Vastgesteld 31 januari 2012
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 21 december 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 23 september 2011 met de aanbieding van het rapport «Het Nederlandse wapenexportbeleid in 2010» (22 054, nr. 178);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 13 december 2011 met de Rapportage wapenexportbeleid eerste helft 2011 (22 054, nr. 180);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 december 2011 met de reactie op de moties van de leden Jasper van Dijk (22 054, nr. 173) en El Fassed (22 054, nr. 172) met betrekking tot het Nederlandse wapenexportbeleid (22 054, nr. 179);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 12 december 2011 inzake het fiche Verordening controle op handel in goederen voor tweeërlei gebruik (22 112, nr. 1285);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 19 december 2011 met het Verslag van de Vierde Toetsingsconferentie Conventie inzake Bepaalde Conventionele Wapens (CCW) (22 054, nr. 188);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 20 december 2011 met de aanbieding van de reactie op het rapport «Lessons from MENA» (22 054, nr. 189).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Franke
Voorzitter: Paulus Jansen
Griffier: Peen
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Eijsink, El Fassed, Paulus Jansen, Koppejan, Schaart, Verhoeven, Van Vliet en Voordewind,
en staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Ik heet de bewindspersonen, de collega's en de belangstellenden in de zaal van harte welkom. We hebben twee uur uitgetrokken voor dit overleg met twee bewindspersonen en acht sprekers. De spreektijd in eerste termijn is vijf minuten, zonder interrupties op elkaar. Vervolgens kunnen we nog een redelijke tijd uittrekken voor het debat met de bewindspersonen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Tientallen tanks uit Saudi-Arabië leidden eerder dit jaar een keiharde aanval in Bahrein op demonstranten voor vrijheid en democratie. In Bahrein zijn demonstraties met geweld neergeslagen en in Saudi-Arabië is elke vorm van protest verboden en is basaal respect voor mensenrechten ver te zoeken. De verkoop van wapens aan zo'n land, waarbij totaal voorbij wordt gegaan aan mensenrechten of de risico's op mensenrechtenschendingen, is ronduit onacceptabel. Ook dit kabinet leek zich dat te realiseren, in verlegenheid gebracht door de beelden van pantservoertuigen die Nederland zelf een aantal jaren geleden heeft geëxporteerd naar Bahrein en Egypte. Het doorzetten van het wapenexportbeleid zonder zelfkritiek is onverstandig, zei staatssecretaris Bleker dit voorjaar. Het zal duidelijk zijn dat wij lessen hebben geleerd, voegde de minister van Buitenlandse Zaken eraan toe.
Deze uitspraken blijken nog steeds een lege huls te zijn. Uit de overzichten blijkt dat Nederland in 2011 nog royaal wapens exporteert naar landen als Saudi-Arabië, Turkmenistan en Egypte. Daarbij kwam nog de brief van de bewindslieden over mijn motie om geen wapens te leveren aan Saudi-Arabië en de motie van collega Jasper van Dijk over dictaturen. Deze kabinetsbrief slaat volledig de plank mis. De regering heeft zelf besloten tot strikt beleid dat wapendeals uitsluit met regimes als Saudi-Arabië, totdat dit land verbetering laat zien op het gebied van democratie en het voorkomen van mensenrechtenschendingen. In deze brief doen de bewindslieden net alsof het rekening houden met risico's van mensenrechtenschendingen bij exportvergunningen iets nieuws is. Dat is pertinente onzin. Het Europees gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport verwijst al naar de op de toekomst gerichte risicoanalyse. Dat in de eerste helft van 2011 wapens en componenten zijn geleverd aan Egypte, Saudi-Arabië en zelfs het repressieve Turkmenistan laat zien dat de Kamer eerder geïnformeerd moet worden over wapenexportaanvragen. De export naar deze controversiële eindbestemmingen is onder de 1 mln. Ik wil dat deze Kamer net als het Amerikaanse Congres wordt geïnformeerd over vergunningaanvragen, zodat volwaardige inspraak mogelijk is. Ik overweeg hierover een motie. Als dit kabinet het eigen beleid serieus neemt, zou het deze moties als ondersteuning van beleid hebben moeten typeren. Zolang dit kabinet het verloren vertrouwen niet terugwint, zal de Kamer extra moeten controleren. Als klap op de vuurpijl zei minister Hillen bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Defensie dat hij als koopman van overtollig defensiematerieel geen moraal heeft. Juist de levering van overtollig defensiematerieel aan Egypte en Bahrein was de reden van de deemoedige houding van de hier aanwezige bewindspersonen. Ik hoor graag van hen of de minister namens hen gesproken heeft. Hoe beoordelen zij het feit dat dit kabinet maatschappelijk verantwoord ondernemen vraagt van elke onderneming terwijl de minister van Defensie alles in handen legt van de vergunningverlenende instanties? Hoort het kabinet niet met één mond te spreken en klopt het dat wanneer Nederland zelf overtollig materieel in de etalage heeft staan, regels versoepeld of eenvoudig omzeild worden en moties niet uitgevoerd worden?
In 2012 zullen in internationaal verband twee stappen gezet worden om het wapenexportbeleid aan te scherpen: de herziening van het Europees gemeenschappelijk standpunt en de onderhandelingen voor het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties. Het is noodzakelijk dat er een robuust en stevig verdrag komt dat beoogt mensenrechten te beschermen. Daarbij denk ik aan het uitbreiden van het verdrag naar traangas en ander materieel dat door politie en veiligheidsdiensten gebruikt wordt in repressieve landen. Gaat de regering zich daarvoor inzetten? De ernstige schendingen in landen als Egypte, Bahrein en Syrië, die gepaard gaan met deze typen wapens, tonen aan hoe belangrijk en urgent dat is.
De minister vindt dat de EU actie moet ondernemen onder meer op het gebied van de restrictie op de uitvoer van internetfiltertechnologie. Met het groenboek over de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik wordt een nieuwe herziening in gang gezet. Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat er een verbod of een vergunningsplicht komt voor de uitvoer van deze dual-usegoederen? Graag hoor ik van de bewindslieden wat de Nederlandse inzet voor het wapenhandelsverdrag zal zijn. Ik maak mij namelijk zorgen over de richting die het op gaat. Ik wil geen herhaling zien van de halfzachte houding van Nederland bij de recente onderhandelingen in Genève over het clustermunitieverdrag.
Op 27 oktober jongstleden stuurde Angela Merkel voorstellen aan de Europese Commissie om criteria te versoepelen. Het woord «mensenrechten» kwam in het 21 pagina's tellende document niet voor. Klopt dat? Daar komt bij dat minister Hillen, de koopman zonder moraal, gezamenlijk met Duitsland de verkoop van overtollig defensiematerieel wil doen. Ik begrijp dat hiervoor een catalogus is opgesteld, waarbij ook wordt besloten welk materieel aan welk land wordt aangeboden. Klopt het dat Saudi-Arabië en Indonesië daarbij op geen enkel bezwaar stuiten als het gaat om mensenrechten? Kan het kabinet dit document delen met de Kamer?
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Soevereine landen hebben het recht om zichzelf te bewapenen en te verdedigen. Wapenhandel is als gevolg daarvan geoorloofd, maar gelukkig zijn er criteria. Zo moet er niet worden geleverd aan landen die de mensenrechten schenden of landen in een spanningsgebied. Naar het oordeel van de SP zouden criteria veel strikter moeten worden toegepast. Dat is ook de strekking van de aangenomen moties van mijn collega Jasper van Dijk en El Fassed die niet door de regering worden uitgevoerd. Weigeren een motie uit te voeren is alleen te rechtvaardigen op zwaarwegende en deugdelijke gronden. Die zijn naar de opvatting van de SP niet aan de orde. Volgens het kabinet staan de moties op gespannen voet met Europese afspraken, maar hoe zit het dan met artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt van de EU, waarin wordt gesteld dat afspraken de lidstaten niet verhinderen om een restrictiever nationaal beleid te voeren? Hoe legt het kabinet dit artikel dan uit? Volgens de minister kan een politieke uitspraak van de Kamer niet dienen als juridische afwijzingsgrond. Zo moeten de moties ook niet worden opgevat. Ze dienen te worden opgevat als een nadere precisering van de criteria voor wapenexport. Het kabinet is kennelijk niet tot die lezing bereid. Dat duidt op onwil in plaats van juridische onmogelijkheid. Graag een reactie.
Als derde argument stelt het kabinet dat de motie over Saudi-Arabië de facto op een wapenembargo neerkomt, dat Nederland in het verleden nooit zou hebben ingesteld. Is het kabinet vergeten dat direct na de kernproeven in 1998 onder oud-minister Van Mierlo besloten werd tot een stop op wapenleveranties aan India en Pakistan, zonder dat daarover overeenstemming was in Europa? Overigens schrijft het kabinet in de brief dat wapenvergunningen met betrekking tot Saudi-Arabië voorlopig worden aangehouden. Ook dat is een duiding dat het kabinet hierbij wel beleidsruimte voor zichzelf ziet.
Er is ook nog een meningsverschil over de risicoanalyse. Het kabinet denkt nog steeds via een risicoanalyse op basis van het eindgebruik van de goederen en de situatie in het land te kunnen voorspellen of een wapen mogelijk tegen de eigen bevolking of bij een intern conflict wordt gebruikt. Die inschatting heeft bij leveranties aan landen in de Arabische regio volledig gefaald. Zijn mensenrechtenschendingen en het ontbreken van vrije verkiezingen niet de beste voorspellers van een mogelijk dergelijk misbruik in de toekomst? Bij landen in de Arabische regio is dat volledig uitgekomen. Waarom zou je wachten tot die wapens daadwerkelijk tegen de eigen bevolking worden ingezet? De houding van het kabinet was steeds «ja, mits», terwijl «nee, tenzij» veel verstandiger zou zijn geweest. Is de minister bereid, uit te spreken dat het met de kennis van nu beter was geweest om helemaal geen wapens te leveren aan Syrië, Egypte en sommige andere landen in de regio? De minister wil wapenleveranties aan Saudi-Arabië aanhouden. Dat is terecht, want het land speelde een kwalijke rol bij de opstand in Bahrein. Maar waarom bepleit hij geen EU-wapenembargo? Als hij zegt dat Nederland dat niet moet doen, op goede gronden, waarom zouden andere EU-lidstaten dat dan wel moeten doen? Ik wijs nog maar eens op het probleem dat de EU-criteria voor wapenleveranties door verschillende landen verschillend worden geïnterpreteerd. Dat is een probleem. Het kabinet schrijft dat het criterium «risico van mogelijk misbruik tegen de eigen bevolking» al een aanscherping is van Europese afspraken. Maar staat niet in criterium 2 van het Europees gemeenschappelijk standpunt dat een duidelijk risico dat goederen voor binnenlandse onderdrukking worden gebruikt, een reden moet zijn om een vergunning te weigeren? Waaruit bestaat dan de aanscherping van het kabinet?
Ik kom te spreken over recente leveranties. Kan het kabinet aangeven hoe de door de Kamer gewenste aanscherping, die deels is toegezegd door het kabinet, haar effect heeft gehad op verleende wapenexportvergunningen in de eerste helft van 2011? Waarom is bijvoorbeeld een wapenleverantie aan Egypte toegestaan terwijl nog sprake is van een instabiele overgangssituatie? Is er niet alle reden, los van het type militair goed, om op basis van spanningen, conflicten en ontwikkelingscriteria elk goed te weigeren? Gisteren noemde ik in het debat over Latijns-Amerika ook al Colombia. Daar is dit jaar aan geleverd in de categorie wapens en munitie. Colombia is al jaren verwikkeld in een bittere binnenlandse strijd. Waarom wordt dat niet aangemerkt als spanningsgebied?
Naar de opvatting van de SP moeten niet alleen de criteria voor wapenexport strikt worden nageleefd, maar moet er ook een uitbreiding komen. Ook wapendoorvoer via Rotterdam of Schiphol zou gecontroleerd moeten worden. Duitsland kan op dit gebied dienen als voorbeeld. Is het kabinet bereid, de Duitse praktijk over te nemen en deze ook in Europees verband te bepleiten?
