten zijn mensen gedood. Ik denk dat wij ons in de komende maanden moeten voorbereiden op provocaties van verschillende kanten – daar waarschuw ik dus voor – omdat er aan beide kanten partijen zijn die helemaal niet zitten te wachten op een vredesregeling. Die hebben veel meer behoefte aan een status quo. Zij zijn aan beide kanten in de minderheid, maar het kan gevaarlijk worden als zij zorgen voor allerlei provocaties. Het is dan ontzettend belangrijk dat de internationale gemeenschap, de Amerikanen voorop maar ook de Europese Unie, zich niet laat meesleuren in de provocaties die zullen komen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb eigenlijk nog een vraag over het punt dat voorafging aan de provocaties, namelijk de eigenstandige Europese rol. Ik ben het eens met de minister dat de Europese Unie geen onderaannemer van Kerry moet zijn. Ik ben het echter iets minder met hem eens dat er eigenstandige, losse projecten moeten worden nagestreefd. Laten wij eens weggaan van het kruimelwerk en voor de grote vis gaan. Die grote vis is datgene waar de Wereldbank vandaag een rapport over heeft uitgebracht, namelijk de problemen die het onderscheid tussen de B- en C-gebieden met zich meebrengt. De Wereldbank heeft gekwantificeerd wat dit de Palestijnse economie kost. Ik pak het er gewoon even bij. 61% van de Westoever is C-gebied en onder controle van Israël. Daar zijn de meeste hulpbronnen en is het meeste landbouwpotentieel. Als dat ontsloten wordt, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van Israël, levert dat de Palestijnse economie jaarlijks 1,6 miljard euro op. Ik roep de minister dan ook op om daarop in te zetten als Europese Unie, niet op kleinere projecten, maar gewoon op de grote vis. Hoe zorgen wij ervoor dat de Palestijnse economie gaat draaien met inachtneming van de veiligheid van Israël?
Minister Timmermans: Ik ben blij dat de heer Sjoerdsma over het rapport van de Wereldbank begint. Als je het leest, zie je dat de bevindingen nogal ernstig zijn. Tegelijkertijd zijn ze niet erg verrassend. De situatie was bekend. Ook wat de heer Sjoerdsma zegt, maakt nog eens duidelijk hoe belangrijk het is dat er snel een vredesregeling komt. Zonder vredesregeling zijn ook de plannen van de heer Sjoerdsma niet uitvoerbaar, want de discussie over de veiligheid zal de uitvoering ervan heel moeilijk maken. Tegelijkertijd kunnen Nederland en de Europese Unie wel vergroting van de toegang bepleiten. Dat moeten zij blijven doen. Het zou al enorm helpen als de toegang vergemakkelijkt zou worden. Ik geloof dat de heer Voordewind het over de scanners had. Die doen het nog steeds niet. Wij willen graag dat ze het wel doen. Ik geloof dat dit op de Allenby Bridge nog even duurt, maar in Kerim Shalom worden ze volgende maand in gebruik genomen. Dat zijn heel concrete bijdragen. Ik geef echter meteen toe dat daarbij niet sprake is van de grote vis waarover de heer Sjoerdsma het heeft. Ik neem aan dat hij het met mij eens is dat die grote vis zonder een vredesakkoord ook niet kan gaan zwemmen, want dan krijgt hij daarvoor geen ruimte. Ik ben het er dus zeer mee eens dat je het moet voorbereiden en dat je projecten moet ontwikkelen, maar ook dat is afhankelijk van een vredesakkoord.
De heer Sjoerdsma (D66): Daarover verschillen de minister en ik dan toch enigszins van mening. Ik zie dat het moeilijk is en dat het niet makkelijk zal zijn om Israël ervan te overtuigen dat dit kan met inachtneming van zijn eigen veiligheid. Ook daarbij kan er misschien sprake zijn van een Europese rol. Het werk van het Kwartet ten aanzien van het vergroten van de toegang tot de gebieden is de afgelopen jaren echt bedroevend geweest. De resultaten daarvan voor de vergroting van de toegang en het beslechten van belemmeringen zijn gering. Er is bijzonder weinig voor elkaar gebokst. Nogmaals, kan de Europese Unie niets doen waardoor zij enerzijds Israël ervan kan overtuigen dat zij alles zal doen om de veiligheid te garanderen die het dan nodig heeft en waardoor anderzijds de belemmeringen tussen de B- en C-gebieden worden beslecht?
