Vastgesteld 15 maart 2017
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de vaste commissie voor Europese Zaken en de vaste commissie voor Economische Zaken hebben op 16 februari 2017 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
− het voorstel van de Europese Commissie d.d. 10 januari 2017 inzake gerichte wijzigingen van de antidumpingbasisverordening en de antisubsidiebasisverordening COM (2016) 721;
− de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 december 2016 met fiche: Wijziging antidumping- en antisubsidiewetgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 2263);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 december 2016 inzake stappenplan inzake de aanpassing van het handelsdefensief instrumentarium van de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-30, nr. 390).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Gesthuizen, De Roon, Taverne en Jan Vos,
en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Welkom bij het algemeen overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het behandelvoorbehoud dat de Tweede Kamer heeft gemaakt bij het EU-voorstel Wijziging antidumping- en antisubsidieverordening. De Kamer heeft dit gedaan omdat ze met het kabinet nadere afspraken wil maken over een aantal zaken. Die afspraken betreffen de manier waarop het kabinet informatie verstrekt over de verdere onderhandeling betreffende dit EU-voorstel, het verloop van deze onderhandeling en de wetgevingsprocedure en eventueel ook over een vervolgoverleg. Dit is het doel van deze bijeenkomst. Eerst voeren de aanwezige Kamerleden hierover het woord en daarna horen we de reactie van de Minister. Ik hanteer een spreektijd van vijf minuten per fractie. Ik wil niet direct een klem leggen op het aantal interrupties. Ik ga ervan uit dat de woordvoerders op een juiste, zorgvuldige wijze omgaan met deze vrijheid.
De heer Taverne (VVD):
Voorzitter. Ik vervang mijn collega en fractiegenoot de heer Teeven. Ik doe dit met plezier, want je kunt mij iedere nacht wakker maken voor alles wat het EU-voorstel Wijziging antidumping- en antisubsidieverordening betreft en dat is het onderwerp van vandaag. Eigenlijk gaat het over de werkgelegenheid in Nederland. Succesvolle moderne staalbedrijven die innoverend zijn en veel hardwerkende jonge en vaak ook nog oudere werknemers hebben, zoals Tata Steel in IJmuiden, wordt stilletjes het leven onmogelijk gemaakt door de dumping van vooral Chinees staal. Hoewel ik dit onderwerp al eerder heb besproken, onder andere bij de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, wil ik nogmaals benadrukken dat milieunormen bij de productie van dit Chinese staal geen enkele rol spelen en dat de werkgelegenheid in de Nederlandse staalindustrie onder druk staat. Het EU-voorstel waarover we vandaag spreken, bevat een aantal positieve punten, zoals de bepaling dat de zogenaamde lesser duty rule niet toegepast hoeft te worden als er sprake is van substantiële marktverstoring op de grondstoffenmarkt. Het voorstel gaat voor de VVD-fractie nog niet ver genoeg. Wat doet dit voorstel precies om de werkgelegenheid te redden? Waarom neemt de EU geen strengere tegenmaatregelen?
Het kabinet staat kritisch tegenover het BNC-fiche (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen), omdat Nederland traditioneel terughoudend is ten opzichte van handelsdefensieve maatregelen. Ook de VVD-fractie is van mening dat terughoudendheid moet worden betracht met dit type defensieve maatregelen, maar in het geval van staaldumping staat er zodanig veel werkgelegenheid op het spel dat een nuancering van dit uitgangspunt op zijn plaats is. De VVD-fractie benadrukt dat zij het kabinet steunt in de bevinding dat het voorstel onvoldoende is afgebakend en gedefinieerd in het belang van de rechtszekerheid voor de staalindustrie en de positie van Nederland als betrouwbaar handelsland. Het is onwenselijk dat het voorstel de bewijslast voor marktverstoringen in het exporterende land bij Europese bedrijven legt. De VVD-fractie wil dat deze verantwoordelijkheid bij de exporteur blijft. Om deze reden wachten we de beoordeling van de WTO (World Trade Organization) af voordat een nieuwe regeling wordt ingevoerd. Graag horen we wanneer de Minister het advies over het voorstel van de Juridische dienst van de Raad denkt te ontvangen. Hoe snel kan het EU-voorstel in werking treden, inclusief het traject van onderhandelingen? Wat gebeurt er in de tussentijd als de status van China binnen de WTO verandert, maar de onderhandelingen over dit EU-voorstel nog lopen? Heeft de Europese Unie dan middelen in handen om effectief op te treden tegen dumping?
De VVD-fractie vindt het hoogst opmerkelijk dat het kabinet lagere prijzen voor de consument aandraagt als argument om lagere antidumpingheffingen in te stellen, wanneer dit er juist toe kan leiden dat veel banen in Nederland en in de Nederlandse staalindustrie komen te vervallen. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat een heffing van 20% China niet weerhoudt om door te gaan met oneerlijke dumping. Een lagere heffing is dus onwenselijk. Graag een reactie van de Minister hierop.
Daarnaast is een eventuele markteconomiestatus (MES) van China van belang. De VVD-fractie blijft van mening dat zolang er sprake is van overheidsinmenging waardoor prijzen kunstmatig laag worden gehouden, aan China geen markteconomiestatus toegekend moet worden. Antidumpingrechten voor landen zonder MES kunnen tenslotte op andere wijze berekend worden. Het voorstel om alsnog af te kunnen wijken van de reguliere rekenmethode van landen die wel zo'n MES hebben, kan op onze goedkeuring rekenen.
Ik kom nog even terug op de eerder genoemde lesser duty rule. Zoals gezegd is het positief dat deze regel in het nieuwe voorstel niet per definitie hoeft te worden gehanteerd.
De heer Jan Vos (PvdA):
Dit is interessant. De VVD-fractie spreekt over bescherming van werknemers en onze economie. Dat zijn grote woorden. Het lijkt de Partij van de Arbeid wel. De VVD was altijd voor vrijhandel en liberalisme. Het lijkt alsof er een soort Donald Trump aan het woord is. Voordat ik het weet, is de VVD ook tegen CETA (Comprehensive Economic and Trade Agreement) en TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership). Kan de heer Taverne deze verschuiving uitleggen?
De heer Taverne (VVD):
Ik leg dit zeer graag uit, want de vragen en opmerkingen van de heer Vos geven mij nog eens de gelegenheid om te benadrukken dat het uitgangspunt moet zijn «the Netherlands first», zeker waar het gaat om banen in Nederland. Ik denk dat de heer Vos er terecht op wijst dat het uitgangspunt moet zijn dat er zo min mogelijk handelsbelemmeringen en defensieve maatregelen moeten worden opgeworpen. Dit heb ik in mijn inbreng al gezegd. Het uitgangspunt is voor de VVD vanzelfsprekend marktwerking en zo min mogelijk regulering. In de praktijk rechtvaardigt dit specifieke geval en de bijzondere omstandigheden ervan, namelijk de marktmacht die China bijeen weet te brengen op een niet geheel vrijemarktachtige manier, dat we die uitgangspunten iets nuanceren en het behoud van banen in Nederland vooropstellen.
De heer Jan Vos (PvdA):
Het behoud van werkgelegenheid staat ook bij de Partij van de Arbeid altijd voorop. Ik ben de VVD dankbaar dat ze dit nu steunt. Progressief patriotisme is ook bij mijn partij erg in, dus ik kan de oproep «the Netherlands first» van harte ondersteunen. Hoe zit het met de comparatieve voordelen en de vrijhandel in de wereld waarover ik de VVD altijd hoorde? De heer Taverne weet dat er, als hij dit soort dingen roept, ongetwijfeld repercussies zullen komen. Heeft hij die meegenomen in zijn overwegingen?
