Vastgesteld 29 september 2008
De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 4 september 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken en minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de brief van 31 mei 2008 inzake de kabinetsreactie op het Groenboek Consumentenacquis (22 112, nr. 534);
– de brief van 11 maart 2008 over het Scorebord consumentenmarkten (22 112, nr. 624).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De voorzitter: Welkom bij het algemeen overleg over het consumentenacquis. Ik heet welkom de bewindslieden, de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Justitie, en de ambtelijke ondersteuning. Ik heet ook het reeds bekende, maar gisteren pas beëdigde Kamerlid mevrouw Aasted-Madsen van de CDA-fractie welkom.
Wij zijn nog in verwarring over de vraag of de heer Blom van de PvdA-fractie hier het woord mag voeren en of hij lid of plaatsvervangend commissielid is, maar de aanwezige leden geven aan er geen bezwaar tegen te hebben dat hij het woord voert.
Ik wijs de leden erop dat wij twee uur tot onze beschikking hebben. Wij hoeven die niet vol te maken. Gisteren hadden wij ook twee uur en dat bleek toen te kort. Wilt u in uw inbreng dus rekening houden met een eventuele tweede termijn? Die suggestie doe ik straks ook in de richting van de bewindslieden, zodat wij binnen deze twee uur het onderwerp goed kunnen bespreken.
De heer Blom (PvdA): Voorzitter, het doet mij genoegen deze middag door te brengen onder uw voorzitterschap. Dat is mij in een ander verband uitstekend bevallen en ik ga ervan uit dat het in dit geval weer zo is.
Voorzitter. Wij spreken vandaag over de rechtspositie van Europese consumenten. Wij moeten ons realiseren dat een groot deel van de huidige Nederlandse consumentenwetgeving al in Europees verband geregeld is. Er wordt wel eens afgegeven op Europa, maar de afgelopen jaren is een aantal stappen gezet waarbij Europa juist een heel goede rol heeft gespeeld op het gebied van regels en wetgeving voor consumentenbescherming, waarvoor hulde.
Er speelt echter ook nog wat anders. Dat hebben wij gewisseld in diverse debatten in het voorjaar. Ik doel op de rol van Europa ten opzichte van Nederland. Een van de hoofdmoten van die discussie was dat wij niet alleen goed moesten kijken naar subsidiariteitsregels, dus of een Europese regel wettelijk geïmplementeerd kan worden, maar ook en voornamelijk naar het proportionaliteitsbeginsel. Willen wij dat Europa invloed heeft op regels die wij moeten implementeren? Dit voorstel voor een consumentenacquis, hoewel een tussenstap, is daar een heel goed voorbeeld van. De rechtsbescherming van de consument is in Nederland vrij goed geregeld. De PvdA-fractie is daar blij mee. Nederland is in Europa voorloper op dit gebied en ons uitgangspunt is dat dit zo moet blijven. Het streven naar harmonisatie van regels binnen de Europese Unie mag nooit leiden tot een verslechtering van de Nederlandse consumentenpositie. Het is onwenselijk dat de positie van de Nederlandse consument in het buitenland wordt versterkt – wat natuurlijk een doel van de regeling is – ten koste van de rechtsbescherming van de consument in Nederland. Ik wil graag direct in eerste termijn een uitspraak van de staatssecretaris over hoe hij in die race zit.
Binnen Europa is afgesproken hoe landen moeten omgaan met Europese regelgeving. Er is een procedure voor de wijze waarop ons parlement en onze regering moeten omgaan met de voorstellen van de Europese Commissie en in die procedure staat dat er eerst een groenboek komt – dat is er nu – en vervolgens een witboek. Het doel van een witboek is dat belangorganisaties en lieden die zich met die wet- en regelgeving bezighouden, daarover hun mening kunnen geven. Dat witboek ontbreekt in dit geval. Ik dring er toch op aan dat zo’n witboek er wel komt. Als je met zijn allen iets afspreekt, dan moet je daar zeker aan toekomen. Wij weten allemaal dat de legitimatie van Europese regelgeving binnen het Nederlandse stelsel af en toe nog wel eens op wat kritiek stuit en dat wij de laatste jaren bepaald geen volle zalen trekken met de legitimatie van de Europese Unie en de Europese regels. Het is daarom juist belangrijk dat er heel consciëntieus met de procedures wordt omgegaan. Ik heb het gevoel dat in dit geval de ambitie binnen de Europese Commissie zo groot is dat misschien een aantal stappen wordt overgeslagen.
Gelet op het uitgangspunt dat de rechtspositie van de Nederlandse consument niet mag verslechteren door de implementatie van de Europese regelgeving, is het wat wonderlijk dat wij een oordeel moeten vellen over deze voorstellen, want nergens in de acht voorgestelde richtlijnen wordt duidelijk waarover het nu precies gaat. Ik weet dat de wens bestaat om tot een harmonisatiemodel te komen, maar mij is onduidelijk welke regels worden geharmoniseerd. Waar zet de staatssecretaris op in als het gaat om die regels? Welke regels wil hij wel harmoniseren en welke beslist niet? Dat is toch belangrijk.
Je kunt op verschillende manieren harmoniseren. Je kunt een Europese minimumnorm vaststellen waarbij elk land vrij is om bovenop die norm een nationale kop te zetten. In Nederland hebben wij dat voor een deel al gedaan. Je kunt ook streven naar een maximale harmonisatie waarbij je uitgaat van hoe iets in een land is geregeld. Vervolgens ga je dat harmoniseren. Ook die keuze is nog niet gemaakt. Wat vindt de staatssecretaris daar nu van? Het leidmotief van mijn bijdrage is dat de PvdA-fractie wenst te staan voor de rechtsbescherming van de Nederlandse consument. Die mag nooit verslechteren door de implementatie van Europese regels. Met die opdracht moet de staatssecretaris de onderhandelingen ingaan.
De heer Aptroot (VVD): Wij moeten nog afwachten waar de Europese Commissie straks echt mee komt, maar de kans is natuurlijk groot dat zij met een pakket komt waarin minder is geregeld dan Nederland nu heeft geregeld. Bent u het in dat geval met uw fractiegenoot mevrouw Smeets die over administratieve lasten en regeldruk gaat, eens dat Nederland moet afstappen van nationale koppen?
De heer Blom (PvdA): Ik ben dat helaas niet met mevrouw Smeets eens, maar ik geloof ook niet dat zij dat zo heeft gezegd. Het standpunt van de PvdA-fractie is dat zij niets tegen koppen heeft, mits het zaken betreft die erg belangrijk zijn. Ik herhaal dat ik trots ben op de bescherming van de rechtspositie van de consument in Nederland. Wij lopen op dat gebied voor op Europa. Vanwege het solidariteitsgevoel dat altijd en latent aanwezig is bij de PvdA, zou ik willen dat dit ook geldt voor consumenten in andere landen. Ik heb dus niets tegen koppen, zeker niet als het de rechtsbescherming van de consument betreft.
De voorzitter: Ik wijs de leden en de bewindslieden wellicht ten overvloede erop dat hetgeen zij uitspreken, woordelijk verslagen wordt. Dit gebeurt in het kader van een proef die duurt tot aan het kerstreces.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): Voorzitter. Ik ben gisteren beëdigd en vandaag woon ik mijn eerste algemeen overleg bij in de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken met een onderwerp waarmee veel mensen, consumenten en ondernemers, te maken zullen krijgen. Europa kan zich met het tot stand brengen van eenduidige wet- en regelgeving inzake consumentenbescherming op een positieve manier zichtbaar maken voor de mensen die vaak niet weten wat Europa voor hen betekent.
Voor de CDA-fractie moet de herziening van het consumentenacquis de regelgeving vereenvoudigen en zorgen voor meer gelijkheid binnen Europa, zonder dat daardoor de consumentenbescherming wordt verlaagd. Het vertrouwen van consumenten en ondernemers moet worden vergroot en grote verschillen in regelgeving tussen lidstaten worden voorkomen. De handel binnen Europa moet verder uitgebouwd worden. De administratieve lasten voor ondernemers mogen niet toenemen. Mijn fractie wenst naast de mogelijkheid voor consumenten om gemakkelijker, sneller en goedkoper hun recht te halen graag een toegankelijke, snelle en bindende geschillenbeslechting in Europees verband. De nieuwe en vervangende richtlijnen moeten zo veel mogelijk volledig geharmoniseerd worden om een goed, eerlijk speelveld voor ondernemers te creëren en consumenten binnen Europa gelijke rechten te geven.
Zoals uit de schriftelijke inbreng van onze fractie blijkt, kan zij zich in grote lijnen vinden in de reactie van de regering op het Europese voorstel. Toch resteert een aantal vragen en opmerkingen. Op de vraag onder b2 – moeten overeenkomsten tussen particulieren als consumentenovereenkomst worden beschouwd als één van hen optreedt via een professioneel bemiddelaar? – antwoordt de regering dat niet wenselijk en onnodig te vinden, omdat dit al geregeld is in het Nederlands Burgerlijk Wetboek. Het gaat er nu toch juist om, zaken op Europees niveau goed te regelen? Als daarbij de huidige Nederlandse praktijk wordt overgenomen, dan moet de regering dit voorstel toch juist omarmen? Ik wil graag een reactie hierop van de minister van Justitie.
