Kamerstuk 21501-32-959

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


Nr. 959 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 december 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 7 december 2016 overleg gevoerd met de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 2 december 2016 inzake de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 12 en 13 december 2016;

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 2 december 2016 inzake het verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 14 en 15 november 2016 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 950);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 4 november 2016 inzake de voortgangsrapportage over het Plant- en Diergezondheidspakket (Kamerstuk 33 643, nr. 19);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 9 november 2016 inzake de verhouding octrooirecht en kwekersrecht (Kamerstuk 27 428, nr. 334);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 november 2016 ter aanbieding van het fiche: Raadsverordening voor vaststelling steun en restituties voor landbouwproducten (Kamerstuk 22 112, nr. 2244);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 11 november 2016 inzake het betaalschema van de regelingen binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 238).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Nava

Voorzitter: De Caluwé

Griffier: De Vos

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Remco Bosma, Bruins, De Caluwé, Geurts, Ouwehand en Van der Velde,

en de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken.

Aanvang 10.04 uur.

De voorzitter:

Ik heet de Staatssecretaris van Economische Zaken, zijn ambtenaren, de collega's en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. De spreektijden bedragen vijf minuten per fractie. Er zijn nu vijf fracties aanwezig. Ik stel voor om in deze termijn maximaal twee interrupties toe te staan. Ik geef als eerste het woord aan de heer Bruins van de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Steeds meer en steeds beter zijn vissers en natuurorganisaties met elkaar in gesprek om zich gezamenlijk in te zetten voor gezonde visbestanden. Er is een toekomst voor duurzame visserij, maar dan moeten we er wel voor zorgen dat de visserij ook de kans krijgt om zich op die toekomst voor te bereiden. Het tijdschema voor de aanlandplicht is simpelweg te krap. Is de Staatssecretaris bereid om samen met zijn Europese collega's te praten over een werkbare fasering van de aanlandplicht? Gezien de lange looptijd van de procedures moet er nu worden gehandeld door de Staatssecretaris, anders gaat het vastlopen in de sector.

De visserijsector innoveert volop, maar de aanlandplicht komt sneller dan innovaties kunnen worden ontwikkeld. Daarom hebben mijn collega Dik-Faber en ik bij de EZ-begrotingsbehandeling een amendement ingediend om de innovaties te versnellen. Dit amendement komt morgen in stemming. Daarnaast staan allerlei hindernissen en regels innovatie in de weg. Zo valt gevangen vis opeens onder de regelgeving voor proefdieren wanneer ze worden gebruikt om overleving vast te stellen. Is de Staatssecretaris bereid om in een open gesprek met visserijorganisaties en natuurorganisaties te inventariseren welke regelgeving het innoveren in de weg staat en wat een realistisch tempo van innoveren is?

Volgend jaar is Nederland voorzitter van de Scheveningengroep, een unieke kans voor Nederland om zich als gidsland te laten zien, zeker ook omdat de Engelse visserij er heel anders in zit met de komst van de brexit. Ik verwacht dat de Staatssecretaris een groot deel van volgend jaar nog op zijn post zal zitten. Hoe gaat hij gebruikmaken van deze unieke positie om een gelijk speelveld te borgen?

Alles in ogenschouw nemend – de brexit en de hindernissen in regelgeving wanneer de sector wil innoveren – roept de ChristenUnie de Staatssecretaris op om de implementatie van de aanlandplicht op te schorten gedurende het brexitproces en zo te werken aan een realistische infasering van de disgard ban.

In de tussentijd moeten er ook nog een hoop andere dingen geregeld worden. Er zijn aanwijzingen dat de bestanden voor tarbot en griet toenemen, maar tegelijkertijd knellen de quota voor deze soorten. Er zijn ook nieuwe wetenschappelijke gegevens die het wenselijk maken om een tussentijdse benchmark te laten uitvoeren via de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Is de Staatssecretaris bereid om bij de komende Raad een tussentijdse benchmark via ICES te bepleiten en af te spreken dat een mogelijke positieve uitkomst van die benchmark kan leiden tot hogere vangstquota in 2017 en wellicht ook tot een correctie met terugwerkende kracht over 2016?

Op de website van de Nederlandse Vissersbond las ik dat er een akkoord is tussen de EU en Noorwegen over de maximaal toelaatbare vangst in 2017 voor de gedeelde bestanden in Noordzee en Skagerrak. Ik las daar ook dat de Staatssecretaris zich wil inzetten voor een verruiming van de quota voor de Noordzeetong van minimaal 15%. Dat is mooi, maar zoals de Staatssecretaris weet, zijn er meerdere manieren om de maximaal toelaatbare vangst te bepalen, zoals de beheerplannen, de voorzorgsbenadering en de FMSY (Fish Mortality Sustainable Yield). De Europese Commissie hanteert vanaf 2017 de FMSY-benadering. Voor schol was dat al de basis. Is de Staatssecretaris bereid om deze benadering consequent toe te passen en ook bij Noordzeetong FMSY als vertrekpunt te nemen? Dit betekent dan dat de Staatssecretaris in de Raad niet zal pleiten voor een verhoging van minimaal 15%, maar voor een verhoging van 34% van de maximale vangst voor tong.

Ik eindig graag positief. Ik wil de Staatssecretaris complimenteren met zijn inzet rondom het kwekersrecht. De volgende stap moet nu zijn dat het Europees Octrooibureau zijn werkwijze en zijn interpretatie van de wetgeving ook daadwerkelijk wijzigt. Hiervoor moeten de Europese lidstaten samen optrekken. Ik vraag de Staatssecretaris erop aan te dringen dat nu ook echt gecontroleerd gaat worden of de interpretatie van de wetgeving daadwerkelijk de gewenste werking heeft. Dat kan bijvoorbeeld via de jaarlijkse rapportage die moet plaatsvinden volgens artikel 16c van de Biotechrichtlijn. Is de Staatssecretaris bereid om hierop aan te dringen tijdens de komende Raad?

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik spreek ook namens de fractie van de SGP. De decemberraad is in verband met het vaststellen van de quota traditiegetrouw zeer belangrijk voor de visserijsector, zo ook dit jaar. Het CDA leest in de geannoteerde agenda dat de TAC (Total Allowable Catch) in het Commissievoorstel met 15% wordt verhoogd en dat Nederland hierin meegaat. Het CDA vindt dat echter onvoldoende. Het tongbestand staat er goed voor en we mogen nu oogsten, zo zeg ik tegen de Staatssecretaris. Daarvoor zou, net zoals bij schol is gebeurd, afgeweken kunnen worden van het managementplan en zou de TAC voor tong op basis van het principe van maximaal duurzame vangst verhoogd kunnen worden met ruim het dubbele. Dan kom je op 36%. Is de Staatssecretaris bereid om voor de Nederlandse vissers te pleiten voor een hoger quotum? Voor zover ik de vragen nog niet gesteld heb, sluit ik mij aan bij de woorden van de fractie van de ChristenUnie op dit punt.

De Staatssecretaris geeft in de geannoteerde agenda aan bereid te zijn om de TAC van geassocieerde soorten, zoals tarbot, griet en rog, bij te stellen. Het CDA beaamt dat dit hard nodig is, want in 2016 loopt de sector al vast op deze zogenaamde verstikkingssoorten of niet-doelsoorten tong of schol. Dat komt omdat deze TAC's jaar op jaar zijn verlaagd. Dat is niet gebeurd omdat er niet voldoende vissen zijn, maar bij gebrek aan gegevens. Aangezien nu de aanlandplicht dreigt, moeten we op zoek naar oplossingen voor deze soorten die het vissen onmogelijk dreigen te maken. Wat gaat de Staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat de quota voor deze soorten verder worden verhoogd?

De fractie van de ChristenUnie heeft vragen gesteld over een tussentijdse benchmark voor tarbot en griet. Ik sluit me aan bij die vragen. Dat geldt ook voor de vraag of de quota voor het komende jaar omhoog kunnen.

Dan de aanlandplicht. Daar heeft de ChristenUnie ook over gesproken. Er wordt door de sector en de overheid hard gewerkt aan het werkbaar maken van de aanlandplicht, maar het gaat gewoon te snel. We hebben daar al vaker over gesproken met de Staatssecretaris. Is de Staatssecretaris bereid om zo snel mogelijk met de Noordzeelidstaten in Europees verband te pleiten voor meer tijd?

Dan de maatregelen van de Commissie om het zeebaarsbestand en het recreatief staand want te beschermen. Ik lees dat de Europese Commissie geen uitzondering maakt voor staand want en dat de kustgemeenten niet goed uit de voeten kunnen met het recreatief staand want. Toch wil de Staatssecretaris bezien of er ruimte is voor staandwantvisserij. Gaat dit goed komen?

De visserijsector en de ngo's hebben een uniek akkoord gesloten over de verduurzaming van de Noordzeekustvisserij. Ik vind dat echt een prestatie van formaat. Voor dit akkoord zijn twee zaken van de overheid nodig: handhaving van de vergunningen en een algemeenverbindendverklaring in het kader van het afzetplan van de producentorganisaties. Is de Staatssecretaris bereid zich hiervoor in te spannen?

Ik kom nu bij de landbouw. Allereerst ben ik benieuwd wat de Staatssecretaris met zijn bezoek in Californië van vorige week heeft bereikt of heeft willen bereiken. Dat is mij nog niet helemaal duidelijk.

Dan kom ik bij de oneerlijke handelspraktijken en de uitvoering van de aanbevelingen van de werkgroep Agrarische Markten onder leiding van de heer Veerman. Mijn motie om de aanbevelingen van de werkgroep op te volgen, is vorige week aangenomen. Een van de aanbevelingen van de werkgroep is dat op Europees niveau regels nodig zijn om oneerlijke handelspraktijken te voorkomen. Om de motie uit te kunnen voeren, zal de Staatssecretaris zich volgens mij niet langer moeten verzetten tegen de inspanningen van het Slowaaks voorzitterschap om met regels te komen om primaire producenten te beschermen. Gaat de Staatssecretaris dat ook doen? Daarnaast moet het mededingingsrecht duidelijker en ruimer worden, zoals de werkgroep ook stelt, en dat niet alleen voor verduurzamingsafspraken. Vindt het CDA de Staatssecretaris aan zijn zijde om hier werk van te maken?

Vorige week is ook een motie aangenomen over het verhogen van de organische stoffen in de bodem. Dit is ook van belang met het oog op de reductie van broeikasgassen. Kan er een haakje gemaakt worden in de voorstellen voor de emissieverlaging, dat vastlegging in de bodem verrekend kan worden met de emissies? Daarnaast het is het van belang dat de doelen voor de reductie van de broeikasgassen in de landbouwsector goed worden verdeeld over de lidstaten. Als ik zie dat Nederland voor 2030 36% moet reduceren en de landen in het voormalige Oost-Europa ongeveer 0%, dan is de vraag of er wel voldoende rekening is gehouden met het feit dat er nog veel verbeteringen mogelijk zijn in voormalige Oost-Europese landen, terwijl Nederland al heel veel gedaan heeft. Ik krijg hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Dan de trialoog over de verordening inzake biologische landbouw. Dit is zo'n onderwerp waarover we het van de Partij van de Dieren tot het CDA eens zijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Zo is dat.

De heer Geurts (CDA):

Dat wordt beaamd door mevrouw Ouwehand, dat is altijd goed. De Staatssecretaris ziet problemen en wij zien die ook. Wat valt er nog bij te sturen, ook ten aanzien van de normen voor de afmeting van pluimveestallen en de jaarlijkse controles? Gaat de Staatssecretaris hier ook een punt van maken in de Raad?

Ik kom op het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP).

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Geurts (CDA):

Ik ga mijn best doen. Gedeputeerde Staghouwer van Groningen heeft onlangs aangekondigd in IPO-verband trekker te willen worden van het POP-dossier. Is de Staatssecretaris hiervan op de hoogte en erbij betrokken? Is hij bereid om dit initiatief te steunen?

Wat betreft het kwekersrecht sluit ik me aan bij de woorden van de fractie van de ChristenUnie.

Dan mijn laatste zin: wat gaat de Staatssecretaris in het Nitraatcomité presenteren naar aanleiding van de stemmingen gisteren over de Fosfaatwet? Gaat die presentatie ook naar de Kamer?