Ten slotte. Voor leveranties onder NAVO-lidstaten geldt geen criterium. In het verleden heeft dat geleid tot Nederlandse leverantie van 155 mm artilleriegranaten en F-16's aan Turkije. Die zijn wel degelijk ingezet bij schendingen van mensenrechten in Turkije. Is het niet hoog tijd om intern in de NAVO leverantie aan andere lidstaten ter discussie te stellen?
Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Ik hoor van mijn collega's ter rechterzijde veel wapengekletter, maar bij verantwoord wapenexportbeleid, restrictief en transparant, horen scherpe criteria en rechtvaardige individuele toetsing. De VVD is van mening dat de criteria die in Europa zijn afgesproken, hieraan voldoen. Die criteria moeten echter wel in heel Europa op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden. Alleen op die wijze kunnen we komen tot een level playing field, waar het Nederlands bedrijfsleven nu te maken heeft met strengere regels dan de Duitse of Belgische concurrenten. De VVD hecht veel belang aan zekerheid van regelgeving voor bedrijven, ook voor deze bedrijven, die innovatief en R&D-gerelateerd zijn, die zorgen voor hoogwaardige werkgelegenheid en die bijdragen aan de goede exportpositie van ons land. Concreet: het gaat om 17 000 arbeidsplaatsen in Nederland.
Natuurlijk is het van belang om na te gaan of de in Nederland ontwikkelde en geproduceerde hoogwaardige apparatuur niet wordt ingezet voor verkeerde doeleinden, maar de VVD wil niet dat Nederland eenzijdig zijn wapenexportbeleid moet gaan aanpassen. Juist omwille van het eerder genoemde level playing field moeten dit soort zaken minimaal op EU-niveau geregeld worden, wat we ook doen. Nederland past uiteraard de internationale wapenembargo's toe die zijn afgesproken binnen de EU, de OVSE en de VN. Het heeft mijns inziens echt geen zin als Nederland individueel wapenembargo's gaat afkondigen, zoals sommige partijen hier aan tafel willen. Als we dat wel doen, gebeuren er twee dingen. Ten eerste staat een ander bedrijf uit een ander land meteen klaar om de plek van de Nederlandse leveranciers over te nemen. Ten tweede komen Nederlandse bedrijven in de problemen met hun lopende contracten. Het is echt niet te verkopen dat een Nederlands bedrijf geen exportvergunning krijgt, maar zijn Franse of Belgische concurrent wel. Een wapenembargo is slechts effectief als het internationaal is afgestemd en geïmplementeerd. Ik vraag de minister en de staatssecretaris of het mogelijk is dat bij de aangekondigde aanscherping van het beleid voorkomen wordt dat Nederlandse bedrijven strengere regels moeten volgen dan hun Europese concurrenten, die wel vergunningen krijgen en wel kunnen leveren. Ook hoor ik graag van hen hoe zij gaan zorgen dat de problemen voor bedrijven ten aanzien van bestaande contracten met bijvoorbeeld landen in het Midden-Oosten worden opgelost. Ik ben namelijk bang dat een en ander ook gevolgen gaat hebben voor civiele opdrachten als we nog langer onduidelijk blijven en geen betrouwbare handelspartner zijn. De aangehouden aanvragen voor vergunningen voor leveranties aan de Arabische regio liggen al sinds maart op het bureau van de minister. Wat de VVD betreft, kunnen die vergunningen snel ondertekend en verleend worden en het bureau verlaten. Duidelijkheid hierover moet zo snel mogelijk komen, voordat dit negatief gaat afstralen op andere sectoren. Partners en klanten van de defensiegerelateerde bedrijven, maar dus ook andere bedrijven, beginnen onrustig te worden en begrijpen niet waarom andere Europese landen wel mogen leveren. Hoelang gaan we dit nog volhouden? Hoe verkoop je aan een Nederlands bedrijf dat het geen vergunning krijgt, maar een Franse dochter wel?
Kortom, de VVD vindt niet dat we op nationale titel het exportbeleid moeten gaan verscherpen. De VVD vindt dat de aangehouden aanvragen snel moeten worden afgewikkeld in het belang van onze internationale handels- en concurrentiepositie.
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Mijn fractie heeft voor moties gestemd van de SP en GroenLinks over wapenexportvergunningen naar landen zonder vrije verkiezingen en specifiek naar Saudi-Arabië. In de brief van de staatssecretaris staat dat de eerste motie te generiek is en dat de regering daar niet op in kan gaan. Daarbij wordt onder meer verwezen naar het gemeenschappelijk standpunt van de EU en naar individuele wapenembargo's. Op dit punt sluit ik mij aan bij de vragen van collega Van Bommel. In het gemeenschappelijk standpunt staat duidelijk dat lidstaten in strengere zin kunnen afwijken. Dat acht ik niet in overeenstemming met de brief van de staatssecretaris. Ik krijg daar graag een toelichting op, want wij willen graag de juiste informatie hebben.
Datzelfde geldt voor het individuele wapenembargo. Wij zijn geen voorstander van iedere keer een individueel wapenembargo, maar zouden graag zien dat we wat meer duidelijkheid krijgen van de regering over het toepassen of het verlenen van wapenexportvergunningen. Een voorbeeld is Saudi-Arabië, een land dat mensenrechten schendt. Waarom worden die daar geschonden? Het is een land waar de sharia geldt. Alle lidstaten van de OIC, de Organisatie van de Islamitische Conferentie, hebben hun handtekening gezet onder alle artikelen van de Verklaring van Caïro, de Cairo Declaration. In artikel 24 en 25 daarvan staat letterlijk dat alle vrijheden en alle mensenrechten ondergeschikt zijn aan de sharia. Al die lidstaten, enige tientallen, hebben die artikelen volmondig ondertekend. Er mag dus van uitgegaan worden dat ze daar ook achter staan. Ik vraag de staatssecretaris of dat in overeenstemming is met normen en internationale criteria voor het verlenen van wapenexportvergunningen naar landen die wel of geen mensenrechten schenden. Hoe ziet de staatssecretaris die relatie?
Wat is precies de rol van het Wassenaar Arrangement, waar Nederland blijkbaar in participeert, in de duidelijkheid en transparantie over de wijze waarop Nederland omgaat met het verlenen van wapenexportvergunningen? Ik begrijp dat als daar een beslissing wordt genomen of een lijst wordt samengesteld, die een-op-een wordt toegepast in het gemeenschappelijk standpunt van de EU. Klopt dat en, zo ja, waarom is dat eigenlijk? Wie participeren in dat Wassenaar Arrangement? Wat is de status van dit voor mij niet transparante forum?
We hebben het specifiek gehad over de wapenexportvergunningen naar Saudi-Arabië. Die worden aangehouden. Mijn fractie vindt dat een goede zaak. Wij vragen de staatssecretaris of hij doorgaat met het aanhouden daarvan en, zo ja, hoe lang hij dat van plan is. Wat is de horizon op dit punt?
Als we spreken over wapenexportvergunningen die wellicht niet meer verleend moeten worden voor dictaturen, onder andere voor islamitische dictaturen, streeft mijn fractie, hoewel het moeilijk is, naar het door mevrouw Schaart aangehaalde level playing field. Op welke concrete wijze spant de Nederlandse regering zich in om ervoor te zorgen dat als wij geen wapenexportvergunningen besluiten te verlenen, landen die gelijkwaardige wapentechnologie produceren, dat ook niet doen? Hoe ver gaat die lijn? Ik wil daar zo dadelijk in een paar kernachtige zinnen meer duidelijkheid over hebben.
Ik heb nog een specifieke vraag over de compensatieorders voor de Nederlandse defensie-industrie. Welke rol speelt het Nederlandse mkb daarin? Vindt er nog een nadere afbakening plaats van de bedrijven waaraan compensatieorders worden verleend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou die eruit zien?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Allereerst ga ik in op wapenexport en de Arabische Lente. De Arabische Lente heeft aangetoond dat het Nederlandse wapenexportbeleid op onderdelen aangepast zou moeten worden. We zijn met de neus op de feiten gedrukt in Libië. Het jaar 2012 biedt goede mogelijkheden om die aanpassingen te doen, want de COARM, het EU-orgaan dat het wapenexportbeleid met betrekking tot conventionele wapens bespreekt, zal een herziening van het gemeenschappelijk standpunt van de EU moeten gaan ontwikkelen. Dat geeft nieuwe kansen. Ook het VN wapenhandelsverdrag moet zijn beslag gaan krijgen in 2012. Dat zijn allemaal uitdagingen en kansen voor deze regering om het wapenexportbeleid ook in Europees verband en in VN-verband aan te scherpen aan de nieuwe realiteit, waar we ons op dit moment in bevinden.
Na het laatste AO over wapenexportbeleid zijn daar twee moties voor ingediend. De regering heeft die moties helaas naast zich neergelegd. Dat betreuren wij, want die waren juist een aanzet voor de regering, die ook wil bewegen, maar die vervolgens suggesties van de Kamer naast zich neerlegt. Begrijp ik de minister echter goed dat aan de motie over Saudi-Arabië juist wel gehoor is gegeven? In de brief staat dat de wapenvergunningen naar Saudi-Arabië worden aangehouden. Dat houdt toch in dat de motie van collega El Fassed de facto wordt uitgevoerd? Zo ja, tot wanneer worden die vergunningen aangehouden?
We hebben een lijstje ontvangen met een aantal landen waarmee Nederland handel drijft in wapens en wapenonderdelen. Mijn fractie maakt zich daar grote zorgen over. Ik leg die bij het kabinet neer. Ten eerste Turkmenistan, een land dat regelmatig de mensenrechten schendt. Amnesty heeft daar een uitgebreid rapport over uitgebracht, dat mede gaat over de godsdienstvrijheid. Hoe kan het dat Nederland dan toch voor 6,8 mln. aan wapens en wapenonderdelen van categorie 10 levert? Om welke wapenonderdelen gaat het? Kan de minister daar informatie over verstrekken? Hoe verhoudt zich dat met de criteria 2 en 3 van het wapenexportbeleid? Is de minister bereid, de export aan Turkmenistan op te schorten, net zoals die aan Saudi-Arabië? Zo nee, waarom niet?
Ten tweede Egypte. We hebben de rupsvoertuigen en pantservoertuigen gezien die op mensen hebben ingereden. Ook Nederland heeft daar onderdelen voor geleverd. Moeten we niet de hand in eigen boezem steken en stoppen met die leveringen? Immers, terwijl het debat hier aan de gang is, vallen er nieuwe slachtoffers. Het maakt mij niet uit met welke wapens dat gebeurt, maar het signaal dat op zulke grove wijze de mensenrechten worden geschonden, is toch sterk genoeg voor Nederland om conclusies te trekken en op dit moment geen wapenonderdelen meer aan Egypte te leveren? Is de regering daartoe bereid? Vanaf maart worden de vergunningen aangehouden. Wordt dat ook voortgezet?
Ten derde Jordanië. Het gaat hierbij om de verkoop van 121 kanonnen, van 441 pantservoertuigen, van rupsvoertuigen, van trucks, van munitie, terwijl ook daar de mensenrechtenschendingen doorgaan. Er wordt gemarteld en vrouwenrechten zijn zeer beperkt. Erkent het kabinet dat er risico's zijn dat wapens en wapenonderdelen gebruikt worden tegen de eigen bevolking? Moeten we niet serieus overwegen om die vergunningen aan te houden? Graag een reactie.
Ten vierde Libië. We hebben hier een brief over gehad. Eerst bleek het een negatief advies te zijn vanuit Buitenlandse Zaken om het niet te doen. Vervolgens oefende Thales druk uit. Dat leidde tot een positief advies, dat op 3 februari leidde tot de uitvoer van verschillende onderdelen. Kan de minister dit bevestigen? Erkent hij dat we grote fouten hebben gemaakt met de vergunning aan Libië? Ziet hij aanleiding om grote terughoudendheid te betrachten met betrekking tot vergunningen aan dictatoriale regimes, zoals het regime onder Kadhafi?
Ten vijfde Thailand, waar grensconflicten spelen met Cambodja. Ook daar hebben we wapens aan geleverd. Van beide kanten werd geschoten met groot en klein geschut. Thailand heeft zelfs clustermunitie gebruikt. De levering betrof in 2010 luchtafweergeschut, apparatuur voor radarvuurleiding et cetera. Hoe verhoudt zich dat tot criterium 4 van het wapenexportbeleid?