De heer Taverne (VVD):
Ongetwijfeld en zonder meer, maar dat vergt zo'n uitvoerige toelichting dat ik dit algemeen overleg daar niet mee wil belasten. Zonder gekheid: ik deel de opvatting dat mijn uitspraken niet op voorhand aansluiten bij de vrijhandel die wij nastreven, maar de omstandigheden van dit geval maken dat de voordelen opwegen tegen mogelijke nadelen. Vandaar de keuze van de VVD-fractie zoals door mij verwoord.
Ik kom nog even terug op de zogenaamde lesser duty rule. Het is positief dat deze regel in het nieuwe voorstel niet per definitie hoeft te worden gehanteerd. We danken de Minister voor haar inzet op dit punt, maar we zijn nog niet helemaal tevreden over de nieuwe plannen. De nu genoemde drempels, een niveau van 27% per verstoring, houden geen rekening met de volatiliteit van de markt. Bovendien heeft de staalindustrie een groot aantal verschillende grondstoffen nodig, niet slechts ijzererts en kolen. Wat is de laatste stand van zaken in de onderhandelingen hieromtrent?
Tot slot verzoekt de VVD-fractie de Minister de Kamer elk kwartaal en daarmee tijdig te informeren over zowel opties die voorliggen ter besluitvorming, alsmede over de vorderingen in de onderhandelingen in de Raad en de onderliggende overlegfora.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Ook ik begin met te stellen dat ik, afgezien van onze publieke diensten waarvan de burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat ze onder democratische controle staan, zeer voor een gezonde marktwerking ben, ook internationaal gezien. Volgens mij is Nederland wat dat betreft internationaal gezien altijd erg netjes, door te proberen niet te doen wat China nu doet, door er altijd in internationaal verband voor te pleiten dat er niet wordt gedumpt en door ervoor te zorgen dat met subsidies geen oneerlijk speelveld ontstaat. Het lastige is dat we, als we dit heel erg netjes willen doen en willen voorkomen dat er een handelsoorlog ontstaat, wel met een dilemma zitten als blijkt dat een tamelijk grote speler, in dit geval de Chinese staalindustrie en de Chinese overheid, eigenlijk valsspeelt. Wat doen we dan? Moeten we dan maar op onze handen zitten en het laten gebeuren, omdat we nu eenmaal afspraken hebben gemaakt? Of zeggen we dat we dit niet laten gebeuren en dat wat voor ons geldt en waaraan we ons houden, ook voor een ander moet gelden?
De heer Jan Vos (PvdA):
Iedere keer wordt China genoemd. Van de VVD begrijp ik dit wel, want Tata Steel belt op dat de VVD moet helpen en dan wordt hier een algemeen overleg georganiseerd. Van de SP begrijp ik het minder, want we spreken over het aanpassen van heel het defensieve instrumentarium van de Europese Unie. Dit betekent dat we op een heel andere manier omgaan met het beschermen van onze industrie. Dit is vanuit het oogpunt van de SP, die traditioneel aan onze zijde staat, een merkwaardige invalshoek.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik moet een beetje denken aan Komrij of Mulisch, die in een bepaald boek schreef dat je heel goed een bepaalde rol kunt spelen door op het ene moment bij de ene persoon helemaal aan de ene kant te hangen en bij de andere persoon helemaal aan de andere kant. Ik had verwacht dat de heer Vos op dit punt samen met de SP zou optrekken en zou zeggen dat de werkgelegenheid voor hem ook bovenaan staat, afgezien van innovatie natuurlijk. De staalindustrie is een heel innovatieve sector, zeker de Nederlandse. Dat weet hij; hij is vast ook op werkbezoek geweest bij de oude Hoogovens in IJmuiden. Dit geldt overigens niet alleen voor Nederland, maar ook voor de andere Europese staalindustrieën. Dit is heel belangrijk, maar ik moet me aansluiten bij de woorden van de VVD over de manier waarop de voorstellen nu voorliggen. Antidumping kan beter gedefinieerd en afgebakend worden. Volgens mij is dat ook de opvatting van het kabinet. Ik hoop dat de heer Vos hier tevreden mee is.
De heer Jan Vos (PvdA):
Ik hecht eraan te constateren dat Harry Mulisch zei dat het achter het gouden gordijn net zo'n grote chaos was als ervoor. Vandaag concludeer ik dat dit waarschijnlijk terecht was.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik weet het weer. Het was het boek Voer voor psychologen. Misschien moet de heer Vos het nog een keertje lezen. Het was inderdaad Mulisch.
Ik realiseer me het dilemma. Niemand wil een handelsoorlog, dus ja, wat doen we dan? Volgens mij is de Europese Commissie op dit punt wel op de goede weg, hoewel de motie-Gesthuizen c.s. (21501–30, nr. 386), die mede is ondertekend door de heren Bruins en Teeven en mevrouw Agnes Mulder, op dit moment nog niet naar behoren wordt uitgevoerd. Ik maak me zorgen over de regel dat als de verstoring in de grondstofprijzen hoger is dan 27% van de kostprijs, men hogere heffingen mag opleggen en de lesser duty rule terzijde mag schuiven. Hoe is dit percentage van 27% tot stand gekomen? Ik kan me voorstellen dat we een zekere marge van 5% of 10% hebben, want we kunnen niet precies zeggen wat de kostprijs is. Die moeten we wel in acht nemen, maar 27% is wel erg fors. Als men op 25% gaat zitten, ontspringt men altijd de dans. Graag een onderbouwing van dit percentage. De motie wordt op deze manier nog niet voldoende uitgevoerd.
Mijn collega van de VVD heeft al een aantal zaken gezegd over de antidumping- en antisubsidiebasisverordening waarbij ik me op een groot aantal punten kan aansluiten. Er moet uiteraard een betere definitie komen. Uit het fiche krijg ik de indruk dat men vooral bezig is met het voorkomen van procedures uit angst dat het van kwaad tot erger gaat. Waarom is dit de houding? Waarom zeggen we niet dat dit de internationaal afgesproken regels zijn en dat iedereen zich hieraan te houden heeft? Er is toch nog geen verplichting om China aan te merken als een markteconomie, terwijl dit nu wel de koers lijkt te zijn? We hoeven dit niet per se zo te doen. Is het, nu de vijftien jaar voorbij zijn, alsnog mogelijk om als EU of als individuele lidstaten extra voorwaarden te stellen aan China of een ander land? Ik krijg hierop graag een heldere toelichting van de Minister.
Tot slot: het Europees parlement heeft in maart 2016 een resolutie aangenomen: slechts onder voorwaarden wordt de markteconomiestatus aan China toegekend. Welke rol speelt deze motie op dit moment nog in de gesprekken hierover?
De heer Jan Vos (PvdA):
Voorzitter. De Partij van de Arbeid is verheugd dat de Europese Commissie en Nederland zich binnen de Raad hebben uitgesproken voor het aanpassen van het handelsbeschermingsinstrumentarium. Het feit dat de Europese Unie zich onder de WTO niet meer mag verweren tegenover China met de tot voor kort gebruikelijke antidumpingmaatregelen, is voor mijn fractie verontrustend. Iedereen kan namelijk op zijn vingers natellen dat China zijn economie voedt met overheidssteun en dat dit verstorend werkt op de wereldeconomie. Het is daarom goed dat de Europese Unie op zoek is naar andere manieren om zich te weren tegen de dumping van grondstoffen, zoals staal, uit China. Ik merk tegelijkertijd op dat wij veel waarde hechten aan een open economie en een goede verstandhouding met handelspartners buiten de Europese Unie. We moeten beseffen dat we het gehele handelsinstrumentarium aanpassen en dat daarmee repercussies van de andere landen voor de hand liggen.