De heer Remco Bosma (VVD):

Voorzitter. Boeren, tuinders en vissers zijn heel belangrijk voor de Nederlandse economie. Nederland is op de Verenigde Staten na de grootste landbouwexporteur in de wereld. De sector is hoog productief, zeer efficiënt en daarbij worden hoge kwaliteiten in de voedselproductie behaald. De sector levert een belangrijke bijdrage aan de BV Nederland. Veel van onze wet- en regelgeving op het gebied van landbouw, natuur en visserij komt uit Brussel. Nederlandse boeren, tuinders en vissers werken keihard om ervoor te zorgen dat de schappen gevuld zijn, maar de sector wordt gefrustreerd door regels uit Brussel en Nederland, in plaats van dat we hun de kans bieden om te ondernemen. Daarom wil ik in dit AO ingaan op een zevental punten waar het knelt.

Ten eerste de jongelandbouwersregeling. Het POP3-programma is gedecentraliseerd naar de provincies en de Staatssecretaris gaat er nu niet meer over. Desalniettemin verzoeken wij de Staatssecretaris om de evaluatie van het NAJK (Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt) te laten betrekken bij de openstelling van de regeling. Openstellen zonder dat het werkt is verspilling van belastinggeld. Dus graag een actieve houding van de Staatssecretaris.

Ten tweede de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het kan niet de bedoeling zijn dat ondernemers de dupe worden omdat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland haar zaken niet op orde heeft en achterloopt met het toekennen van besluiten. Dit zorgt voor onzekerheid bij een groot aantal ondernemers. Zij durven nu geen nieuwe investeringen te doen in hun bedrijf of moeten zelfs noodgedwongen aankloppen bij de bank. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat ondernemers niet de dupe worden, zeker gezien de onzekere situatie in bijvoorbeeld de melkveehouderij? Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat de boeren voor het eind van het jaar duidelijkheid hebben?

Ten derde is er onduidelijkheid over welke maatregelen uiteindelijk worden genomen als gevolg van de klimaatdoelen. De VVD vraagt nadrukkelijk om terughoudendheid in de opstelling van het kabinet, omdat de Nederlandse land- en tuinbouw wel in staat moet worden gesteld om maatregelen te nemen. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat hij geen standpunten zal innemen tijdens de Landbouw- en Visserijraad? Wanneer verwacht het kabinet de onderzoeken van onder andere het Planbureau voor de Leefomgeving?

Ten vierde de onevenwichtige machtsverhouding in de voedselketen. Dat de ondernemers beter in staat worden gesteld om te reageren op prijssignalen vindt de VVD prima. Er ligt nog geen voorstel, maar kan de Staatssecretaris alvast een doorkijk geven? Gezien het verschil in Europese voedselketens wil de VVD geen Europese regelgeving.

Tot slot op het gebied van landbouw: wij sluiten ons aan bij de woorden van de ChristenUnie op het gebied van het kwekersrecht.

Ik ga nu over naar de visserij. Mijn vijfde punt betreft het hoofdpijndossier van de aanlandplicht. Vissers lopen inkomsten mis doordat vergunningen te laat worden gegeven of zij raken in financiële problemen doordat subsidies te laat worden uitgerekend en bestuurlijke processen ontzettend traag verlopen. Wederom doen wij een oproep aan de Staatssecretaris om deze problematiek volgende week aan te kaarten. Morgen is er een VAO Visserij, waarin wij een oproep zullen doen tot meer realisme op dit dossier.

Het zesde punt betreft de totaal toegestane vangst en de TAC's voor tarbot, griet en vergelijkbare soorten. De VVD wil zo spoedig mogelijk weten of de resultaten van dit onderzoek en die van de International Council for Exploration of the Sea worden meegenomen in het advies voor de ophoging. Welke ruimte zit hierin? Kan de Staatssecretaris in de aankomende Raad de afspraak maken dat na de uitkomst van dit onderzoek de totaal toegestane vangst voor tarbot en griet voor 2017 wordt verhoogd en dat de mogelijke overschrijding in 2016 met die verhoging mag worden gecorrigeerd? De VVD wil daarnaast graag weten waarom het quotum voor tong niet mag stijgen, terwijl de ICES uitwijst dat het goed gaat met het visbestand. Het quotum voor schol is immers ook gestegen, met 34% zelfs.

Is de Staatssecretaris wat betreft de controle op de handelsnormen in overleg met de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) en de visserijsector? We horen namelijk dat onderzocht wordt hoe, in technische zin, eventueel taken kunnen worden overgedragen aan de private sector en tegen welke voorwaarden. Voor een ordentelijk proces is tijd nodig. Is deze tijd er? Binnen welk kader voert de Staatssecretaris dit gesprek, gelet op de eerdere afspraken met de visserijsector? Herkent hij de bezwaren vanuit de sector en zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gebeurt er op korte termijn?

Mijn laatste punt gaat over de brexit. De gevolgen van de brexit zijn al vaak onder de aandacht gebracht. Hoe worden de Nederlandse visserijbelangen beschermd en hoe wordt de Kamer hierover tussentijds geïnformeerd?

De heer Van der Velde (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met de oneerlijke handelspraktijken. Wij erkennen met de opstellers van het rapport dat de marktpositie van boeren in de Europese Unie steviger kan. De grote mate van afhankelijkheid van grote ketenpartijen is niet wenselijk. In het rapport wordt gevraagd naar instrumenten zodat de agrarische ondernemers een steviger marktpositie kunnen verkrijgen. De Partij van de Arbeid is uitdrukkelijk van mening dat het toekennen van deze middelen gekoppeld dient te worden aan het streven van ondernemers om een duurzame Europese landbouw te realiseren. Wat vindt de Staatssecretaris van de wens van de Partij van de Arbeid om zich in de Landbouwraad hard te maken voor een EU-beleid waarin het verbeteren van de positie van agrarische ondernemers gekoppeld is aan het streven om te komen tot een duurzame Europese landbouw?

Ik kom op landbouw en klimaatverandering. De PvdA geeft de Minister mee dat het realiseren van een klimaatpakket in het bijzonder inzet vraagt van de landbouwsector. Wat wordt de inzet van de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat ook de landbouw, food and flowers, zijn verantwoordelijkheid neemt?

De PvdA is er op basis van de informatie niet gerust op dat er een voor de Nederlandse biologische landbouw gunstig voorstel ligt. Er zijn nog veel compromissen nodig, zo blijkt. Wij willen dat met name ook naar sectoren wordt gekeken waar de omschakeling naar een biologische productiewijze stagneert, hetzij door de macht van de ketenregisseur, hetzij door regelgeving. Kan de Staatssecretaris aangeven waar de voor Nederland belangrijke knelpunten zitten? Welke EU-staten hebben een andere opvatting dan Nederland en op basis van welk belang is dat het geval? Wij willen dat er voor de verschillende sectoren stippen op de horizon worden geplaatst, zodat wij weten waar wij heen willen. Wij horen graag hoe wij daar gaan komen.

Voor de Partij van de Arbeid is kwekersrecht leidend. Het is een zorgelijke ontwikkeling dat voedselvoorziening en wat daarmee samenhangt het monopolie dreigt te worden van een paar grote zaadbedrijven. Wij zijn dan ook voorlopig tevreden met de interpretatieve verklaring van de EU. Helaas is er nog geen zienswijze. Haast en duidelijkheid zijn geboden. De Partij van de Arbeid wil graag van de Staatssecretaris weten of op korte termijn een voor Nederland realistisch voorstel in de Raad ligt. Dat is nodig om in Nederland wetswijzigingen te kunnen doorvoeren ten gunste van kwekers.

Ik kom op de hormoonverstorende stoffen. Wij prijzen de Staatssecretaris voor zijn inzet, maar wij zijn bezorgd over het proces, gezien het vooralsnog ontbreken van overeenstemming. Wij willen dat op het gebied van volksgezondheid geen concessies worden gedaan. De PvdA-fractie wijst de Staatssecretaris erop dat zowel retailvertegenwoordigers als vertegenwoordigers van de producenten de huidige situatie zonder regels en wetgeving buitengewoon onwenselijk vinden. Hoe realistisch is het dat er in april 2017 een voorstel in de Landbouwraad ter bespreking voorligt? Welke lidstaten hebben dezelfde inhoudelijke inzet als Nederland? Hoe hoog wordt de urgentie door de diverse lidstaten ervaren?

Wij zijn blij dat het EU-brede platform dierenwelzijn begin volgend jaar actief wordt. Via het platform kan een inzet plaatsvinden om ervoor te zorgen dat alle Europese boeren en vooral zij die vanuit Nederland exporteren, gestimuleerd worden het dierenwelzijn te verhogen. Wat vindt de Staatssecretaris van de overweging om de duurzaamheidsdoelstellingen van het platform leidend te laten zijn? Wil hij dit omarmen?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben blij dat de Partij van de Arbeid ook aandacht vroeg voor klimaat in relatie tot de landbouw. De Europese afspraak is dat een fors deel van de Europese gelden wordt ingezet voor klimaatactie. De Europese Rekenkamer heeft geconcludeerd dat landbouw enorm achterloopt. Vindt de Partij van de Arbeid dat de afspraak om een groter deel van de EU-gelden in te zetten voor klimaatactie moet worden nagekomen en vindt de Partij van de Arbeid dat ook de landbouw daar zijn afgesproken deel van moet leveren?

De heer Van der Velde (PvdA):

Het antwoord op de eerste vraag vraagt om nadere analyse. Het is aantrekkelijk en aannemelijk om daarvoor te kiezen. De Partij van de Arbeid deelt de zienswijze van mevrouw Ouwehand op de tweede vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik vraag de Staatssecretaris om, terwijl hij de motie van de Partij voor de Dieren eerder heeft ontraden, toch de afspraak na te komen om een groter deel van de EU-begroting in te zetten voor klimaatactie. De landbouw moet daarvoor bij de lurven worden gegrepen. De Europese Rekenkamer is niet zomaar een cluppie dat zegt: o, we komen de afspraken niet na. Nee, het zijn serieuze uitspraken. De Staatssecretaris durfde nog niet zo goed aan de slag met die opdracht, maar nu ook de Partij van de Arbeid zegt dat het belangrijk is, kan hij zich misschien gesteund voelen om wél stappen te zetten. Ik zie dat mijn inbreng hem tot nu toe zeer amuseert.

Ik kom op de biologische landbouw. Andere woordvoerders hebben er ook over gesproken. Het leek redelijk goed te gaan. Dat wil zeggen: er is geen discussie tussen Kamer en kabinet over de richting die die nieuwe Europese voorstellen moeten inslaan. De biologische sector moet er echt mee gediend zijn. De inzet is op zichzelf goed, maar wij maken ons wel steeds grotere zorgen. Vorige keer heb ik al aandacht gevraagd voor de contaminatie. Daar zit een groot zorgpunt voor de biologische sector. Die nultolerantie zou betekenen dat biologische producten mogelijk niet meer als biologisch kunnen worden verkocht. Wat mij gisteren opviel – dat doet denken aan de discussie over de fosfaatrechten en de zogenaamde grondgebonden landbouw – is dat in de voorliggende voorstellen de link met de bodem wordt omschreven als: grondgerelateerde landbouw in plaats van grondgebonden landbouw. Dat betekent een verwatering van dat begrip. In de praktijk kan dat betekenen, zo waarschuwt Bionext ons, dat teelt op substraat hieronder gaat vallen, zoals in Scandinavië en berggebieden gebeurt. De Partij voor de Dieren zou graag willen dat Nederland vasthoudt aan een vruchtbare bodem als de hoeksteen van de biologische landbouw. Deze kleine verschuiving in de definitie kan grote impact hebben. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij zich zal blijven inzetten op een goed pakket voor de biologische landbouw met de bodem als de letterlijke grond onder een gezonde landbouw?