Minister Timmermans: Ik vind het heel moeilijk om op dit punt iets concreets te doen wat buiten de vredesregeling om zou gaan. De Palestijnen hebben uiteindelijk moeten kiezen wat zij willen en wat voor hen op dit moment belangrijker is, de nederzettingen of de gevangenen. Abu Mazen heeft gekozen voor de gevangenen. Vervolgens heeft premier Netanyahu op dat punt met veel moed een belangrijke stap gezet. Het probleem van de nederzettingen ligt er nog steeds. Iedereen weet dat dit probleem alleen zal worden opgelost met een integrale vredesregeling die met swaps gepaard zal gaan. Zolang daarover geen vredesregeling is, zal het vergemakkelijken van verplaatsingen en het wegnemen van belemmeringen in de gebieden waarover de heer Sjoerdsma het heeft, vermoedelijk erg lastig blijken. Iedereen zal immers heel sterk vasthouden aan de posities die men nu heeft, want alles wat men nu zou toegeven, heeft men dan al weggegeven voordat men in de uiteindelijke vredesregeling komt. De heer Sjoerdsma en ik zijn het niet oneens met elkaar, maar om hierbij vooruitgang te boeken, hebben wij vermoedelijk eerst een vredesregeling nodig. Bovendien, zo ver weg is die niet, als wij de periode van zes tot negen maanden aanhouden. Daarvan zijn er twee verstreken.
Voorzitter. Veel van de opmerkingen van de Kamer gaan over het AIV-rapport. Ik kan mij voorstellen dat de leden het ook met de AIV zelf willen bespreken. Het kabinet heeft op dat rapport gereageerd en op flink wat onderdelen een andere conclusie getrokken dan de AIV. Dat wij het niet eens zijn met de AIV, vind ik echter nog steeds geen reden om de AIV ten principale ter discussie te stellen. Het zou me wat zijn als je alleen adviescommissies had die het van tevoren eens moeten zijn met het kabinet. Dan zou je ook geen advies nodig hebben, want dan wist je het toch al.
De heer Bisschop (SGP): Ik begrijp enerzijds de denklijn van de minister. Als ik echter anderzijds constateer dat een advies als dit in feite contraproductief is en niet bijdraagt aan een evenwichtiger besluitvorming, dan moet je toch structureel vraagtekens zetten bij de samenstelling en status van zo'n commissie? Annex daaraan worden een heleboel opmerkingen en punten door het kabinet niet weersproken en niet meegenomen in de reactie. Wat is dan de status van de – laat ik maar zeggen – openstaande rekeningen? Daarover moet het kabinet ook een uitspraak doen.
Minister Timmermans: Ja, maar ik vermoed nu dat de heer Bisschop, als de AIV in zijn rapport het standpunt van de heer Bisschop had opgeschreven, had gezegd dat de AIV zo'n geweldige club is en dat hij vooral zo moet doorgaan. Als de inhoud van een rapport een Kamerlid niet bevalt en hij vervolgens zegt dat de AIV maar weg moet, kan ik daar niet zo veel mee. Zo wil ik niet met een adviescommissie omgaan.
De heer Bisschop (SGP): Ik heb een hekel aan jij-bakken. Neem mij niet kwalijk. Ik leg slechts de vinger bij een punt dat in de kabinetsreactie zelf gesignaleerd is! Het kabinet heeft eindeloos veel andere nuanceringen, accenten en analyses. Heel vaak heeft het gezegd dat iets voor rekening van de AIV is. Ik heb het niet over mijn oordeel, maar over het oordeel van het kabinet. Het kabinet spreekt uit dat de kwaliteit van dit advies ver onder de maat is, hoewel dat er niet letterlijk staat.
Minister Timmermans: Nee, dat staat er ook niet! Het kabinet is het niet eens met een aantal punten in het AIV-rapport. Dat kan toch?
De heer Bisschop (SGP): Impliciet heeft het kabinet aangegeven dat de kwaliteit van het rapport ontoereikend is. Natuurlijk staat dat niet letterlijk op papier, maar doordat het kabinet andere interpretaties kiest, zegt het kabinet dit. Wat gebeurt er met de zaken die het kabinet niet weersproken heeft?