Waarom overweegt het kabinet niet de suggesties die hier zijn gedaan en die zijn aangeleverd vanuit het veld om een «nee, tenzij»-beleid te voeren voor landen die op dit moment mensenrechtenschendingen begaan? Diverse criteria kunnen worden gehanteerd. Zo zou de legitieme defensiebehoefte moeten worden aangetoond. Als je wel zou leveren, moeten er overtuigende garanties zijn dat wapens niet tegen burgers worden ingezet. Ook moet de besluitvorming in het land dat tot aankoop wil overgaan, op democratische wijze tot stand zijn gebracht. Graag een reactie.
Twee weken geleden is een motie aangenomen over clustermunitie en het protocol, dat gelukkig niet is aangenomen. Gaat het kabinet die motie uitvoeren, dus blijft het inzet plegen om een internationaal verbod van clustermunitie te bewerkstelligen? Wanneer ontvangt de Kamer het wetsvoorstel voor het verbod op investeringen in clustermunitie?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Het laatste overleg over wapenexportbeleid vond plaats op 23 maart. «Het overleg vond op een bijzonder moment plaats. De onrust in verschillende landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten domineerde al wekenlang het nieuws en wierp een ander perspectief op bepaalde wapenexporten en afstotingszaken van overtollig defensiematerieel. Het unieke karakter van het moment leefde niet alleen in de Kamer maar ook bij het kabinet.» Dit is een citaat uit de brief van 10 juni van de bewindslieden. Als ik de brief en het rapport nu voor mij leg, is het opvallend dat de bewindslieden wel in het begin van de brief van 10 juni een en ander reppen over de Arabische regio en aanhalen wat de oorzaak is van het aanpassen van wapenexportbeleid, maar hier vervolgens vrij weinig of helemaal niet op terugkomen. Ik vraag opnieuw – mijn collega Timmermans deed dat in het overleg van 24 maart al – wat de visieontwikkeling is als het gaat over de Arabische wereld, nadrukkelijk wat het wapenexportbeleid betreft. Dat sluit aan bij vragen die collega's reeds gesteld hebben.
Het overleg op 24 maart was bijzonder. Dat heb ik mij door velen laten vertellen. Het overleg is zelfs geschorst geweest. Ik citeer uit het overleg: «Het kabinet is bereid om met een loyaal en royaal voorstel te komen.» Als ik kijk naar wat nu voorligt, verwacht ik met de brief van 10 juni, met de toezegging, met de discussie en het momentum op 24 maart, met de emotie, waar iedereen het over heeft, met het beeld en geluid dat zo overduidelijk was, een jaarverslag over 2010 dat daarover rept, dat daarover gaat, dat uitstraalt wat het overleg op 24 maart heeft opgeleverd. Maar wat schetst mijn verbazing als ik ze naast elkaar leg? Het spijt mij zeer, maar het is bijna copy-paste. In de aanbiedingsbrief staat niets over de Arabische regio. Op pagina 7 is een tabel opgenomen over de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Deze tabel is uit 2008. Dezelfde tabel tref ik in het verslag aan. Zeer tot mijn verbazing wordt er ook gesproken over een staatssecretaris van Defensie. Volgens mij hebben wij die niet meer sinds oktober 2010, maar misschien heb ik iets gemist en is er toch binnen uw burelen nog ergens een staatssecretaris verborgen.
Dit alles geeft aan dat er op het terrein van harmonisatie – de minister sprak daar destijds ook over en ik verwijs daarbij ook naar zijn eigen brieven – in het verslag dat vandaag ter bespreking voorligt, in feite geen stap gezet is. Ik vraag de bewindslieden om daar eens echt op in te gaan. De emotie van 24 maart en de actie rondom het wapenexportbeleid, het jaarverslag van 2010, zijn niet aan elkaar gerelateerd en ook niet aan de toezegging royaal en loyaal met een voorstel te komen.
In het overleg is ook gesproken over de werkwijze. Zelfs de staatssecretaris zei toen: «Ik moet toegeven dat er weleens iets tussendoor glipt.» Dat is toch niet niks, voorzitter. Wat gaat de regering nu daadwerkelijk doen ten aanzien van de criteria? Collega's hebben daar terecht al over gesproken. De PvdA-fractie steunt dit van harte. Het mag duidelijk zijn dat ook mijn fractie van mening is dat we van de bewindslieden een stevige reactie op de moties mogen verwachten.
Uiteraard moeten er eenduidige afspraken zijn over het exportbeleid ten aanzien van de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie. Collega Timmermans vroeg in het overleg van 24 maart om harmonisatie van de Europese regelgeving, om het naar Europees niveau te tillen. Want natuurlijk kunnen we niet alles op nationaal niveau regelen; dat zal Europees moeten. Daarover zijn forse uitspraken gedaan, zowel op 24 maart als in de brief van 10 juni, maar ook dat zie ik niet terugkomen. Waar staat dit kabinet, wat wil dit kabinet, wat doet dit kabinet? De PvdA-fractie betreurt het zeer dat er zo veel maanden later niets is terug te vinden van de ferme uitspraken die werden gedaan in maart. Ik hoop op een reactie van de bewindslieden hierop.
De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ik ga allereerst in op de dual-usegoederen, de goederen voor tweeërlei gebruik. Deze kunnen industrieel worden gebruikt, maar ook als wapen. Ik wil het met name hebben over specifieke IT-apparatuur die voor commercieel gebruik kan worden ingezet, maar die ook kan bijdragen aan mensenrechtenschendingen, zoals het blokkeren van internetpagina's, het monitoren van dissidenten en dergelijke. De minister heeft bij de conferentie over mensenrechten en ICT, een week of twee geleden, een fonds aangekondigd om het internet bereikbaar te houden op plaatsen waar een restrictieve overheid dit probeert in te perken. Dit heeft natuurlijk weinig zin als Nederland zelf geen controle uitoefent op de uitvoer van producten die het internet kunnen beperken.
De staatssecretaris stelde in het recente schriftelijke overleg dat het niet mogelijk is om een ad-hocvergunningsplicht in te stellen, zelfs niet wanneer dergelijke dual-usegoederen geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen, zoals ik net beschreef. Hij meldde dat hij zich wel op Europees niveau gaat inzetten. Ik heb daar een aantal vragen over. Kunnen de bewindslieden uitleggen hoe de boodschap op de conferentie rijmt met de reactie in het schriftelijk overleg? Kan de staatssecretaris toelichten hoe en wanneer dit aankaarten op Europees niveau zal gaan plaatsvinden? Kan Nederland zelf alsnog actie ondernemen op dit dossier?
Op 1 december heeft de Europese Commissie sancties aangekondigd voor Syrië met betrekking tot specifieke ICT-goederen. Dat is overigens gebeurd op aandringen van onze fractie. Dat lijkt nu vast te zitten in de Raad. De Raad van 9 december zou daar niet uitgekomen zijn. Kan de minister hierover uitleg geven?
In het vorige overleg, op 24 maart, hebben we gepleit voor meer duidelijkheid rondom de toepassing van de acht criteria. De eerste vier criteria zijn vrij helder: als je daar positief op scoort, dan is er een verbod. Bij de andere vier criteria is dat veel minder het geval; soms leidt het wel tot een verbod en soms niet. De minister en de staatssecretaris hebben destijds afhoudend gereageerd op mijn verzoek om een duidelijker afwegingskader. Ik vraag opnieuw wanneer we een duidelijk kader kunnen verwachten, zoals is geadviseerd in de beleidsevaluatie door de IOB.
Specifiek op het gebied van criterium 8, het ontwikkelingscriterium, heeft het kabinet in juni gemeld dat het zou willen werken aan een striktere toepassing daarvan. Er werd toen ook gesproken over grotere consistentie. Vervolgens is er heel weinig gebeurd. Zeggen is één – er is inderdaad in ferme bewoordingen van alles toegezegd op 24 maart – maar twee, het doen van daden, is veel minder gebeurd. Ik vraag de staatssecretaris daarom wat het kabinet in 2012 – ik kijk maar even vooruit – gaat doen om de toepassing van criterium 8 te verbeteren. We hebben alvast twee concrete suggesties. Kan Nederland in aanstaande wapenexportrapportages inzichtelijk maken hoe we criterium 8 toepassen? Het is namelijk een van de zachtere criteria in de zin dat het op verschillende manieren kan worden uitgelegd. Ik vraag daarom om te laten zien waarom de vergunning is toe- of afgewezen. Kan Nederland een maximumpercentage bbp hanteren waaraan uitgaven moeten voldoen? Graag een reactie.
Ik verwacht het kabinet zichzelf een groot plezier zal doen met meer duidelijkheid over de criteria. Er zullen dan ook minder vragen en moties van de Kamer komen over specifieke, individuele gevallen, per land, per wapen. Dergelijke moties worden dan overbodig. Wij zien liever dat het kabinet een duidelijk beleid heeft, dat waar nodig wordt aangepast en dat vervolgens heel transparant en zorgvuldig, met goede controlemomenten voor de Kamer, wordt toegepast.
Zoals mijn collega van de VVD al zei, staat of valt wapenexportbeleid met het Europese en soms het internationale perspectief. Het enkel vanuit Nederland opleggen van een verbod heeft geen enkele zin als een land als Italië of Frankrijk vervolgens gewoon doorgaat met leveren. Wij wassen onze handen dan heerlijk in onschuld. Dat voelt misschien goed, maar we bereiken er helemaal niets mee. Laten we dus streng zijn en onze collega's in Europa aanspreken. Dan doen we de hele wereld een plezier.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Het CDA vindt dat het Nederlandse wapenexportbeleid open, transparant en eerlijk moet zijn en in overeenstemming met internationale verdragen, zoals het non-proliferatieverdrag, VN-resoluties, richtlijnen van internationale exportcontroleregimes en regelgeving van de EU inzake de uitvoer van wapens en dual-usegoederen. Aanpassingen in het wapenexportbeleid die leiden tot meer veiligheid, zorgvuldigheid en transparantie juichen we dan ook toe. Bij toetsing van exportaanvragen wordt in de voorstellen niet alleen gekeken naar de relatie tussen de goederen en geconstateerde mensenrechtenschendingen, maar ook tussen de goederen en mogelijke toekomstige schendingen of vormen van repressie. Tegelijkertijd vindt het CDA het belangrijk dat we in Europa zo veel mogelijk gelijk optrekken en niet in een situatie verzeild raken waarin een Nederlands bedrijf een exportvergunning wordt geweigerd waarna een Frans of Duits bedrijf hetzelfde product wel gaat leveren.
De Nederlandse industrie kenmerkt zich volgens de regering in haar rapportage over 2010 door technologisch hoogwaardige productie, frequente innovatie en hoogopgeleid personeel. Vervolgens stelt de regering dat het overheidsbeleid erop gericht is, deze technologische waardevolle capaciteit voor Nederland te behouden. Ook stelt zij dat de exportactiviteiten van deze sector worden beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor de continuïteit van de bestaande kennisbasis. Hoe gaat de staatssecretaris dit beleid de komende tijd verder waarmaken? Er dient wat het CDA betreft in Europa meer dan ooit gelijk opgetrokken te worden, zodat een gelijk speelveld ontstaat. In hoeverre zal hier de komende tijd nog sprake van zijn met de nieuwste voorstellen van de regering? Wij roepen de staatssecretaris dan ook op om in EU-verband een strikt en transparant wapenexportbeleid te propageren en om met gelijkgezinde landen op te trekken, zodat het buitenlands beleid van de gehele Unie wordt versterkt. Dat is met name van belang ten aanzien van de Arabische regio. Als wij willen dat de revoluties daar leiden tot een verbetering van de positie van religieuze minderheden en een sterkere positie van vrouwen, moeten de landen van de EU een gezamenlijk beleid voeren. Het wapenexportbeleid is wat ons betreft daarvan een uitvloeisel. Wat voor acties mogen wij van de regering verwachten om dit gelijke speelveld in Europa alsnog te realiseren? Graag een reactie van de bewindslieden. Daarnaast vindt het CDA dat de gestelde criteria objectief moeten worden toegepast. Dat komt alleen maar de betrouwbaarheid van Nederland in het buitenland ten goede. Daarmee sluit ik ook aan op opmerkingen van collega's dat je niet over specifieke gevallen moet spreken, maar dat je de bestaande criteria eenduidig en transparant moet hanteren.