Dan de hormoonverstorende stoffen. Daar hebben wij ook zorgen over. De berichten zijn dat Nederland positief staat tegenover de voorliggende voorstellen, terwijl er weinig is veranderd ten opzichte van het eerste voorstel van de Europese Commissie. Daar zitten nog steeds forse fundamentele tekortkomingen in. De bewijslast voor die hormoonverstorende stoffen lijkt onredelijk hoog te zijn. Het lijkt erop dat de voorstellen het niet heel gemakkelijk maken om daadwerkelijk gevaarlijke stoffen of stoffen waarvan wij het vermoeden hebben dat ze in potentie erg gevaarlijk kunnen zijn, ook daadwerkelijk te kunnen verbieden. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat dat de inzet is bij het beoordelen van stoffen die een gevaar voor de volksgezondheid vormen en stoffen die een groot gevaar zouden kunnen vormen en die wij daarom als voorzorg moeten kunnen aanpakken? Het lijkt niet goed te gaan. Wij maken ons daarover grote zorgen.

De allergrootste zorg is wellicht de toestand van de zeeën en oceanen. De inbreng van de Kamer stelt wederom niet gerust. December is traditioneel de maand waarin in Brussel de nieuwe vangstquota voor het komend jaar worden vastgesteld. Het gaat ieder jaar hetzelfde. Er zijn wetenschappelijke adviezen en analyses die ervoor moeten zorgen dat de overbevissing een halt wordt toegeroepen. Er is druk vanuit de lidstaten. De meerderheid heeft daar eigenlijk gewoon geen boodschap aan. De meerderheid blijft zeggen: ja maar de vissers, ja maar de vissers. Dat kun je een jaar zeggen, dat kun je twee jaar zeggen, maar als je dat 25 jaar blijft doen, zijn alle visbestanden overbevist. Dat zien wij nu. 60% van de Europese visbestanden bevindt zich buiten de biologisch veilige grenzen. Dat blijkt uit de laatste rapporten. Ergens moet er natuurlijk een kantelpunt komen waarbij wij wél zeggen: de bescherming van de ecosystemen in de zeeën, de bescherming van de visbestanden staat voorop. Daar kun je op verschillende manieren naar kijken. De Partij voor de Dieren is sowieso niet zo'n groot voorstander van het vangen van vissen, maar als het je niet om het dierenwelzijn gaat, is het ook niet in het belang van de vissers, waar het andere partijen om te doen is, om deze wetenschappelijke adviezen gewoon naast je neer te leggen, omdat ze je even niet goed uitkomen.

Het is echt belangrijk om de afspraken ...

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, ik zie dat de heer Bruins u wil interrumperen. Daarna is uw spreektijd ook voorbij.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Hoor ik mevrouw Ouwehand nou zeggen dat wetenschappelijke adviezen terzijde worden geschoven? Het is mijn beeld dat de sector en de politiek wetenschappelijke adviezen gebruiken om quota vast te stellen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Deels, maar deels ook niet. Deels is er altijd, ook vanuit uw partij, weer de druk om de randen daarvan op te zoeken en toch een procentje meer te behalen. Ik denk aan de aanlandplicht, die is geïntroduceerd om de visserij te verduurzamen. De grootschalige bijvangst van kwetsbare soorten moet je dan verminderen. De ChristenUnie komt voortdurend met vragen om die aanlandplicht toch maar eventjes wat soepeler te maken, want de vissers hebben moeite met overschakelen. Dat betekent dat kwetsbare soorten langer op grotere schaal worden bij gevangen dan verantwoord is. Dat klopt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Mijn beeld is dat de ChristenUnie er altijd voor pleit om binnen datgene wat wetenschappelijk bekend en verantwoord is, te blijven. Ook in mijn bijdrage heb ik zojuist gepleit voor het consequent handhaven volgens één methodiek. Ik heb gevraagd om een tussentijdse benchmark van ICES. Het probleem is eerder: wat zien wij als wetenschappelijk betrouwbaar? Wellicht dat mevrouw Ouwehand en ik daarover van mening verschillen, maar laten wij alsjeblieft met z'n allen pleiten voor betrouwbare wetenschappelijke gegevens waar wij binnen kunnen blijven. Wellicht dat wij elkaar daarop kunnen vinden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Jazeker, maar dan is er ook nog steeds een positie waarvoor je zou kunnen kiezen als onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, namelijk het voorzorgsbeginsel. Ook daar laat de ChristenUnie het afweten. Als je weet dat 60% van de Europese visbestanden nog steeds is overbevist, als je ziet dat het op basis van de gegevens wel goed lijkt te gaan met tong en schol, maar dat de plannen die daarvoor vastgesteld worden, betekenen dat kwetsbare bijvangstsoorten verder in de verdrukking komen, dan moet je kiezen voor de meest veilige optie voor het behoud van de bestanden en de ecosystemen in de zee. En dat doet de ChristenUnie structureel niet.

De voorzitter:

Dit is een persoonlijk feit.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb toch het idee dat hier mythevorming tegenover wetenschappelijke werkelijkheden wordt gezet. Ik pleit er echt voor om ons te houden aan datgene wat wij wetenschappelijk weten. Daar sta ik voor.

De voorzitter:

Daar mag mevrouw Ouwehand nog even op reageren en daarna kan zij haar afrondende zin uitspreken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De feiten laten iets anders zien. Het zou mooi zijn als het waar was – dat meen ik echt – maar ik zit hier al wat langer en ieder jaar is de uitkomst dat wij de overbevissing geen halt toeroepen, terwijl dat wel 25 jaar geleden in het gemeenschappelijk visserijbeleid is afgesproken. Dat komt omdat collectief de meerderheid van de parlementen die hun visserijministers naar die Raden sturen, meer belang hecht aan het kortetermijnbelang van de vissers voor het komend jaar dan aan het langetermijnbelang van het werkelijk behouden en beschermen van de soorten in de zee.

De Partij van de Dieren protesteert nadrukkelijk tegen een verhoging van het tarbot- en grietquotum. Dat zijn de bijvangstsoorten die nu in de verdrukking dreigen te komen omdat het met schol en tong wat beter zou gaan. De Staatssecretaris zegt dat we daar wel wat meer van kunnen vangen, maar deze bijvangstsoorten komen in de verdrukking, terwijl ook zij bescherming verdienen. Graag een reactie.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de commissie. Na een korte schorsing zal de Staatssecretaris antwoorden.

De vergadering wordt van 10.35 uur tot 10.47 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Dam:

Voorzitter. We spreken over de Landbouw- en Visserijraad van december. Die Raad kent twee tradities. Bij de eerste traditie hebben we uitgebreid stilgestaan, namelijk het maken van afspraken over de TAC's en quota voor de visserij voor het komend jaar. Dat wil nog weleens nachtwerk worden, dus we moeten nog maar zien hoe dat volgende week verloopt. De tweede traditie, waarmee ik mijn bijdrage zal afsluiten, is dat de bewindspersonen elkaar voorzien van een kerstcadeau dat kenmerkend is voor de landbouw- en voedselproductie in eigen land. Ik geloof dat de Landbouw- en Visserijraad de enige Raad is waarin dit gebeurt. Ik zal daar zo nog iets over zeggen. Die twee tradities staan altijd centraal in de decemberraad.

Een andere traditie van de Landbouw- en Visserijraad, maar ook van vele andere Raden, is dat er op het laatste moment nog agendapunten worden toegevoegd. Na het versturen van de geannoteerde agenda zijn de volgende punten toegevoegd. De Hongaarse delegatie zal informatie geven over de bevindingen van een conferentie over agro-ecologie. De Franse delegatie zal diverse punten toelichten over de relatie tussen landbouwontwikkeling en migratie. Ik ben daar zeer benieuwd naar. De Europese Commissie zal een terugkoppeling geven van de eerste bijeenkomst van het EU-platform inzake voedselverliezen en voedselverspilling van 29 november jongstleden. De Oostenrijkse delegatie zal aandacht vragen voor energie en biomassa. Voor die punten zijn nog geen achtergronddocumenten beschikbaar, dus ik moet het net als de leden doen met deze mededelingen. Deze aanvullende agendapunten zullen allemaal besproken worden.

Het belangrijkste agendapunt is altijd het vaststellen van de TAC's en quota voor de visserij. Verschillende leden hebben gevraagd naar het quotum voor tong. De heer Bosma vroeg zelfs waarom het quotum niet mag stijgen. Dat is niet het geval. Het voorliggende advies van ICES is een stijging van het tongquotum met 15%. Dat is conform het meerjarenplan. De heer Geurts en de heer Bruins zeiden dat het quotum op basis van wetenschappelijke adviezen zelfs verhoogd zou kunnen worden naar 35%. Onze lijn is altijd dat het meerjarenplan en het ICES-advies leidend zijn. In beide documenten wordt een stijging van 15% geadviseerd. Dat is mijn inzet richting de Europese Commissie.

Bij schol is er sprake van een opvallend verschil tussen het ICES-advies en het meerjarenplan. Dat staat ook in de geannoteerde agenda. Het meerjarenplan gaat uit van een stijging van 15%, terwijl het ICES-advies uitgaat van een daling van 15%. Dat heeft te maken met de aanpassing van de beoordelingssystematiek. In dit geval zal ik inzetten op het midden van die twee, op z'n minst een roll-over, dus doorgaan met de huidige omvang. Vorig jaar heb ik zwaar moeten onderhandelen over het tongquotum. Dat quotum is toen met 10% opgekrikt. Dat betekent dat als die 15% erbij komt, het totale tongquotum in twee jaar tijd is opgehoogd met meer dan 26%. Dat is een enorme stap voor de Nederlandse visserijsector.

De geassocieerde soorten, zoals tarbot en griet, waarover verschillende leden vragen hebben gesteld, hangen hiermee samen. Over die soorten zijn eigenlijk te weinig gegevens beschikbaar. Ik ondersteun het verzoek om de TAC voor tarbot te verhogen, mits daarvoor voldoende wetenschappelijke onderbouwing is. Ik zei net al dat die informatie voor mij leidend is bij het maken van dit soort afwegingen. Ik ben zowel met de Wageningen University als de visserijsector in gesprek over tarbot. Ik zal samen met België en Duitsland pleiten voor een mechanisme om met een onderbouwing te komen, zodat we die ophoging in 2017 kunnen realiseren. Dat is ook van belang voor een ander onderwerp waarop ik zo direct terugkom en waarover verschillende leden iets hebben gezegd, namelijk de aanlandplicht. Daarvoor is het belangrijk dat de TAC's van de doelsoorten, zoals tong en schol, gelijk oplopen met de quota voor geassocieerde soorten. Je hebt er niet zo veel aan als die twee erg uit elkaar gaan lopen. Volgens mij heb ik hiermee de verschillende vragen over tarbot en de geassocieerde soorten beantwoord.

De heer Geurts vroeg naar de zeebaars. Hij vroeg of het gaat lukken om de maatregelen voor de staandwantvisserij gelijk op te laten gaan met de maatregelen voor de handlijnvisserij. Dat is vorig jaar gelukt in de decemberraad. De Commissie scherpt het beleid nu nog verder aan vanwege de stand van de zeebaars. Het klopt dat het voorstel van de Commissie anders is dan de praktijk van dit jaar. Er ontbreekt een uitzondering voor de staandwantvisserij om zeebaars aan te landen. Een deel van de staandwantvissers is daarvan economisch afhankelijk, maar tegelijkertijd wordt er via de staandwantvisserij best een aardige hoeveelheid zeebaars gevangen. Ik zal bespreken of er opnieuw een uitzondering mogelijk is voor de staandwantvisserij, maar ik kan niet op voorhand rekenen op steun van alle lidstaten. De heer Geurts vroeg of ik kan garanderen dat dat gaat lukken, maar dat kan ik dus niet. Het is zeer onzeker.

Mevrouw Ouwehand merkte in zijn algemeenheid op dat de bescherming van de natuur voorop moet staan en dat wetenschappelijke adviezen leidend moeten zijn. Voor mij is een gezond visbestand leidend. Een gezond visbestand betekent dat je vis kunt vangen en consumeren, maar wel op zo'n manier dat het bestand intact blijft en niet achteruitgaat. Sterker nog, als het nodig is, moeten bestanden de kans krijgen om aan te groeien. Dat is voor mij steeds het uitgangspunt bij het beoordelen van de voorstellen van de Commissie. Men kan dat ook terugzien in mijn inzet voor de decemberraad.