Als handelsland en land met een sterke bewerkingsindustrie, is het voor Nederland belangrijk om zich te realiseren dat het sterk afhankelijk is van een gemakkelijke doorvoer van producten. Ik zei het net bij interruptie wat gekscherend, maar er is op dit moment een mondiale ontwikkeling gaande waarbij landen zich steeds meer terugtrekken ter protectie van de eigen industrie; nationalisme, zowel politiek als economisch. We hebben in het verleden gezien dat dit uiteindelijk niet ten goede komt aan de economische ontwikkelingen voor de wereldbevolking, maar ook niet aan de politieke verhoudingen. Mijn interruptie was gekscherend bedoeld, maar er zat wel degelijk verontrusting achter. Door de omkering van de politieke werkelijkheid gebeuren er zaken waardoor wij bijzonder veel schade kunnen ondervinden en waarover grote verwarring ontstaat bij inwoners en bedrijven van de betreffende landen. Onzekerheid leidt uiteindelijk tot een afname van economische groei en tot politieke instabiliteit en economische ongelijkheid. Het bestrijden van economische ongelijkheid en het handhaven van politieke stabiliteit zijn de grondslagen geweest voor het oprichten van mijn partij. Kan de Minister een beschouwing geven over de omkering van de politieke en economische werkelijkheid die mijn fractie meent waar te nemen?
De Partij van de Arbeid ziet, net als de Minister in haar brief beschrijft, risico's in het huidige voorstel van de Europese Commissie. Er zitten nog open eindjes aan, zoals de vraag wanneer er sprake is van marktverstoring. Er moet telkens een afweging worden gemaakt van de verschillende belangen. Waar ligt volgens de Minister het kantelpunt tussen enerzijds het beschermen van bijvoorbeeld de staalindustrie tegen dumping en anderzijds de door de antidumpingmaatregelen oplopende prijs van staal voor de staalverwerkende industrie? De Partij van de Arbeid ziet graag dat hier heldere afspraken over worden gemaakt en steunt de inzet van het kabinet en de Minister op dit punt. Ziet de Minister mogelijkheden voor het uitvoeren van een extra effectenanalyse voor Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de bredere impact van het nieuwe instrumentarium en voor welke het verlagen van de drempel voor antidumpingheffingen of het verhogen van deze heffingen op de langere termijn juist nadelig kan uitpakken?
Het kabinet heeft advies gevraagd aan de Juridische dienst van de Raad over de vraag of het niet toepassen van de lesser duty rule in strijd is met WTO-regelgeving. Wanneer verwacht de Minister hier uitsluitsel over? Indien afschaffing van de lesser duty rule in strijd is met de WTO-regelgeving, hoe denkt zij dat de Europese Commissie dit dan zal oppakken?
Tot slot is het in de ogen van de Partij van de Arbeid goed dat antidumpingmaatregelen niet mogen worden toegepast op de minst ontwikkelde landen, waar de armsten van deze aarde wonen. Moeten we de vaak nog fragiele opkomende economieën hier ook voor behoeden? Kunnen we in elk geval de vraag laten meewegen hoe belangrijk een bepaald product voor de economische groei in die landen is ten opzichte van de eventuele economische schade die het hen kan berokkenen? Kan hierover nagedacht worden nu de Europese Commissie zich buigt over de mate van marktverstoring van afzonderlijke sectoren en landen?
De heer Taverne (VVD):
De heer Vos was in zijn interruptie tijdens mijn termijn de draad kwijt van de uitgangspunten van onze respectieve partijen met betrekking tot het ondersteunen van de marktwerking. Hij heeft vanuit zijn optiek een goed onderbouwd punt over de vraag waarom we ervoor moeten oppassen om af te wijken van het uitgangspunt van marktdefensieve maatregelen. Ik heb uitgelegd waarom wij dat in dit specifieke geval iets anders waarderen. De heer Vos maakt echter wel een uitzondering voor de armste landen, althans spreekt de wens hiertoe uit. Botst dit niet met zijn pleidooi voor consequentheid?
De heer Jan Vos (PvdA):
De GSP (Generalised System of Preferences) en de GSP+ hebben specifieke handelsvoordelen voor landen met opkomende economieën. Het is de vraag hoe de antidumpingmaatregelen zich verhouden tot de handelsvoordelen. Wij gaan ervan uit dat dergelijke handelsverdragen nooit geraakt kunnen worden door antidumpingmaatregelen, maar zien dit graag bevestigd door de Minister.
De heer Taverne (VVD):
Ik snap wat de heer Vos zegt; hieraan ligt een afspraak ten grondslag. Is hij het met mij eens dat ook die in zekere zin inconsequent is?
De heer Jan Vos (PvdA):
De Partij van de Arbeid is altijd heel consistent. Wij komen op voor de mensen die het minder goed hebben. We proberen de lasten van de mensen die het beter hebben wat te verhogen en dit geld over te brengen naar de allerarmsten. Dit doen we niet alleen voor minder ontwikkelde landen maar ook voor mensen in Nederland. Zoals de heer Taverne vandaag in de doorrekening heeft kunnen lezen, verschillen wij hierover politiek zeer van mening. Hij gaat voor de mensen met het geld en gaan wij ervoor om de zaken een beetje eerlijk te verdelen. Dit is een onderverdeling waarover ik mij de afgelopen jaren zeer heb verbaasd, maar ik denk dat Nederland met de Partij van de Arbeid in het kabinet een stuk beter af is geweest dan wanneer rechts het alleen voor het zeggen had gezegd.
De heer Taverne (VVD):
Dit kan niet onbeantwoord blijven want het ging buiten mijn opmerking om. De heer Vos moet dan ook melden dat uit de doorrekening is gebleken dat de VVD-voorstellen de meeste banen opleveren in Nederland.
Voorzitter: Gesthuizen
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De PVV is van oordeel dat Nederland in beginsel belang heeft bij lage invoerrechten en een voorspelbaar en transparant afwegingskader voor de antidumpingmaatregelen. Dit laatste vereist dat de verordening meer duidelijkheid biedt op de punten die zijn genoemd in het fiche dat de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer heeft gezonden. De PVV steunt het streven om zekerheid te verkrijgen over de vraag of de verordening in overeenstemming is met de WTO-regels. Wij willen ook graag meer duidelijkheid over de effecten. Het moet duidelijk zijn op welke landen, situaties en sectoren de nieuwe rekenmethode wordt toegepast. Wij hechten eraan dat het kabinet, zodra hierover in de onderhandelingen meer duidelijkheid is, de Kamer aangeeft welke specifiek voor Nederland te verwachten effecten er zijn, zeker voor de werkgelegenheid. Graag een toezegging van de Minister op dit punt.
Het mag straks niet zo uitpakken dat Nederland in EU-verband vooral de klappen mag incasseren terwijl andere lidstaten mogen profiteren van de nieuwe verordening. Is de Minister dit met mij eens? Wat gaat zij doen om dit te voorkomen?