Behalve wapenexport en dual-useproducten, waarop terecht een forse regulering zit, is er een restcategorie: de zogenaamde catch-all. Landen hebben zelf de bevoegdheid om goederen onder de dual-useregelgeving te laten vallen en dus licentieplichtig te laten zijn. Of een bedrijf vraagt een sondage aan voor toestemming. Ons komen signalen ter ore dat Nederland veel strenger is dan Duitsland en dat Nederlandse exporteurs een zeer duidelijk exportnadeel ondervinden, bijvoorbeeld bij de export naar India. Is de staatssecretaris bereid, ook hier te bezien hoe het level playing field hersteld kan worden? Is hij bereid, de Kamer daar binnen een maand over te informeren?
De voorzitter: We zijn toe aan het antwoord van de regering. Als eerste is het woord aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Ik verzoek hem, te vermelden hoe hij de beantwoording met zijn collega opzet.
Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Ik zal met name op het vergunningverlenende aspect ingaan. De minister gaat met name in op de beoordeling van de situatie in landen en op de Europese en internationale component.
Bij enkele leden van de Kamer bespeurde ik enige teleurstelling naar aanleiding van het bijzondere overleg dat we in maart hebben gehad. Daarover ben ik weer enigszins teleurgesteld. We hebben de Kamer op 10 juni een brief gestuurd met daarin de gevolgtrekkingen van de Nederlandse regering op basis van het overleg dat zij met de Kamer heeft gevoerd in maart. Tot dit moment hebben wij geen signalen van haar ontvangen dat de brief van 10 juni als teleurstellend is ervaren. Als ik de inbreng van de leden van zojuist beluister, begrijp ik heel goed dat er geen signalen zijn gekomen dat deze brief teleurstellend zou zijn. Op het punt van de rapportage hebben wij gezegd dat wij met ingang van het rapportagejaar 2011 een aantal zaken aanzienlijk zullen verbeteren in de jaarrapportage. We zullen sneller rapporteren lopende het jaar en zullen de doorvoer anders beoordelen dan in het verleden, meer naar het Duitse model. Daar wordt nu aan gewerkt. Dat zijn allemaal zaken die in de brief van 10 juni staan. Conform die brief opereren wij nu. Het jaarverslag 2010, waarin een oplettende lezer zelfs heeft waargenomen dat er nog over een staatssecretaris van Defensie wordt gesproken, is nog opgesteld volgens het oude model. Tegen de heer Verhoeven zeg ik dat we in het jaarverslag over 2011 een en ander explicieter zullen doen. We hebben toegezegd, een soort voortrollende jurisprudentie te zullen gebruiken: hoe zijn die belangrijke criteria in een lopend jaar toegepast en welke gevolgen heeft dat voor de toekomst? In het jaarverslag over 2011 zullen wij dat gaan toepassen. Dat is de wijze waarop wij uitvoering geven aan de brief van 10 juni, die de follow-up was van het zeer opwekkende overleg in maart. De vruchten van maart komen dus in het voorjaar van 2012 bij de Kamer binnen.
Ik wil kort ingaan op het vergunningenbeleid. De kern van wapenexport is dat wij vergunningaanvragen moeten beoordelen. Het beoordelen daarvan hoort in Nederland te gebeuren volgens de gangbare systematiek. Daar hebben we onder andere de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor. Dat houdt in dat we een gedegen individuele beoordeling van elke aanvraag moeten doen. Er is in beginsel de mogelijkheid om wapens te exporteren. Daar dient een aanvraag aan ten grondslag te liggen. Die dient goed onderbouwd te zijn en deugdelijke informatie te hebben. Vervolgens beoordelen wij de aanvraag. Het principe daarbij is individuele beoordeling, waarbij we kijken naar het te exporteren wapentuig, de eindbestemming, het gebruik en het land waarin het gebruikt gaat worden. Dat is het vertrekpunt van de Nederlandse systematiek: individuele beoordeling van aanvragen van bedrijven. We kunnen ook niet anders dan dat, omdat we niet tot een deugdelijke beschikking op een vergunningaanvraag kunnen komen als we daar generiek over zouden oordelen. Dat leidt niet tot houdbare beschikkingen. We dienen de individuele beoordeling gedegen te laten plaatsvinden. Daar past ook bij dat van de zijde van het ministerie van Buitenlandse Zaken de informatie en het advies worden geleverd die betrekking hebben op de situatie in het land waar de export zich op richt.
Daarnaast is het algemene uitgangspunt dat een embargo als sanctie niet effectief is als het door één staat wordt uitgevaardigd. Immers, er staan meerdere bedrijven in andere landen in de rij om hetzelfde wapentuig te leveren aan het land dat door ons eenzijdig van een embargo zou zijn voorzien. Wij kunnen wel streng zijn, soms misschien strenger, in de interpretatie van de criteria. Daar moeten we transparant in zijn. We hebben ook een zekere beleidsmarge in het beoordelen van de situatie van het land en de relatie tot het gebruik en de eindbestemming, maar een generieke opstelling in de zin dat we een eenzijdig wapenembargo als sanctie-instrument instellen, leidt niet tot een deugdelijke onderbouwing van de beschikking. Daarnaast – en dat is meer algemene buitenlandse politiek – is het een weinig effectief of geen effectief middel. Dat zijn de twee redenen waarom we op deze wijze handelen. Daar hoort ook bij dat we vergunningen verlenen aan bedrijven die op een internationale markt opereren. We hebben het over hoogwaardige, goede, nette Nederlandse bedrijven met hoogwaardige technologie, hoogwaardig personeel enzovoorts. Die hebben er recht op dat wij ook zorg dragen voor een level playing field bij de beoordeling van hun aanvragen. Als wij vinden dat er Europees of mondiaal zaken strikter moeten worden beoordeeld, moet dat niet ten laste van een individueel bedrijf komen, maar moeten we ervoor zorgen dat in de daarvoor functionerende fora generiek sprake is van het aanscherpen van criteria of het toevoegen daarvan. Dat is de systematiek waarin we werken: vergunningen, bedrijven, level playing field et cetera.
De voorzitter: Voordat de heer El Fassed interrumpeert, stel ik voor dat we twee interrupties toestaan in eerste termijn. Ik constateer dat men hiermee akkoord gaat.
De heer El Fassed (GroenLinks): In het verhaal van de staatssecretaris mist één belangrijk component. Bij de verkoop van overtollig defensiematerieel, bijvoorbeeld tanks, is Nederland niet alleen de vergunningverlener, maar ook de koopman. De minister van Defensie heeft tijdens een debat gezegd dat hij als koopman geen moraal heeft. Wij weten dat Saudi-Arabië op zoek is naar tanks en dat Nederland en Duitsland twee van de weinige landen zijn die deze specifieke tanks op voorraad hebben en zelfs in de uitverkoop hebben staan. Het kan dan niet zo zijn dat Nederland zegt: o, maar als we die tanks in de etalage hebben staan, kan alles soepeler; dan is er geen probleem. De minister had op dat moment moeten zeggen: dit is ondersteuning van beleid, want we hebben inderdaad afgesproken dat we strikter gaan kijken naar de naleving en de interpretatie van de regelgeving die er op dit moment al is.
Staatssecretaris Bleker: Ook op dit punt is en moet er eenheid van beleid zijn. Punt. Ik ga niet in op citaten. We waren er niet bij. Op dit punt is, was en blijft er eenheid van beleid.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb een secundaire reactie op de teleurstelling van de staatssecretaris. Daar moest ik ook weer even overheen komen. Ik reageer dus even secundair op de teleurstelling.
Even voor mijn begrip. Natuurlijk begrijp ik het tijdpad waar de staatssecretaris het over heeft. Maar we hebben 10 juni de brief van de bewindslieden ontvangen waarin zij heel duidelijk stellen dat op onderdelen het beleid aangescherpt zal worden. Van de staatssecretaris wil ik weten of die aanscherping 10 juni is ingegaan en, zo nee, wanneer dan? Dat impliceert het wel, want het staat niet in de brief. Het is voor de Kamer belangrijk om te weten over welke aanscherping het gaat en wanneer deze ingaat.
Daarnaast bevreemdt het mij, gezien de uitspraak op 24 maart over het loyaal en royaal uitvoeren, dat in het jaarverslag over 2010 op geen enkele wijze al een aansporing gedaan wordt. Het enige wat de staatssecretaris doet in dit veertiende rapport, is het verwijzen naar een notitie uit 1998 over meer openbaarheid et cetera, die iedereen kent. Gaat de staatssecretaris deze notitie aanpassen? Zo ja, wanneer weet de Kamer dat dan? Kortom, wanneer wordt alles wat hier besproken is, alles waar het kabinet loyaal en royaal maatregelen op zou nemen, omgezet in beleid en dus werkelijkheid?
Staatssecretaris Bleker: In de brief van 10 juni is op pagina 6 en 7 per onderdeel vermeld op welk moment wij de nieuwe werkwijze operationeel hebben. Er zijn enkele aanpassingen nodig in het systeem en in het informatiesysteem, die ertoe nopen dat we die niet eventjes per juli 2011 hebben geïmplementeerd maar in de loop van 2012. Bij het punt normale rapportage en versnelde rapportage staat aangegeven wanneer we dat gaan doen. Ten aanzien van de doorvoer staat ook vermeld wanneer we dat gaan doen. Dat vereist nogal wat, ook qua menskracht, databases en systemen. Dat is in de brief vermeld.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik wil graag nog antwoord op mijn tweede vraag.
Staatssecretaris Bleker: Het antwoord op die vraag is dat we de geschiedenis niet gaan herschrijven. Het jaarverslag 2010 is een verslag dat is opgesteld op de wijze waarop dat gangbaar was. Het jaarverslag 2011 zal het eerste in nieuwe stijl zijn.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Het was mij uiteraard niet ontgaan dat er letterlijk staat: «Het systeem zal waarschijnlijk in de loop van 2012 operationeel worden.» Het kan toch niet zo zijn dat er «waarschijnlijk in 2012» wordt gezegd? Ik vraag de staatssecretaris dan om de Kamer beter te informeren, want dit is natuurlijk een glijdende schaal. 2012 begint 1 januari en we kunnen tot 31 december doorgaan. Wanneer kan de Kamer dat verwachten?
Wat betreft mijn tweede vraag, als de staatssecretaris veertien jaar lang heeft verwezen naar het basisrapport van 1998, waarin de criteria voor verslaglegging staan, dan is het toch niet meer dan logisch dat dit ook aangepast zal worden naar aanleiding van de nieuwe, aanvullende criteria van 10 juni?
Staatssecretaris Bleker: Wij verwachten dat medio 2012 operationeel is wat mevrouw Eijsink verwoordde. Dat is toch veel preciezer dan «in de loop van». «Medio» is bij mij ergens in juli of augustus. Wat het tweede punt betreft, de Kamer zal echt tot het jaarverslag over 2011 moeten wachten voor een jaarverslag nieuwe stijl. Dat wordt volgens onze voorstellen ingevuld.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag over de brief die we na de brief van 10 juni hebben gekregen, namelijk de brief met de reactie op de aangenomen moties van 2 december 2011. Daarin meldt het kabinet geen bilaterale maatregelen te willen nemen, maar alleen maatregelen in Europees verband te willen treffen. Hoe verhoudt die stellige uitspraak zich met de reactie op de motie-El Fassed over Saudi-Arabië, dat het kabinet de wapenexportvergunningen nu zal aanhouden? Hoe verhoudt die uitspraak zich dan weer met de vorige week aangenomen motie over tankleveranties aan Indonesië? Gaat het kabinet die motie ook uitvoeren?
Staatssecretaris Bleker: De minister zal straks nader ingaan op de motie over Indonesië.
Het on hold zetten doen we voor de landen waarbij wij niet goed in staat zijn om de binnenlandse situatie goed te beoordelen: het is te turbulent of te onduidelijk hoe de binnenlandse situatie is. Als er vergunningaanvragen zouden komen, is het steeds weer ter beoordeling van met name het ministerie van Buitenlandse Zaken of het betreffende land inmiddels wel te beoordelen is op de relevante criteria. Dat is steeds een individuele beoordeling, kijkend naar de vergunningaanvraag en de situatie van dat moment in het betreffende land. Dat houdt de formule «on hold zetten» in.