De heer Bruins vroeg naar de aanlandplicht en of ik mij wil inzetten voor een werkbare fasering. We hebben het daar vaak over gehad. Dat is precies de kern van mijn beleid, namelijk het zoeken naar rek en ruimte in de regels om ervoor te zorgen dat de aanlandplicht gefaseerd wordt ingevoerd, stap voor stap en op een manier die draagbaar is voor de visserijsector.

De heer Geurts vroeg of ik bereid ben om te pleiten voor meer tijd. Met die opdracht ben ik vorig jaar op pad gestuurd en ik heb toen teruggekoppeld dat dat niet bepaald op veel draagvlak kon rekenen. Integendeel, het kostte mij wat krediet bij mijn collega's. Maar in de loop van het jaar zijn de zorgen over de aanlandplicht ook bij andere lidstaten toegenomen. In de vorige Raad is er gesproken over knelpunten, mede omdat Nederland erop had aangedrongen om die knelpunten te agenderen. De zorgen dringen door. De Commissie is gevraagd om die zorgen op te pakken en om met aangepast beleid te komen op het gebied van choke species. Maar dat is iets anders dan dat er draagvlak zou zijn voor uitstel als zodanig. Het gaat om een verantwoorde en dus gefaseerde invoering van de aanlandplicht.

De heer Bruins vroeg of we de aanlandplicht kunnen stilleggen totdat er duidelijkheid is over de brexit. Daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde. Los van het feit dat daar geen draagvlak voor is, is daar ook geen duidelijke aanleiding voor. Ik heb geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat het Verenigd Koninkrijk van de aanlandplicht af zou willen als onderdeel van de brexit-onderhandelingen, maar dat zullen we moeten afwachten.

De heer Bosma vroeg hoe de Nederlandse visserij wordt beschermd in het brexit-proces. We zijn druk bezig om met de visserijsector te verkennen wat de gevolgen zouden kunnen zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om de toegang tot de wateren, de quota et cetera. We communiceren daar vanzelfsprekend ook over met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zodat degenen die voor Nederland gaan onderhandelen, de risico's voor de Nederlandse visserijsector goed voor ogen hebben. Dat geldt overigens ook voor de andere sectoren, want Nederland is een grote investeerder, ook in Groot-Brittannië. Met de brexit-onderhandelingen gaan voor Nederland grote economische belangen gepaard. We zijn ook met andere lidstaten aan het verkennen waar gezamenlijke belangen of juist verschillen liggen. De centrale communicatie over de Nederlandse positie zal door het kabinet worden verzorgd. De leden kunnen dus ook in de debatten met de Minister van Buitenlandse Zaken spreken over de totale inzet.

De heer Bruins had het over het voorzitterschap van de Scheveningengroep. Hij verwacht dat ik het grootste deel van volgend jaar nog in functie zal zijn. Ik wens dit land een voortvarende formatie toe, maar aangezien de verkiezingen al op 15 maart plaatsvinden, hoop ik dat de nieuwe Kamer erin slaagt om tegen de zomer een nieuw kabinet te hebben. We gaan het zien. Ik hoor de heer Bruins zeggen dat hij «een groot deel van het jaar» bedoelde en niet «het grootste deel». Dat is altijd waar. Er wordt tussen de lidstaten intensief samengewerkt om te komen tot discardplannen en handhavingsplannen. Er vindt maandelijks op technisch en hoog bestuurlijk niveau afstemming plaats. Daarnaast vindt afstemming plaats met de regionale adviesraden waarin belanghebbenden zijn vertegenwoordigd. Het belangrijkste is om de goede samenwerking die we vanuit het voorzitterschap van de Scheveningengroep hebben, voort te zetten en om gezamenlijk het level playing field te bewaken, niet alleen bij het afstemmen van de discardplannen, maar ook bij de handhaving. We hebben eerder in de Scheveningengroep besproken of we in elk geval een uniforme handhaving tot stand kunnen brengen.

De heer Bruins vroeg ook of ik samen met de visserijsector ...

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, de heer Bruins heeft nog een interruptie op het vorige punt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik merk dat punten snel worden behandeld. Ik zat eigenlijk te wachten op het einde van een blokje. Ik wil even terugkomen op de werkbare fasering van de aanlandplicht. Ik vind het heel mooi dat de Staatssecretaris zegt dat hij naar maximale rek en ruimte zoekt zodat het draagbaar wordt voor de sector, maar hij gaat daar verder niet concreet op in. Ik vraag mij af wat hij concreet kan voorstellen. Ik weet bijvoorbeeld dat de Schotse Minister er wel voor kiest om de aanlandplicht niet uit te voeren in het geval van choke species. Naar mijn idee heeft de Staatssecretaris de vrijheid om te zeggen: als ik dat zie gebeuren, moeten we echt even vertragen. De Staatssecretaris heeft toch het mandaat en de mogelijkheid om te handelen? Of zie ik dat verkeerd?

Staatssecretaris Van Dam:

Volgens mij ziet de heer Bruins dat verkeerd. Er is sprake van één Europees beleid. Er worden afspraken gemaakt over de TAC's voor choke species. In november hadden we het over het Verenigd Koninkrijk. Toen ik dat de laatste keer checkte, maakte Schotland daar nog steeds deel van uit. Het Verenigd Koninkrijk heeft toen, mede namens ons, in de Landbouw- en Visserijraad aan de orde gesteld dat de Commissie met nadere maatregelen moet komen ten aanzien van choke species, om zo de aanlandplicht op een verantwoorde en dragelijke manier te kunnen implementeren. Daaraan zijn de Schotten net zo goed gehouden als alle andere landen van de Europese Unie. Schotland moet zich daaraan net zo goed houden als Nederland.

De heer Bruins stelde een vraag over innovatie in de visserij. Hij vroeg of ik bereid ben om samen met de visserijsector te bekijken of er regelgeving is die die innovatie in de weg staat. Ik ben daartoe graag bereid. Ik wil samen met de sector innovatie stimuleren en versnellen. Als er belemmeringen zijn in de regelgeving, is het goed om die in beeld te brengen en te bekijken of het mogelijk is om die weg te nemen. Dat gaan we doen.

De heer Bosma vroeg naar de handelsnormen. We hebben daarover eerder gesproken. We hebben toen afgesproken dat er sprake zou zijn van een overgangstermijn van een aantal maanden. De sector heeft daarmee ingestemd. Er vindt intensief overleg plaats met de visserijsector, die overigens al sinds dit voorjaar op de hoogte is van de aanpassingen. Er is een overgangstermijn ingesteld van drie maanden. In het overleg wordt zo veel mogelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren en de belemmeringen die worden ervaren. Zoals ik toen heb toegezegd, zal ik de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van die gesprekken.

De heer Geurts vroeg naar het akkoord over de Noordzeegebieden en of ik mij inzet voor wat nodig is, bijvoorbeeld een algemeenverbindendverklaring (avv). Ik ben blij met het resultaat dat is bereikt tussen de overheid, de sector en de ngo's wat betreft de ambities voor de kustzone. Ik heb het verzoek om een avv van de sector en de ngo's ontvangen. Ik ben dat nu aan het bestuderen. Ik merk hier wel op dat het om een convenant gaat en dat de voorwaarden alleen betrekking hebben op de partijen die het convenant hebben ondertekend, maar ik zal het verzoek bekijken.

De heer Geurts (CDA):

Ik kom even terug op dat laatste punt: het gesloten akkoord over de verduurzaming van de Noordzeekustvisserij. De Staatssecretaris geeft aan dat hij het verzoek om een algemeenverbindendverklaring zal bekijken, maar wanneer komt hij met een antwoord daarop?

Staatssecretaris Van Dam:

Zodra ik het goed bestudeerd heb. We doen dat altijd zo snel als het kan.

De heer Geurts (CDA):

De uitspraak «zo snel als het kan» ken ik onderhand. Dat wordt na 15 maart.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik weet dat bij bijna alles wat op dit moment in de Kamer aan de orde is, de verkiezingsdatum een rol speelt. Ik heb mij niet gerealiseerd dat dat ook hiervoor geldt. Als het de heer Geurts daarom gaat ... Ik zal bekijken of wij in staat zijn om eerder duidelijkheid te geven over de mogelijkheid van een avv.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De Staatssecretaris heeft natuurlijk deels gelijk. De inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van de maximale vangsthoeveelheden is gericht op het behoud van de soorten, maar wat hij niet hardop zegt of bevestigt, is dat dat tot nu toe nog niet is gelukt. De afspraak binnen het GVB was dat de overbevissing in 2015, maar uiterlijk in 2020, zou stoppen, maar we hebben de doelstelling van 2015 niet gehaald. 60% van de Europese visbestanden wordt nog steeds overbevist. Uit rapporten van de adviescommissie van de Europese Commissie zelf blijkt dat dat ook geldt voor bijna de helft van de soorten in de Noordzee. Als de regering wat scherper aan de wind gaat varen, komt de Kamer met moties waarin zij het kabinet terugfluit. Kan de Staatssecretaris dit eens beschouwen? Hoe groot is de kans dat we het dit jaar wel gaan halen, zodat de soorten niet langer in de gevarenzone verkeren? Misschien zou dat zelfs wel onze ambitie moeten zijn, want eigenlijk zouden die soorten niet in, maar buiten de gevarenzone moeten verkeren. Gaan we de FMSY-niveaus halen in 2017?

Staatssecretaris Van Dam:

Mevrouw Ouwehand zegt dat, als ik scherper aan de wind zou varen, er moties van de Kamer komen. Ik vraag haar waar ik wat haar betreft scherper aan de wind zou moeten varen als het gaat om de Noordzee. De lijn die ik steeds volg is dat ik het meerjarenplan dan wel het ICES-advies volg. Dat ziet juist op een duurzaam visbestand in de Noordzee. Ja, er zijn soorten die in de Noordzee nog steeds onder druk staan. We proberen op dat punt ook stappen te zetten. Maar eigenlijk doen we het vrij goed in de Noordzee. Ik kan beamen dat het commitment van Nederland aan het bereiken van de doelen die mevrouw Ouwehand noemde, niet altijd wordt gedeeld door alle andere EU-lidstaten – ik formuleer het voorzichtig – op het moment dat het moet leiden tot concrete voorstellen. In zijn algemeenheid is er volop draagvlak voor het bereiken van MSY in 2020, en binnen de EU het liefst eerder. Maar goed, als het concreet wordt en de visserijquota voor bepaalde soorten in meestal andere gebieden dan de Noordzee naar beneden moeten, dan heeft dat ook sociaaleconomische consequenties, waar veel van mijn collega's natuurlijk ook weer gevoelig voor zijn. Dat verklaart ook waarom er altijd tot midden in de nacht moet worden onderhandeld in de Raad van december.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Die schets is mij duidelijk. Ik zou de Staatssecretaris wel met een scherper beschermingspakket op pad willen sturen, maar ik weet ook dat dat niet gaat lukken; de moties daarover zullen worden afgewezen. Daarom vraag ik de Staatssecretaris gewoon om even vooruit te kijken en zijn verwachtingen over 2017 en over het behalen van de doelen in uiterlijk 2020 te projecteren. We zitten al in reservetijd. De afspraak om niet te gaan overbevissen is al heel oud. Toen kwam er een doelstelling voor 2015, met uitloop naar 2020. Het Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries, dat de Europese Commissie adviseert, zegt dat in 2016 nog 9 van de 21 soorten in de Noordzee overbevist worden. Dat is in 2016, dus al een jaar na 2015. Daar heb ik het over. Dat geeft de indruk dat we meer moeten doen, scherper aan de wind moeten varen.

De voorzitter:

Wat is uw vervolgvraag?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik vraag nogmaals aan de Staatssecretaris om uiteen te zetten – dat mag ook in een brief – wat de kans is dat we het in 2017 gaan halen en wat er moet gebeuren om het uiterlijk in 2020 te halen.