Ik kom op de lesser duty rule. De Minister schreef aan de Kamer dat in het voorzitterschapsvoorstel is opgenomen dat de lesser duty rule niet toegepast hoeft te worden als er sprake is van substantiële marktverstoring op de grondstoffenmarkt. Ik heb begrepen dat energie ook als grondstof wordt beschouwd. Ik zag al enig enthousiasme van mijn collega's over dit streven, maar ik verneem hierover ook graag het oordeel van de Minister. Kan de Minister nader toelichten wat de mogelijke gevolgen, specifiek die voor Nederland, kunnen zijn? Kan de Minister aangeven wat op dit moment de stand van zaken is in de onderhandelingen over dit punt? Hoe verhoudt het voorstel zich tot de geldende juridische wetgeving?
Voorzitter: De Roon
De voorzitter:
De Minister wil zich even beraden op de beantwoording.
De vergadering wordt van 14.26 uur tot 14.36 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister Ploumen:
Voorzitter. Dank aan de leden van de commissie voor alle vragen en opmerkingen. De heer Vos vroeg mij om een beschouwing te geven over wat hij noemde «de omkering in de politieke en economische werkelijkheid», van openheid naar protectionisme. Ik ga er geen kwartier over praten, want de voorzitter is scherp op de tijd en dit is ons laatste AO voor de verkiezingen, maar ga even kort in op het verzoek omdat het zeer relevant is voor het onderwerp waarover we spreken.
Nederland is een open economie. We zien dit aan het grote aantal banen in ons land dat samenhangt met de internationale handel. Volgens het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) zijn dit 2,2 miljoen banen. Dit is een derde van ons totale aantal banen. Het gaat om heel veel verschillende typen werkzaamheden in heel veel sectoren, variërend van iemand die achter een tekentafel een waterwerk ontwerpt voor een ander land tot degene die ervoor zorgt dat de persoon achter de tekentafel een schone tekentafel heeft en koffie krijgt. Het is voor Nederland echt heel erg belangrijk dat het een open economie behoudt en dat andere landen zich openstellen voor het aanbod dat Nederland hen doet. Tegelijkertijd mag zo'n open economie niet vervallen tot casinokapitalisme. Ik ben daarom erg voor protectie: voor bescherming van de belangen van werknemers en voor de bescherming van het milieu. Het kabinet en de Kamer hebben mij hierin altijd gesteund. Ik ben voor protectie maar tegen protectionisme. Het vormgeven van de balans hiertussen is echter niet in beton gegoten en het betreft ook niet de tien geboden van Mozes. Wat in de ene periode geldt als protectie, kan op een ander moment gezien worden als protectionisme. Ik moet ineens aan Het stenen bruidsbed van Mulisch denken; hij is een beetje het thema van de dag.
We dwalen af. We kunnen met elkaar vaststellen dat we in de aanloop naar de crisis in een soort casinokapitalisme terecht zijn gekomen en dat door de crisis duidelijk is geworden dat er meer bescherming nodig is. De grote leugen van degenen die protectionisme voorstaan, is dat het meer banen kan opleveren als we de grenzen dichtdoen voor producten uit andere landen door bijvoorbeeld de invoertarieven te verhogen of door alleen maar Nederlandse waar te kopen. Hiermee roepen ze de belofte op van meer banen; die belofte doen ze vaak ook letterlijk. In de praktijk is echter het tegendeel waar. Neem een economie als die van ons land. Nederland is exporteur, importeur en doorvoerland in een tijd waarin eigenlijk geen enkel product meer in één land wordt gemaakt. Neem ons aller telefoon, waarvoor de grondstoffen uit tientallen verschillende landen komen en die geassembleerd wordt in verschillende landen. Als we onze markt hiervoor afsluiten, wordt de telefoon veel duurder, waardoor ik hem niet meer koop, de mensen die de telefoon maken hun baan kwijtraken en het ook veel moeilijker wordt om vorm te geven aan een nationale concurrerende industrie. We komen hiermee op het onderwerp van de dag. Dit lijkt me voorlopig voldoende als brede achtergrond.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
De SP spreekt over het belang van de Nederlandse werkgelegenheid omdat ze van mening is dat China – om toch maar even man en paard te noemen – op dit moment bezig is met protectionisme. Wij proberen onze eigen markt te beschermen, maar we doen dit in reactie op het keiharde protectionisme voor de Chinese staalindustrie.
Minister Ploumen:
Het fascinerende aan een betoog zoals ik net hield, is dat als je dat houdt voor bijvoorbeeld de G20-handelsministers, die allemaal zeggen dat ze het er zeer mee eens zijn. Maar vervolgens concludeert de voorzitter van de G20 af met de mededeling dat er in de afgelopen twee jaar alleen maar door heel veel landen meer protectionistische maatregelen zijn genomen, niet alleen door China maar ook door de EU. Dan doet zich inderdaad het dilemma voor hoe we daarop reageren. Het is een beetje hetzelfde als wanneer een ander land een vervuilende industrie heeft. Wordt de onze dan vervuilender om competitiever te zijn of gaan we proberen het met z'n allen beter te krijgen? Dat is precies het dilemma bij dit onderwerp. Er komt rond de staalindustrie nog een tweede probleem bij, namelijk dat er wereldwijd een overcapaciteit is waar ook, maar niet alleen, China zijn aandeel in heeft. Die twee problemen bij elkaar maken dat het belangrijk is dat we spreken over de vraag wat een goede respons is. Ik heb niet het idee dat de Kamer en ikzelf heel erg van mening verschillen. Misschien verschillen we van mening over de uitvoering van de motie, maar de dilemma's die mevrouw Gesthuizen in haar inbreng schetste, zijn de mijne. Ik zal ze nog wat meer van achtergrond voorzien om te laten zien hoe ingewikkeld het is.
Er zijn heleboel redenen waarom we dit debat hebben en waarom het van belang is om een goede balans te vinden tussen een open economie en ons kapot laten concurreren. Laten ik het maar even gewoon zo zeggen. Met betrekking tot de staalindustrie in Nederland willen we allemaal dat de werkgelegenheid niet op de tocht komt te staan. Elke baan is er één en is heel erg belangrijk. Daar zijn we het allemaal over eens. Vervolgens, als we kijken naar de industrieën die te maken hebben met de grondstof staal, zijn er de staalproducenten die last hebben van de lage prijs op de wereldmarkt en is er de verwerkende industrie. De verwerkende industrie kan juist baat hebben bij een lagere prijs. We kunnen het niet allemaal een-op-een doorvertalen naar prijzen voor de consument, maar deze belangen moeten we afwegen. Het ene deel heeft er mogelijk baat bij en het andere deel ondervindt er schade van. De producenten in de metaalindustrie – er is herhaaldelijk gerefereerd aan de grootste, die ook heel innovatief is – bieden werkgelegenheid aan zo'n 19.000 mensen. Dat is fors. De verwerkende industrie biedt werkgelegenheid aan 253.000 mensen. Elke baan is er één en is evenveel waard, maar dit maakt het natuurlijk wel een ingewikkelde afweging. Aan de ene kant is de staalproducent een voorloper en heeft die een van de meest innovatieve fabrieken die er is. Dat kan ik gerust zeggen, want dat is een feit. Je zou willen dat andere landen dit voorbeeld volgen en ook dat de staalproducent in staat blijft om te innoveren en niet op dit punt stil blijft staan. Aan de andere kant is er het belang van de 253.000 medewerkers in de verwerkende industrie die er geen baat bij hebben als de prijzen hoger worden.