De heer Voordewind (ChristenUnie): On hold houdt in dat er wordt gekeken naar de situatie ter plekke; dat begrijp ik. Dat kan dus ook weer wijzigen. Ik zie dat alleen toch als uitvoering van de motie van collega El Fassed, die daarom had gevraagd. We zien de facto uitvoering van die motie, waarvoor mijn waardering. Er zijn echter nog andere landen waarin de situatie vergelijkbaar is met die in Saudi-Arabië, waar ook mensenrechtenschendingen plaatsvinden. Ik heb er een aantal voorbeelden van genoemd, die ik niet allemaal zal herhalen. Egypte is een voorbeeld. Het kabinet zegt daarover dat we een pas op de plaats moeten maken en dat het alleen maar erger wordt. Ik neem aan dat het on hold zetten van die aanvragen door zal lopen. Jordanië kent echter eenzelfde soort situatie. Daarvan zegt het kabinet: wij gaan door met leveren en met het goedkeuren van aanvragen. Waar zit dat verschil?
Staatssecretaris Bleker: De minister zal straks hierop ingaan, want dit betreft de beoordeling van de situatie van individuele landen. Ik ga met name in op de vergunningprocedure.
De voorzitter: De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Er zijn vragen gesteld over een aantal concrete vergunningverleningen die recentelijk zijn gepasseerd. Het is misschien toch goed om daar kort bij stil te staan. Er werd gevraagd naar Colombia, waarbij het ging om een bedrag van € 10 000 aan delen van radarsystemen voor fregatten. Het ging niet om een grote order. Bij Egypte ging het om warmtebeeldcamera's, ter waarde van € 16 000. Bij Saudi-Arabië ging het om banden voor de F-15, ter waarde van € 19 000. Bij Turkmenistan betrof het een radar voor de kustwacht. Die hebben we geleverd via een Turkse werf.
Ik kom te spreken over internetfiltertechnologie, een punt dat de heer El Fassed aanhaalde. De regering wacht niet tot de herziening op basis van het groenboek. We hebben reeds een voorstel ingediend om internetfiltertechnologie en mensenrechten toe te voegen aan het catch-allartikel. De Commissie heeft aangekondigd in het voorjaar met een voorstel te komen dat aanpassing van de dual-useverordening op basis van onze suggestie kan worden verwerkt. Dat is onze inzet op dat punt.
Ik ga in op de kwestie van het informeren van de Kamer over aanvragen onder de 1 mln. bij gevoelige landen. We hebben eerder toegezegd dat we aanvragen voor de uitvoer van systemen met een waarde van meer dan 5 mln. direct na afgifte rapporteren. Ons voorstel is om daar eerst ervaring mee op te doen alvorens verdere verscherpingen door te voeren. Het was overigens nadrukkelijk de wens van de Kamer om de informatie sneller beschikbaar te hebben. We hebben gezegd: laten we dat heel snel doen voor de grotere exportorders en exportvergunningen.
De heer Van Vliet sprak over het Wassenaar Arrangement. Dat bestaat uit 40 deelnemende landen, zoals Rusland, de VS, Japan en alle lidstaten van de EU, behalve Cyprus. De EU neemt deel als één entiteit. De belangrijkste activiteit is het vaststellen van de controlelijsten waarop staat welke goederen we onder een vergunningplicht brengen en welke niet. Verder werkt het op basis van best practices. Deze lijst wordt in beginsel overgenomen in de Europese lijst.
De heer Van Vliet (PVV): Ik begrijp dat Rusland participeert in het Wassenaar Arrangement. Mijn collega Kortenoeven is onlangs daar geweest met de OVSE om te zien hoe «eerlijk» de verkiezingen verliepen. Hoe kunnen we met elkaar verenigen dat Rusland helemaal niet zo'n transparante democratie is, maar wel aan deze tafel zit om samen met een beschaafd land als Nederland te beslissen over exportlijsten voor wapens? Graag een nadere toelichting.
Staatssecretaris Bleker: Rusland is een complex land waarbij het niet altijd makkelijk is om alles met elkaar te verenigen. Dat is in Nederland soms ook zo. Rusland participeert in het arrangement, waarmee we wel één ding bereiken, namelijk dat we afspraken met elkaar maken over welke goederen onder wapenexportregimes vallen. Dat is op zichzelf winst, ongeacht hoe je over de situatie in Rusland denkt.
Ik sluit af met het level playing field, waarover mevrouw Schaart en de heer Koppejan spraken, met name in relatie met Duitsland. Laten we wel wezen, we hebben industrieën, een paar belangrijke bedrijven, die met name met Duitse en Franse bedrijven concurreren. Daarom is het voor ons van belang dat eventuele aanscherpingen geschieden in Europees verband. Er is opgemerkt dat Duitsland soms wel toestaat om te exporteren en Nederland niet. Dat ging met name om het bedrijf PANalytical. Hoe zit dat nou? Wij beoordelen de aanvragen voor export zorgvuldig op basis van de afspraken die we internationaal hebben gemaakt. Ook in de kabinetsreactie op het Groenboek exportcontrole is gemeld dat een gebrek aan level playing field in Europa een belangrijk punt van zorg is. De inzet van de Nederlandse regering is daarop gericht. Het level playing field is niet alleen vanuit wapenexportpolitiek van belang, maar is ook economisch gezien essentieel. Het uitgangspunt daarbij is een zorgvuldige beoordeling van eventuele risico's dat goederen gebruikt worden voor het ontwikkelen of vervaardigen van massavernietigingswapens. Indien onze partners die risico's anders inschatten, zullen wij ons ervoor inzetten om een gezamenlijke lijn te vinden die recht doet aan de internationale afspraken, maar waarbij het Nederlandse bedrijfsleven niet disproportioneel gehinderd wordt. Dat zijn de twee belangen die we hebben te dienen.
De heer Verhoeven (D66): De staatssecretaris ging aan het begin van zijn betoog in op het punt van het explicieter toelichten hoe een afweging tot stand gekomen is. Ik heb eigenlijk om iets meer gevraagd, maar misschien komt dat op hetzelfde neer. Daar wil ik graag een reactie op. Wij hebben gesteld dat het afwegingskader wat concreter moet worden gemaakt. Je zou kunnen zeggen: het afwegingskader wordt gevormd door de criteria en vervolgens leggen we die zo duidelijk uit dat dat dan een afwegingskader is. Kan de staatssecretaris daar nog even op ingaan?
Staatssecretaris Bleker: Ik zie het een beetje als voortgaande jurisprudentie. Elk jaar sta je stil bij de verschillende criteria. Je kijkt daarbij hoe je ze hebt toegepast. Bij de volgende beoordeling pas je het criterium toe, de toelichting en de jurisprudentie die daaromheen is ontstaan. Dat is geen nieuw afwegingskader. Dat zou namelijk betekenen dat je het een vervangt door het ander. Zo zie ik het. Volgens mij zitten de heer Verhoeven en ik heel dicht bij elkaar.
De heer Koppejan (CDA): Mijn vraag had met name betrekking op de restcategorie: de catch-all. Daarin hebben landen nu zelf de bevoegdheid om goederen onder de dual-useregelgeving te laten vallen. Eigenlijk hebben we Europa helemaal niet nodig om een gelijk speelveld te creëren. We kiezen er zelf voor om er een Europese kop op te zetten. Ik vraag de staatssecretaris om dat juist niet te doen, maar om juist het Europese speelveld te houden en niet om landen onder een dual-uselicentieverplichting te laten vallen als dat niet echt nodig is.
Staatssecretaris Bleker: Wij zijn en gaan in overleg met met name de Duitse autoriteiten om tot eenzelfde toepassing van de criteria te komen. Dat is onze inzet nu. Mocht dat uiteindelijk niet geheel lukken, dan moeten we ons opnieuw beraden of dat verschil dan zodanig van betekenis is dat je daarmee het Nederlandse bedrijfsleven op achterstand wilt zetten. Dat moeten we dan opnieuw beoordelen. De inzet is om met name met de Duitsers op een lijn te komen.
De heer Koppejan (CDA): We kennen de staatssecretaris als een praktisch man. Ik neem aan dat dit overleg met Duitsland wel in een paar maanden afgerond moet kunnen zijn, zodat we in het voorjaar helderheid kunnen verschaffen op dit punt.
Staatssecretaris Bleker: Ja.
De voorzitter: Dat is een duidelijk antwoord.
Daarmee zijn we toe aan het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng in eerste termijn. Hoewel er een taakverdeling is afgesproken tussen collega Bleker en mij, kwamen in zijn inbreng al veel algemene punten door die bij mij in de specificatie rondom een aantal landen inhoud krijgen. De grote lijn is door hem al voortreffelijk neergezet.
Ik onderstreep wat collega Bleker heeft gezegd: bij wapenexportbeleid zijn er altijd dilemma's. Dat is vanzelfsprekend. Nederland zet aan de ene kant in op non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening. Dat zijn pijlers van ons veiligheidsbeleid. Ik wijs erop dat we bij de Arms Trade Treaty op tal van punten behoren tot de front-runners. Daarnaast wijs ik erop dat Nederland het voorzitterschap heeft van de Biological and Toxin Weapons Convention. Vorige maand heb ik nog gesproken bij de jaarlijkse conferentie van de conventie. Kortom, Nederland is op dit punt echt een belangrijke speler. Dat betekent dus ook dat wij exportcontrole op wapens – je moet er zelf bij zijn – van grote betekenis vinden. Het wapenexportbeleid staat internationaal dan ook aangeschreven als restrictief en transparant.
Daar komt iets bij. Ik verbind daarbij de ene kant met de andere kant. Ik leg nogmaals de nadruk op datgene wat collega Bleker heeft gezegd en waarover we in maart van gedachten hebben gewisseld. Het Nederlandse bedrijfsleven, voor zover het aan deze materie werkt, staat bekend als front-runner in de wereld waar het betreft de technologische hoogwaardige kwaliteit van datgene wat er vanuit Nederland op dit punt wordt gedaan met grote mate van innovatie en zeer hoogopgeleid personeel. Dat houdt in dat wat er ter zake uit de Nederlandse industriële processen komt, de toets van allerlei kritiek zeer goed kan doorstaan. Om het in jargon te zeggen: je hoeft niet bang te zijn dat Nederland vuile wapens levert of wapensystemen waarbij sprake is van spillovereffecten. In de wapensfeer kom je echter al snel terecht bij wapens die ongelukkigerwijs, maar keihard tot collateral damage kunnen leiden. Onze defensie-industrie staat bekend als buitengewoon hoogwaardig. Ik voeg eraan toe dat dit ook geldt voor de modernste en geavanceerdste technieken die er op dit punt zijn, bijvoorbeeld in de IT-sfeer.
De Nederlandse regering constateert het volgende. Nederland is op een aantal punten front-runner waar het betreft restrictief beleid. Dat blijkt ook uit de meest recente EU-consultatie, die begin deze maand heeft plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat Nederland in de restricties zeer ver gaat ten opzichte van andere lidstaten van de EU. Dat wijst soms zelfs in de richting van een soort aantasting van het level playing field, waar enkele woordvoerders over spraken.
Wij werken in Europees verband met het gemeenschappelijk standpunt. Een paar jaar geleden is de status van het standpunt opgehoogd tot gemeenschappelijk standpunt. Wij voelen dat dit in wezen geen dragend karakter heeft, dat het niet sterk genoeg is. We hebben namelijk te maken met acht criteria. De heer Verhoeven sprak in maart al over de vier verbodscriteria en de vier criteria die geen verbod opleveren. We hebben te maken met denials, waar zogeheten undercut op plaatsvindt. Simpelweg gezegd: men gaat eronder door, komt eronder uit, waarna een ander land in de EU ervoor zorgt dat een heel kleine wijziging wordt aangebracht in de tendering, waardoor het erop kan inspelen. Wij, regering en Kamer, moeten de zinnen zetten op een zware inzet bij de review van het gemeenschappelijk standpunt, die komend jaar zal plaatsvinden. We zijn daar al mee bezig via de COARM, maar we zullen dat echt stevig moeten aanzetten. Ik voel mij zeer aangesproken door de suggestie om daarbij snel op zoek te gaan naar de like-minded states, ook binnen de EU, die met ons het gevoel hebben dat we hier het nodige aan zullen moeten doen. Om dat nog wat te preciseren: we geven topprioriteit aan de harmonisatie van de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt. Nederland zal daarbij, geheel passend in de lijn vanaf maart, zeer focussen op criterium 2, mensenrechten, criterium 3, interne conflicten en spanningen, en criterium 8, het OS-criterium. Dat laatste criterium heeft betrekking op de mate waarin een land militaire goederen naar zich toe haalt in relatie tot de begroting die men voorhanden heeft. Ik wijs erop dat in de motie-Sipkes, van een paar jaar geleden, een percentage werd genoemd van 4,5% van het bnp.