Staatssecretaris Van Dam:

Dit is precies waarom ik steeds zeg: ik volg de adviezen van ICES, omdat die gericht zijn op het zo snel mogelijk bereiken van of vasthouden aan MSY. Wat betreft bijvoorbeeld tong en schol zitten we al op MSY. Sterker nog, de eerste twee sprekers vanuit de Kamer gaven aan dat, als je alleen naar MSY kijkt, er meer ruimte zou zijn voor het ophogen van de quota. Dat is zo, alleen hebben we ook nog de geassocieerde soorten. Als je meer tong en schol gaat vangen, dan vang je ook meer andere vissen. Voor die geassocieerde soorten geldt dat we nog niet op de gewenste niveaus zitten. Daar moeten we dus voorzichtig mee zijn. Ook wat dat betreft zijn er voorzichtige signalen – we hebben er onvoldoende echte data over – dat het iets beter gaat. Ik noem hierbij als voorbeeld de bestanden van tarbot en griet. Maar het moet echt goed worden onderbouwd voordat je overgaat tot het ophogen van quota daarvoor. Dat is precies ook mijn inzet. Daar waar we er nog niet zijn, zullen we op basis van meerjarenplannen en ICES-adviezen stap voor stap tot de gewenste doelstelling komen.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik borduur hier nog even op door. De Commissie kiest ervoor om voor schol MSY te gebruiken. Als het gaat om tong heeft de Staatssecretaris de vrije keus om óf de meerjarenbeheerplannen óf MSY te volgen; die leveren allebei betrouwbare wetenschappelijke resultaten. Als de Staatssecretaris consequent is, kiest hij ook voor MSY voor tong, zou ik denken.

Staatssecretaris Van Dam:

Nee, als ik consequent ben, dan kies ik voor het volgen van het meerjarenplan en het volgen van het ICES-advies. Dat doe ik namelijk altijd.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Waarom volgt de Staatssecretaris hier niet de Europese Commissie, die overstapt naar MSY?

Staatssecretaris Van Dam:

Nee, ook voor de Europese Commissie zijn én het meerjarenplan én de ICES-adviezen leidend. We moeten nog wachten op wat precies het voorstel van de Europese Commissie wordt. Ik verwacht niet dat de Europese Commissie een voorstel zal doen voor een verhoging van veel meer dan 15%. Als de Commissie 15% voorstelt, dan is dat ook voor de Nederlandse tongvisserij al een fantastisch mooi resultaat. Ik zei al dat het quotum vorig jaar met 10% is opgehoogd en dit jaar zou dat dan nog eens met 15% gebeuren. Opgeteld heb je dan meer dan een kwart meer vangst dan twee jaar geleden. Dat is echt een enorme stijging in twee jaar tijd. Ik denk dus dat de tongvisserij – dat is het grootste deel van de kottervisserij in Nederland – in haar handen mag wrijven als we dit daadwerkelijk realiseren.

Ik stap over naar het landbouwdeel op de agenda. Het hoofdpunt betreft de Raadsconclusies over het rapport van de Agricultural Markets Task Force, zeg maar het rapport-Veerman. Met name de woordvoerders van het CDA en de VVD hebben daar iets over gezegd, maar ze zaten niet op één lijn. De heer Geurts zei: ik wil verruiming van de mededingingsregels. De heer Bosma zei: ik wil geen verruiming van de mededingingsregels. Laat ik zeggen hoe ik ertegen aankijk. De Kamer krijgt van mij nog een uitgebreide reactie op het rapport-Veerman. Ik had dat beloofd, maar het is me helaas niet gelukt om die voor aanvang van dit overleg naar de Kamer te zenden. Ik herken de constatering van beiden dat de positie van de primaire producent, de boer, in de keten zeer kwetsbaar is en dat er onevenwichtigheden in de keten zitten doordat er grote verschillen van omvang zijn tussen de partijen in de keten.

De heer Remco Bosma (VVD):

De laatste passage van de Staatssecretaris beamen we; dat hebben we inderdaad gezegd. Ik heb in mijn bijdrage echter met name aangegeven dat ik de rol van Europa op dit punt niet zo erg helder vind, omdat er erg grote verschillen zijn. Ik wil voorkomen dat we straks een Europese maatregel krijgen die hier gewoon niet past en dus averechts werkt. Daarmee heb ik nog niet aangegeven een standpunt te hebben over de mededingingsregels. Uiteraard kan de Staatssecretaris refereren aan wat gisteren in het vragenuurtje is gezegd, maar dat heb ik hier vandaag niet herhaald.

Staatssecretaris Van Dam:

Oké, maar de Europese regels zijn over het algemeen de mededingingsregels. Die worden voor het overgrote deel op Europees niveau bepaald. Laat ik aangeven hoe ik ernaar kijk. In het rapport-Veerman wordt op twee fronten gesproken over het Europese regelgevingskader. Op de ene plek gaat het over de oneerlijke handelspraktijken. De taskforce zegt daarover: het zou goed zijn als er Europese regelgeving komt om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Ik heb daarvan eerder gezegd, ook hier en in de Landbouw- en Visserijraad, dat ik er niet van overtuigd ben, en in die zin volg ik de heer Bosma, dat «meer Europese regels» het antwoord is op de problemen die worden ervaren, en wel omdat de situaties in de lidstaten heel verschillend zijn en er dus juist sprake moet zijn van maatwerkoplossingen. We hebben in Nederland een traject om oneerlijke handelspraktijken in kaart te brengen en om te bekijken wat daaraan kan worden gedaan. Ik heb het ook in de geannoteerde agenda al aangegeven: het is nog niet helemaal duidelijk hoe de Raadsconclusies die het voorzitterschap zal voorstellen, eruit zullen zien. Ik hanteer wel het volgende uitgangspunt: als er toch een ruime meerderheid is die regels wenselijk vindt en als de Europese Commissie die wenselijk vindt, dan zullen we wel heel goed moeten bekijken wat dan de effectiviteit daarvan is en of die dan wel werkbaar zijn voor de lidstaten. Ik heb eerder in de Landbouw- en Visserijraad gezegd dat het misschien wel eerder zo is dat je op nationaal niveau meer ruimte moet hebben om zelf te kunnen optreden dan dat we vanuit Europa meer regels nodig hebben om het allemaal precies vast te leggen.

Op een andere plek in het rapport wordt gemarkeerd dat er een spanning lijkt te bestaan tussen de mededingingsregels aan de ene kant en de mogelijkheden binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de andere kant. Het is cruciaal dat de Commissie iets doet aan die spanning. Er lijkt binnen de bestaande mededingingsregels veel meer ruimte te zijn dan nu vaak wordt gepercipieerd. Het belangrijkste is nu dat de Commissie verduidelijkt wat er nu mogelijk is binnen de bestaande kaders. Dat is, denk ik, de eerste stap. Daar zal ik ook op aandringen. Als de Commissie tot de constatering komt dat er dingen zijn die ze geregeld zou willen hebben die binnen de bestaande kaders niet kunnen, dan horen we het op dat moment. Dat is het moment om het te beoordelen. Het is nu aan de Commissie om duidelijkheid te bieden over de spanning die wordt geadresseerd in het rapport, om duidelijkheid te bieden over wat er wél mogelijk is. Met die houding zal ik erin gaan. Ik zeg daarbij, zoals ik dat hier de vorige keer ook heb gezegd, dat ik het rapport van de taskforce een heel belangwekkend rapport vind en dat ik vind dat er veel goede en nuttige aanbevelingen in staan. Met die positieve grondhouding zal ik het gesprek in de Raad aangaan over mogelijke Raadsconclusies betreffende de wijze waarop hieraan een vervolg wordt gegeven. Op een aantal punten zit er werk in voor de Commissie en zal ze de aanbevelingen moeten oppakken. Het lukte niet vóór dit AO, maar ik zal proberen om de Kamer zo snel mogelijk, dus nog deze week, de volledige appreciatie te sturen. De Kamer zal daarin zien dat ik op een aantal punten de aanbevelingen wil overnemen en dus ook de Commissie wil aansporen om daarmee iets te doen.

Er waren ook nog vragen over landbouw en klimaat. De afspraken over het klimaatakkoord moeten worden vertaald in EU-wetgevingsvoorstellen. Daarmee wordt alles concreter. Er worden doelstellingen voor 2030 vastgesteld. Daarna volgt de nationale doorvertaling. De Staatssecretaris van I en M is verantwoordelijk voor de implementatie en stuurt de Kamer een door het ECN en het PBL gemaakte doorrekening van de Nederlandse opgave. Uiterlijk in 2019 moet Nederland een klimaatplan indienen, waar ook de land- en tuinbouw in zit. Ik heb de agrofoodsector opgeroepen om ook zelf met ambitieuze plannen te komen. De Kamer kan hierover verder spreken met mijn collega van I en M.

De heer Van der Velde (PvdA):

Ik heb nog een vraag over het vorige punt. Excuus. Is de Staatssecretaris nu klaar met het rapport-Veerman?

Staatssecretaris Van Dam:

Ja.

De heer Van der Velde (PvdA):

Naar aanleiding van het rapport-Veerman heb ik de vraag wat de Staatssecretaris vindt van de wens van de Partij van de Arbeid om zich in de Landbouw- en Visserijraad hard te maken voor een EU-beleid waarbij het verbeteren van de positie van de agrarische ondernemers is gekoppeld aan het streven om te komen tot een duurzame Europese landbouw. In het rapport wordt ook gesproken van ondersteuningsmaatregelen voor agrarische ondernemers. De heer Bosma duidde daar ook al op.

Staatssecretaris Van Dam:

Een aantal hoofdstukken van het rapport gaan over het verbeteren van de positie van de boer in de ketens in relatie tot marktwerkingsvragen. Het rapport sluit af met een heel hoofdstuk over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Mevrouw Fresco was ook lid van de commissie-Veerman. Zij heeft – ik zeg: gelukkig – ook de andere leden van de commissie duidelijk weten te inspireren. De aanbevelingen over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het rapport vertonen heel veel overeenkomst met de visie die zij eerder samen met haar collega daarover heeft geformuleerd. Die visie komt weer zeer sterk overeen met het document dat ik zelf heb gepresenteerd ten tijde van het Nederlandse EU-voorzitterschap. Dat is de visie van het Nederlandse kabinet over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik vind het van grote betekenis dat die visie ook steun heeft gekregen van de commissie-Veerman, een breed samengestelde taskforce, met leden uit heel Europa, en is opgenomen in het rapport van die commissie. Dat gaat over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, over de doelen die daarbij worden nagestreefd en de manier waarop die worden vertaald naar ondersteuning van boeren in heel Europa.

Een belangrijk onderdeel daarbij is bijvoorbeeld het meer richten van de steun op het realiseren van maatschappelijke doelen, zoals verduurzaming. Gisteren heeft Commissaris Hogan op de EU Agricultural Outlook Conference aangegeven dat in het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid verduurzaming en milieu en klimaatmaatregelen een veel sterkere rol zullen moeten gaan spelen. Hiermee geef ik ook antwoord op mevrouw Ouwehand. Het kwam ook naar voren tijdens de begrotingsbehandeling. Ik zie de opgave vooral in het definiëren van het toekomstige GLB. Zij zegt: u zou eigenlijk vandaag al alle budgetten moeten omgooien. Dat lijkt me geen realistische wens. De wens is om het nieuwe GLB anders te richten dan het huidige, om dat te verbreden van een landbouwbeleid naar een landbouw- en voedselbeleid, met daarin een verduurzamingsopgave, stimulering van innovatie en instrumenten die boeren helpen om klappen op te vangen in een volatiele markt. Die transitie naar een nieuw GLB is al ingewikkeld genoeg in Europa. Er zijn heel verschillende belangen en daarmee ook heel verschillende opvattingen bij de lidstaten. Ik zie dat de ambitie zoals ik die zelf in het voorjaar heb geformuleerd, steeds meer weerklank krijgt: in het rapport van de Agricultural Markets Task Force en ook in de eerste inleidende opmerkingen van de Europese Commissie. Ik zie het ook breder ontstaan, ook binnen de lidstaten. Ik denk dat het langzaam maar zeker de goede kant op gaat, maar het is een lang traject en het zal nog veel discussie vergen.

De heer Van der Velde (PvdA):

Dus dat betekent dat de inzet daarop is gericht?