De regering vindt het ook overbodig en onwenselijk om het beginsel van goede trouw en billijke behandeling op te nemen in het horizontale basisinstrument, omdat dit al in de afzonderlijke richtlijnen vermeld zou zijn. Maar het was toch de bedoeling dat die acht richtlijnen gemeenschappelijkheid zouden vertonen? In de beantwoording van vraag h1 over consumentenkoop geeft de regering aan dat zij het huren van producten beschouwt als een dienst die wordt verleend en dat dit dus niet hoeft te worden opgenomen in de richtlijn. De schade die een consument ondervindt bij het niet nakomen van een verplichting, kan bij huur echter net zo groot zijn als bij koop. Of ik nu een partytent koop of huur, als die niet geleverd wordt, valt mijn feestje in duigen.
De regering geeft in de beantwoording van de vragen aan zich ten aanzien van het herroepingsrecht te kunnen vinden in de lijn van de fracties van het CDA en de SP en open te staan voor een uniforme bedenktijd. Steekt de regering nu inderdaad in op die uniforme bedenktijd van veertien dagen? Ik kom te spreken over de garantietermijnen, vervaltermijnen en wanprestatie. De CDA-fractie vindt het wenselijk dat Nederland gaat voor een maximale harmonisatie en dus niet als enige uit de pas gaat lopen, zoals nu lijkt te gebeuren. Een wettelijke garantietermijn van twee jaar voor nieuwe en één jaar voor tweedehands producten lijkt ons redelijk, zeker als wij daarbij in ogenschouw nemen dat in artikel 6.2, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek redelijkheid en billijkheid worden vereist.
Ik maak nog een opmerking over de procedure. De heer Blom heeft al gezegd dat het onwenselijk is dat de fase van het witboek wordt overgeslagen. Dit is mede onwenselijk omdat het Gemeenschappelijke Referentiekader Consumentenrecht dat betrokken zou worden bij de besluitvorming er nog niet is. Wat zijn de consequenties van de versnelde procedure? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat door de komende Europese verkiezingen alles in een iets hogere versnelling is gezet.
De CDA-fractie is het eens met de lijn van de Europese Commissie voor de fiche Scorebord en zij onderschrijft de reactie van de regering, met name het punt dat de dataverzameling niet mag leiden tot extra administratieve lasten voor consumenten en bedrijfsleven.
Mevrouw Gesthuizen (SP): U wilt dat het niveau van consumentenbescherming niet wordt aangetast, maar u bent wel voor harmonisatie. Dat betekent in mijn ogen dat alles minimaal op Nederlands niveau moet komen.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): Als je vindt dat je zelf goede regels hebt, wil je er natuurlijk zo veel mogelijk van terugzien in Europa. Daarnaast is natuurlijk ingekaderd waarover die richtlijn gaat en is er naast die richtlijn ook nog het Burgerlijk Wetboek, dat ook nog bescherming biedt. Het is niet zo dat alle andere wet- en regelgeving wordt geschrapt zodra de richtlijn er is. Dit betreft maar een klein stuk. De regering zegt in haar reactie dat het Burgerlijk Wetboek in aanvulling op de richtlijn een extra vorm van bescherming biedt.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Het lijkt mij goed om te beginnen met de vraag waarom wij dit debat eigenlijk voeren. Vanuit de Europese Commissie wordt ons een aantal vragen voorgelegd, maar de consultatie voor het groenboek is al afgerond. Ook is ons ter ore gekomen dat de Europese Commissie haar conclusies al heeft getrokken en heel de fase van het witboek wil overslaan. Dat is geen nieuws. In oktober komt de Commissie met een horizontale richtlijn die is gebaseerd op het veelbesproken Europees Burgerlijk Wetboek, zonder de mogelijkheid voor lidstaten om hiernaast nationale regels te stellen. Door de eufemist wordt het Europees Burgerlijk Wetboek ook wel «Gemeenschappelijk Referentiekader» genoemd. Wij hebben grote bezwaren tegen deze procedure.
Ons is al meermalen voorgehouden dat dit project niet zal leiden tot een BW. Minister Hirsch Ballin zei dat het zich nog niet aan de horizon aftekende en staatssecretaris Timmermans maakt er zelfs een grapje van. En als deze staatssecretaris een grapje maakt, dan ben ik altijd extra op mijn hoede. Dit degradeert de discussie ten onrechte tot een gevecht over de betekenis van woorden. Want of het nu de naam «referentiekader» of «wetboek» krijgt, het Europese Hof zal het gaan gebruiken voor de uitleg van begrippen. Jurisprudentie is daarmee geboren en het project dat begon als wetenschappelijke studie, heeft ineens een juridisch verankerde positie in Europa. De eerste stappen lijken wij binnenkort terug te zien in het voorstel voor de richtlijn van volgende maand. Ik maak mij hierover grote zorgen. De Kamer heeft duidelijk gemaakt dat zij niet zit te wachten op een Europees BW. Ik verwacht dus dat de minister, mocht dat nodig zijn, dit in Brussel nogmaals vertelt. Ik heb namelijk de indruk dat dit niet helemaal is doorgekomen. Blijft het referentiekader een academisch studieproject?
Wie van ons stopt Eurocommissaris Kuneva? Een wetboek dat niet zo genoemd mag worden, een groenboek nog voordat alle afzonderlijke richtlijnen zijn geëvalueerd en de fase van het witboek wordt geheel overgeslagen. Wat vindt onze regering hiervan? Ik was blij toen ik las dat de regering het met de SP-fractie eens is dat de positie van de Nederlandse consument er niet op achteruit mag gaan. Maar Kuneva was stellig: er moet één horizontale maatregel komen en het is in dat geval nu eenmaal niet te voorkomen dat er landen zijn die iets moeten inleveren. Waarom deze haast? Waarom de noodzaak voor dit Groenboek en wat erop gaat volgen?
Volgens de Europese Commissie is de reden voor het geringe aantal grensoverschrijdende aankopen te verklaren uit de grote niveauverschillen in consumentenbescherming. Dat is ook één van de onderliggende motivaties voor dit groenboek. De consument moet er vertrouwen in krijgen dat zijn rechten ook in het buitenland gewaarborgd zijn. Dat is natuurlijk een heel nobel streven waartegen niemand iets kan inbrengen. Ik heb echter de nodige kritiek op de analyse van de Commissie. Die is niet geheel los te zien van de haast die zij heeft om met één richtlijn voor heel Europa te komen.
Ik vertel u eerst graag wat volgens mij de redenen zijn voor het lage aantal buitenlandse aankopen. Ten eerste is het gewoon veel praktischer om iets in je eigen land te kopen, zelfs in je eigen omgeving. Wil je een nieuwe stereo, dan ga je daar, tenzij je buitengewone fijnproever bent, niet een halve dag voor in de auto zitten, maar ga je naar de elektronicazaak in je buurt of in de buurt van je eigen woonplaats, eventueel na op internet de aanbiedingen te hebben bekeken. Ik heb ooit een broodbakmachine gekocht in het oosten van het land, terwijl ik al geruime tijd in het westen woonde. Ik had spijt als haren op mijn hoofd toen het ding niet bleek te werken, ik terug mocht en het een aantal weken later ook weer mocht ophalen met de auto. Dichtbij is handig en volgens mij is dat de reden voor relatief weinig grensoverschrijdende aankopen.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): Ik woon in Kerkrade, op 400 meter van de Duitse grens. Ik zou het ideaal vinden als ik, wanneer ik iets koop in die grote Duitse elektronicazaak in Herzogenrath, dezelfde rechten heb als wanneer ik 9 kilometer naar Heerlen rij en in het Nederlandse filiaal van dezelfde keten iets koop. Met name in Limburg wordt er misschien wel dagelijks in het buitenland gekocht. In dat geval is het goed om die afstemming te hebben en in Duitsland, België en Nederland dezelfde rechten te hebben.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Het percentage buitenlandse aankopen is relatief laag in vergelijking met het percentage binnenlandse aankopen. Als harmonisatie betekent, en dat lees ik hier wel in, dat de Nederlandse rechtsbescherming naar beneden wordt bijgesteld ten gunste van de bescherming die wij genieten als wij in het buitenland aankopen doen, dan weet ik wel waarvoor ik kies. Ik kies in dat geval voor een betere bescherming van de producten die wij in Nederland kopen en niet voor een betere bescherming van het minimale percentage producten dat wij in het buitenland kopen.
Voorzitter. Het is twijfelachtig of het consumentenvertrouwen verbeterd dient te worden en dat de Commissie dit wil doen door veel zaken gelijk te trekken waardoor het totale beschermingsniveau voor de Nederlander wel eens lager kan uitpakken. Je mist dan toch je doel. Voor het minimumpercentage van onze buitenlandse aankopen verbetert er dan iets, terwijl het overgrote deel van onze aankopen minder goed beschermd worden. Ik ga er dan ook van uit dat de regering in Europa blijft strijden voor het minimaal in stand houden van het redelijk hoge niveau van consumentenbescherming in Nederland. Ik hoor graag een toezegging van de staatssecretaris dat dit uitgangspunt nog steeds staat en dat hij geen concessies doet.
De Commissie legt bij ons de vraag neer of gekozen moet worden voor een verticale benadering per richtlijn of een horizontale benadering. De vraag is alleen waarom zij dit aan ons voorlegt. Zij lijkt zelf immers al besloten te hebben. Als je een benadering per consumentenrichtlijn wilt doorvoeren, waarom kom je dan nu al met een groenboek, terwijl de evaluatie van de individuele richtlijnen nog lang niet is afgerond? Eerst moeten wij meer tijd nemen voor de fase waarin de huidige richtlijnen geëvalueerd worden. Dan mag Brussel met een voorstel komen over de inhoud van de te harmoniseren bepalingen – mijn collega van de PvdA refereerde hier ook aan: de procedure moet gewoon gevolgd worden – en dan zullen wij zien hoeveel vrijheid zij wenst over te laten aan de lidstaten. Dit gaat gewoon niet in de goede volgorde. Nationale regels naast Europese regels zouden volgens de Commissie onwenselijk zijn. Mijn fractie vindt dat onzin. Consumentenbescherming is ook een kwestie van maatwerk en dat maatwerk gaat de Commissie niet leveren.