Dat is in een notendop het dilemma waar we in Nederland voor staan als het gaat om de positie van de staalindustrie. Tata Steel – laten we even man en paard noemen, het zijn ook allemaal mannen geloof ik – is natuurlijk de innovatieve staalproducent. Een voorbeeld van een bedrijf dat verwerkt is EURO-MIT STAAL in Zeeland. Dat importeert dun plaatmateriaal, verwerkt dit en verkoopt het door aan grote transformatorfabrikanten zoals Siemens. Hoge antidumpingheffingen op dit type staal maakt het voor het bedrijf in Zeeland natuurlijk weer ingewikkelder. Het vraagstuk zit vol dilemma's.
Er komen nog twee kwesties bij. Een is de overcapaciteit op de wereldmarkt, zoals ik al zei. Daarover is afgelopen zomer tijdens de G20 in Shanghai afgesproken dat er een Global Forum on Steel Excess Capacity komt. Dat klinkt als iets verstandigs wat je zo hebt opgericht en waar iedereen het mee eens is, maar het was best nog een strijd om dit voor elkaar te krijgen. Het is voor het eerst dat de grote betrokken landen in de OESO met elkaar om tafel zitten om te praten over het probleem van de overcapaciteit. Dat is goed nieuws. Het helpt niet meteen, maar het is wel goed nieuws.
De Europese industrie beschermen we door een handelsdefensief instrumentarium dat niet protectionistisch is, maar wel effectief. Op dit moment maakt de Commissie bij het berekenen van de heffingen onderscheid tussen landen met een markteconomiestatus en landen zonder die status. Dit ging lang goed totdat de deadline van 11 december 2016 in het vizier kwam. China zou dan erkend moeten worden als markteconomie. Iedereen die dit volgt zegt: alles goed en wel, maar China is natuurlijk geen markteconomie. Wat is er gebeurd? Ik geef hiermee meteen antwoord op vragen van de leden die, zoals ik ze heb opgevat, verduidelijkend bedoeld waren. China heeft van de WTO conform afspraken die voor iedereen gelden de markteconomiestatus gekregen, maar de Europese Unie erkent die status niet en heeft onder het niet erkennen van de markteconomiestatus van China een aanpassing van de antidumpingpraktijken voorgesteld. Dat is het voorstel dat voorligt. De vraag of China wel of niet een markteconomiestatus heeft zijn we voorbij, want die erkenning heeft het gekregen volgens de afspraken van de WTO in Genève. De Europese Unie heeft echter gezegd dat zij die niet erkent en komt met maatregelen die ons beschermen maar onze markt niet op slot zetten. Ik zeg het even populair. Dat is de inhoud van het BNC-fiche: de Europese Unie erkent de status niet en de Commissie stelt iets anders voor. Als we daarop inzoomen betekent dit dat de Commissie niet langer zal differentiëren tussen landen met een markteconomiestatus en landen zonder een status. Ze verklaart eigenlijk het gehele concept in dit verband niet relevant. De voorgestelde methode is niet alleen van toepassing op China, maar ook op andere derde landen als Rusland, Vietnam, Argentinië en Indonesië. Dit is één deel van het voorstel.
Het tweede deel van het voorstel is dat er per antidumpingzaak bekeken wordt of er sprake is van marktverstoringen. Als dat zo is, ziet de Commissie af van het gebruik van Chinese prijzen en construeert zij in plaats daarvan een Chinese kostprijs op basis van internationale prijsindexen of kostprijzen in andere landen. Daarmee blijven de antidumpingheffingen vrijwel gelijk aan het huidige niveau.
Wat vindt het kabinet van dit voorstel? Volgens mij zijn de Kamer en het kabinet het met elkaar eens. We hebben aangegeven dat er een aantal open eindjes zijn en gezegd dat we graag een juridisch advies van de Juridische dienst willen. De heer Van Roon en anderen refereerden daar al aan. Heel onlangs heeft de Juridische dienst van de Raad de bevindingen met ons gedeeld. De belangrijkste conclusie van de Juridische dienst is dat de WTO de conformiteit van het voorstel in belangrijke mate zal laten afhangen van de manier waarop de Commissie de nieuwe methodologie in de praktijk brengt. Veel lidstaten vinden het voorstel nog onvoldoende afgebakend. Het is dus heel moeilijk om te zeggen of het, als we het zo in de praktijk gaan brengen, wel of niet conform de regels van de WTO is. Het Maltees voorzitterschap wil dit onderwerp bespreken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel op 3 maart. Daarvan krijgt de Kamer de geannoteerde agenda. Nu denk ik dat de Kamer gaat vragen of zij het juridisch advies mag zien, dat overigens alleen veel onzekere variabelen bevat. Dan ga ik zeggen dat ik het wel wil laten zien, maar dat het vertrouwelijk is. Ik stel voor dat we het juridisch advies vertrouwelijk ter inzage aan de commissie geven, zodat het als referentiekader kan dienen bij de stemmingen of zodat de leden een volgende voortgangsrapportage van het kabinet in het licht van het advies kunnen bezien. Ik zou het advies het liefst aan de Kamer sturen, maar zo zijn de afspraken gewoon niet. Dat zou mijn voorstel zijn.
Er is een aantal vragen gesteld over het proces. Hoe gaat het verder? We bespreken het juridisch advies op 3 maart. Wanneer kan de nieuwe methodologie in werking treden? Dat is moeilijk te zeggen en ligt een beetje aan het Maltees voorzitterschap. Ik ben bereid om elk kwartaal een voortgangsrapportage te sturen en in de rapportage van de RBZ-Handelsraad nieuwe informatie op te nemen. De Commissie zet in op snelle besluitvorming, maar er zijn tussen China en de Europese Unie nog allerlei consultaties gaande op het niveau van de WTO. De Commissie en wij allemaal hebben een belang om snel tot overeenstemming te komen. Als de WTO namelijk zegt dat het voorstel niet conform de regels is, kan zij zelfs handelssancties opleggen en dat willen we natuurlijk voorkomen. We zijn het er allemaal over eens: liefst zo snel mogelijk, maar het moet wel duidelijk zijn.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
De Minister zegt dat China een markteconomiestatus heeft en dat dit in de WTO is afgesproken. Ik neem aan dat zij daarmee niet refereert aan de afspraken die vijftien jaar voor december 2016 zijn gemaakt. De Minister heeft de verschillende publicaties uit 2011, 2016 en de meest recente publicaties toch wel meegekregen? Daarin wordt heel duidelijk gesteld dat China die status niet krijgt. Er staat nergens in de overeenkomst die ruim vijftien jaar geleden is afgesloten dat China automatisch de markteconomiestatus verleend krijgt. Daarnaast behouden landen volgens de precieze regels van de WTO zich het recht voor om extra regels op te leggen totdat China aantoonbaar niet meer aan dumping doet. Die landen hebben dat recht gewoon. Het is wat lastig dat de Minister zegt dat China nu eenmaal die markteconomiestatus heeft. Ik betwist dat echt.
Minister Ploumen:
Mevrouw Gesthuizen heeft alle recht om dat te betwisten, maar het is door de WTO zo vastgelegd. Ik kan een heel eind in haar redenering meegaan en daarom zijn we het erg eens met het feit dat de EU zegt dat zij de status niet erkent. Binnen de WTO lopen de meningen hierover echter heel erg uiteen en daarom is dit zo gedaan.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Met excuus voor het feit dat ik niet alle stukken en alle nieuwsbrieven van de WTO zelf lees, maar is er in december 2016 een verklaring, een bericht, een persbericht uitgegeven waarin staat dat de discussie in de WTO zich in het voordeel van China – zo noem ik het maar eventjes – heeft beslecht? Anders houd ik vast aan hetgeen ik de afgelopen jaren voorbij heb zien komen en het feit dat volgens de letter van het agreement of de treaty die destijds is opgesteld dit geen automatisme is, dat ieder land het volste recht heeft om te zeggen dat het dit niet erkent en dat dit niet in beton gegoten is.