De heer Van Vliet (PVV): De minister heeft het over de criteria waarop we gaan focussen. Daaronder valt het criterium «mensenrechten». Gaat de minister daarbij nog in op mijn argument over de OIC-lidstaten, die zeggen dat mensenrechten onder de sharia thuishoren?
Minister Rosenthal: Ik begrijp de vraag van de heer Van Vliet, maar zeg daarbij dat ik niet op het spoor zit dat ik landen die op een of andere manier shariawetgeving hanteren, onmiddellijk zou willen buitensluiten. We weten allemaal dat in een aantal Arabische landen, die we ook weleens islamitische landen noemen, elementen van de shariawetgeving aan de orde zijn. We weten echter ook dat in bijvoorbeeld de constitutie van een aantal van die landen tegelijk clausules zijn opgenomen met betrekking tot datgene wat wij in artikel 2 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hanteren, zoals respect voor minderheden in het land, respect voor vrouwen en respect voor mensen van verschillende seksuele geaardheid. In de Verklaring van Caïro wordt gesteld dat een groot aantal fundamentele vrijheden en mensenrechten beschermd moet worden. Op dat punt moet je voorzichtig zijn om te zeggen dat de mensenrechten en alles wat daaraan vastzit, volledig worden buitengesloten.
De heer Van Vliet (PVV): Wat moet er gebeuren als blijkt dat de shariawetgeving in zo'n land een rol speelt en wordt toegepast en effectief leidt tot inperking van mensenrechten, zoals rechten van vrouwen, die bijvoorbeeld geen auto mogen rijden et cetera?
Minister Rosenthal: Dan zitten we dus met een probleem. Ik wil niet direct Saudi-Arabië als casus apart pakken, maar ook daar is volop de vraag aan de orde of men niet wat anders met dat punt zou moeten omgaan. Nogmaals, als er wordt gezegd «de shariawetgeving wordt daar toegepast», is dat een omnibusformule voor zeer verschillende modaliteiten die er in de desbetreffende landen kunnen bestaan. In het ene land werkt die door op een wijze die wij absoluut niet zouden willen, in het andere land is die weer beperkt tot bepaalde zaken die met familierechten van doen hebben.
De heer Van Bommel (SP): De staatssecretaris zei dat de vergunningafgifte voor Saudi-Arabië wordt aangehouden omdat we de binnenlandse situatie daar niet goed kunnen beoordelen. De minister van Buitenlandse Zaken gaat daarover. Hij moet een reisadvies geven. Het reisadvies voor Saudi-Arabië is «waakzaamheid geboden». De minister van EL&I is er in april nog geweest. Amnesty International brengt om de haverklap rapporten uit over het land. Recentelijk, begin december, bleek dat het aantal executies in 2011 is verdrievoudigd, onder andere vanwege blasfemie. Dit jaar zaten duizenden mensen vast zonder aanklacht of protest. Er zijn dit jaar dissidenten veroordeeld tot maar liefst 30 jaar gevangenisstraf. Dat zijn toch openbare gegevens? Dus hoezo kan de Nederlandse regering de situatie in Saudi-Arabië niet goed beoordelen?
Minister Rosenthal: Natuurlijk valt die situatie op een aantal punten te beoordelen. Er zijn zeker mensenrechtenschendingen geconstateerd. Maar ook ten aanzien van een land als Saudi-Arabië geldt dat er voorzichtige stappen worden gezet in de goede richting. Dat is ook altijd aan de orde als je naar dit soort zaken kijkt. Er worden voorzichtige stappen gezet als het gaat om het vrouwenstemrecht. Er is op dit moment discussie over een punt dat eruit springt, namelijk het recht voor vrouwen om auto te rijden. Ik wijs erop dat er gaandeweg bepaalde vormen van representatie in het politieke systeem opkomen, met een parlement waarin ook vrouwen een rol kunnen spelen. Kortom, wat de heer Van Bommel zegt is allemaal waar en valt niet te betwisten. De mensenrechtensituatie daar blijft natuurlijk een zeer belangrijk aandachtspunt en voor een deel een knelpunt, maar tegelijk zijn er ook veranderingen in de goede richting. Die gaan langzaam en we moeten daar bovenop zitten, maar het verhaal dat er niks gebeurt, dat voor je het weet uit die opmerking zou kunnen worden afgeleid, is ook weer niet zo.
De heer Van Bommel (SP): De staatssecretaris zei dat de reden voor het aanhouden is dat we de situatie niet goed kunnen beoordelen. Die constatering is dan niet juist. De regering kan de situatie wel goed beoordelen. Het is kennelijk haar opvatting dat het in Saudi-Arabië per saldo de goede kant op gaat met de mensenrechten. Want er wordt gesproken over vrouwen die mogen autorijden en er wordt nog gestudeerd op enige vorm van representatie in het parlement, dat ik het liefst zou willen kenschetsen als een nepparlement dat geen werkelijke invloed heeft op de gang van zaken in het land.
Minister Rosenthal: Noch collega Bleker noch ik wil op dit ogenblik een oordeel uitspreken over een soort balans, die de goede of de slechte kant op zou gaan. Daar heb ik het op dit ogenblik helemaal niet over. Ik heb er geen behoefte aan om daar nu tot in de kleinste finesses op door te gaan. Ik zeg wel dat het goed is om als er terecht nadruk wordt gelegd op wat er in een land fout gaat, toch ook altijd te kijken, zeker in deze tijden, naar datgene wat misschien met heel kleine stapjes de goede kant op gaat. Dit ligt in het verlengde van de discussie die we al zo vaak hebben gevoerd met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Daar wordt aan de ene kant gezegd: houd ermee op; doe niks met dat land en staak de betrekkingen ermee. Aan de andere kant, en daar behoort de regering toe, wordt gezegd: blijf communiceren en probeer zo'n land zodanig te beïnvloeden dat je mee kunt helpen om het op bepaalde punten kleine stapjes vooruit te laten zetten.
De regering zal zwaar inzetten op een daadwerkelijke verbetering van het gemeenschappelijk standpunt van de EU in 2012. Zij zal tevens zwaar inzetten op daadwerkelijke voortgang in het Arms Trade Treaty, het wapenhandelverdrag. Ik dank de commissie voor de impulsen die zij geeft op dat terrein.
Ik kom te spreken over de specifieke materie rond het Midden-Oosten en de Arabische wereld.
De voorzitter: De heer El Fassed heeft voordien nog een vraag aan u.
De heer El Fassed (GroenLinks): Beide bewindslieden vroegen zich af waarom wij zo verbaasd zijn. In juni heeft het ministerie van Defensie een groot aantal tanks in de etalage gezet. Angela Merkel heeft een document van 21 pagina's waar het woord «mensenrechten» niet eens in voorkomt, aan de Europese Commissie gestuurd. Duitsland heeft ook een aantal tanks in de verkoop. Saudi-Arabië, maar ook Indonesië, is op zoek naar tanks. Het gaat juist om tanks, pantservoertuigen, traangas en aftaptechnologie, die gebruikt worden in landen waar repressieve, autoritaire regimes zitten, waar jongeren de straat op gaan. Juist over dit soort materieel heeft mijn fractie ernstige zorgen. Als de minister van Defensie dan op een gegeven moment zegt dat hij als koopman geen moraal heeft, wil ik heel graag weten wat de inzet van Nederland is. Als de minister van Defensie zegt dat we gezamenlijk met Duitsland, dat juist de criteria wil versoepelen, willen inzetten op een gezamenlijke verkoop, wil ik graag inzage hebben in de catalogi aan welke landen die zaken worden aangeboden. Ik wil daarnaast graag inzage hebben in het document dat Angela Merkel aan de Commissie heeft gestuurd.
Minister Rosenthal: Op één punt moet ik de heer El Fassed direct teleurstellen, namelijk over dat document van Angela Merkel en de status daarvan. Ik begrijp dat dit een vertrouwelijk document is. Het is vervelend, maar zo is het. Zodra het openbaar mocht worden, kan ik het onmiddellijk aan de Kamer sturen. Ik kan wel zeggen dat in het document specifiek wordt ingegaan op de dual-usegoederen en de passage in het groenboek daarover. Dat punt ligt vast.
Over Indonesië zeg ik het volgende. De regering beraadt zich op de ingediende motie en is op dit ogenblik bezig met diplomatieke en andersoortige consultaties die betrekking hebben op een en ander. Daarbij wordt – ik zeg dat met nadruk – de belangstelling onder potentiële kopers van de desbetreffende tanks geïnventariseerd. Daar laat ik het bij.
De heer El Fassed (GroenLinks): Dan wil ik heel graag die catalogus zien en heel graag weten welke landen in die catalogus worden genoemd, met name omdat je dan kunt toetsen of die landen voldoen aan het aangescherpte beleid vanaf juni. Dat beantwoordt de vraag of dat aangescherpte beleid daadwerkelijk loont.
Minister Rosenthal: Ik wil dit met alle plezier met collega Hillen opnemen, maar ik wijs erop dat bij dit soort zaken niet alleen punten van commerciële aard spelen, maar ook andere punten. Het aanbieden van een catalogus met landen en het aangeven waar je eventueel je consultaties pleegt, lijkt mij niet direct zo op de weg te liggen. Ik voeg daaraan toe dat bij dit soort zaken toetsen moeten worden gedaan. Dat spreekt voor zich.
De heer El Fassed (GroenLinks): Het is gebruik dat de Kamer vertrouwelijke inzage krijgt in het te verkopen overtollige defensiematerieel. Dat biedt alle mogelijkheden om dit zo te doen.
Minister Rosenthal: Ik neem dit met plezier op met mijn collega Hillen. Daarbij betrek ik de vraag over de specifieke positie van overtollig materieel. Ook daarvoor geldt dat je met criteria werkt die je kunt ontlenen aan het gemeenschappelijk standpunt.
Ik kom te spreken over de zaken rond de landen in de Arabische regio. Wij hebben de wapenexport richting Tunesië, Egypte, Bahrein en Jemen aangehouden. Daar is Saudi-Arabië bij gekomen. Ik maak daar één algemene opmerking over. Wij hebben in ander beraad met de Kamer afgesproken dat de Nederlandse regering vooral zal inzetten op het ondersteunen van ontwikkelingen in een aantal landen die hier ook langskomen: Marokko, Tunesië, Egypte, Libië en Jordanië. Dat beeld wil ik hier op tafel leggen. We zoeken naar steun aan die landen op basis van de bekende voorwaarden, de ankerpunten, de conditionaliteit. Dat is dus ook een punt dat voor de regering speelt wanneer er op het dossier waar we het nu over hebben, zaken aan de orde zijn.
Bij de landen die negen maanden geleden on hold zijn gezet, moeten we denken aan het level playing field. Wat is de effectiviteit als andere landen wel leveren? We moeten ook de grote verschillen in de regio en tussen de desbetreffende landen daarin verdisconteren. Een land als Tunesië is toch iets anders dan enkele andere landen die zijn genoemd. Over Bahrein en Jemen hoeven we het op dit vlak niet te hebben; daarover zijn we het gewoon met elkaar eens. Kortom, het ene land is het andere niet. We hebben afspraken gemaakt met de Kamer over strengere toetsing: de brief van 10 juni. Ik voeg daaraan toe dat ik mij goed kan voorstellen dat we ten aanzien van deze landen zouden kunnen overwegen om de zaken scherper aan te zetten waar het gaat om de informatievoorziening aan en de controlemogelijkheden van de Kamer. We zouden bijvoorbeeld kunnen werken volgens het volgende stramien. Ten eerste zullen we generiek aanhouden voor Jemen en Bahrein. Ten tweede zullen we zeer terughoudend zijn voor Egypte. Terloops meld ik dat er toch weer een heel klein lichtpuntje is te midden van alle ellende op het Tahrirplein en daaromheen, namelijk dat het Egyptische leger zijn excuses heeft aangeboden voor wat wij in die vreselijke beelden hebben kunnen en moeten zien ten aanzien van het geweld dat door de veiligheidstroepen daar is gebruikt. Het zijn van die kleine lichtpuntjes. Ten derde moeten we wat Saudi-Arabië betreft uiterste terughoudendheid betrachten. Ten vierde moeten we Tunesië kritisch toetsen, maar we hebben een op zichzelf genomen welgezinde houding.