Minister Timmermans: Het kabinet heeft een reactie gegeven op een rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Het kabinet is het op sommige onderdelen eens en op heel veel onderdelen oneens met het advies. Dat hebben wij gezegd in onze kabinetsreactie. Het zou me wat zijn als wij alleen op basis van het feit dat wij het op heel veel onderdelen oneens zijn met de AIV de kwaliteit van het advies betwisten. Wij hebben gewoon een andere politieke inschatting. Ik vermoed dat de AIV waarschijnlijk een ander rapport had geschreven, als hij het rapport op een later moment had geschreven, namelijk op het moment dat het proces onder leiding van secretary Kerry op gang was gekomen. Dat moet de heer Bisschop maar met de AIV bespreken. Het rapport is geschreven vanuit een zekere wanhoop of liever frustratie over het gebrek aan voortgang in het proces, zo lees ik het tenminste. Wij hebben dat eerder besproken met de Kamer. Er waren aardig wat Kamerleden die voordat dit proces begon, betoogden dat alleen sancties de Israëli's aan de onderhandelingstafel konden krijgen. Sommige huidige en sommige voormalige Kamerleden betoogden dat met kracht. Ik zie nu echter dat zij om de tafel zitten en praten zonder sancties en extra druk op Israël. Daarmee zeg ik niet dat zij het vanwege het ontbreken van sancties om de tafel zitten, maar je kunt nu dus ook niet meer beweren dat het zonder sancties niet zou gebeuren. Dat is nu eenmaal zo. Buitenlandse politiek is een kwestie van analyse en het maken van inschattingen. Het kabinet deelt de inschattingen van de adviescommissie op heel veel punten niet. Dat vind ik passen in de dynamiek tussen een onafhankelijke adviescommissie en het kabinet. Het is aan de Kamer om beide te wegen en te oordelen over de vraag wat zij ervan vindt. Dit is de positie van het kabinet. Ik pas ervoor om de kwaliteit van de adviescommissie en haar leden – sommige Kamerleden vallen zelfs leden daarvan persoonlijk aan – afhankelijk te maken van de vraag of de inhoud van het advies mij bevalt. Juist de onafhankelijkheid van de AIV is voor mij van belang. Ik ben natuurlijk ook niet altijd blij met de adviezen die ik krijg van de AIV, maar die is ook niet opgericht om ministers blij te maken. De AIV is opgericht om het buitenlands beleid vanuit zijn visie beter te maken.
De heer Omtzigt heeft een vraag gesteld over Hamas. Ook in reactie op het AIV-advies heeft het kabinet zijn positie ten aanzien van Hamas duidelijk gemaakt. Die positie wordt volgens mij breed gedeeld door niet alleen de CDA-fractie, maar ook door de Kamer. De heer Omtzigt had het over de gevolgen van de uitbreiding van de nederzettingen. Ik denk dat beide partijen in de onderhandelingen heel goed tot de conclusie zijn gekomen dat wie de zwartepiet krijgt als het mislukt, nog niet jarig is. Dat is ook een van de belangrijkste drukmiddelen van Kerry op dit moment. Zowel aan Israëlische als aan Palestijns kant is dit het geval. Dat is een belangrijk en krachtig punt voor Kerry. Ik merk ook dat er, als je met Israëlische delegaties spreekt, niet altijd dezelfde geluiden zijn. Dat zeg ik in alle eerlijkheid. De stelregel die hierbij geldt, namelijk dat het kabinet met één mond spreekt, wordt door Israël niet altijd nageleefd. Als je met Tzipi Livni spreekt, krijg je een heel andere inkleuring te horen dan als je bijvoorbeeld met de heer Steinitz spreekt. Dat is mij twee weken geleden ook overkomen. Wel zie ik bij allen een aardige portie nervositeit met name over de Amerikanen. Waarom? Omdat ook aan Israëlische kant de zekerheid is weggevallen dat de Amerikanen, wat er ook gebeurt, Israël altijd zullen steunen. Ook aan Israëlische kant is nu het besef doorgedrongen dat de Amerikanen weliswaar heel veel prestige investeren, maar dan van beide partijen een eerlijke positie vragen in het onderhandelingsproces. Althans voor mijn beperkte ervaring in de afgelopen jaren is het redelijk uniek om – misschien druk ik mij iets te beeldend uit – het zweet in de handen van beide partijen te zien. Alle twee weten zij wat er op het spel staat. Als dit mislukt, is het nog maar zeer de vraag of de tweestatenoplossing überhaupt nog een optie is. Een aantal leden hebben dat ook gezegd. Dit is niet alleen omdat dan wellicht het nederzettingenbeleid wordt doorgevoerd, maar ook omdat de inzet aan de Palestijnse kant op dit punt dan weleens weg zou kunnen zijn, zeker bij de jongere generatie, die het gaat overnemen. Er staat dus voor alle partijen ontzettend veel op het spel.