Onze conclusie: een onzorgvuldig proces en een Burgerlijk Wetboek via de achterdeur. Dit nota bene ook nog zonder een zorgvuldige probleemanalyse. Een beroemde Europeaan zei ooit: er is geen oplossing, want er is geen probleem. Het lijkt erop alsof wij het wederom hebben over de Europese Commissie die zich via een onderwerp als consumenten allerlei rechten wil toe-eigenen en legitimiteit wil verschaffen. Wij passen daarvoor.
De Nederlandse consumentenbescherming moet hoe dan ook onaangetast blijven. Daar zullen wij voor blijven staan, tenzij deze positie aantoonbaar verbetert, en dat weten wij dus niet. En wat denkt u zelf? Ik herhaal nog maar eens. Als een consument 99 keer per jaar iets in Nederland koopt en toevallig de honderdste keer tijdens zijn vakantie iets in het buitenland, wat zou hij dan belangrijker vinden: het in stand houden van de consumentenbescherming in eigen land of een betere garantie in het buitenland? Het antwoord lijkt mij duidelijk.
De heer Aptroot (VVD): Voorzitter. Ik ben blij met de spreekvolgorde, want nu kan ik een wat ander geluid laten horen dan de voorgaande spreker. Mijn fractie onderschrijft de gedachte van de Europese Commissie dat in het kader van de interne markt voor grensoverschrijdend zakendoen ook moet worden gekeken naar de consumentenbescherming. Zij steunt op hoofdlijnen de uitgangspunten van de Commissie dat het subsidiariteitsprincipe moet worden gerespecteerd, evenwicht moet worden gezocht tussen consumentenbescherming en de concurrentiekracht van het bedrijfsleven, en dat moet worden gezorgd voor better regulation, gewoon goede regelgeving met zo beperkt mogelijke lasten voor betrokkenen.
Er zijn vijf punten die ik namens de VVD-fractie naar voren wil brengen. Het eerste betreft het wel of niet volledig harmoniseren. De VVD-fractie steunt het principe van zo mogelijk volledig harmoniseren. Wij willen niet meer regelen dan strikt nodig is, maar voelen niets voor nationale koppen, omdat wij steeds met elkaar zeggen: houd het nu eenvoudig. Of wij regelen iets nationaal en doen dat zo simpel mogelijk of het wordt in Europa geregeld en dan moeten wij de boel niet bekleden met nationale koppen. Dat belijden alle fractiewoordvoerders altijd. Wij moeten dat in dit geval dan ook maar zien waar te maken. Op gebieden waarop Nederland een aantal zaken goed heeft geregeld, moeten wij natuurlijk wel proberen die belangrijke zaken ook binnen de Europese regelgeving te krijgen. Dat is de opdracht. Zorg dat het daar goed geregeld wordt en lukt dat, houd je daar ook aan en ga niet allerlei extra procentjes in Nederland bovenop zetten. Zorg dat er geen extra administratieve lasten en uitvoeringslasten komen.
Ik wil op dit punt een hardere inzet van de regering. Regel het in Europa met elkaar goed, maar ga daarbij als basis ervan uit dat wij geen nationale koppen zouden moeten hebben, want dat maakt het grensoverschrijdende zakendoen van buitenlanders in Nederland, maar ook van Nederlanders over de grens, veel gemakkelijker. Dat kan zijn omdat je, net als mevrouw Aasted-Madsen, dicht bij de grens woont. Ik woon aan de kust, dus ik woon van iedereen het dichtst bij het Verenigd Koninkrijk. Er ligt alleen een zee tussen. Ik doe daar dus maar geen boodschappen. Er zijn echter ook veel mensen die op buitenlandse reizen wel eens wat kopen en dan is het belangrijk dat dit gemakkelijk gaat. Nederland kan ook veel meer aan toeristen verkopen als deze weten dat zij via één uniform systeem hun aanspraken kunnen laten gelden.
De heer Blom (PvdA): De riedel dat alle regels tot administratieve lasten leiden, kennen wij natuurlijk al jaren van de VVD. U moet mij nu eens één ding uitleggen. Als je de consumentenbescherming op peil brengt en consumenten rechten geeft tegenover producenten en verkopers van diensten, hoe kun je dat dan vertalen in een administratieve last? Door rood licht rijden is ook een administratieve last. Zullen wij dat ook maar afschaffen? Het is toch raar om administratieve lasten tegenover een rechtspositie te zetten? Ik herinner mij bovendien uit de tijd dat ik nog consumentenwoordvoerder was dat ook de VVD-fractie in allerlei debatten altijd een lans brak voor een verbetering van de positie van de consument. De VVD-fractie was bijvoorbeeld vurig voorstander van de oprichting van de Consumentenautoriteit. De Consumentenautoriteit staat nog steeds in de kinderschoenen. Ook in Nederland hebben wij dus nog wel iets te doen om de bescherming van de consument te verbeteren. Nu zegt u met droge ogen dat het ook wel een beetje minder kan. Dat snap ik dus niet.
De heer Aptroot (VVD): Als de heer Blom door rood licht rijden als een administratieve last ziet, dan moet hij dat zelf weten. Ik vind dat niet. Iemand die normaal functioneert, rijdt niet door rood licht en heeft daar ook de lasten niet van.
De heer Blom (PvdA): Hetzelfde geldt voor een verkoper en een aanbieder van diensten. Als hij zich aan de regels houdt, dan heeft hij geen administratieve last, want dan overtreedt hij de regels niet. Je creëert pas een administratieve last als je de regel overtreedt. Dat kan dus nooit leiden tot een extra administratieve last. Het kan alleen maar leiden tot minder administratieve lasten, omdat mensen zich juist aan regels gaan houden.
De heer Aptroot (VVD): Ik vraag de heer Blom nog maar eens om met zijn collega die dit behandelt te bespreken of er alleen sprake is van administratieve lasten als iemand de regels overtreedt. Bij administratieve lasten gaat het er juist om dat iemand niet te veel aan lasten krijgt als hij zich aan de regels houdt. Ik zeg erbij dat de VVD-fractie – want de heer Blom weet echt niet waar hij over spreekt – tegen de instelling van de Consumentenautoriteit heeft gestemd, niet omdat wij het er niet mee eens zijn dat er bescherming moet zijn en dat iemand daarover moet waken, maar omdat wij het niet nodig vonden om weer een aparte organisatie in het leven te roepen. Je kunt deze taak ook onderbrengen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Dus ook dat punt klopt niet. De heer Blom zegt dat hij dit verhaal over administratieve lasten al jaren van de VVD hoort. Dat is waar. Wij zijn verdraaid consequent daarin. Het is wel een administratieve last voor consumenten en leveranciers als elk land andere regelgeving heeft. Het is heel ingewikkeld voor een consument die bijvoorbeeld iets koopt in Herzogenrath als hij zich moet afvragen of daar dezelfde regels gelden als in Nederland. Het is voor consumenten gemakkelijk als zij weten welke regels gelden als zij iets in de EU kopen. Het is voor een leverancier ook heel prettig om te weten welke regels gelden als hij binnen de EU levert.
Mijn tweede punt betreft de garanties. Ik sluit mij aan bij wat mevrouw Aasted-Madsen van het CDA hierover zegt. Die Europese termijnen van twee en één jaar voor nieuwe en tweedehands producten, zonder ingewikkelde formuleringen, zijn eigenlijk wel gemakkelijk. Hoe simpeler je het regelt, des te beter het is voor consumenten. Dus geen vage omschrijvingen, zoals «gebruiksduurverwachting». Ik weet dat dit ook in het Burgerlijk Wetboek staat, maar de gebruiksduurverwachting van een bankstel en andere producten is heel lastig te bepalen. De simpele rechttoe rechtaan termijnen zijn heel belangrijk en dit zou Nederland zo moeten hanteren en Europa zo moeten regelen. De directe aansprakelijkheid van producenten die misschien niet nodig is, moet wel altijd blijven. Die aansprakelijkheid moet niet vallen op de winkelier, maar worden doorgezet naar de fabrikant. Die moet altijd aansprakelijk blijven. Dat geeft de consument meer mogelijkheden.
Mijn derde punt betreft de small claimsprocedure met de grens van € 2000. Dat is een interessante gedachte van de Commissie. De regering vindt dat ook. Maar hoe werkt dat? Is dat nu echt drempelverlagend voor de consument? Deze hoeft dan niet gelijk naar de rechter. Dit kan in het buitenland en in Nederland, maar hoe werkt het als een Nederlands bedrijf een claim krijgt vanuit Spanje? Kan de regering nu of op korte termijn inzicht geven in de voor- en nadelen? Het vierde punt gaat over de geschillencommissies. Wij zijn het volstrekt eens met de regering dat het goed is als de geschillencommissies blijven bestaan. Dat systeem werkt in Nederland goed. De inzet moet zijn om dit in de Europese regelgeving op te nemen.