Staatssecretaris Van Dam:

Ja.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De Staatssecretaris mist even dat al was afgesproken om tussen 2014 en 2020 20% van de Europese begroting te besteden aan klimaatbeleid en dat de Europese Rekenkamer zegt dat de afspraken niet worden nagekomen. En dat is niet de minste; als de Nederlandse Algemene Rekenkamer tegen ons zegt dat de afspraken niet worden nagekomen, nemen we dat heel serieus, als het goed is. Landbouw loopt gewoon fors achter. Eigenlijk zegt de Staatssecretaris: jammer de bammer, we hebben het wel afgesproken, maar we gaan niet ons best doen om het te halen.

Staatssecretaris Van Dam:

Dit is waarom ik zojuist even moest lachen. Mooi dat mevrouw Ouwehand het nog een keer probeert. Je moet realistisch zijn in het stellen van je doelen. Volgend jaar 20% van het GLB-budget totaal omgooien en aan klimaatdoelen besteden, is geen realistisch doel. Dat gaat niet gebeuren. De discussie, die heel wezenlijk is en ook tegemoetkomt aan de richting die mevrouw Ouwehand voor ogen heeft, betreft de vraag: kun je in een toekomstig GLB ervoor zorgen dat maatschappelijke doelen als verduurzaming, het leveren van een positieve bijdrage aan klimaatverandering en zorgdragen voor een mooi landschap, een veel sterkere rol spelen? Daarmee kom je eigenlijk ook tegemoet aan de vraag die mevrouw Ouwehand op tafel legt, namelijk zorg ervoor dat het grote budget, dat een groot deel is van de totale EU-begroting, in veel sterkere mate gericht wordt op klimaat en soortgelijke duurzaamheidsdoelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dit is een treurige illustratie van hoe het voortdurend gaat met afspraken over kwetsbare waarden. Je maakt een afspraak – dat heb ik niet zelf verzonnen; Nederland heeft zich eraan gecommitteerd – namelijk dat tussen 2014 en 2020 20% van de EU-begroting gericht is op klimaatactie. 2016 is bijna om, dus hebben we nog drie jaar. Vervolgens komt de aap uit de mouw: het kabinet zegt «maar die afspraak is niet realistisch, dat kunnen we niet doen». Zo gaat het altijd en dat biedt niet veel hoop voor het naleven van de klimaatafspraken van Parijs. Ik snap wel dat het lastig is, maar weet u wat pas lastig is? Wachten en vervolgens die enorme klimaatopgave niet meer aankunnen. Hoe langer we wachten, hoe meer geld het kost. Hoe langer we wachten, hoe moeilijker het wordt. Dit biedt dus weinig hoop op een duurzame toekomst.

Staatssecretaris Van Dam:

Ja. Ik zou kunnen zeggen dat nu al een belangrijk deel van het GLB-budget gekoppeld is aan vergroeningseisen. Er is discussie over de vraag of ze groen genoeg zijn, maar het gaat om verduurzaming. Al 30% van de directe betalingen is gekoppeld aan deze eisen. Ik deel de ambitie van mevrouw Ouwehand dat het verder moet gaan dan dat. Alleen, het is niet realistisch om te verwachten dat er in de huidige GLB-periode flink wordt omgevormd. Natuurlijk, mogelijk komt de Europese Commissie nog met een midterm review waarin men scherp kijkt naar de vergroeningseisen, maar het meest realistisch is om ons te focussen op de discussie over de toekomst van het GLB. De Commissie heeft gisteren aangekondigd dat ze begin volgend jaar begint met haar consultatieronde gericht op de toekomst van het GLB. De Commissie zal dan ook met een standpunt komen. Gisteren heeft ze de eerste uitspraken hierover gedaan. Ik moet zeggen dat de richting van deze uitspraken me wel bevalt. Het gaat de goede kant op, een kant die ook mevrouw Ouwehand zal bevallen, denk ik.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Dam:

De heer Geurts vroeg nog naar de bodem. De discussie daarover in EU-verband is net begonnen. De maatregelen moeten nog worden uitgewerkt, dus is het te vroeg om daarover al iets te zeggen.

De heer Geurts vroeg ook naar de presentatie in het Nitraatcomité. Dat gaat over de procedure om te komen tot derogatie vanaf 2018 en het zesde actieprogramma. De procedure voorziet in drie presentaties in het Nitraatcomité. De eerste gaat over behaalde milieuresultaten met het nu gevoerde beleid. We zijn met de Europese Commissie in overleg over de vraag hoe die procedure precies zal verlopen. Die procedure is immers onderdeel van de onderhandelingen over derogatie en die zijn weer gekoppeld aan de gesprekken die we voeren over het pakket maatregelen voor 2017.

De heer Geurts (CDA):

Ik vroeg heel specifiek om de presentatie die daar gehouden wordt, ook aan de Kamer beschikbaar te stellen. Die vraag heeft de Staatssecretaris niet beantwoord.

Staatssecretaris Van Dam:

Voor het kerstreces krijgt de Kamer van mij de hoofdlijnen van de Nederlandse inzet voor het zesde actieprogramma. Ik zal nagaan of we de presentatie over de resultaten met de Kamer kunnen delen zodra we die hebben. Het lijkt me goed om te bezien wanneer we de Kamer kunnen informeren over de resultaten, even los van de precieze presentatie, zodat zij de inhoud ervan kent.

De heer Van der Velde vroeg over de biologische landbouw wat de knelpunten zijn voor Nederland. In de discussie komt steeds de invoering van een drempelwaarde voor residuen terug waarboven de status «biologisch» automatisch zou vervallen. In de huidige landbouwpraktijk levert dat wat mij betreft veel te veel problemen op. Er kunnen immers residuen overwaaien van bijvoorbeeld aanpalende bedrijven. Voor de biologische sector moet uiteindelijk niet bepalend zijn of er via de lucht residuen van de buurman op je product komen; het gaat erom hoe je je producten teelt en dat je dat aantoonbaar helemaal volgens de biologische methode doet. Wij hebben ons daar steeds tegen verzet. Tijdens ons voorzitterschap was het punt ook van tafel. Zodra het weer op tafel komt, is het voor ons een belangrijk knelpunt. Een tweede punt is de definitie met betrekking tot teelt in kassen. Die is nu te veel opgerekt, waardoor teelten worden toegelaten die niet geheel overeenkomen met de biologische principes. Andere landen hebben daar onevenredig veel voordeel van. We moeten een level playing field bewaken. Een derde punt is het maximum van 12.000 leghennen. We kunnen niet instemmen met een akkoord waarvan deze punten deel uitmaken. De heer Van der Velde vroeg: hoe ligt dit bij de verschillende lidstaten? Het is niet aan mij om mededelingen te doen over wat andere landen vinden, maar laat ik zeggen dat we hierin alles behalve alleen staan.

Dan waren er opmerkingen over het kwekersrecht. Laat ik eerst de leden van de commissie danken voor de complimenten die hierover zijn gemaakt. Ik beschouw het als een belangrijk resultaat van de Nederlandse inspanningen, inclusief mijn eigen, het afgelopen jaar. De praktijk die ontstond, namelijk dat producten die voortkwamen uit natuurlijke processen mogelijk geoctrooieerd werden, was zeer bedreigend, niet alleen voor Nederlandse veredelingsbedrijven, maar eigenlijk überhaupt voor de beschikbaarheid van zaden en van materiaal op basis waarvan anderen weer verder kunnen innoveren. De interpretatieve verklaring van de Europese Commissie is van grote betekenis, omdat die de lezing van Nederland bevestigt. Nu is het van belang dat het Europees Octrooibureau (EOB) deze interpretatie vertaalt in de verleningspraktijk van octrooien. Ik zal me hiervoor inzetten, samen met gelijkgestemde landen. Het EOB moet dit nu echt overnemen.

De heer Van der Velde vroeg of er in Nederland wetswijzigingen moeten worden doorgevoerd. De verwachting is dat er onder het Maltese voorzitterschap, dus na de jaarwisseling, Raadsconclusies komen ten aanzien van de interpretatieve verklaring in de Raad voor Concurrentievermogen. Binnen het EOB is de discussie inmiddels opgestart over de vraag hoe de verklaring in uitvoering kan worden geïmplementeerd. De Rijksoctrooiwet zegt al dat producten van essentiële biologische processen niet octrooieerbaar zijn, dus is er in Nederland geen wetswijziging nodig. Nogmaals, het is belangrijk dat we het in Nederland goed hebben geregeld, maar het is nog veel belangrijker dat in heel Europa dezelfde praktijk geldt.

De heer Bosma vroeg naar het betrekken van het NAJK bij het openstellen van de regeling voor jonge landbouwers. Volgens mij hebben we het daarover ook bij de begroting gehad. Het NAJK wordt betrokken, maar dat is wel de verantwoordelijkheid van de provincies. Zij voeren deze regeling uit.

De heer Remco Bosma (VVD):

Ik had erkend dat met name de provincies hierover gaan, maar mijn vraag was om het NAJK te betrekken bij het openstellen van de regeling, om zo iets van de invloed van de Staatssecretaris aan te wenden. Wij erkennen dat hij er niet honderd procent over gaat, maar zijdelings wel. Kan hij daarvoor zorgen?

Staatssecretaris Van Dam:

Ik meen dat ik ook tijdens de begrotingsbehandeling heb toegezegd dat ik dit bij de provincies onder de aandacht zal brengen. Overigens is dat eigenlijk niet nodig, want de provincies begrijpen zelf ook dat het goed is om met het NAJK te overleggen over deze regeling. We zullen in de contacten met de provincies benadrukken dat dit van groot belang is.

De heer Geurts vroeg of ik wist dat de heer Staghouwer door het IPO was aangewezen als de bestuurlijke trekker. In dit geval ging het om de Adviesgroep Water. Die monitort de besteding van de watergelden. Ik was daarvan op de hoogte, al was het maar doordat de heer Staghouwer werd aangewezen in het bestuurlijk overleg van 6 oktober tussen mijzelf en de provincies. Het is goed om te weten dat het Ministerie van EZ, het Ministerie van I en M en LTO betrokken zijn bij de werkgroep die hierop toeziet. Het is immers van groot belang dat provincies deze gelden ook daadwerkelijk besteden. Volgend jaar komt dit in het volgende bestuurlijke overleg weer terug. Dan spreken we er verder over.

De heer Bosma vroeg naar RVO en de uitbetalingen onder het GLB. Hij meende dat RVO de zaken niet op orde had. Ik begrijp niet zo goed waar hij dat op baseert. Ik heb eerder gecommuniceerd in welk tempo RVO de vaststelling van de betalingsrechten en de uitbetalingen kan uitvoeren. Er lag een motie van de heer Geurts, volgens mij medeondertekend door een aantal andere leden, waarin staat: zo snel mogelijk uitbetalen. Ik heb de Kamer laten weten dat voor het einde van het jaar 85% moet zijn afgerond en eind januari 95%. Op dit moment ligt RVO op schema. Het afgelopen jaar zijn er veel bezwaarschriften ingediend. Men werkte voor het eerst met het nieuwe GLB. Wellicht doelde de heer Bosma daarop. Er zijn heel veel bezwaarschriften ingediend en die moeten allemaal worden verwerkt. Dat kost tijd, omdat het ook zorgvuldig moet gebeuren. Ook daarover heb ik de Kamer al geïnformeerd, namelijk dat het meer tijd vergt dan eerder voorzien.

De heer Van der Velde vroeg naar het dierenwelzijnsplatform en de relatie met duurzaamheidsdoelen. Die worden bij het platform niet uit het oog verloren, maar in eerste instantie zal het platform zich richten op dierenwelzijnsonderwerpen.

De heer Van der Velde (PvdA):

U geeft aan dat ze niet uit het oog worden verloren. In hoeverre zijn ze mede leidend?

Staatssecretaris Van Dam:

Wat bedoelt u concreet?

De heer Van der Velde (PvdA):

Het gaat om duurzaamheidsdoelen gerelateerd aan dierenwelzijn. In hoeverre zijn die leidend? Duurzaamheidsdoelen zijn immers meer dan dierenwelzijn.

Staatssecretaris Van Dam:

Ja. We hebben in het begrotingsdebat ook besproken dat ze zelfs soms met elkaar botsen. Het platform richt zich op het onderwerp dierenwelzijn als zodanig. Dat is primair het onderwerp. Dus ja, er wordt ook gekeken naar duurzaamheidsdoelen, maar dat is niet de focus van het EU-platform. De focus ligt echt op dierenwelzijnsissues.