De heer Omtzigt heeft vragen gesteld over de demolitions, met name die ten aanzien van de bedoeïenen. Ik kan mijn bezorgdheid hierover niet onder stoelen of banken steken. Ik moet de heer Omtzigt volledig gelijk geven op dat punt. Wij zullen dit met Israël bespreken op het moment dat wij daar zijn. Onze ambassade in Tel Aviv ondersteunt de Israëlische non-gouvernementele organisatie Bimkom, die zich inzet voor de naleving van de rechten van de bedoeïenen. Die ngo voert nauw overleg met de Israëlische planningsautoriteiten. Bimkom ondersteunt met een team van architecten en stedenbouwkundigen bedoeïenen bij bestuurlijke procedures en probeert door onderhandelingen te komen tot goede afspraken met de overheid over de juridische inkadering van de plaats waar zij willen wonen of verblijven. Vaak zit er niet zozeer een sterke politieke bedoeling achter in de richting van de bedoeïenen. Er zit in dit gebied waar heel veel mensen moeten wonen, gewoon een cityplanningachtergrond achter. Onbedoeld pakt die heel negatief uit voor de bedoeïenen – daarom moeten wij er ook aandacht aan schenken – maar er is niet altijd sprake van de kwade bedoeling om de bedoeïenen eens aan te pakken. Het is dus veel meer een probleem van ruimtelijke ordening. Desalniettemin is het belangrijk om daaraan aandacht te schenken, ook in de contacten.
Als ik mij niet heel sterk vergis, heb ik hiermee de vragen van de commissie beantwoord.
De voorzitter: Ik zie dat een aantal mensen dat niet helemaal met u eens is. Ik geef hun even de gelegenheid om hun vraag kort te herhalen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een vraag gesteld over de twee samenwerkingsfora met zowel de Israëli's als de Palestijnen. Ik vroeg of de minister bereid is om die voorwaardelijk te maken aan inzet op mensenrechten en internationaal recht.
Minister Timmermans: Ik denk het niet, maar ik probeer dat nu even hardop denkend te formuleren. Op dit moment nog meer conditionaliteit invoeren, helpt de zaak niet. De fora moeten vooral bedoeld zijn om zakenmensen, wetenschappers en mensen van het maatschappelijk middenveld bij elkaar te brengen. Ik zou het verstandiger vinden om die niet te beladen met politieke conditionaliteiten. Als ze gestart zijn, wil ik ze wel evalueren en bekijken of dit een verstandige benadering is. Zo wil ik het benaderen. Als wij na een jaar tot de conclusie komen dat het zo niet werkt, dan moeten wij er nog maar eens naar kijken. Voor de resultaten van de fora en voor de kruisbestuiving tussen de fora die ik straks hoop te bereiken, is het echter belangrijk om het zo ver mogelijk uit de politieke conditionaliteit te houden. Ik snap het punt van de heer Sjoerdsma echter wel, maar dit lijkt mij de verstandigste aanvliegroute. Wij kunnen ze best volgend jaar evalueren en de evaluatie met de Kamer delen om die te bespreken.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb nog een vraag gesteld over de anbi-status. De minister heeft daarop wel schriftelijk gereageerd, maar daarbij maakte hij de vergissing dat er onderscheid werd gemaakt naar locatie. Dat is niet het punt. Het gaat simpelweg om onderscheid op basis van de VN-resolutie 465, waarnaar ik verwees. Die gaat over het niet verlenen van assistentie met betrekking tot nederzettingen in bezet gebied.
Minister Timmermans: Ik ben daar in de brief, pagina 3 bovenaan, uitvoerig op ingegaan. De bedoeling van de anbi-wet is juist om de politiek erbuiten te houden en om het maatschappelijk middenveld de ruimte te geven om zelf keuzes te maken. Het lijkt mij verstandig dat wij de wet op dit punt niet aanpassen. Er is een expliciet verbod op het aanzetten tot geweld of haat, maar verder is er geen beperking van het begrip «algemeen nut». Hoor ik de heer Omtzigt zeggen dat er wel een beperking van dat begrip is?
De heer Omtzigt (CDA): Ja, die stelt de minister op dit moment voor in het Belastingplan.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij over dit punt geen debat gaan voeren.
Minister Timmermans: Laat ik het afronden. Mijn zorg is dat je, als je dat op deze manier politiseert, met name humanitaire organisaties die gebruikmaken van de anbi-status, het werken in politiek omstreden gebieden misschien moeilijker maakt.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister verweet mij net dat ik de feiten verdraai. Dat vind ik nogal een aantijging. Ik wil daar even op terugkomen.
De voorzitter: Dat is geen vraag. Wat is de vraag die u gesteld hebt en die nog niet beantwoord is?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het ging over de etikettering. De minister-president zou die niet in zijn mond hebben genomen. Ik heb het net nog even gecheckt. De minister-president heeft het gehad over etikettering en gezegd dat die voorlopig van de baan zou zijn.