Het laatste punt betreft het Scorebord Consumentenmarkten. De vijf criteria waarnaar wordt gekeken zijn prima, maar wij zijn tegen uitbreiding. Het is net als met statistieken: er is altijd de neiging iets te willen toevoegen. Wij zijn bang dat hierbij weer extra administratieve lasten komen. De criteria «klachten», «prijsniveau», «tevredenheid», «omschakelingsmogelijkheid qua leverancier» en «veiligheid» lijken ons voldoende. Wij hebben geen behoefte aan het zoeken naar aanvullende criteria. Houd het simpel. Dat houdt ook de administratieve lasten laag.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): De heer Aptroot zegt dat mensen niet naar de rechter hoeven, maar bij de versnelde procedure is het recht nog steeds betrokken. De geschillencommissie is de enige die de rechtsgang kan voorkomen. Ik hoop daarom ook dat hij ook op Europees niveau voorstander is van een geschillencommissie.
De heer Aptroot (VVD): Het systeem van geschillencommissies werkt gewoon goed. Het zou heel prettig zijn als dat straks in Europa ook in de methodiek wordt ingebouwd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoor de heer Aptroot zeggen dat hij zich kan vinden in dit hele project. Hij vindt het wel positief dat alles wordt gelijkgetrokken. Bovendien brengt hij naar voren dat hij geen nationale koppen wil. Hij is daarin inderdaad heel consequent. De heer Aptroot zegt eigenlijk dat nog voor al die richtlijnen goed en wel zijn geëvalueerd, die trein maar moet doorstampen. Hij wil Europa meer macht geven en Nederland uitverkopen. Zegt hij: «Laat Europa het maar bepalen. Wij weten nog helemaal niet wat het probleem is, maar dit lijkt ons wel een aardige oplossing. Overigens, wij hebben er dan in het vervolg ook niets meer over te zeggen»?
De heer Aptroot (VVD): Nee, dat zeg ik niet en dat weet u ook wel. Het is natuurlijk heel leuk om te proberen mij zo’n extreem, ongenuanceerd standpunt in de schoenen te schuiven. Ik heb gezegd dat wij de uitgangspunten van de Commissie om te proberen te harmoniseren verdraaid goed vinden, omdat dit het voor consumenten gemakkelijk maakt om binnen die ene markt in het buitenland te kopen en voor leveranciers om in het buitenland te leveren. Er moet wel hard onderhandeld worden over een goed beschermingsniveau voor consumenten en een goed uitvoerbaar en niet te kostbaar stelsel voor leveranciers en producenten. Die uitgangspunten steunen wij. Wij hebben er vertrouwen in dat de regering stevig gaat onderhandelen en dat dit goed komt. U weet dat wij op heel veel punten Europa een halt willen toeroepen, maar wij vinden Europa vooral belangrijk als het gaat om die ene markt, want die brengt welvaart. Daar profiteren zelfs SP-kiezers van.
De heer Blom (PvdA): Ik wil het standpunt van de VVD-fractie op dat laatste punt even duidelijk krijgen. De heer Aptroot zegt dat beschermingsregels tot administratieve lasten leiden. Hij verlaagt daarom liever de beschermingsregels ten opzichte van administratieve lasten. Dat is zijn prioriteit. Dat betekent dat de VVD dus weer in een nauwe kramp schiet. De VVD denkt dat Europa er alleen maar is voor de markt en in het leven is geroepen om zo veel mogelijk dingen te kunnen verkopen. Europa is er echter ook voor de mensen en zeker voor hun rechtsbescherming. Dat is voor mij het uitgangspunt van Europa. Is mijn conclusie juist dat de heer Aptroot de administratieve lasten belangrijker vindt dan de rechtspositie van consumenten?
De heer Aptroot (VVD): Nee, dat is een foute conclusie. U hebt niet goed naar mij geluisterd. Ik heb gezegd dat het voor consumenten heel prettig is om te weten dat dezelfde consumentenvoorwaarden en -bescherming gelden als zij kopen in Nederland, België, Duitsland of Spanje. Dat geeft de consument veel meer zekerheid dan wanneer elk land eigen regels heeft. Hetzelfde geldt voor leveranciers, winkeliers en producenten. Natuurlijk kun je in elk land proberen om het ietwat anders te regelen om tot een fractie betere bescherming te komen, maar voor de consument die Europawijd winkelt of de leverancier die Europawijd zaken doet, is dat echt een ramp. En ja, Inderdaad, wij willen alle overbodige administratieve lasten heel graag kwijt.
De heer Blom (PvdA): Dat geldt dus ook voor overbodige administratieve lasten voor de rechtsbescherming van consumenten?
De heer Aptroot (VVD): Wij vinden dat niet elk land bovenop het basispakket dat de boel goed moet regelen, weer een paar eigen dingen moet verzinnen. Het zou heel vervelend zijn als de verlichtingseisen voor een auto in elk land een beetje anders zijn. Als je dan de grens overgaat, moet je de koplampen eraf schroeven en andere erop zetten. Dat is een beetje de PvdA-gedachte, maar wij willen dat niet. Wij willen de consument, de winkelier en de producent de vrijheid geven binnen de markt. Dus moet je het in Europa met elkaar goed regelen.
De voorzitter: Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. De bewindslieden geven aan dat zij direct kunnen antwoorden. Het is dan meestal een goede gewoonte om de conceptkabinetsreactie samen te vatten. Ik stel echter voor om dat ernstig achterwege te laten en om zo veel mogelijk het debat te zoeken met de Kamerleden. Zij krijgen dan ook antwoorden op hun vragen, want zij hebben de tekst al gelezen.
Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. Ik zal ingaan op het doel van de herziening, op de gevolgen voor consumenten en ondernemers, op de administratieve lasten en op het vervolgtraject.
Het consumentenacquis raakt elke Europese consument en bestrijkt een breed terrein van wetgeving. Het is tevens het terrein van de huidige Consumentenautoriteit. Het is een concreet onderwerp waarbij Europa zichtbaar wordt. Het is goed dat wanneer een Europees burger iets koopt in een van de 27 lidstaten, er een bepaalde basisbescherming bestaat. Het doel van de herziening omvat drie onderdelen, te weten vereenvoudiging, verbetering en actualisering van consumentenbescherming. Door de jaren heen zijn er in de lidstaten verbeteringen gepleegd, waarbij echter niet altijd dezelfde definities zijn gehanteerd. Dat vraagt ook om aanpassing. In de acht desbetreffende richtlijnen is er ook sprake van overlap, die zorgt voor onduidelijkheid bij de consument en de verkoper. Laat ik een Nederlands voorbeeld geven. In de Nederlandse Colportagewet staat nog steeds dat elke overeenkomst die is gesloten door de verkoper aan de deur, bij de Kamer van Koophandel gedagtekend moet worden. Je kunt je dan ook afvragen of zoiets nog van deze tijd is en of het niet op een andere manier geregeld kan worden. Door de huidige technologie, waaronder internet, kan er gemakkelijker over de grenzen worden gekocht. Daarom herziet de Commissie de huidige richtlijnen. Als basis komt er de horizontale richtlijn die in feite het kaderinstrument is. Waar noodzakelijk voegen wij er sectorspecifieke regels aan toe. Hierdoor komt er een nieuw en duidelijk raamwerk voor verkoper en consument. Het doel van de Commissie is verdere harmonisatie van de nationale wetgeving van de lidstaten, juist om de consumenten meer vertrouwen te geven om grensoverschrijdende aankopen te doen. Het zal dus geen onzorgvuldige richtlijn worden. Het is generiek en af en toe heel specifiek.
De Commissie geeft aan dat de reden hiervoor is gelegen in het feit dat het aantal grensoverschrijdende aankopen zo laag is en dat het consumentenrecht zo onduidelijk is geregeld. Ik ben van mening dat niet zozeer het consumentenrecht de belangrijkste reden is waarom men niet iets in een ander land koopt als wel de cultuur- en taalverschillen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): U zegt dat het in feite gaat om een basis. Daar ben ik in principe al gelukkig mee, want dat betekent in ieder geval dat ik nog niet uit de mond van de regering hoor dat zij meent dat Europa alles tot in detail moet regelen en dat zij er zelf niet het laatste woord in wil hebben. Dat stemt mij wel gerust. Zoals u zelf aangeeft, hebben wij hier richtlijnen waaraan de afgelopen jaren al het nodige is veranderd. De meeste stammen sowieso uit de vorige eeuw. Mijn vraag is dan wel waarom er niet gewoon eerst wordt gewacht op de evaluatie. Wij hebben toch nog helemaal niet helder op het netvlies staan wat de problemen precies behelzen? U zegt zelf terecht dat het grote probleem er niet in is gelegen dat er te weinig grensoverschrijdende aankopen zijn. Het doel is toch een goede consumentenbescherming voor burgers in Europa. Ik pleit dan ook voor het opstellen van een zorgvuldige probleemanalyse om vervolgens aan de hand daarvan na te gaan wat er als basis geregeld kan worden.