Minister Ploumen:
Het is wel een automatisme. De regels binnen de WTO schrijven voor dat China 15 jaar na toetreding de markteconomiestatus gewoon toevalt, als ik het zo even mag zeggen. Het werd blijkbaar niet gezien als een nieuwswaardig moment. Ik zeg mevrouw Gesthuizen met alle liefde toe dat we ernaar zoeken of het ergens is vastgelegd. We zijn er erg voor dat iedereen zich aan de binnen de WTO gemaakte afspraken houdt. Het kan niet zo zijn dat de afspraken wel voor Piet en niet voor Marie gelden, of andersom. Tegelijkertijd waren de meningen natuurlijk verdeeld. Het is met het oog op het belang van een open economie, zoals die breed voor de EU geldt, goed dat de EU de markteconomiestatus formeel niet erkent. Dit is binnen de kaders een elegante oplossing.
De voorzitter:
De Minister gaat voort met haar betoog.
Minister Ploumen:
De heer Taverne vroeg of er geen lagere heffing moet komen. Ik verwijs graag naar de brief van 26 oktober, waarin we de effectiviteit van het handelsdefensief instrumentarium hebben aangegeven. De inzet van het bestaande instrumentarium leidde al tot een forse daling van de Chinese importen. De conclusie die hieraan kan worden verbonden, is dat het instrumentarium effectief is.
Met betrekking tot de drempels werd gezegd dat 27% te hoog is. De vraag was waarom energie er ook bij hoort. Energie is meegeteld als grondstof. Ten eerste omdat er een zaak van kan worden gemaakt dat het een grondstof is. Ten tweede omdat daarmee de reikwijdte van 27% verder wordt versterkt. Dit is in lijn met wat een aantal commissieleden vroeg. Hoe meer eronder valt, hoe eerder we op 27% zitten en hoe hoger het beschermingsniveau is. Even populair uitgelegd: 27% van het product moet uit staal en grondstoffen, waaronder energie, bestaan. Op deze wijze komen we eerder aan de 27% dan wanneer het alleen staal, erts of olie mag zijn. De invulling van de manier waarop we tot de 27% komen, doet recht aan wat de VVD, de partij van de vrije markteconomie, wil.
De heer Taverne (VVD):
Interesting. Het is mooi als dit zo is, maar dan zijn we er nog niet met de 27%. Ik kan de Minister volgen, maar er wordt geen rekening gehouden met de wijziging van de prijzen die de 27% opvullen. Ik noemde dit de volatiliteit van de markt. Er zitten meer variabelen in. In hoeverre wordt hiermee rekening gehouden?
Minister Ploumen:
Er zitten uiteraard meer variabelen in. Onderwerp van discussie is van welke kant een en ander wordt benaderd. Op welke manier worden de prijzen vastgesteld? Wat is de precieze methodiek? Het voorstel van de Commissie heeft nog wel wat open eindjes. De juristen van de Raad concludeerden eigenlijk hetzelfde. Zij zeggen dat de vraag of het instrumentarium WTO-conform is nog niet beantwoord kan worden, omdat het eraan ligt op welke manier het instrumentarium wordt ingezet. Ik zeg erbij dat er in de Raad met 28 landen soms verschillende inzichten zijn – daarom duurt het allemaal zo lang – over de wijze waarop dit onderwerp het beste kan worden aangepakt. Er moet een balans worden gevonden tussen de landen die meer gericht zijn op het beschermen van de eigen economie – volgens mij om de verkeerde reden, maar dit is een opvatting en geen feit – en de landen die meer gericht zijn op een open, eerlijke economie.
De heer Taverne (VVD):
Dat is allemaal mooi. De Minister zegt dat er nog wat open eindjes zijn, eufemistisch geformuleerd. In het eerdergenoemde advies van de Juridische dienst, dat we vertrouwelijk gaan inzien, wordt dit kennelijk ook geconstateerd. Het instrumentarium biedt echter ook kansen om de losse eindjes aan elkaar te knopen of in te vullen. Wat wordt hierbij de inzet van het kabinet?
Minister Ploumen:
De heer Taverne heeft uiteraard gelijk. Het handelsdefensief instrumentarium is altijd een moeilijk onderwerp in het debat met de 28 landen, aangezien de posities zo ver uit elkaar liggen. Zo'n debat kan gerust twee tot drie jaar lang totaal vastlopen, waardoor er geen vooruitgang wordt geboekt. We hebben dit eerder gezien. Nederland was een partij die niet gemakkelijk bewoog, maar de andere kant van het spectrum ook niet. Nederland betoont zich nu compromisbereid. De eerdere posities die Nederland innam, staan verder af van de geest van de aangenomen motie. We hebben ons richting de motie bewogen. Ik zal hierover straks meer zeggen. Nederland stelt zich tot nu toe erg constructief op. Aan de ene kant om ervoor te zorgen dat er een goede balans tussen bescherming en openheid wordt gevonden. Aan de andere kant blokkeren we door onze constructieve opstelling niet een bepaalde positie. We wachten echter op de manier waarop het Maltees voorzitterschap met voorstellen komt.
De heer Taverne (VVD):
Ik waardeer de uitvoerige toelichting, inleiding en uitleg van de Minister. Het wordt nu wel interessant, want het is nog geen antwoord op de vraag. Nederland is compromisbereid en weegt de motie een beetje af. Dat is allemaal hartstikke mooi geformuleerd, maar ik word er enigszins ongemakkelijk van. Het zijn allemaal omstandigheden, maar wat willen we nu? In hoeverre moeten andere lidstaten wellicht meer compromisbereid zijn? Nederland heeft immers een eigenbelang.
Minister Ploumen:
Ik zal het proces preciezer duiden vanuit Nederlands perspectief. Het Nederlandse kabinet nam een bepaalde positie in. De Tweede Kamer heeft die positie veranderd door middel van een motie. Zo simpel is het. Ik heb de veranderde positie ingebracht in de laatste Handelsraad. Samen met de positie van de andere 28 landen heeft onze positie op 11 december geleid tot een Raadsbesluit. Het was goed dat er een Raadsbesluit was, want het proces kan immers jaren aanlopen. Het proces is momenteel als volgt: er is een triloog. Dit betekent dat er wordt onderhandeld tussen de Raad, de Commissie en het parlement. De huidige inzet van Nederland is de Raadspositie geworden, want dat hebben we afgesproken. Het Maltees voorzitterschap gaat in onderhandeling met de andere twee belanghebbenden, de andere twee partijen. Het is doorgaans niet de bedoeling dat het voorzitterschap in de eerste onderhandelingsronde meteen de eigen positie ter discussie stelt. Een en ander is nu in de handen van het Maltees voorzitterschap. Dit maakt het des te aangelegener dat wij de Kamer elk kwartaal informeren over de voortgang in de triloogonderhandeling, voor zover er voortgang is. Een en ander leidt ofwel tot het vasthouden aan de raadspositie – dan zijn we all in the clear – ofwel tot een verandering in de raadspositie. In dat geval moeten de lidstaten bereid zijn om weer tot een compromis te komen. Ik had deze omweg moeten aangeven.