Maar goed, in het laatste stukje van mijn eerste termijn heb ik nog een vraag gesteld aan de minister. Is de minister bereid om te kijken naar verdere investeringen in de samenwerkingsprojecten voor de vrede van onderop, die de minister heeft bezocht? Het gaat om Palestijnse en Israëlische projecten, bijvoorbeeld om gemengde scholen.
Minister Timmermans: Nederland moet samenwerkingsprojecten die jonge mensen in staat stellen om hun carrière op te bouwen en kennis op te doen om meer kans te hebben op de arbeidsmarkt, zeker stimuleren. Toen ik in Ramallah was, heb ik inderdaad gesproken met heel getalenteerde jonge mensen met heel verschillende achtergronden uit de vluchtelingenkampen. Die mensen hunkeren naar mogelijkheden om iets te doen. Zij willen eigenlijk helemaal niets met de politiek te maken hebben. Zij willen gewoon hun leven opbouwen en aan de slag gaan. Alle projecten die eraan kunnen bijdragen dat die mensen beter aan de slag kunnen, moet Nederland blijven ondersteunen. Ik wil daarnaar zeker met een positieve blik kijken. In de komende maanden zullen wij een discussie moeten voeren over de middelen die wij ter beschikking kunnen stellen om dit soort dingen te ondersteunen. Misschien moeten wij de zaak op dat punt ook financieel nog eens nader bekijken, maar daarover moet ik mij nog verstaan met mijn collega's. Met name trilaterale samenwerking kan helpen om het vredesproces te ondersteunen. Beide partijen doen bijvoorbeeld mee aan afvalwaterzuivering op het grensgebied. Wij hebben het al over scanners gehad. Wij willen ook een uitgave subsidiëren van het Palestine-Israel Journal met een visie van jeugd van beide kanten op het vredesproces. Wij willen Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties waarvan een aantal in het Peace NGO Forum zitten, helpen om verder te komen. Ook willen we universiteiten veel meer in staat stellen om mensen een tijd in Nederland te laten studeren en om Nederlandse studenten daar te laten studeren, over en weer. In het tertiair onderwijs worden spectaculaire doorbraken bereikt met Palestijnen die aan Israëlische universiteiten kunnen studeren. Als wij aan die dingen bij kunnen dragen en als wij samenwerkingsverbanden kunnen opzetten, ook met Nederlandse universiteiten, ben ik daarvoor. Ik wil dat graag stimuleren.
De heer Bisschop (SGP): De laatste vraag die ik stelde bij de afronding van mijn betoog, ging over de besteding van gelden. Wat kunnen Nederland en de EU in het kader van de donaties doen om een keer iets ten goede te keren in de Palestijnse gebieden? Ik heb verwezen naar de motie van 17 maart 2011 van de heren Van der Staaij en Voordewind. De vraag was hoe de minister deze motie uitvoert.
Minister Timmermans: Ik heb deze motie niet paraat.
De heer Bisschop (SGP): Ik wil haar wel even voorlezen. Het dictum van de motie luidt als volgt: «verzoekt de regering zowel in Nederland als in Europees verband er werk van te maken dat subsidie aan de Palestijnse Autoriteit niet wordt gegeven indien geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om verheerlijken en vergoelijken van terrorisme tegen te gaan».
Minister Timmermans: Die motie is vermoedelijk ontraden.
De heer Bisschop (SGP): De motie is aangenomen door de Kamer.
Minister Timmermans: Ik heb er op dit moment eerlijk gezegd geen behoefte aan om projecten te toetsen en te bekijken hoe het zit met het verheerlijken van geweld tegen Joden. De Israëlische delegatie in New York heeft mij weer een aantal schokkende voorbeelden gegeven van wat er gebeurt in de Palestijnse pers op dit punt. Dat alles werp ik verre van mij, maar ik vermoed ook dat provocaties op dit punt in de komende maanden weer erg zullen toenemen. Ik heb mij voorgenomen om mij daardoor niet te laten afleiden ten aanzien van het bredere proces dat wij willen voeren. Verder heb ik net op basis van de vraag van de heer Voordewind proberen toe te lichten wat voor soort projecten wij kunnen steunen en nuttig zijn om het proces een duw in de goede richting te geven. Ik wil echter dat er op geen enkele manier de indruk ontstaat dat de Nederlandse regering niet fors afstand neemt van haat zaaien van welke kant ook.