Staatssecretaris Heemskerk: Er zijn een aantal problemen en er is sprake van verscheidene definities. Daardoor is het handig om dat allemaal op te schonen. Daar heeft de Commissie de consultatiedocumenten over gepubliceerd. De uitkomsten daarvan zijn al openbaar gemaakt. Het kabinet vindt ook dat het beter was geweest als de Commissie de verticale evaluatie had voltooid voordat zij met dat voorstel inzake het kaderinstrument was gekomen. Dat hebben wij ook aangegeven, maar de Commissie heeft anders besloten en komt aan het eind van dit jaar met dat voorstel. Een van de woordvoerders suggereerde dat dit wellicht iets te maken heeft met de verkiezingen zodat de verantwoordelijk Commissaris nog iets wil neerzetten. Niets menselijks is ook een Commissaris vreemd. Zoals gezegd, hadden wij het dus liever anders gezien. Wij menen evenwel niet dat deze ontwikkeling schadelijk is. Wij denken dat die kan leiden tot verdere modernisering en vereenvoudiging.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik snap het niet. Mijn logica is dat je eerst komt met een probleemanalyse op basis waarvan je vervolgens nagaat of er wet- en regelgeving nodig is. Als je ergens daarin gaat zitten rommelen, mis je de parlementaire controle daarop. Bovendien creëer je dan een rookgordijn waardoor mensen niet meer precies weten wat er aan de hand is. Als regering moet je je dan toch ook afvragen wat dan nog het doel is van dit gehele project en of er wellicht niet nog iets veel groters achter zit. Mijns inziens is wat nu wordt voorgesteld een manier om verantwoordelijkheden en rechten van de nationale parlementen over te hevelen naar de Europese Commissie. Wij passen daarvoor. Ik hoop dat de staatssecretaris dat met mij eens is.
Staatssecretaris Heemskerk: In de kern heeft u gelijk dat de procedure wat sneller is. Ik vermoed ook dat dit met de termijn van de Commissaris en met de verkiezingen te maken heeft. Dat punt heeft de regering ook gemaakt. Daarmee is echter niet gezegd dat wij het doel van het consumentenacquis onzinnig vinden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): U zegt dus dat het een definitieprobleem is?
Staatssecretaris Heemskerk: Ik heb de drie redenen genoemd die ten grondslag liggen aan het voorstel. Daarnaast hecht ik eraan op te merken dat er wel degelijk sprake is van parlementaire controle. Er komt nog een fiche, waarover wij vervolgens overleg zullen hebben met de Kamer. De Kamer wordt dus op geen enkele manier voor voldongen feiten gesteld. Wij denken dat het consumentenacquis bijdraagt aan vereenvoudiging en verbetering van het consumentenrecht. Of dat uiteindelijk gaat leiden tot heel veel meer grensoverschrijdende aankopen, dat zullen wij dan wel merken. Dat is in ieder geval niet het doel. Het moet dus niet een grote Europese markt worden.
De heer Blom (PvdA): Ik ben niet zo onder de indruk van allerlei haastige types in Brussel. Er zijn procedures afgesproken voor Europese wet- en regelgeving, waarin precies is omschreven wat de Europese Commissie wel of niet doet. En daar behoort gewoon een witboek bij. Vindt u nu wel of niet dat dit er moet komen?
Staatssecretaris Heemskerk: Een witboek behoeft formeel niet. Je kunt ook redeneren dat het fijn is dat Europa nu eens niet al die procedures langsloopt. Er wordt nu tempo gemaakt. Het gaat om de herziening van bestaande richtlijnen en dus niet om iets geheel nieuws. De Commissie mag dus voor de huidige route kiezen en met een kaderrichtlijn komen. Na verschijning ervan wordt de Kamer via een fiche geïnformeerd. Het kabinetsstandpunt is uiteindelijk uitgebreid met belanghebbenden geconsulteerd. Dus wij houden ons aan de spelregels.
De heer Blom (PvdA): Het gaat mij er niet om wat je moet maar om wat je wilt. Wij hebben deze procedure nu eenmaal met elkaar afgesproken, juist om het draagvlak voor Europese wet- en regelgeving te vergroten. Het afgelopen jaar zijn er heel veel discussies over geweest. Vervolgens worden wij geconfronteerd met deze gang van zaken. U heeft op zichzelf volstrekt gelijk dat het juridisch mag, maar de vraag is of je het wilt. De PvdA wil het dus niet. En u blijkbaar dus ook niet.
Staatssecretaris Heemskerk: Nogmaals, ze maken tempo. Ze houden zich aan de spelregels. Het ligt nu voor. Laten wij het nu over de inhoud hebben. Bovendien komt het nog in een aantal stappen naar de Kamer toe.
De voorzitter: Iedereen gaat uiteraard over zijn eigen woordkeuze, maar ik hoorde zojuist de term «haastige types» voorbij komen. Waarschijnlijk is het achterliggende doel een geheel andere dan de Commissie beschrijft. Ik stel vast, dat dit algemeen overleg woordelijk wordt verslagen en dat het dus ook naar buiten toe bekend wordt. Dus let u goed op de woordkeuze die u gebruikt, maar goed, daar gaat u allen zelf over.
De heer Aptroot (VVD): Ik ben het wel met mevrouw Gesthuizen en de heer Blom eens dat het gek is dat er in dit geval zo’n haast wordt gemaakt. Als er sprake is van een noodsituatie en je procedures kunt verkorten, moet je dat zeker doen, maar als je al acht richtlijnen hebt, lijkt het mij beter om eerst de evaluatie af te ronden om het probleem als zodanig te analyseren, voordat je met nieuwe regelgeving komt. Tegen het proces als zodanig zijn wij niet. Ik vraag de staatssecretaris om in Brussel nadrukkelijk nog eens onder de aandacht te brengen dat de meerderheid van het Nederlandse parlement uitermate ongelukkig is met het feit dat, om wat voor redenen dan ook, nu opeens bijzondere haast wordt gemaakt terwijl wij denken dat het juist nodig is om eerst de bestaande richtlijnen te evalueren, juist met het oog op het belang van goede consumentenbescherming.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik wil dat best nog eens op een passende manier daar naar voren brengen. Wij zijn het erover eens dat het geen haastwerk moet zijn en dat geen zaken afgeraffeld moeten worden. Voorkomen moet ook worden dat wij het bedrijfsleven opzadelen met onevenredige lastenverzwaring. Sterker nog, wij gaan juist bezien of het voorliggende niet kan leiden tot vermindering van de administratieve lasten, zonder daarbij te tornen aan het niveau van consumentenbescherming.
De heer Aptroot (VVD): Ik ben blij dat de staatssecretaris uitspreekt dat te zullen doen. Zouden wij dan ook de komende tijd een kort briefje kunnen ontvangen over hoe stevig dat in Brussel is neergezet en wat de reactie was?
Staatssecretaris Heemskerk: Ik zal dat in het kader van de BNC-fiche meenemen.
Er ontspon zich een interessant debat over de vraag hoe je administratieve lasten moest voorkomen en of verkeerslichten daarbij horen. De kunst is natuurlijk om tot rotondes te komen. Op die manier kun je de verkeersveiligheid verbeteren en ben je van die stoplichten af. Dat proberen wij ook te doen middels het consumentenacquis. De Commissie heeft aangegeven dat zij geen neerwaartse nivellering van de consumentenbescherming wil maar dat zij tegelijkertijd wel de administratieve lasten wil verminderen. Wij zullen elk voorstel van de Commissie op zijn eigen merites beoordelen. Uiteraard zullen wij dat niet zelfstandig doen. Zodra de voorstellen er liggen, zal er ook intensief overleg plaatsvinden met vertegenwoordigers van consumentenorganisaties en het bedrijfsleven. Er liggen nog geen concrete tekstvoorstellen van de Commissie en dus ook niet over het niveau van de consumentenbescherming. Gelet op het streven naar een hoog niveau van consumentenbescherming ben ik niet zo bang dat de voorstellen zouden leiden tot verslechtering van die bescherming. Uiteraard zitten wij er wel bovenop.
De heer Blom (PvdA): Stel nu dat die voorstellen wel leiden tot verslechtering van de positie van de Nederlandse consument, wat gaat u dan doen?
Staatssecretaris Heemskerk: Dan ga ik het op de inhoud beoordelen. Refererend aan bijvoorbeeld verkoop aan de deur van pannensets, die bij de Kamer van Koophandel gedagtekend moet worden, kun je zeggen dat het formeel weliswaar een mindere bescherming inhoudt maar dat in de praktijk iedereen er wel mee kan leven.
De afgelopen maanden heeft de Commissie gebruikt voor het formuleren van een kaderrichtlijn. Commissaris Kuneva heeft aangekondigd voor het eind van dit jaar te komen met een voorstel ter zake. Zodra dat is verschenen wordt de Kamer via de gebruikelijke weg geïnformeerd.
Vervolgens ga ik nog in op een aantal specifieke vragen die zijn gesteld. De eerste betreft het scorebord. Wat betreft de vijf hoofdindicatoren zeg ik dat daar niet veel meer bij moet komen. Bij de enquêtes moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande data. Ook moet voorkomen worden dat appels met peren vergeleken gaan worden. Wel zeg ik tegen de heer Aptroot dat soms zo’n lijstje die vrijwillig maar zorgvuldig tot stand is gekomen, veel beter kan werken dan dat er weer regels bijkomen. Wij vinden het ook niet leuk als wij op plek 25 staan van de 27 als het een lijstje is van goede dingen. Dus het is wel een mooie manier om zonder weten regelgeving verbeteringen tot stand te brengen.