Ik kom op de vragen van de PvdA en de Partij voor de Dieren over de hormoonverstorende stoffen. De heer Van der Velde vroeg hoe realistisch het is te verwachten dat er hierover snel een voorstel komt. De Europese Commissie heeft laten weten dat zij ernaar streeft dat er snel een richtsnoer komt, zodat daadwerkelijk beoordeeld kan worden wat hormoonverstorende stoffen zijn. De leden weten dat ik hier eerder heb gezegd dat zowel Staatssecretaris Dijksma als ik in onze respectievelijke Raden, namelijk zij in de Milieuraad en ik in de Landbouwraad, aandacht heeft gevraagd van de Commissie voor het voorstel. Wij hebben allebei de Commissie gevraagd om te zorgen voor snelle duidelijkheid over een richtsnoer op basis waarvan dit bepaald kan worden. De Commissie heeft toegezegd dat te doen.

Volgens mij ligt de vraag van mevrouw Ouwehand hierover in het verlengde hiervan. Mijn antwoord op haar vraag ligt dus ook in het verlengde van het voorgaande antwoord. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van het voorstel dat Staatssecretaris Dijksma en ik hebben gedaan, concreet een werkgroep ingesteld van de European Food Safety Authority (EFSA) en de European Chemicals Agency (ECHA), om dat richtsnoer te gaan opstellen. In de werkgroep zitten experts van de verschillende lidstaten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb gezegd dat we signalen krijgen waaruit blijkt dat het voorstel dat nu voorligt, niet wezenlijk is veranderd. En het lijkt erop dat de bewijslast voor die stoffen onredelijk hoog is. Het lijkt er dus op dat het onnodig en onverantwoord moeilijk is om die stoffen aan te pakken. Datzelfde geldt voor stoffen die in potentie zeer gevaarlijk zijn en die je uit voorzorg zou moeten kunnen weren. Ik heb gevraagd of de inzet van het kabinet nog steeds gericht is op het daadwerkelijk kunnen verbieden van stoffen die gevaarlijk zijn en op het uit voorzorg ook kunnen verbieden van stoffen die een te groot risico zouden kunnen vormen voor de volksgezondheid.

Staatssecretaris Van Dam:

Voor stoffen die een te groot risico vormen voor de volksgezondheid geldt dit sowieso. We hebben hier echter eerder uitgebreid gesproken over het voorstel van de Europese Commissie. Toen was de essentie dat werd geconstateerd dat het ook moeilijk te beoordelen was wat de uiteindelijke consequentie zou zijn. Mevrouw Ouwehand zegt: eigenlijk is het voorstel niet streng genoeg. Andere woordvoerders in de Kamer zeggen: het voorstel is veel te streng. Dit is moeilijk te beoordelen als je geen heldere richtsnoeren hebt op basis waarvan die stoffen beoordeeld kunnen worden. Onze inzet is nu, te komen tot die heldere richtsnoeren.

Ik heb nog een vraag van de heer Geurts liggen die ik met veel plezier beantwoord. Hij vroeg wat het doel was van de reis naar Californië en wat daar is bereikt. Er zijn in Californië twee dingen gaande die heel relevant zijn voor Nederland. De eerste is dat Californië misschien wel het belangrijkste landbouwgebied van de VS is. In elk geval zijn daar de meeste ontwikkelingen op dit vlak gaande. Er worden met name ook veel producten geproduceerd in de akkerbouw en de tuinbouw. Bovendien is er een sterke zuivelsector, waarbij er ook veel relaties zijn en gelijkenis is met de situatie in Nederland. Men heeft daar zeer te maken met de gevolgen van klimaatverandering en men kijkt naar hoe Nederland daarmee omgaat. Een jaar geleden heeft de Minister van landbouw van Californië in Nederland een verkenningsmissie gehad. Daarbij heeft men gekeken welke technologie en kennis uit Nederland ook van toepassing zouden kunnen zijn op Californië. Ik heb dus een tegenbezoek gebracht. We hebben ook afspraken gemaakt over het verder ontwikkelen van die samenwerking. We hebben afgesproken om samen een event te organiseren op het vlak van agrarische technologie. De ontwikkelingen op dat gebied in Californië gaan heel hard en dat geldt ook voor de ontwikkelingen in Nederland. Ik durf te zeggen dat wij gezamenlijk echt tot de koplopers van de wereld behoren. We gaan daarbij meer samen optrekken. We hebben ook afspraken gemaakt over een verdere samenwerking specifiek op het gebied van voedselinnovatie. Op dat gebied gaan de ontwikkelingen in Californië nog een stukje sneller dan hier. Een doel van de missie was ook om te bezien wat eigenlijk het «geheim» is achter die snelle ontwikkelingen daar en wat we daarvan in Nederland kunnen leren.

Een ander element was het versterken van de samenwerking tussen de twee beste landbouwuniversiteiten van de wereld, namelijk Wageningen University en University of California, Davis. Die twee instituten twisten altijd met elkaar over de vraag welke van de twee nou het allerbeste is. Eén ding is echter zeker: als ze de handen ineenslaan, vormen ze gezamenlijk een researchkracht die zijn gelijke niet kent. Met dat ineenslaan van de handen is men nu dus bezig. Ik wilde die samenwerking stimuleren en helpen die verder te brengen.

In alle opzichten was het volgens mij een succesvolle missie. Laat ik er ook bij zeggen dat er bewust een kleine groep mensen van zeer innovatieve bedrijven en kennisinstellingen meereisde, juist om het innovatiesysteem daar te bekijken. Er waren ook mensen bij van bedrijven die verwachten daar in Californië kansen te zien. Ondanks het feit dat ik een dag eerder moest terugkeren vanwege het nachtelijke debat van vorige week in de plenaire zaal, was het dus een zeer succesvolle missie.

Ik zei eerder dat ik zou eindigen met de andere traditie van de Landbouw- en Visserijraad van december. Dat doe ik ook omdat ik zeker weet dat de heer Geurts het aardig vindt om daarover iets te horen. Wij geven elkaar tijdens die Raad altijd een cadeau. Dat is vrij ongebruikelijk, maar goed, het is een traditie, dus blijven we dat doen. We proberen daarmee altijd al het moois aan elkaar te laten zien dat de landbouwsectoren van de verschillende landen te bieden hebben. Dit jaar krijgen mijn collega-ministers Remekerkaas. De maker van Remekerkaas is namelijk winnaar van de prijs Agrarisch Ondernemer van het Jaar. Het bedrijf staat in de buurt van de woonplaats van de heer Geurts. Het levert een prachtig voorbeeld van innovatie in Nederland. Het is een bedrijf dat tot in alle facetten het bevorderen van de kwaliteit van de kaas heeft doorgevoerd. Daardoor wordt er echt een fantastische kaas gemaakt die voor behoorlijk hoge prijzen over de toonbank gaat. Daarmee heeft de maatschap zich een prachtig ondernemer getoond. Het is natuurlijk ook een mooi voorbeeld van hoe een Nederlandse traditie, Nederlandse kaas zich heeft ontwikkeld in een zeer innovatief bedrijf, maar het is ook een bedrijf waar men volledig in balans met de natuurlijke omgeving werkt. Ik vond dit een heel mooi voorbeeld en daarom heb ik gedacht: het lijkt me wel aardig om dat ook hier te melden.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie de heer Geurts kijken op zijn iPad. Hij is het meteen aan het opzoeken.

De heer Geurts (CDA):

Nee hoor, die ken ik heel goed.

De voorzitter:

Oké. Nou, dan ga ik het opzoeken.

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de regering. Is er bij de leden behoefte aan het houden van een tweede termijn? Ik zie dat dat het geval is. In de tweede termijn hebben alle leden een spreektijd van anderhalve minuut. Ik verwacht niet dat er heel veel zal worden geïnterrumpeerd, gezien het beperkte aantal interrupties in de eerste ronde.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik ben blij met zijn antwoorden over tarbot en griet. De Staatssecretaris wil zich echt inzetten voor een quotumverhoging en zal in gesprek gaan met Wageningen. We moeten volgens mij nog wel oppassen met ICES, want juist in de laatste benchmark van ICES zit geen ruimte. De vraag of de Staatssecretaris wil pleiten voor een tussentijdse benchmark voor ICES is open blijven staan. Leiden de getallen en de wetenschappelijke resultaten van nu tot andere conclusies?

Ik heb in een interruptie gevraagd of je nou MSY of het meerjarenbeheerplan gebruikt. Ik wil toch nog eens goed nadenken over de vraag of je daarbij niet wat consequenter één methode zou kunnen gebruiken waarbij je met de geassocieerde bestanden ook de primaire bestanden volgt qua benadering. Ik sluit niet uit dat ik hierover ook nog een boodschap richting Brussel aan de Staatssecretaris wil meegeven. Ik vraag daarom een VAO aan. We moeten daarbij wel kunnen stemmen nog voordat de Staatssecretaris vertrekt.

De voorzitter:

Nu is wel gebruikelijk dat er bij een dergelijk VAO, waarbij er op korte termijn moet worden gestemd, een vooraankondiging wordt gedaan. Die is niet gedaan. We zullen dit dus nog deze week met stoom en kokend water moeten inplannen. Ik adviseer u om in het vervolg, als u al vermoedt dat u een VAO gaat aanvragen, dat in een vooraankondiging te doen, mijnheer Bruins. Als we zo'n VAO willen houden, moeten we dat gewoon deze week doen vanwege de agenda.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank u wel voor deze instructie, voorzitter. De stoom en het kokende water waardeer ik.

De voorzitter:

Dat vermoeden had ik al.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik ben heel nieuwsgierig naar wat de Hongaarse delegatie gaat inbrengen over landbouw en immigratie. Het zal waarschijnlijk gaan om klimaatvluchtelingen. Ik weet nog dat het CDA een aantal jaren geleden een beetje belachelijk gemaakt werd door een aantal mensen uit het kabinet omdat wij aandacht vroegen voor de basisvoedselvoorziening in Europa, voor voedselzekerheid en omdat wij zeiden dat wij een voedselstrategie voor Europa van belang achtten. Maar goed, dat terzijde.

Mijn collega van de ChristenUnie heeft het al over de tong en de schol gehad. Ik ga dat niet herhalen. Het meerjarenplan is leidend als het omhooggaat. Als het omlaaggaat, is de MSY leidend. Dat is wel bijzonder. Hoe consequent ben je dan? Maar goed, ik heb zojuist gehoord dat daarover mogelijk een motie zal worden ingediend.

Ik wil nog even iets zeggen over landbouw en klimaat. Ik vind het jammer dat de Staatssecretaris niet heeft gezegd dat Nederland al veel doet, maar misschien heb ik dat niet goed gehoord. In 2008 zijn er in Nederland al klimaatdoelen gesteld voor 2020 en die doelen zijn allang gehaald. In de landbouw wordt meer energie gegenereerd dan er wordt verbruikt. Wat moet ik daar nog aan toevoegen? De landbouw doet het al heel goed. Ik kom daarbij terug op de vraag die ik in de eerste termijn al heb gesteld. De Oost-Europese landen moeten nog veel meer gaan reduceren. Waarom komt de klap dus bij ons, in de Nederlandse landbouw terecht?

Ik waardeer het verder zeer dat de Staatssecretaris denkt aan onder andere Remekerkaas uit Ede.

De heer Remco Bosma (VVD):

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij wat de heer Geurts heeft gezegd over de klimaatdoelen. Als het gaat over realistisch beleid moet ook de investeringsagenda er gewoon bij betrokken worden.

Ik kom nog even terug op de aanlandplicht. De Staatssecretaris heeft op zich een aantal goede uitspraken hierover gedaan. De zorgen hierover worden gedeeld. Ik heb gezegd dat de bestuurlijke processen vrij traag verlopen. De Staatssecretaris zegt dat hij de zorgen deelt. Is dan toch niet op de een of andere manier wat uitstel mogelijk, of zijn er dan toch niet verdere mogelijkheden waarmee kan worden bereikt dat de zorgen van de sector hierover worden weggenomen? Uiteindelijk zitten de vissers aan het laatste punt van de keten. Alles wat stroperig loopt, leidt er bij de vissers toe dat het voor hen moeilijk wordt om te beoordelen hoe zij om moeten gaan met de bedrijfsvoering.