Mevrouw Schaart heeft een vraag gesteld over de verhouding van de Nederlandse wapenindustrie tot andere landen. Zij sprak in het bijzonder over het feit dat sommige bedrijven hier dochters zijn van internationale ondernemingen, die voor je het weet de zaken naar zich toe halen in een ander land waar het misschien wat minder restrictief zal lopen. De regering onderkent dat. Zij onderkent tevens de problematiek van de lopende contracten. Wij moeten daar scherp op zijn, omdat we anders met enorme claims worden geconfronteerd en die contracten vervolgens weglopen naar een ander land.
De heer Van Vliet vroeg ook naar het level playing field. Ik herhaal dat de zogeheten denials in het gemeenschappelijk standpunt niet juridisch bindend zijn. Dat moeten we bij de review echt proberen aan te scherpen; over inspanningen voor een gelijk speelveld gesproken.
De heer Voordewind vroeg naar specifieke punten rond Turkmenistan. We toetsen daar in alle scherpte op de acht criteria en doen dat op basis van restrictie, zorgvuldigheid en een voluit aangescherpt beleid. We hebben bij de toetsing zeer veel aandacht besteed aan criterium 2. Dat is bij voorbaat doorgesproken met bijvoorbeeld Amnesty International. Het zij gezegd dat ook de ngo's voor ons een belangrijke gesprekspartner zijn ten aanzien van de zaak die wij nu aan de orde hebben.
De heer Voordewind heeft een vraag gesteld over clustermunitie. Ik kan melden dat wij vooral op basis van een debat dat wij in de Eerste Kamer hebben gevoerd, bezig zijn met de follow-up van het verzoek om directe investeringen onder een strak stramien te brengen.
Mevrouw Eijsink kwam vooral uit op de EU-regelgeving. Die moet er inderdaad komen.
De heer Verhoeven vroeg naar dual-use in de IT. In de internetconferentie hebben we het daar uitgebreid over gehad. De Kamer kent de intentie van de Nederlandse regering om dit buitengewoon serieus te nemen in samenhang met wat we nu noemen de coalitie van staten, staten die op dezelfde lijn zitten. We stellen ook middelen beschikbaar voor de vrije toegang tot het internet. Daar hoort ook bij dat je voorkomt dat dual-usegoederen voor het verkeerde gebruik in bepaalde landen terechtkomen. De regering zal er hard aan werken om daar het nodige aan te doen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik ben natuurlijk ontzettend blij dat de minister het met mij eens is dat die Europese regelgeving er moet komen. Ik zit echter niet in de positie om daar iets aan te doen, maar de minister wel. In het overleg op 24 maart heeft hij daar hoog over opgegeven. Wanneer was het laatste gesprek hierover in Europa? Wat heeft de minister eraan gedaan? De minister sprak zojuist over de vooruitgang die geboekt wordt in Egypte. Dat zou blijken uit beelden en uit het feit dat het leger excuus heeft aangeboden. Ik schrik ervan dat de minister dit zo zegt. Want wat komt er allemaal niet in beeld? Kortom, wat doet de minister in Europa? Wat is het laatste overleg geweest waarin hij dit primair op de agenda heeft gezet, waarin Nederland de voortrekkersrol had?
Minister Rosenthal: Er vinden op dit punt voortdurend consultaties plaats in Brussel. Dat gebeurt vooral in de COARM. Ik zie dit algemeen overleg als een extra aansporing – laat ik dat zo ruiterlijk zeggen – om dit simpelweg op de agenda te krijgen van de Raad Buitenlandse Zaken. Dat zal ik zeker doen. Maar onderwijl loopt het proces zoals het loopt. Er is afgesproken dat een review plaatsvindt in 2012. Ik heb al gezegd dat ik op zoek ga naar like-minded states binnen de EU om onze woorden en inzet kracht bij te zetten. Ik ben er zeker van dat ik die zal kunnen vinden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb de minister goed verstaan dat hij zegt dat het heel fijn is dat de Kamer zo kritisch is omdat hij dat in Europa juist kan gebruiken. Dat zal de PvdA graag steunen. Begrijp ik ook goed dat hij zegt dat hij de Kamer erover zal blijven informeren? Die reviews komen allemaal nog. Dat is natuurlijk een heel lange weg; dat begrijp ik, want zo gaat dat nu eenmaal met die conferenties. Zegt de minister dat hij bij de volgende bijeenkomst van de Raad dit punt ook op de agenda kan en wil zetten, zodat de Kamer, als zij daar van tevoren met hem over spreekt, hem extra kan stimuleren dit punt op de agenda te zetten? Dat moet dus niet in de marges, of in de wandelgangen of bij de lunches of diners. Het moet echt als punt op de agenda.
Minister Rosenthal: Ik ben van plan om het volgende te doen. Ik zal mij verstaan met de Hoge Vertegenwoordiger om eens te kijken hoe die processen daar op dit ogenblik lopen. Ik moet nog preciezer achterhalen welke fasering is ingezet op het ambtelijke niveau, ook door de permanente vertegenwoordigers in Brussel, rondom de consultaties en de voorstellen voor de review. Ik proef hier twee dingen. Er wordt in de eerste plaats gezegd dat er tijdsdruk op gezet moet worden en dat er niet lang gewacht moet worden. In de tweede plaats wordt gezegd dat het zo snel mogelijk naar het niveau moet worden gebracht waarop tot besluitvorming zal kunnen worden gekomen. Ik zeg er meteen bij dat ik moet achterhalen in hoeverre dat op dit ogenblik in de boezem van de Europese Commissie dan wel aan de kant van de Europese raden ligt. Dat ga ik met spoed doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik krijg toch niet het idee dat het gevoel van urgentie goed doorbreekt bij de minister. Hij zegt dat er aan Indonesië, waarover de Kamer een motie heeft aangenomen, nu niet moet worden geleverd en dat het kabinet zich beraadt. We zijn inmiddels alweer een paar weken verder. Ik hoor toch graag meer een signaal van de minister wat hij met die motie gaat doen. Over Turkmenistan zegt de minister dat hij heel goed notie heeft genomen van artikel 2, het mensenrechtencriterium. Ik hoor hem echter niet zeggen dat de exportvergunningen voor Turkmenistan worden aangehouden. Over Egypte zegt de minister dat er ook lichtpuntjes zijn en dat we heel voorzichtig en terughoudend moeten zijn. Ik hoor echter geen resoluut nee ten opzichte van Egypte, daar waar we de beelden hebben gezien. Ik ben een paar weken geleden op het Tahrirplein geweest. Er worden weer mensen vermoord. Het kan toch niet zo zijn dat Nederland gewoon doorgaat met het leveren van wapens aan Egypte, waar een full-scale burgeroorlog aan de gang is?
Minister Rosenthal: Over Indonesië herhaal ik dat de regering zich beraadt op de ingediende motie. Ik kan herhalen wat ik er verder over heb gezegd, maar ik zal niet tot een andere formulering komen. Over Turkmenistan heb ik gemeld wat de lijn is. Ik heb daaraan toegevoegd dat er op het terrein van de toetsing van criterium 2, mensenrechten, contact is geweest met bijvoorbeeld Amnesty International. Dat geeft aan hoe serieus wij die zaak nemen. Voor Egypte geldt dat wij uiterste terughoudendheid betrachten. De opmerkingen die de Kamer heeft gemaakt over wat zich daar voordoet, zijn niet aan dovemansoren gericht. Ik vraag de Kamer om in de gaten te houden dat er ten aanzien van sommige goederen functies in het geding kunnen zijn die hoegenaamd niets te maken hebben met wat we in de beelden zien. Er zijn legitieme veiligheidseisen voor een land, ook voor een land als Egypte, bij de grensbewaking. Bij Turkmenistan – ik treed daarmee in details – gaat het om radars voor de marine die werkelijk geen enkel verband hebben met mensenrechtenschendingen in het grondgebied. Ik val dan terug op de manier waarop wij in internationaal verband, in Europees verband en per land met het gemeenschappelijk standpunt omgaan. Dat houdt in dat we altijd moeten kijken – dat is een formeel en inhoudelijk vereiste, ook bij criterium 2 – naar de relatie tussen de aard van het goed en datgene wat er verder in de omschrijving van het criterium staat.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Er zijn delen van pantservoertuigen aan Egypte geleverd. Die voertuigen hebben we teruggezien op de beelden over de kopten. Dat heeft tot 27 doden geleid. Er is dus wel degelijk een relatie. Ik begrijp best dat de minister zegt dat alles in Europa geregeld moet worden. Voor Saudi-Arabië doet hij dat echter ook niet: hij houdt de aanvragen aan. Waarom wordt er geen sterk signaal richting Egypte afgegeven, nu we de ellende weer zien? Laten we gewoon een voortrekkersrol daarin nemen. Natuurlijk moet Europa volgen.
Minister Rosenthal: Ik beschouw de opmerking van de heer Voordewind – ik kom daarmee bijna in een ijzeren logica terecht – als een aansporing om de relatie tussen de aard van het goed en datgene wat ermee gebeurt in een land, zeer scherp in de gaten te houden. Daar komt het in feite op neer. Die aansporing is dus niet aan dovemansoren gericht en die verscherpte toetsing is aan mij welbesteed.
De heer Verhoeven (D66): Ik heb nog een vraag over de dual-usegoederen en IT. De minister heeft gezegd dat de regering zich daar hard voor gaat inzetten. Hij heeft gesproken over een fonds en dergelijke. Dat is allemaal mooi, maar ik vraag om een concrete maatregel, een ad-hocvergunningsplicht. Het kabinet zegt dat die niet mogelijk is. Mijn vraag is daarom wat dan wel kan, meer dan alleen een fonds en mooie beloften om het op Europees niveau hard te gaan maken. Het is mij nu iets te zacht.
Minister Rosenthal: Ik ben behoedzaam wat betreft de technische en juridische kanten die aan dit soort regelgeving kunnen zitten, maar de intentie moge duidelijk zijn. Wij kunnen niet vanuit Nederland een voortrekkersrol spelen in de coalition of states die net gevormd is met betrekking tot de vrije toegang tot het internet en vervolgens niets doen in het kader van het tegengaan van de uitvoer van filtermechanismen naar onderdrukkende landen. Dat kunnen we niet maken. De intentie moge duidelijk zijn. Het gaat er nu om dat we ervoor zorgen dat we, indien nodig, zodanige regelgeving kunnen maken dat die effectief is en zowel de toets van kritiek als van het level playing field kan doorstaan. Nederland speelt er een belangrijke rol in. Ik heb al begrepen dat een aantal andere landen, waaronder de VS, hier zeer wel aan denken.
De heer Verhoeven (D66): Ik heb ook nog een vraag gesteld over de situatie in Syrië.
Minister Rosenthal: Het sanctieregime jegens Syrië wordt telkenmale aangescherpt. Er wordt op dit ogenblik gewerkt aan een verordening die de details op het punt van de export van ICT, zowel hardware als software, regelt. Ik voeg daaraan toe dat onderhandelingen hierover gaande zijn. Het zal ook hierbij niet de Nederlandse regering zijn die terughoudendheid betracht, want als er iets is waar Nederland vanaf april/mei mee bezig is geweest, is het wel het voortdurend in de internationale gemeenschap vragen om aanscherping van de sancties op alle fronten, dus ook op het gebied van ICT. Technologische bedrijven zijn al onder het sanctieregime gebracht. Het enige wat wij willen zien, is dat het regime dusdanig wordt afgeknepen dat Bashir al-Assad opstapt.