Mevrouw Aasted-Madsen heeft gevraagd of ik mij ervoor wil inzetten om de bedenktermijnen gelijk te trekken. In het huidige consumentenacquis wordt al onderscheid gemaakt tussen bedenktermijnen voor colportageovereenkomsten, verkoop-op-afstandovereenkomsten en timeshareovereenkomsten. Laatstgenoemde overeenkomsten kennen een langere bedenktijd dan de andere twee soorten overeenkomsten omdat die veelal gepaard gaan met grotere financiële investeringen. Bovendien worden timeshareproducten hoofdzakelijk aangeboden in vakantieoorden. Als gevolg daarvan worden timeshareovereenkomsten vaak afgesloten terwijl de consument verblijft in een ander land dan de vakantiebestemming, waardoor een langere bedenktermijn zeker gerechtvaardigd is. Daar staat tegenover dat het consumentenrecht eenvoudiger en transparanter zal worden als er, bijna Stalinistisch, één termijn gehanteerd zou worden. In de reacties op het Groenboek van verschillende andere lidstaten en verschillende van onze stakeholders, zoals de Consumentenbond en VNO-NCW, is te lezen dat het merendeel kiest voor één termijn voor alle soorten overeenkomsten. Afhankelijk van de concrete voorstellen van de Commissie voor een horizontaal kaderinstrument zal ik bezien of één bedenktermijn gewenst is en of dit de inzet zal worden voor de Nederlandse positie ten opzichte van de bedenktermijnen. Maar, zoals ik eerder al heb aangegeven, geldt zeker voor de timeshareovereenkomsten een aparte categorie.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): Dat was een heel complex antwoord op een heel simpele vraag. De SP en het CDA doen de suggestie om voor alle soorten uit te gaan van een termijn van veertien dagen. De regering geeft in de schriftelijke beantwoording aan hiervoor open te staan. Nu vraag ik u heel concreet om in te zetten op die veertien dagen. Waarom nog dat onderscheid maken tussen tien en veertien dagen? Als wij het helder willen hebben voor de consument, kan ik geen reden bedenken om het verschil te handhaven.
Staatssecretaris Heemskerk: Er is volgens mij sprake van een grotere diversiteit van termijnen. Maar goed, ik zal het nog wel even precies uitzoeken en dan kom ik er aan het slot van het betoog van de minister van Justitie nog wel op terug.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. De heren Aptroot en Blom hebben gevraagd wat in onze ogen de gewenste mate van harmonisatie zou zijn ten aanzien van het onderhavige onderwerp. In feite is dat een dubbele vraag. Allereerst is er de mate van harmonisatie in abstracto. Ofwel: vind je het al of niet goed dat er tussen de EU-lidstaten verschillen zijn op het punt van het consumentenrecht? Daarnaast is er de mate van harmonisatie op het gebied van consumentenbescherming. Het is een relevante vraag, omdat het één niet losstaat van het ander. Natuurlijk heeft het onze voorkeur dat de harmonisatie zo ver mogelijk gaat, omdat dit van belang is voor de consumenten in de gehele Europese Unie, voor degenen die over de grenzen hun aankopen doen. Dat zijn er heus wel meer dan één op de honderd, al naar gelang iemands woon- of verblijfplaats. Het is voor de consument dus belangrijk dat er tussen de lidstaten van de Europese Unie geen grote verschillen zijn op het punt van bescherming, garanties en dergelijke. Vanuit dat oogpunt is de wenselijke maat van harmonisatie dat op de hoofdpunten een consument overal in Europa weet waar hij of zij aan toe is. Die wens moet je echter niet tot elke prijs nastreven. Als het zou betekenen dat er drastische inbreuken worden gemaakt op het niveau van consumentenbescherming dat wij redelijk achten, dan zie ik dat liever niet gebeuren. Onze doelstelling is om beide antwoorden op genoemde «maat»-vragen zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen. Dat is onze inzet als wij straks aan de hand van het Groenboek spreken over de uitwerking in de kaderrichtlijn. Laten wij proberen in Europees verband een resultaat te bereiken dat zo dicht mogelijk ligt bij wat wij uit een oogpunt van goede consumentenbescherming wenselijk vinden. Dit is meteen een antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen en mevrouw Aasted-Madsen. Er kunnen inderdaad heel ongelukkige situaties ontstaan wanneer een consument die er niet op bedacht is, geconfronteerd wordt met ernstige verschillen in beschermingsniveau.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister verwoordt wat wij allemaal graag willen, namelijk een goede bescherming van de consumenten in Europa en wereldwijd, maar ik hoor hem niet zeggen dat het uitgesloten is dat het Nederlandse niveau van consumentenbescherming hier en daar zal moeten sneuvelen ter wille van de harmonisatie.
Minister Hirsch Ballin: Die vraag is wel erg algemeen. Ik kom daar nog op terug bij het punt van de «koppen», want als je het hebt over sneuvelen, denk je al snel aan koppensnellen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik gebruik het woord «koppen» niet, want de mensen thuis begrijpen dat niet.
Minister Hirsch Ballin: En de mensen in deze zaal ook niet altijd. De discussie over de «koppen» bij de implementatie van de Europese richtlijnen en kaderbesluiten is vaak erg verwarrend. Ik ben dat al vaker tegengekomen. Daarom probeer ik dat eerst te verhelderen, voordat de kwestie een eigen leven gaat leiden.
Het hangt er in de eerste plaats van af wat een richtlijn inhoudt. Als een richtlijn ruimte laat voor aanvullende bescherming in het nationale recht, dan is een verdergaande nationale regeling Europeesrechtelijk prima in orde. Of je dat wel of geen kop noemt, daar is niets op tegen. Er zijn echter ook Europese richtlijnen die naar hun aard en inhoud alleen hun doel kunnen bereiken als sprake is van eenzelfde niveau van bescherming qua regeling of type procedures. In zo’n geval blijkt uit de richtlijn dat nationale regels die verder gaan net zo min geoorloofd zijn als nationale regels die minder ver gaan. Als een nationale regeling verder gaat – een «kop» zullen sommigen dan misschien zeggen – of als er iets aan ontbreekt, dan is dat Europeesrechtelijk niet in orde.
Het woord «kop» wordt ook nog in een heel andere betekenis gebruikt, namelijk met betrekking tot een wetsvoorstel voor de implementatie van Europees recht. Als in een wetsvoorstel voor de implementatie van een Europese richtlijn, kaderbesluit of verordening iets anders meeloopt, dan zegt men soms dat er een nationale kop in het wetsvoorstel is vervat. Daarvan heeft de Eerste Kamer bij voorgaande gelegenheden Kamerbreed gezegd dat zij niet meer wil zien dat in een wetsvoorstel over de implementatie van Europees recht iets meeloopt dat verder gaat, meer omvat, of ermee te maken heeft. Ik ben het woord «kop» ten slotte ook nog tegengekomen in een verkeerde betekenis. Dat speelde bij de discussie over de dataretentierichtlijn. Daarin zit een marge waarbinnen je rechtmatig blijft, namelijk tussen de zes en de 26 maanden. Sommigen stelden dat alles wat boven de zes maanden uitgaat een «kop» is en dat dit niet moest kunnen. Dat is echter onzin, want de richtlijn laat daar juist ruimte voor. Binnen de grenzen kan een richtlijn, een kaderbesluit, of een verordening, meer of minder ver gaan. Dat is uitdrukkelijk overgelaten aan de nationale wetgever. In al die betekenissen kom ik het woord «kop» dus tegen bij het Europese recht. Mevrouw Gesthuizen heeft gelijk als zij stelt dat de mensen daardoor in de war raken. Vandaar de verheldering. Het gaat erom dat, als de Europese richtlijn voorschrijft dat je volledig harmoniseert, je niet de bevoegdheid hebt om verder of minder ver te gaan. Of wij dat juist vinden in onze discussie over zo’n Europese richtlijn, hangt af van onze opvatting over de wenselijkheid ervan. Bij het consumentenrecht is een vergaande mate van harmonisatie wenselijk, omdat dit de consument de beste bescherming geeft en omdat dit het meest transparant is. Dat is het principe van de transparantie bij aankopen door de consument; maar niet tot elke prijs, want als er drastische inbreuken worden gepleegd op de consumentenbescherming wordt het anders. Je kunt niet verwachten dat, als je één van de 27 lidstaten bent, de andere 26 bij het aanschouwen van ons Burgerlijk Wetboek allemaal zeggen dat het niet beter kan en dat zij het ook zo gaan doen. Het zou niet realistisch zijn als ik met die insteek naar de vergaderingen met mijn collega’s zou gaan. Als er drastische inbreuken worden gepleegd op wat wij een redelijk niveau van consumentenbescherming vinden, dan houd ik op met te zeggen dat ik een hoge graad van harmonisatie wenselijk vind.
Mevrouw Gesthuizen heeft ook gevraagd naar de horizontale en verticale benadering. De gemengde benadering die de Commissie voor ogen heeft, houdt in dat een horizontale kaderrichtlijn met algemene regels wordt opgesteld, met aanvullende voor de sector specifieke regels. Met zo’n horizontale benadering wordt de uniformiteit, de herkenbaarheid en de toegankelijkheid van de Europese regels op het gebied van het consumentenrecht vergroot. Daarin zullen naar verwachting belangrijke begrippen, zoals handelaar en consument, worden gedefinieerd. Van onze kant zal de horizontale benadering ook worden ondersteund. De richtlijnen die van toepassing zijn op alle consumentenovereenkomsten worden in de kaderrichtlijn geïntegreerd. Het ligt voor de hand dat sommige verticale consumentenrichtlijnen kunnen verdwijnen, in die zin dat die kunnen worden meegenomen. Een goed voorbeeld daarvan is de richtlijn oneerlijke bedingen, want die heeft een algemene betekenis en is geldig voor alle consumentenovereenkomsten, maar het kan zijn dat voor bepaalde onderdelen van richtlijnen iets anders geldt.