De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn bijdrage. De heer Bisschop kan zo reageren in zijn laatste minuut. Voor alle woordvoerders heb ik nog één minuut zonder interrupties in de aanbieding. Ik zal dat heel strak regisseren, want dan hebben wij misschien nog een kans om de minister aan het woord te laten. Dat zal dan niet meer dan twee minuten zijn.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording, die voldeed in alle gevallen. Voor de VVD-fractie heb ik de afgelopen twee jaar consequent aangegeven dat ik hoopvol ben dat het zou kunnen leiden tot gesprekken tussen de Palestijnen en Israël. Nu die plaatsvinden, moeten wij in de Kamer een keer de eerlijkheid opbrengen om dat te zeggen. Wij kunnen met ik-weet-niet-hoeveel moties beide partijen tot ik-weet-niet-hoeveel acties oproepen, maar er is maar één show in town van belang, die gesteund moet worden en onze steun verdient. Dat is het vredesproces, dat nu plaatsvindt onder leiding van Kerry. Bij het nieuwe debat, het «sloop de muur»-debat, heb ik aangegeven dat ook de VVD niet uitsluit dat er uiteindelijk sancties kunnen plaatsvinden. Het allerbelangrijkste is echter dat niet onze morele vinger hierbij geholpen heeft maar de duw in de rug van beide partijen, met wie wij goede relaties hebben en moeten houden. De minister zegt dat ook en is daarin bovendien heel ruiterlijk. Het gaat dus om die duw in de rug om om de tafel te gaan zitten en de oproep: vrienden, now is the time, dit is het moment; u moet nu doorpakken. Dat lijkt te gebeuren. Dat moet ondersteund worden, ook vanuit Nederland.
De heer Servaes (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister. Hij heeft inderdaad een heel duidelijke lijn uitgezet. Het is goed om te horen dat hij de EU niet aan de zijlijn ziet, maar dat hij een rol voor de EU ziet. Hij projecteert die op dit moment vooral in «projecten», zoals hij dat noemt. Je zou ze ook «wortels» kunnen noemen. Ik zei in mijn eerste termijn al dat je op een zeker moment ook moet bedenken hoe je druk kunt uitoefenen. Druk is een noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang, zei de Israëlische ex-diplomaat Alon Liel onlangs. Dat is dus een belangrijk punt. Wij moeten daar ook in onze bilaterale contacten over nadenken. Ik vraag de minister om de Kamer in aanloop naar dat belangrijke moment, het bezoek van begin december, schriftelijk te informeren over de manier waarop die fora worden opgezet. Conditionaliteit ziet hij niet zitten, zei hij. Zelf heb ik gepleit voor een mechanisme waarmee je contacten kunt intensiveren en extensiveren. Dat lijken mij belangrijke elementen, gecombineerd met trilaterale samenwerking en een open dialoog, ook over kritische punten.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heb in mijn eerste termijn benadrukt dat dit een unieke kans is. Het is echt een unieke kans. Wij en de Europese Unie kunnen en moeten dus niet achteroverleunen. Dat heeft de minister ook beaamd. Tegelijkertijd zijn projecten maar projecten. Ik zeg het nog een keer: wij zetten hierbij echt te laag in. Wij kunnen als Europese Unie meer. Wij kunnen een rol spelen bij de ontsluiting van het zeegebied. Ik zeg dit omdat Nederland dat al eerder heeft laten zien. Ik doe de heer Ten Broeke een plezier: ik noem de scanners als voorbeeld. Wij hebben daartoe best de mogelijkheden. Wanneer zullen deze scanners bij Jordanië en Gaza operationeel zijn? En wanneer zijn zij volledig operationeel? Dat wil zeggen: wanneer zullen zij worden ingezet om ook containers te scannen? Dan kunnen wij over negen maanden ook echt iets laten zien.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik het advies van de AIV een «bodem van het internationaal recht» genoemd. Ik houd dat staande, ook al verschilt het kabinet op een aantal onderdelen met de AIV van mening. Terecht wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van Europa en Nederland om daar waar verschil bestaat tussen woord en daad, ervoor te zorgen dat die met elkaar synchroniseren.
Ik zie alle ratio achter de wens om de inspanningen van Kerry niet te doorkruisen. Daarop is mijn hoop gevestigd, net als die van de minister en vele anderen. Ik wil dan ook niet meer verrast worden door speciale gezanten uit de Tweede Kamer die daarnaartoe reizen om te proberen om partijen bij elkaar te brengen. The only show in town, is the Kerryshow. Dat ben ik met de heer Ten Broeke eens. Als wij ons dat in de toekomst allen zullen herinneren, kunnen wij hoopvol zijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook de ChristenUnie vindt het erg moedig van met name Israël, maar waarschijnlijk ook van de Palestijnen, om nu aan de onderhandelingstafel te gaan zitten, met name nu het zo onrustig is in de hele regio. Ik noem Syrië, Libië, Hezbollah et cetera. Toch gaan zij om tafel zitten om te praten. Ik hoop dan ook dat Europa en Nederland dat heel broze vredesproces niet zullen verstoren met allerlei boycots van subsidies of etiketteringen et cetera. Ik hoop echt dat wij daarvan wegblijven en dat wij Kerry vrij spel geven om de onderhandelingen te leiden.