De voorzitter:
De heer Taverne nog?
De heer Taverne (VVD):
Nee.
De voorzitter:
De Minister kan verder met haar betoog.
Minister Ploumen:
Wellicht dat er na de Handelsraad van 3 maart meer zicht is op de manier waarop het Maltees voorzitterschap een en ander gaat doen en op de timing die het voor zich ziet, hoewel het altijd lastig is, omdat het erg afhankelijk is van de andere partijen. Er is geen misverstand over het feit dat we de Kamer hierover volledig en zo snel mogelijk informeren.
Mevrouw Gesthuizen vroeg op welke manier de motie is uitgevoerd, zoals ik de vraag zelf neutraal heb geformuleerd in mijn aantekeningen. Ze vroeg eigenlijk of ik het wel goed heb gedaan. Ik heb zojuist al aangegeven dat we één punt hebben moeten laten liggen, namelijk de verschepingsclausule. Dit was niet zozeer een verschil in inzicht tussen de Kamer en het kabinet. Er wordt over een heel pakket onderhandeld. Nederland was gegeven de motie bereid om een aanpassing van de lesser duty rule te accepteren. Dit wilden we eerst niet. Ik heb mij hiermee bij een paar collega's in het buitenland, in de Raad, niet heel populair gemaakt. Ik kreeg zowel sms'jes als: «Oh? Over to the dark side?» als: «Wat fijn dat we het nu eens zijn.» Ik zal niet zeggen van wie, maar dit om aan te geven dat er sprake was van een duidelijke verandering van positie. Wij hadden graag een verschepingsclausule erin gehad. Als een partij onderweg is, op welke manier en op welk moment heeft zo'n maatregel dan effect op de lading? Hier moesten we iets laten liggen. We hebben naar aanleiding van de motie geprobeerd om met een aantal gelijkgezinde lidstaten alvast voorwerk te doen om tot een compromis te komen. Dit is op zich gelukt. Wij hebben onze positie veranderd. Dit is de manier waarop we uitvoering hebben gegeven aan de motie, met daarbij alle dilemma's die we heel goed kennen.
Dan kom ik op de extra effectenanalyse. Ik begrijp de vraag, maar ik ga toch zeggen dat dit moeilijk is. Om twee redenen. Ten eerste: er zijn consultaties geweest met het bedrijfsleven. De staalsector was hierbij, maar ook andere sectoren die ermee te maken kunnen hebben. Antidumping en antisubsidie gaan natuurlijk niet alleen over staal, maar ook over andere producten. De effecten zijn heel divers, omdat de belangen van de verschillende sectoren heel divers zijn. Het gaat van aardappelzetmeel tot fietsen, om maar iets te noemen. Sommige bedrijven en producenten hebben er baat bij dat er meer bescherming komt. Andere bedrijven hebben juist baat bij goedkope importen. We willen recht doen aan deze twee partijen. Het is moeilijk om de effecten te berekenen, omdat het zo breed en divers is. Als we het preciezer willen doen, moet er meer bedrijfsvertrouwelijke informatie op tafel komen. Dit willen de bedrijven niet. Anders gezegd: ze zijn heel erg terughoudend. Laten we het erop houden dat ze er niet erg happig op zijn. Ten tweede, en dit is wellicht een veel groter bezwaar, hangen de effecten samen met de manier waarop de Commissie de voorstellen wil uitvoeren. Dan komen we weer bij waar we begonnen, namelijk dat dit heel erg moeilijk te zien is. Zo'n effectenrapportage zal niet meer informatie geven dan we tot nu toe al hebben.
De Partij van de Arbeid vroeg wat de consequenties zijn voor de minst en minder ontwikkelde landen. De WTO-regelgeving vereist dat de lidstaten bijzondere voorzichtigheid hanteren als ze maatregelen willen nemen tegen ontwikkelingslanden. Anders gezegd: dat doe je eigenlijk niet. De situatie dat een minst ontwikkeld land een sector heeft die zo groot en zo goed ontwikkeld is dat die een bedreiging vormt voor een Nederlandse sector, doet zich niet voor. Die situatie is er niet. Desalniettemin is opgeroepen tot voorzichtigheid. De regels zijn al in lijn met de zorgen die de heer Vos uitte, want wij delen deze zorgen.
De heer Vos wees nog op feit dat er advies is gevraagd aan de Juridische dienst over het wel of niet toepassen van de lesser duty rule. We hebben het gehad over het juridische advies. Dit betrof echter niet de lesser duty rule, maar het wijzigingsvoorstel naar aanleiding van de market economy status van China. Er is dus sprake van een kleine spraakverwarring, maar die is bij dezen opgelost. Ik meen dat ik alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
We gaan verder met een tweede termijn van de Kamer. Ik hanteer een spreektijd van drie minuten per fractie.
De heer Taverne (VVD):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar uitvoerige beantwoording en toelichting. Ik constateer dat zij tot nu niet alleen gedaan heeft wat zij kon, maar dat zij vooral ook gedaan heeft wat de Kamer wenste. Het is nu vooral een kwestie van goed volgen. Daarnaast is het aan deze Kamer en de toekomstige Kamer om de kwartaalrapportages heel precies te lezen en er even scherp en alert op te zijn als zij tot nu toe is geweest.
Naar aanleiding van de eerste termijn van de Minister heb ik eigenlijk geen vragen. Het is heel plezierig dat ik dit algemeen overleg van mijn collega heb mogen overnemen, omdat we hebben gesproken over banen in Nederland. Dit is heel treffend. Ik heb de Minister namelijk eerder vooral getroffen over haar andere portefeuilleonderdeel, te weten ontwikkelingssamenwerking. Daarbij ging het heel vaak over banen in andere landen.
Ik sluit af door mijn dank uit te spreken aan de Minister voor de samenwerking en de debatten.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Ik ben voor dit moment ook tevreden met de informatie die we hebben gekregen. Ik blijf me wel zorgen maken, omdat we nog niet precies weten welke kant het schip uiteindelijk opvaart. Ik vraag de Minister om de Kamer zeer ruim te blijven informeren. We kunnen het debat hierover wat mij betreft ieder moment aangaan.
Ik denk niet dat we nog verder met elkaar moeten debatteren in een VAO, maar ik houd de komende dagen een heel klein slagje om de arm. Ik laat het op tijd weten.
De heer Jan Vos (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de wijze waarop zij de vragen heeft beantwoord, zoals altijd zorgvuldig en to the point. Ik dank haar ook voor de wijze waarop zij de Kamer op de hoogte heeft gehouden en de wensen van de Kamer heeft ingebracht in Europees verband. Ik wens nog wat nadere informatie op twee punten. Het eerste punt betreft de opkomende economie. De Minister heeft geantwoord ten aanzien van de least developed, de minst ontwikkelde landen. Mijn vraag richt zich specifiek op de meer opkomende landen, waar wel degelijk verstoringen kunnen optreden en waar het natuurlijk wat lastiger kan liggen.
Het tweede punt betreft de vraag of ik goed begrijp dat de Minister nog eens bekijkt hoe het precies zit met de status van China. Ik heb even gegoogeld. De aanwezigen denken wellicht dat ik een beetje ongeïnteresseerd op mijn telefoon kijk, maar ik zoek natuurlijk uit hoe het zit en probeer een en ander te achterhalen op het web. Ook daar is sprake van enige verwarring, omdat het een politieke status betreft die uiteindelijk wordt toegekend. Ik ben benieuwd hoe het nu daadwerkelijk zit.