Dan de vraag over de goede trouw. Wij vinden ook dat handelaren en consumenten moeten handelen met inachtneming van de beginselen goede trouw en billijke behandeling. Dat is de basis voor de verschillende regels over de bescherming van de rechten van consumenten die in de bestaande richtlijnen zijn opgenomen. Ook deze kwestie zullen wij in het oog houden in het kader van het groenboek en de uitwerking ervan. Deze beginselen zijn ook bekend in het recht van het overgrote deel van de andere lidstaten. Een uitzondering vormen de common lawlanden en de rechtsstelsels van Engeland, Wales en Ierland. De eisen van redelijkheid en billijkheid zijn voor Nederland opgenomen in de artikelen 3.12, 6.2 en 6 248 van het Burgerlijk Wetboek. De aard, inhoud en reikwijdte van deze beginselen verschillen in meer of mindere mate van lidstaat tot lidstaat. Dat betekent dat het inderdaad lastig zal zijn om op dat punt tot consensus te komen binnen de EU. Het is ook de vraag of wij ons begrippenapparaat in de Europese richtlijnen verwerkt krijgen, maar qua substantie proberen wij dat er wel in te krijgen, dus in de inhoudelijke betekenis van de eisen van billijke behandeling in de relatie tussen verkoper en consument.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): Ik heb mijn vraag niet duidelijk genoeg gesteld. De regering heeft aangegeven in haar reactie op het voorstel vanuit Europa dat zij het overbodig en onwenselijk vindt om de beginselen goede trouw en billijke behandeling op te nemen in de richtlijn, omdat een en ander al is geregeld in de afzonderlijke richtlijnen. Als je naar een horizontale richtlijn wilt, dan is het toch juist gunstig dat dingen die al in afzonderlijke richtlijnen staan en elke keer weer voorkomen, worden meegenomen in de horizontale basis? Ik heb gevraagd waarom de regering dit standpunt inneemt. Als die zaken toch al zijn geregeld, waarom wil de regering die niet in de horizontale basis opnemen?
Minister Hirsch Ballin: Precies om reden van de begrippensystematiek, zoals ik die zojuist aangaf. Als er geen Europees Burgerlijk Wetboek is, moet je ermee leven dat er verschillende systematieken zijn in de rechtsstelsels van de lidstaten. Het Common Frame of Reference helpt bij het vertalen van wat in veel lidstaten op de een of andere manier in goede trouw, billijkheid, Treu und Glauben, is neergelegd. Je kunt niet verwachten dat het begrippenapparaat van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek een plaats krijgt in een Europese richtlijn, al of niet horizontaal. Ik hoop wel dat dit lukt wat betreft de inhoudelijke betekenis. Ik had de indruk dat mevrouw Aasted-Madsen dit bedoelde als wenselijk resultaat, in die zin dat wij daar zo dicht mogelijk bij komen.
Dan kom ik toe aan wat in krantenberichten hardnekkig het Europees Burgerlijk Wetboek heet. Eind vorig jaar, 29 december, is door twee groepen wetenschappers een ontwerp gepresenteerd van een Common Frame of Reference, een gemeenschappelijk referentiekader voor het Europese contractenrecht. Daarin staan beginselen, definities en modelregels van privaatrecht die in Europees verband in de ogen van die wetenschappers bruikbaar zijn. Daar wil de Commissie haar voordeel mee doen. Zij wil dat als inspiratiebron gebruiken. Aan de hand van dit document wil zij voorstellen doen ten aanzien van relevante punten in het begrippenapparaat op het gebied van het Europese contractenrecht. Daarover is een voorlopig standpunt ingenomen in de Raad van ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken. Het betreft precies dit onderwerp. Voor zover nodig, heb ik duidelijk gemaakt dat wij dit niet zien als een stap naar een Europees Burgerlijk Wetboek. Zo is het ook niet bedoeld. Het heet ook niet zo, behalve in krantenberichten, maar het heeft ook niet die inhoud. Als het Common Frame of Reference een Burgerlijk Wetboek zou zijn, zou dat voor alle 27 lidstaten de meest spectaculaire dereguleringsoperatie zijn sinds de totstandkoming van de Code Civil. Dat is dus niet zo. Het Common Frame of Reference kan ook helemaal geen Europees Burgerlijk Wetboek zijn, maar mevrouw Gesthuizen vroeg naar mijn standpunt daarover. Ik verwijs voor alle duidelijkheid ook naar de verslagen van de JBZ-raden. De kwestie is besproken in de voorbereiding daarvan. Ik heb verslag gedaan van het standpunt dat ik daar namens Nederland heb ingenomen. Geen Europees Burgerlijk Wetboek dus. Daar is geen discussie over. Het Common Frame of Reference is een nuttig instrument. Het is prima als de Europese Commissie daarvan gebruikmaakt. Bij de concrete richtlijnen blijkt dan wel, bijvoorbeeld als het gaat om de punten die zojuist aan de orde waren, of wij daarmee al of niet ons voordeel kunnen doen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Het baart mij zorgen dat bijvoorbeeld bij het project over de richtlijn naar hartenlust wordt gecopy-pasted uit het Common Frame of Reference. Ik zie dat als een gevaar, als een stap in de richting van een Europees BW. Ik sprak in eerste termijn al over een referentiekader of een wetboek. Het Europese Hof zal dat gaan gebruiken bij de uitleg van begrippen. Daarmee is jurisprudentie geboren. Het project over de richtlijn, dat begon als wetenschappelijke studie, heeft daardoor opeens een juridisch verankerde positie in Europa. Op het moment dat wij gaan putten uit een gemeenschappelijke bron van definities, dan is toch automatisch sprake van een juridische verankering? Dan wordt daar toch naar gekeken? Deelt de minister die zorg?
Minister Hirsch Ballin: Ik ben graag bereid om elke zorg met mevrouw Gesthuizen te delen, als ik die tenminste aanvoel, maar dat is nu niet het geval. Iedereen die over een Europees BW hoort spreken, denkt daarbij aan bindende regels die gaan over de materie van het burgerlijk recht, maar dat zijn het dus niet.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Wanneer wij communiceren met elkaar, zeker als het gaat om het recht, hebben wij het over definities. De minister weet dat beter dan ik. De betekenis van een woord weegt zwaar. Wanneer je al die betekenissen binnen de EU bij elkaar veegt en naar de gemeenschappelijke deler zoekt, definieer je iets toch opnieuw?
Minister Hirsch Ballin: Dat klopt, maar daarmee is het geen Europees Burgerlijk Wetboek, ook niet het begin ervan. Je zou zo’n referentiekader ervoor kunnen gebruiken, maar dat willen wij niet. Het is de bedoeling dat er minder misverstanden ontstaan over de betekenis van de richtlijnen die in al die verschillende talen aansluiten op de verschillende rechtstelsels. Het klopt wat mevrouw Gesthuizen over definities zegt, maar wij maken het niet beter met één Europese richtlijn met één «begrip» in elk van de lidstaten als wij het over de definities niet eens zijn, want dan wordt de richtlijn toch op een verschillende manier uitgelegd. Het is de bedoeling van het Common Frame of Reference om te voorkomen dat wij in de war raken bij Europese richtlijnen. In die zin sta ik daar van harte achter. Een Europees Burgerlijk Wetboek is het niet, maar dat moet het ook niet zijn, te meer niet als sprake is van misverstanden, bijvoorbeeld in de Raad van Ministers.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat stelt mij gerust, maar als je definities bij elkaar veegt en er een gemiddelde uit destilleert als zijnde een nieuwe Europees geldende definitie, heb je volgens mij toch te maken met een nieuw document, ook al mag het van de minister geen wetboek heten. Een nieuwe definitie wordt een soort gemiddelde van de Europese definities en die komt dan te staan boven het gestelde in het Nederlandse wetboek.
Minister Hirsch Ballin: Een voorbeeld. Neem het woord «overeenkomst». Je kunt je voorstellen dat je het woord «overeenkomst» in de verschillende taalversies gebruikt als vertaling van het Franse woord «contract». Mensen denken dan misschien dat daarmee ook hetzelfde wordt bedoeld, maar stel dat er in het ene rechtsstelsel alleen een schriftelijke overeenkomst onder wordt verstaan en in het andere rechtsstelsel ook een mondelinge overeenkomst, terwijl dat niet is opgehelderd via een gemeenschappelijke definitiebepaling. Dan krijg je een ongewenst verschil. Dus is het belangrijk dat je een gezamenlijke definitie hebt van wat je onder«contract» of «overeenkomst» verstaat. Ik hoop hiermee duidelijk te maken dat het wenselijk is dat wij onder begrippen die in een Europese richtlijn worden gebruikt, ook hetzelfde verstaan. Anders brengen wij de boel in de war en dat kan niet de bedoeling zijn. Vervolgens doet zich wel de vraag voor, en die wordt met een referentiekader niet opgelost of weggenomen, wat wij de wenselijke inhoud van een richtlijn vinden, bijvoorbeeld of wij een bepaalde regeling ook voor een mondelinge overeenkomst willen laten gelden of alleen voor een schriftelijke. Die vraag is met definitiebepalingen nog niet beantwoord.
De heer Blom (PvdA): Nog iets over de discussie over het Europese wetboek. De SP is kampioen in het opwerpen van Europese spookbeelden, maar een Europees BW kan helemaal niet, want er is niet zo iets als een Europese staat. Sterker nog, er is niet zo iets als een Europese burger. Als je dat als uitgangspunt neemt, is de discussie over een Europees wetboek een beetje bizar.
Minister Hirsch Ballin: Een Europese burger is er wel. Ik zie er hier een voor mij, namelijk de heer Blom, maar een Europees Burgerlijk Wetboek is er niet. Die kan er ook niet zijn, want is er geen bevoegdheid om een Europees Burgerlijk Wetboek tot stand te brengen.