Het is misschien aan Europa en ook aan Nederland om dat heel broze vredesproces van onderop te stimuleren met projecten, zoals The Peres Center For Peace en het Peace NGO Forum. Dat noemde de minister ook. Via deze samenwerkingsprojecten van Palestijnen en Israëli's wordt de basis verder gestimuleerd. Ik ben blij dat de minister die opening geeft. Ik heb daar echt grote verwachtingen van. Als wij terugkomen van die reis, zullen wij mogelijk een aantal voorstellen van de ambassade aan de minister voorleggen.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Het kabinet ziet de opbouw van Israëlische, vreedzame nederzettingen in Judea en Samaria als het grootste struikelblok, het grootste obstakel, voor vrede. Dat vind ik erg. Ik vind het met name erg, omdat het kabinet de aanhoudende islamitische terreur en geweld tegen Israël en de continue bedreiging van Israël niet als het grootste obstakel voor vrede ziet. Nee, volgens het kabinet is het de opbouw van de nederzettingen. Dat vind ik niet alleen erg omdat de nederzettingen in het belang van Joden zijn die daar een leven willen opbouwen, maar ook omdat de nederzettingen op dit moment de echte economische impulsen zijn. Palestijnen kunnen daar werken en veel meer verdienen onder veel betere omstandigheden dan in de plaatsen die onder het gezag van Ramallah staan.
De minister heeft de vroegtijdige vrijlating van veroordeelde terroristen die burgerdoden op hun geweten hebben, een pijnlijke maar moedige stap richting vrede genoemd. Ik vind het helemaal geen stap richting vrede, maar ik vind het een van buiten af opgedrongen beloningsstrategie voor terreur. De heer Abbas heeft de terroristen hoogst persoonlijk als helden onthaald. Daarbij heeft hij met geen woord gerept over het feit dat dit een moedige stap van Israël in het kader van het vredesproces was. Hij heeft hen alleen als helden onthaald en hij heeft Israël ook helemaal niet bedankt voor dit grote offer. De vrijlating van terroristen schept een levensgevaarlijk precedent.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik heb drie korte punten. In de eerste plaats onderstreep ik nogmaals dat wij blij zijn met de lijn die het kabinet heeft gekozen om niet met eigen acties door het proces heen te fietsen dat de heer Kerry heeft geïnitieerd en gestimuleerd.
Tegelijkertijd onderstreep ik in de tweede plaats de eigen verantwoordelijkheid van de EU. Gevoegd bij de opmerking van de minister dat er natuurlijk geïnvesteerd moet worden in vreedzame verhoudingen, kan ik mij voorstellen dat de minister naar de motie kijkt. Die is blijkbaar onder in een la verdwenen. Daarmee is duidelijk niets gedaan. Dan kan hij bekijken of wij het proces misschien kunnen helpen ondersteunen met onze subsidieverlening. Dat is niet door processen heen fietsen, maar het ondersteunen daarvan.
In de derde plaats siert het de minister dat hij breed blijft staan en verantwoordelijkheid blijft nemen voor het product van de Adviesraad Internationale Vraagstukken, maar deel 2 is zeer gewenst.
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording. Wij kunnen ons heel goed vinden in de lijn van de regering in dit dossier. Een aantal partijen vindt dat er meer druk op de ene partij gezet moet worden. Andere partijen willen juist dat er druk op de andere partij wordt gehouden. Dat combineren wij graag met elkaar. Ik denk dat dit de enige weg is die tot vrede kan leiden, waarbij ik overigens niet de illusie heb dat wij vanavond in dit zaaltje een stap dichterbij of verder van vrede in het Midden-Oosten komen.
Minister Timmermans: Voorzitter. Laat ik met het laatste punt beginnen. Wij moeten onze rol niet overschatten, maar wij moeten ons licht ook niet onder de korenmaat stellen. Wij kunnen invloed hebben. Ik heb dat ook gemerkt in New York, omdat beide partijen van ons zeggen dat wij een goede relatie met hen hebben. Dat wordt niet over iedereen gezegd in Europa. Wij kunnen dus best een sleutelrol spelen, ook in de verhouding met de Amerikanen en binnen de Europese Unie.