De voorzitter: Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken voor de beantwoording. De leden hebben in tweede termijn een minuut voor hun conclusies. Ik vraag hun om ook aan te geven of zij behoefte hebben aan een VAO.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Dat VAO heb ik al aangevraagd, en terecht denk ik. Het hangt allemaal samen met het vertrouwen dat de Kamer moet hebben in het wapenexportbeleid van de regering. Als ik het allemaal terughoor, denk ik dat de moties op het juiste moment, op de juiste plek en met de juiste tekst zijn ingediend. De regering en de Kamer moeten er vertrouwen in hebben dat het wapenexportbeleid wordt uitgevoerd zoals het ooit bedacht is. Daarom maak ik mij zorgen en daarom zie ik ontwikkelingen waarover de regering de Kamer gerust moet stellen. Dat moet gebeuren bij monde van alle bewindslieden. De regering moet immers met één mond spreken.
Ik heb niet voor niets voorgesteld om de drempelwaarde te verlagen naar 1 mln. In 2010 ging het namelijk om drie opmerkelijke landen: Saudi-Arabië, Thailand en Jordanië. In 2011 gaat het ook om drie gevallen: Egypte, Saudi-Arabië en Indonesië.
Internetaftaptechnologie zou ook in de besprekingen over het wapenhandelsverdrag ter sprake moeten worden gebracht, met name door de internationale coalitie voor internetvrijheid. Datzelfde geldt voor traangas. Ik wil graag een brief van de regering over de inzet in de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag in februari en later in 2012, zodat de Kamer genoeg tijd heeft om daarover te praten.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De regering laat de situatie op het gebied van een aantal landen en een aantal beoordelingen nu toch enigszins boven de markt hangen. Over Saudi-Arabië zegt de minister van Buitenlandse Zaken dat er kleine stapjes vooruit worden gezet. Als je deze echter afzet tegen de enorme verslechteringen, ontkom je niet aan het oordeel dat het in Saudi-Arabië in 2011 op het gebied van de mensenrechten slechter gaat dan in 2010. De minister heeft gezegd dat hij ook met ngo's spreekt, zoals Amnesty International. Ik roep hem op, juist op dit punt het gesprek met Amnesty nog eens aan te gaan.
Er wordt ook in het midden gelaten wat de toekomst is van het standpunt van de regering dat de situatie met Saudi-Arabië aangehouden wordt. Kennelijk wordt er gewacht tot er een concrete aanvraag ligt voor een vergunning, om dan tot een nieuw oordeel te komen. We zullen dan wel weer vernemen dat die kleine stapjes kennelijk voldoende zijn of dat het gevraagde materieel niet van die soort is dat het kan worden ingezet bij mensenrechtenschendingen. Dat vind ik een zeer onbevredigende situatie.
Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de duidelijke beantwoording.
Ik heb twee korte aandachtspunten. Ten eerste. Ik vraag mij af hoe de terughoudendheid met betrekking tot een aantal landen wordt afgestemd met andere Europese landen.
Ten tweede het level playing field, dat voor ons erg belangrijk is. Ik vraag de staatssecretaris in het bijzonder haast te maken, zeker in het geval van Duitsland. Er bereiken ons berichten dat veel bedrijven, niet alleen het bedrijf dat de staatssecretaris heeft genoemd, maar ook andere, daar heel veel last van hebben. Zij overwegen zelfs te vertrekken en zich te vestigen in Duitsland of andere Europese landen. Dat zou toch heel jammer zijn.
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording. Wij zien elkaar bij het VAO.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik besteed nog even aandacht aan ontwikkelingscategorie 8. Het kabinet wil kijken naar aanscherping daarvan. Als we dan inderdaad terug kunnen naar die oude motie, die ging over 4,5%, zou het winst zijn om dat als duidelijk toetsingscriterium te gebruiken.
Heb ik de minister goed begrepen dat hij heeft gezegd dat we heel scherp gaan kijken naar landen waar een link is met het inzetten van wapens tegen de eigen bevolking, zoals Egypte, maar ook Saudi-Arabië, dat we moeten voorkomen dat Nederland die wapens levert en dat hij zich daar tevens voor zal inzetten binnen de EU? Kan de minister dat nogmaals bevestigen? We hebben daarmee dan een stap gezet.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de laatste opmerking van de heer Voordewind.
Als ik het goed heb begrepen, heeft de minister toegezegd dat hij in gesprek gaat met mevrouw Ashton en de Kamer daarover zo snel mogelijk zal rapporteren. Hij zei dat hij nog niet precies weet wat er gebeurt in de boezem van de EU en de raden. Zijn contacten met mevrouw Ashton zijn wel van die mate dat hij met haar in gesprek gaat hierover. Dit kunnen we waarschijnlijk in de volgende agenda voor de Raad als punt terugzien. Dank daarvoor.
Verder blijf ik met een redelijke teleurstelling zitten. Het is jammer dat de flow van 24 maart niet helemaal terugkomt in dit overleg.
Ik heb een vraag over de brief van 10 juni. Op voorhand zeg ik dat ik het waarschijnlijk niet heb begrepen, maar het kabinet kan het mij dan kort uitleggen. De minister schrijft in deze brief op pagina 1: er is een aantal thema's en daarover zal de rapportage 2011 gaan. De staatssecretaris heeft zojuist gezegd dat hij dat doet op basis van een nieuw systeem. Dat vind ik een beetje raar, maar dat zal dus wel aan mij liggen. De staatssecretaris zegt dat dit systeem medio augustus volgend jaar zal gaan werken. In de brief staat echter: er moet een overstap gemaakt worden naar een nieuw automatiseringssysteem voor de douane voor de verwerking van vergunningsaanvragen. Help! Nieuwe automatiseringssystemen! 2012 over 2011; kan de staatssecretaris mij vertellen wat dat betekent?
De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording.
Ik ben op zichzelf genomen positief over vaker rapporteren, doorvoer à la Duitsland, doorlopende jurisprudentie, maar the proof of the pudding is in the eating. Daar zit wel een soort incubatietijd van een jaar tussen. Aansluitend op wat mevrouw Eijsink heeft gezegd, het staat wel in de brief, maar eigenlijk wordt pas medio 2012 voor het eerst zichtbaar wat het oplevert. De Kamer moet daar dan bovenop blijven zitten. Wat ons betreft mag het allemaal wel wat sneller en concreter.
Dat geldt ook voor twee punten op het gebied van het OS-criterium. De minister heeft gezegd dat we de motie-Sipkes – het is goed dat hij mij daarop wijst – daarbij kunnen betrekken. Maar wat betekent dat dan? Gaat er dan daadwerkelijk iets met die motie gebeuren of moeten we opnieuw zo'n motie indienen?
Ik kom te spreken over dual-usegoederen. Ik vraag de regering om begin komend jaar een brief te sturen waarin staat hoe we omgaan met de tegenstrijdigheid tussen enerzijds het hebben van een fonds en anderzijds het toelaten van de export van dergelijke technologieën. Dat sluit ook aan bij wat de heer El Fassed heeft gezegd.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun uitgebreide beantwoording. Ik maak één slotopmerking. Het is heel belangrijk dat we meer in Europees verband optreden als het gaat om het wapenexportbeleid. Dat is niet alleen beter voor de mensenrechten, maar ook voor de Nederlandse industrie.
Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Een flow is altijd tijdelijk, maar er kan wel een nieuwe flow ontstaan. Wij zullen er in de loop van 2012, ook met het overzicht over 2011, voor zorgen dat dit positieve weer bij mevrouw Eijsink in beeld komt.
We maken echt heel veel haast met de afstemming met Duitsland.
Hoe zit het met het on hold zetten van landen? Nederland heeft een aantal landen in de positie on hold gezet. België en Tsjechië houden zaken aan voor Egypte en Bahrein. Oostenrijk doet dat voor Egypte, Tunesië en Bahrein. We zijn niet de enigen die het doen, maar dat pleit er des te meer voor om het in toenemende mate Europees af te stemmen.
Er is gevraagd hoe het zit met de automatisering. We zullen proberen medio 2012 de handelwijze inzake de doorvoer zo veel mogelijk te implementeren. De handelwijze zal grotendeels naar Duits model zijn. Het klopt dat we daarbij mede afhankelijk zijn van de douane. We zijn daar niet net mee begonnen; die verbeteringen in de automatiseringssystemen zijn gaande.
De heer Voordewind heeft een vraag gesteld over Libië. Dat ging over de niet-militaire producten die waren bestemd voor de bescherming van harde schijven van een internationaal bedrijf dat actief is in de oliesector. Dat had op zichzelf dus geen relatie met militair gebruik.
Minister Rosenthal: Voorzitter. In het debat is uitgesproken dat er teleurstelling is. In de logica noemen ze dit metagebeurtenissen. Ik ben metateleurgesteld: ik ben teleurgesteld over de teleurstelling. We hebben toch het nodige met elkaar gewisseld. In de brief van juni is duidelijk aangegeven hoe wij willen sporen op het wapenexportbeleid in de goede richting. In de tweede termijn is een aantal punten aangehaald die daarbij van wezenlijk belang zijn en die we in de wisselwerking tussen de commissie en de regering aan de orde hebben.
De heer El Fassed vroeg om bij de Arms Trade Treaty ook wapens als traangas te betrekken. Point taken. Dit punt pak ik mee. De Kamer krijgt een brief over het verdrag, ook al is de regering niet erg happig op het schrijven van brieven aan de Kamer.
Ik kan de heer El Fassed melden – over spoed gesproken – dat wij ons razendsnel hebben verstaan met onze Duitse collegae in Berlijn. Dat heeft waarachtig opgeleverd dat het document niet vertrouwelijk is, maar nog niet officieel gepubliceerd. Zodra dit het geval is, daalt het bij de Kamer neer. Dat is een mooi kerstcadeau.
De heer Van Bommel sprak over Saudi-Arabië. Daar zitten we simpelweg in het rücksichtslos afwijzen waar het moet. Er kunnen zich echter situaties voordoen met soorten wapens waarbij je, mede lettend op het level playing field, moet zeggen dat het wel toegestaan moet worden.
Mevrouw Schaart sprak over afstemming met andere landen over het restrictieve beleid. Wij zijn geen gekke Henkie. Bij de review zullen wij dit zeker vooropstellen in onze inzet voor de veranderingen in het gemeenschappelijk standpunt.
De heer Voordewind kan ik bedienen met betrekking tot de motie-Sipkes. Die hanteren wij al jaren als het gaat om criterium 8. Wij zullen dit in de inzet voor de review Europa extra meenemen, zodat het ook Europees beleid wordt. Kijk eens aan, de heer Voordewind bediend.
Mevrouw Eijsink krijgt toebedeeld de demarche bij de Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton. Die gaat plaatsvinden.
De heer Verhoeven krijgt een brief over het fonds.
Alleen de heer Koppejan blijft met lege handen over.
Voorzitter. Mooier kan ik het niet maken. Dat was mijn inbreng in tweede termijn.
De voorzitter: Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording in tweede termijn.
Ik zet de toezeggingen van brieven en dergelijke op een rijtje.
– De staatssecretaris van EL&I zegt toe dat de actiepunten uit de brief van 10 juni medio 2012 zijn gerealiseerd.
– De staatssecretaris van EL&I zegt toe, in het voorjaar van 2012 helderheid te verschaffen inzake het overleg met Duitsland over de eenduidige toepassing van de criteria.
– De minister van Buitenlandse Zaken zegt toe dat het document van de bondskanselier aan de Kamer wordt gezonden zodra het beschikbaar is.
– De minister van Buitenlandse Zaken zegt toe dat hij met de minister van Defensie overlegt hoe de catalogus van overtollig defensiematerieel vertrouwelijk ter inzage kan worden gegeven.
– De minister van Buitenlandse Zaken stuurt een brief over de internationale besprekingen over internetaftaptechnologie. Het punt traangas wordt daar ook in meegenomen.
Minister Rosenthal: Ik heb één punt vergeten. Dat was waarachtig nog van grote betekenis. We scherpen de criteria met betrekking tot Saudi-Arabië en Egypte rond goederen die mogelijk tegen de eigen bevolking worden gebruikt, verder aan.
De voorzitter: Ik sluit de vergadering.