Dan nog iets over de nationale procedure voor eenvoudige zaken. Die is inderdaad van belang, ook uit een oogpunt van consumentenbescherming, namelijk om dingen goed en vlot te laten lopen. Het wetsvoorstel over de zogenaamde small claims – daaronder verstaan wij hetzelfde als kleine vorderingen – wordt dezer dagen bij Koninklijke Boodschap aan de Kamer aangeboden. Door al het overleg dat eraan vooraf is gegaan, is dat in relatie tot de implementatietermijn helaas te laat, maar de Kamer kan het dezer dagen verwachten. Wij hopen dat de implementatie van het wetsvoorstel spoedig kan geschieden. Wij zijn ook bezig met de ontwikkeling van een eenvoudige procedure waarbij een burger zonder verplichte procesvertegenwoordiging via internet zelf een procedure aanhangig kan maken, met de bijbehorende elektronische infrastructuur. Dat vereist wel een investering. Wij hebben per 1 september een elektronische rol bij de gerechten geïntroduceerd. Dat betekent dat de wetgeving met betrekking tot het elektronisch derdenbeslag nu ook toepassing kan vinden. Er zijn overigens allerlei toepassingen denkbaar om rechterlijke instanties langs elektronische weg gegevens te verstrekken, dus om stukken in te dienen in ouderwetse bewoordingen. Dat is een vereenvoudiging naast de wettelijke vereenvoudiging in het wetsvoorstel dat eraan komt.
Dan de vraag over de Nederlandse ondernemer bij een geschil met een consument uit een andere lidstaat. Daarbij is het van belang dat de eenvoudige procedure ook bij de buitenlandse rechter kan worden gevolgd. Dat geeft aan dat het goed is dat die mogelijkheid bestaat, voor zover de wetgeving voor de implementatie gereed is, maar dat verschilt per lidstaat.
Mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA): Ik heb nog een vraag over de professionele bemiddelaar en over het stukje van de huur bij consumentenkoop. Is een gehuurd artikel nu een dienst of een product?
Minister Hirsch Ballin: De kwestie van de huur is tamelijk ingewikkeld, omdat daarbij sprake is van interferentie met de dienstenrichtlijn. Het is een juridisch vrij complexe aangelegenheid. Uit een oogpunt van consumentenbescherming is de vraag van mevrouw Aasted-Madsen volledig gerechtvaardigd. Uit de positie van de consument bezien, ligt een en ander heel dicht bij elkaar. Hoe het uitwerkt, is een kwestie van goede implementatie van de richtlijn die eraan komt. Misschien is het het beste dat ik in de toelichting erop ook deze afbakeningskwestie bespreek.
De kwestie van de professionele bemiddelaar is ook een relevant punt bij de uitwerking. Je moet ergens een grens stellen, want anders zou de consumentenbescherming over haar doel heen schieten en in feite een bescherming worden voor alle deelnemers aan het economisch verkeer, maar daarmee creëer je een mate van rigiditeit die voor het professionele handelsverkeer niet nodig is. De professionele handelaar moet zich ook niet aan een riskantere positie kunnen onttrekken door de indruk te wekken een achterman of -vrouw te hebben voor wie hij handelt. Voor de overeenkomst die met een professionele bemiddelaar wordt gesloten, moet een grens worden getrokken. Die moet niet te eng, niet te nauw zijn. Voor die consumentenovereenkomsten waarbij het gebruikelijk is dat men zich voorziet van een tussenpersoon zou de consumentenbescherming wel moeten blijven gelden, maar bij andere niet. Wij zullen dit bij de uitwerking van de richtlijn in het oog houden, ook bij ons aandeel in de gesprekken. De inzet is er uiteraard op gericht zo dicht mogelijk bij het bestaande niveau van consumentenbescherming in Nederland te blijven, langs de lijnen die ik in het begin van mijn antwoord heb aangegeven.
De voorzitter: Nu de staatssecretaris nog even over de bedenktermijnen.
Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. De bedenktermijnen bieden de consument de mogelijkheid om kosteloos op een overeenkomst terug te komen. De termijn is zeven dagen, geen tien dagen, bij een koop op afstand en bij colportage. Bij timeshare is de termijn veertien dagen. Bij timeshare weet je vrijwel zeker dat een en ander in een ander land plaatsvindt en dat je daar wellicht nog naar toe moet om het te zien. Vandaar de extra tijd. Geredeneerd vanuit de ondernemer is het niet zo aantrekkelijk om de termijn maximaal op te rekken, zodat alles veertien dagen wordt. Een termijn van veertien dagen betekent onzekerheid voor de ondernemer over de vraag of de overeenkomst stand houdt. Hoe langer de termijn, hoe ongunstiger het is. Het betekent ook dat het wellicht lastiger is voor de ondernemer om het product opnieuw te verkopen. Denk aan slijtage. Ik heb mij overigens zojuist laten uitleggen dat een broodje rosbief er niet onder valt, net zo min als zaken die aan huis worden bezorgd. Die mag je niet veertien dagen later nog terugbrengen. Eén termijn is te prefereren, maar een termijn van veertien dagen is vrij lang. Ik voel ervoor om de termijn op zeven dagen te houden en een uitzondering te blijven maken voor colportage. Ik zeg wel toe dat ik nog een uitgebreide overlegronde zal hebben met zowel de Consumentenbond als MKB-Nederland en VNO-NCW.
De voorzitter: Een korte tweede termijn.
De heer Blom (PvdA): De attitude van de leden van de regering ten opzichte van het onderhavige voorstel apprecieer ik in hoge mate.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben niet geheel gerustgesteld door de antwoorden van en de discussie met de twee bewindspersonen, onder andere omdat ik het volgende heb gehoord: Een vermindering van de administratieve lasten, maar niet ten koste van de consumentenbescherming; de consumentenbescherming mag niet zwaar naar beneden worden bijgesteld; de consumentenbescherming mag niet drastisch naar beneden worden bijgesteld, want dan zullen wij geen voorstander meer zijn van harmonisatie.
Datgene wat wordt verkocht als een project om de consumentenbescherming beter te regelen, komt er waarschijnlijk op neer dat wij wellicht minimaal iets gaan inleveren, maar misschien ook wel wat meer, zo lang het maar niet zwaar of drastisch is, want dan kan de regering ermee instemmen. Daar maak ik mij zorgen over.
Dan nog een vraag aan de minister van Justitie, puur hypothetisch gesteld. Stel dat wij overgaan tot volledige harmonisatie. Kan dat betekenen dat de definities in het gemeenschappelijk referentiekader die van het Burgerlijk Wetboek overstijgen?
De heer Aptroot (VVD): Ik ben ook tevreden over de beantwoording. De minister van Justitie vindt harmonisatie wenselijk, maar niet tegen elke prijs, dus niet als er heel drastische wijzigingen zijn. Daar kan ik mij in vinden, want dat zit heel dicht tegen de wens van de VVD aan.
Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de heer Blom voor zijn opmerking. Die was onverwacht zorgvuldig. Ik zie uit naar het stenografisch verslag. Ik zal er alles aan doen om de zorg van mevrouw Gesthuizen weg te nemen bij de uiteindelijke presentatie van de voorstellen.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Mevrouw Gesthuizen zegt dat zij niet geheel is gerustgesteld. Eigenlijk is dat ook een heel positieve reactie.
Dan nog iets over het overstijgen van de definities in het Burgerlijk Wetboek. Het kan zijn dat een Europese richtlijn, een kaderbesluit of een verordening een eigen begrippenapparaat kent met eigen definities die niet dezelfde zijn als in ons Burgerlijk Wetboek of andere Nederlandse wetten. Dat kan. Dan gaat het Hof van Justitie eventueel later bekijken of dat andere begrippenapparaat desalniettemin tot hetzelfde resultaat leidt. Er speelt nu een dergelijke discussie rondom de Algemene wet gelijke behandeling, waarin andere begrippen worden gehanteerd dan in de Europese richtlijnen. Wij proberen bij het Hof van Justitie momenteel uit te leggen dat, ook al zijn de begrippen heel anders, wij toch hetzelfde bedoelen. Dat is niet ondenkbaar, maar het is in het algemeen ingewikkelder dan wanneer je in de begrippen en definities niet te grote verschillen hebt. Ik zeg bewust «niet te grote verschillen», want het is een illusie om ervan uit te gaan dat de nationale rechtsstelsels in 27 lidstaten en de Europese perfect op elkaar ingerichte begrippenapparaten hebben. Het gaat om de eis van het Europese recht dat de regels in hun materiële effect voldoen aan de eisen van harmonisatie met de verschillende varianten van harmonisatie. Het wordt onhandig als er heel veel ook juridisch begripsmatige vertaalslagen moeten worden gepleegd, maar aan de andere kant is er bezien vanuit het Europese recht ook geen dwingende noodzaak om met precies dezelfde begrippen te werken. Dat is het antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen.
– De staatssecretaris heeft toegezegd om in een BNC-fiche terug te komen op hoe er is omgegaan met zorgvuldigheid en snelheid.
– De staatssecretaris geeft de voorkeur aan een bedenktermijn van zeven dagen voor colportage en van veertien dagen voor timeshare, maar hij gaat nog overleg plegen met de stakeholders. De Kamer wordt op de hoogte gesteld van de uitkomst daarvan.
– De minister heeft over het verschil tussen huur en koop, de afbakening van deze begrippen en de kwestie van de professionele bemiddelaar toegezegd dat hierop in de toelichting op de desbetreffende richtlijn c.q. het wetsvoorstel uitgebreid zal worden ingegaan.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).