De heer Servaes vroeg een brief over de wijze waarop wij de fora gaan opzetten. Die brief kan hij krijgen. Het is goed om dat eens uiteen te zetten, maar ik waarschuw hem er wel voor dat ik die fora op dit moment niet zie als een instrument om trap op, trap af of less for less, more for more verder te komen. Die opzet moeten wij op dit moment niet kiezen, lijkt mij. Wel wil ik na een jaar evalueren of de opzet misschien wel verstandig is. Dan weten wij ook of het vredesproces al dan niet geslaagd is. Op het moment dat dat niet slaagt, komt er sowieso een heel andere situatie.
De voorzitter: Wanneer verwacht u die brief aan de Kamer te kunnen zenden?
Minister Timmermans: In ieder geval voor wij naar Israël gaan. Laten wij het voor de zekerheid houden op medio november.
De heer Sjoerdsma zei dat de EU meer kan. Ik denk dat wat hij zegt, waar is. Precies daaraan moeten wij nu samen met Ashton invulling geven. Daarin geef ik de heer Sjoerdsma volkomen gelijk. Dat kan te maken hebben met ontsluiting, met het bieden van meer ondersteuning bij logistiek aan beide kanten, met het opschonen van de bestuurlijke structuren en met het helpen van bestrijden van corruptie. Daarbij is nog een heleboel te winnen. Ik kan de heer Sjoerdsma op dat punt alleen maar gelijk geven.
Van de opmerking van de heer Van Bommel dat hij geen verrassingen meer wil, neem ik goed nota. Iedereen is het erover eens dat er op dit moment één vredesonderhandelingsproces is en dat onze inzet erop gericht moet zijn om daarin ondersteunend te zijn vanuit onze goede relatie met beide partijen, zoals dat altijd is geweest.
De heer Voordewind zei dat wij het broze proces niet moeten verstoren met boycots. Ik geloof dat niemand boycots bepleit. De enige die daarover heeft gerept in dit verband, is de heer Omtzigt, maar dat was alleen in de situatie dat het eindeloos doorgaat met de nederzettingen na een eventueel niet-slagen van het vredesproces. Verder is er niemand voorstander van boycots. Ik hoop dus dat dit nu helder kan zijn.
Verder zei de heer Voordewind dat de basis moet worden gestimuleerd. Dat ben ik zeer met hem eens. Ik vind het heel belangrijk dat wij de fora gebruiken om de basis te stimuleren. President Peres is tijdens zijn bezoek aan Nederland met een aantal heel interessante ideeën op dat punt gekomen, met name wat betreft de samenwerking op het gebied van de wetenschap en het tertiair onderwijs. Die verdienen zeker nadere bestudering.
Ik moet toegeven aan de heer De Roon dat er natuurlijk een bedreiging is voor Israël door de situatie dat er maar geen vrede is. Zolang er geen vrede is, geef je allerlei andere landen een alibi om te zeggen dat Israël geen recht van bestaan heeft. Wel ben ik het met Abu Mazen eens dat het grootste cadeau dat de Palestijnen aan de Israëli's kunnen geven met een vredesakkoord, normale relaties met een heel grote groep Arabische landen zijn. Daarmee heeft Israël nu geen normale relatie. Ik zie dat ook als een enorme kans voor Israël. Ik wil niet dat het verschil in aanpak tussen het kabinet en de heer De Roon verklaard kan worden uit het feit dat de heer De Roon wel denkt aan de veiligheid van Israël en het kabinet niet. Ik denk dat iedereen aan deze tafel, ongeacht onze politieke achtergrond, heel goed weet dat het vredesproces geen enkele kans van slagen heeft zonder dat de veiligheid van Israël gegarandeerd is. Alleen is niet iedereen het met elkaar eens over de wegen om daar te komen.
De heer Bisschop maakte een opmerking over de eigen verantwoordelijkheid. Hij is blij met de lijn van het kabinet. Dat is mooi. De motie is van maart 2011. Ik zal eens bekijken wat mijn ambtsvoorganger daarmee indertijd heeft gedaan. Ik weet dat eerlijk gezegd niet. Dan kan ik de heer Bisschop daarover berichten.
De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn reactie op de opmerkingen van de Kamer.
Ik heb twee toezeggingen genoteerd. Ten eerste zal de minister de Kamer medio november een brief zenden over de vorm en de manier waarop de samenwerking in de fora plaatsvindt. Ten tweede zal er volgend jaar een evaluatie worden gestuurd aan de Kamer. Wanneer volgend jaar zal dat zijn?
Minister Timmermans: Medio volgend jaar.
De voorzitter: Die evaluatie zal gaan over de wijze waarop de samenwerking dan is vormgegeven. Ik dank de minister en de woordvoerders voor hun bijdrage. Ook dank ik het publiek dat hier aanwezig is en degenen die het debat via internet hebben gevolgd.
Sluiting 21.02 uur.