Voorzitter: Gesthuizen
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Wat mij in het bijzonder is bijgebleven en wat vooropstaat, is dat heel veel effecten voor Nederland blijken af te hangen van de wijze waarop de Commissie uiteindelijk met de maatregel omgaat. Naar mijn beleving is het gewoon een black box. We kunnen niet voorspellen hoe de maatregel precies uitpakt voor verschillende sectoren in Nederland. We hopen dus maar dat het grosso modo goed uitpakt voor Nederland. Zo vertaal ik even het standpunt van het kabinet. Dit is nu precies een van de redenen waarom de PVV nogal moeite heeft met de Europese Unie. Laat ik het toch vertalen naar een positief bedoelde vraag. Zijn er straks onderweg, wellicht ook op het moment dat de maatregelen door de Commissie concreet worden toegepast, nog mogelijkheden voor de parlementen van de eurozone om bij te sturen en compensatie voor bepaalde sectoren te vragen?
Voorzitter: De Roon
Minister Ploumen:
Voorzitter. Ik begin met de laatste vraag, die ik zeer goed begrijp. Ik zie het advies van de Juridische dienst als een steun in de rug om ook in deze fase te blijven aandringen op meer precisie en om desnoods – daar wil ik echt naar kijken – de Commissie te vragen of er bijvoorbeeld scenario's of modelberekeningen mogelijk zijn waardoor we net wat meer grip krijgen op de wijze waarop een en ander geschiedt. Dit zeg ik graag toe.
Er zijn meer maatregelen waarbij de wijze van uitvoering bepalend is. Dat is nu eenmaal zo. De ervaring van de afgelopen jaren leert wel dat er politieke interventiemogelijkheden zijn. Zo heb ik met enige regelmaat brieven aan de Commissie gestuurd – ik, zei de gek – soms alleen en soms met andere landen, over de manier waarop een bepaalde maatregel genomen werd en de impact ervan. We hebben hele debatten gehad over zonnepanelen. Het feit dat we toch een soort coalitietje konden bouwen in de Raad resulteerde soms in een wijziging, een aanpassing, een vertraging of een versnelling. Als het kabinet de juiste alertheid houdt, kunnen we maximaal invloed uitoefenen, ook op specifieke maatregelen en niet alleen op het kader waarbinnen de maatregelen genomen worden. We moeten er echter wel bovenop zitten. Ik kan hierop een stemadvies laten volgen, maar dat vindt de voorzitter vast niet goed. Dit was een luchthartige afsluiting van een ernstige kwestie. Ik begrijp de vragen en het kabinet deelt de zorgen van de Kamer. We kunnen afwachten hoe het uitpakt, maar dat is mij echt een beetje te laks. Er zijn interventiemogelijkheden en die blijven we benutten.
De heer Vos vroeg hoe het zit met opkomende economieën. Het antwoord is een beetje in lijn met wat ik net zei. Op het moment dat een opkomende economie heel fragiel is, vormt ze nog geen bedreiging. Het feit dat een opkomende economie een zekere bedreiging kan worden, is niet leuk maar wel de bedoeling. Dan treden de WTO-regels in werking dat er een zekere terughoudendheid wordt betracht in het gebruik van handelsdefensieve maatregelen. Ik ken geen kwestie waarbij dit niet zo is. We moeten ons eraan houden.
Ik zeg mevrouw Gesthuizen toe dat ik de Kamer inderdaad zeer ruim zal informeren, zowel inhoudelijk als qua timing. Ik wacht dus niet op een kwartaalrapportage als het verstandig is om de brief overmorgen te versturen. Laten we dit gewoon met elkaar afspreken. We staan aan dezelfde kant. Ook als we niet aan dezelfde kant staan, is mij er veel aan gelegen de Kamer ruim, tijdig, voldoende en desnoods vertrouwelijk te informeren.
Ik dank de leden van de commissie die ik zowel hier als plenair niet zal terugzien. Dat ligt niet aan mij, maar aan hen. Zij nemen namelijk alle drie afscheid als Kamerlid. De voorzitter is eigenlijk mijn reddingsboei geworden, wat na vier jaar toch wel een interessante ontknoping is. Ik dank de voorzitter en de leden van de commissie voor de debatten die we hebben gehad. Ik heb mij altijd zeer aangemoedigd gevoeld om op het scherpst van de snede te opereren. Mede onder aanmoediging van deze leden heeft het kabinet een aantal stappen gezet die het uit zichzelf anders niet zo snel of misschien zelfs helemaal niet had gezet. Ik heb hen dus altijd als een steun in de rug ervaren, hoewel ze soms ook, zoals het hoort, lieve lastpakken waren. Wellicht is dit niet voor het verslag, maar het staat er al in.
De voorzitter:
Ik dank de Minister voor haar beantwoording in tweede termijn. Er zijn geen vragen meer van de zijde van de Kamer.
Ik ga over tot het voorlezen van de toezeggingen en de afspraken zoals de griffier ze heeft genoteerd. Ik vraag alle commissieleden om goed op te letten of ik een en ander verwoord zoals zij het voor ogen hadden. Ik begin met de toezeggingen.
– Het advies van de Juridische dienst van de Raad inzake de WTO-conformiteit zal ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer worden toegezonden.
De Minister knikt. De Kamer heeft besloten tot een schriftelijk overleg over de RBZ-Handelsraad waarvoor zij haar inbreng op 23 februari moet leveren. Is het mogelijk om het advies voordien toe te zenden?
Minister Ploumen:
Dat is zeker mogelijk. Ik ben nog vergeten een toezegging te doen. Mag dat alsnog?
De voorzitter:
O jee. Dat is een andere figuur, maar ga uw gang.
Minister Ploumen:
Ik zeg toe om te bekijken op welke manier de market economy status is vastgelegd in de WTO-publicaties. Laat ik het zo maar even formuleren. De heer Vos, mevrouw Gesthuizen en de heer Taverne hebben hierover vragen gesteld.
De voorzitter:
We hebben het de Minister min of meer horen zeggen. Zij formuleert het nu nog even heel scherp.
Ik ga verder met de zogeheten informatieafspraken. Ik heb de navolgende twee genoteerd:
– De Minister informeert de Kamer tijdig, in ieder geval per kwartaal, over de stand van zaken tijdens de onderhandelingen, inclusief de opties die gevolgen hebben voor belangrijke elementen van de voorgestelde maatregelen en de Nederlandse inzet en die ter besluitvorming voorliggen in de Raad en onderliggende overlegfora.
– De Minister informeert de Kamer zodra er in de onderhandelingen meer duidelijkheid bestaat over de effecten van de voorgenomen maatregelen voor de relevante Nederlandse sectoren en de werkgelegenheid.
Deze twee informatieafspraken moeten plenair worden vastgesteld via een stemming in de Kamer. Tot die tijd zal het behandelvoorbehoud blijven bestaan. Het doel van de Voorzitter is dat de stemming donderdag 23 februari aanstaande zal plaatsvinden. Ik heb niet gehoord dat iemand een VAO wil aanvragen. Mevrouw Van Gesthuizen maakte een klein voorbehoud. Mocht zij de komende dagen toch besluiten tot het aanvragen van een VAO, dan zal ook hierover op 23 februari a.s. een stemming plaatsvinden.
Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng, de Minister voor haar beantwoording en eenieder voor de getoonde belangstelling.
Sluiting 15.26 uur.