De heer Van der Velde (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik prijs hem voor zijn visie en werkwijze op het vlak van verduurzaming van de landbouw. Ik prijs hem ook voor zijn inzet en voor de antwoorden die hij gegeven heeft op basis van het rapport-Veerman. Mijn fractie is ook tevreden over de antwoorden die de Staatssecretaris heeft gegeven op vragen over de biologische landbouw. Wij zijn tevreden over zijn inzet om de knelpunten op te lossen rondom regelgeving, substraat en de 12.000 kippenstallen.

Ik wijs de Staatssecretaris er ten slotte op dat de kwestie van de hormoonverstorende stoffen voor mijn fractie belangrijk is. We zullen dat nauw blijven volgen. Datzelfde geldt voor de ontwikkelingen rond het platform voor dierenwelzijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Dat geldt ook voor de Partij voor de Dieren. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording. Mijn fractie heeft grote zorg over het behoud van onze ecosystemen. De zeeën en oceanen zijn de belangrijkste ecosystemen. Verder is er de uitdaging om de klimaatverandering een halt toe te roepen. Op beide terreinen doet hetzelfde grapje zich voor, dat overigens helemaal niet zo grappig is. Men heeft grote zorg over die doelen. In het gemeenschappelijk visserijbeleid staat al heel lang dat overbevissing moet worden aangepakt en moet worden gestopt. Klimaatverandering is zo urgent als het maar zijn kan. Steeds is de uitweg om met ambities voor de toekomst te komen om die zorgen te sussen. Op het moment dat die ambities ook echt moeten worden gehaald, wordt de bal echter teruggekaatst. Dan zegt men: ja, maar het is niet heel realistisch, want we lopen nu hierin en daarin vast. Dat biedt weinig hoop voor de toekomst. Ik wil graag aansluiten bij het verzoek om een VAO, om hierover moties in te kunnen dienen.

Verder wil ik nog iets zeggen over dat kerstcadeau dat de Staatssecretaris gaat geven aan zijn collega's. Zou hij er een groentepakket bij kunnen geven? Dat is namelijk echt typisch voor Nederland en we zijn er heel trots op. In dat pakket moeten dan groenten zitten die via de klassieke veredeling zijn geteeld. Daarmee zou iets gezegd worden over het knokken voor het behoud van het kwekersrecht, een Nederlandse uitvinding. Ik pleit voor een mooi kratje met de beste en de lekkerste groenten die daaruit zijn voortgekomen. Dat is meteen ook een signaal dat we wat plantaardiger moeten gaan eten. En mochten de Fransen het nou in hun hoofd halen om aan de Staatssecretaris een pakketje foie gras te geven, dan reken ik erop dat hij zegt: vriendelijk bedankt, maar dat hoef ik niet.

De voorzitter:

Dank u wel. We zijn hiermee gekomen aan het einde van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Kan de Staatssecretaris direct antwoorden?

Staatssecretaris Van Dam:

Ja, dat moet lukken, voorzitter. Ik houd dan wel de volgorde van de sprekers aan, want ik heb de antwoorden nog niet op onderwerp gesorteerd.

De heer Bruins had het over MSY of meerjarenplan. Er is in feite een soort hiërarchie in de afweging. Op plaats één staat het meerjarenplan. Op plaats twee staat de MSY. Op plaats drie staat het voorzorgsbeginsel. Met name van geassocieerde bestanden weten we eigenlijk te weinig. Daarover hebben we te weinig data. In zulke gevallen gaan we uit van het voorzorgsbeginsel. Er wordt nu bijvoorbeeld bij schol afgeweken van het meerjarenplan. Dat is ook mijn inzet. Het meerjarenplan geldt namelijk niet meer voor schol omdat ICES nu het Noordzeebestand en het Skagerrakbestand als één bestand beschouwt. Dat verklaart ook een beetje het afwijkende advies van ICES. MSY wordt niet gevolgd in het ICES-advies omdat de reductie met name voortkomt uit een andere rekenmethode en omdat het bestand een historisch hoog niveau heeft. Zo kom ik dus in dit geval, als voorbeeld, tot de inzet om te zorgen voor een roll over, wat het midden houdt tussen de plus 15% van het meerjarenplan en de min 15% van het ICES-advies.

Ik zei net al dat in de hiërarchie het meerjarenplan op de eerste plaats staat. Dat geldt bij tong. Dat is van belang, ook voor de Noordzee. In de eerste plaats is dat van belang omdat daarmee een agenda voor de langere termijn wordt geschetst. Daarmee komt er dus ook meer voorspelbaarheid bij de ontwikkeling van TAC's en quota's. In de tweede plaats is dat van belang omdat er ook samenhang is tussen de ontwikkeling van de TAC's. Dat zei ik net ook al. Je kunt de totale toegestane vangst (TAC) voor tong wel heel erg ophogen, maar als je er dan mee te maken hebt dat er voor de geassocieerde soorten geen sprake is van een grote ophoging, is er een probleem. Je weet immers dat die geassocieerde soorten in de bijvangst zitten. Je moet dus ook goed kijken naar de samenhang tussen de verschillende TAC's. Als je het niet verantwoord vindt om bijvoorbeeld de TAC's voor tarbot en griet heel sterk op te hogen, is het ook niet verantwoord om het quotum voor tong zo sterk op te hogen. Zeker als er straks aanlandplicht is, creëer je alleen maar een groter probleem als het gaat om choke species. We moeten dus ook zorgen voor een uitgebalanceerde ontwikkeling bij die TAC's.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik dank de Staatssecretaris voor deze toelichting. Ik heb ook de indruk dat er bij schol nu voor een bepaalde aanpak wordt gekozen, ook in overleg met Noorwegen. Heeft de Staatssecretaris een beeld van wat nodig is om tong eigenlijk net als schol te behandelen? Is er een kans om een dergelijke aanpak te bepleiten in Brussel?

Staatssecretaris Van Dam:

Wil de heer Bruins dit iets scherper maken? Welke aanpak bedoelt hij?

De heer Bruins (ChristenUnie):

In het overleg tussen de EU en Noorwegen is bij schol voor de MSY-aanpak gekozen omdat het gedeelde bestanden zijn, terwijl het daarbij gaat om een verhoging. Je zou er dus voor kunnen kiezen om tong op dezelfde wijze te behandelen. De Europese Commissie zou daar wellicht voor kunnen openstaan. Dat zou in Brussel gesondeerd kunnen worden.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik begrijp van de heer Bruins dat daarbij nog steeds het doel is dat de quota voor tong nóg verder worden opgehoogd dan wat ik nu al voorleg. Ik blijf erop wijzen dat er vorig jaar al 10% bij is gekomen. Mijn inzet is dat er dit jaar 15% bijkomt. Dat betekent dat er in twee jaar tijd meer dan een kwart meer mag worden gevangen. Laat de heer Bruins mij één andere economische sector noemen waar men de kans krijgt om in twee jaar tijd met meer dan 25% te groeien. Als dat gebeurt, staat iedereen op de banken. Volgens mij is het dus al heel mooi voor de sector dat dit gerealiseerd kan worden. Maar economische argumenten zijn hierbij niet leidend. Leidend zijn de overwegingen rond duurzaamheid. Die zijn vastgelegd in het meerjarenplan voor de Noordzee. We hebben er nou juist hard aan gewerkt om ervoor te zorgen dat dat meerjarenplan er is gekomen. Daarom zeg ik: ik volg dat plan, waarin wordt uitgegaan van plus 15%. Het is ook duidelijk dat dat verantwoord is. Tegelijkertijd is mijn inzet vooral gericht op die geassocieerde bestanden. Ook de heer Bruins zelf, de heer Geurts en de heer Bosma hebben daar aandacht voor gevraagd. Zij zeggen: kijk nou naar de ontwikkeling van de bestanden van tarbot en griet. Tarbot en griet zitten ook in de bijvangst. Het is belangrijk, zeker gelet op de implementatie van de aanlandplicht, dat ook die TAC's gaan meebewegen met de TAC van tong. Anders kun je, zodra er aanlandplicht is, wel een heel hoog quotum voor tong hebben, maar heb je daar vervolgens niks aan omdat je daarbij direct verstikt op geassocieerde soorten.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik probeer eigenlijk om, los van de uitkomst, voor een consequente wetenschappelijke methode te kiezen. Juist nu ik zie dat de Europese Commissie naar de MSY gaat voor schol, zou je diezelfde aanpak ook voor tong kunnen bepleiten. Dat dan de uitkomst een groter getal is, is mooi voor de visserijsector. Maar dat is niet waar ik naartoe redeneer, dat is niet het doel. Het zou echter ook niet een reden moeten zijn om het niet te bepleiten, want er is natuurlijk ook jarenlang gekort. Als er nu dus weer iets bij komt, vissen we niet direct de zeeën leeg.

Staatssecretaris Van Dam:

Er zit bij de heer Bruins ook een perceptie in over schol waarbij ik me afvraag of die helemaal juist is. Men gaat niet naar MSY voor schol. Het volgende hierbij is van cruciaal belang. Wij stellen niet voor niets juist die meerjarenplannen op. Het gaat ons immers om een langjarig duurzame ontwikkeling van visbestanden. Daarop baseren wij de TAC's, tenzij uit wetenschappelijk advies blijkt dat het niet verantwoord is. Als men bij ICES zegt: het valt toch tegen en het moet echt minder, dan doen we dat. Maar anders is dat de ontwikkeling. Daarom zei ik: het meerjarenplan staat op de eerste plaats. Op de tweede plaats komt de MSY en op de derde plaats het voorzorgsbeginsel. Zo doen we het dus. Ik zie niet zo veel in een andere methodiek, want ik denk dat de methodiek die ik schets heel goed volstaat.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Dam:

De heer Bruins heeft het ook gehad over de tussentijdse benchmark van ICES. Ik heb in de eerste termijn gezegd dat ik samen met de visserijsector en de universiteit van Wageningen werk aan een onderbouwing voor de ophoging van de TAC's voor tarbot en griet. We weten daar namelijk te weinig van. De MSY daarvoor is bijvoorbeeld niet te berekenen. Daar geldt dus het voorzorgsprincipe. Als je daarvan af wilt wijken en iets zou willen ophogen, moet je dat dus echt heel goed onderbouwen. Die onderbouwing kan ook aan ICES worden voorgelegd voor de herziening van het ICES-advies. Dat kan ook tussentijds gebeuren.

De heer Geurts stelde een vraag over landbouw en migratie. Hij refereerde aan een discussie die eerder door de heer Buma is gestart en die ik toevallig recentelijk nog eens heb teruggekeken. Ik zag toen inderdaad dat de inzet daarbij genuanceerder was dan de vorm waarin het uiteindelijk in de media is teruggekomen. In de media is het beeld ontstaan dat de heer Buma zou hebben gezegd dat Europa volledig zelfvoorzienend zou moeten zijn en dat dat, gelet op de huidige voedselvoorziening, geen realistisch perspectief is op de korte termijn. Toen ik de discussie terugkeek, ontdekte ik dat hij niet daarvoor pleitte, maar inderdaad voor wat de heer Geurts nu zei, namelijk het versterken van de voedselzekerheid. Dat gaat gelijk op met een adviesaanvraag die ik heb liggen bij een van de internationale instituten die in Den Haag actief zijn. Daarbij wordt juist ook gekeken naar de kwetsbaarheid van de internationale voedselstromen die richting Nederland gaan. Er zijn internationale voedselstromen waar we wel erg sterk van afhankelijk zijn. Ik vind dat kwetsbaar. Wij hebben de onderzoekers gevraagd om die kwetsbaarheden in beeld te brengen. Ik wacht echter ook af waar de Fransen precies mee komen. Wellicht is dat een soortgelijk onderwerp.

De heer Geurts zei in dit kader van landbouw en klimaat: Nederland doet al heel veel. Ja, dat is zo. In de studies van Staatssecretaris Dijksma en de doorrekeningen die worden gemaakt, zal ook aan de orde komen wat verder de bijdrage van de Nederlandse landbouw zal moeten zijn. Daarbij benadruk ik ook altijd dat er in de landbouwsector natuurlijk ook oplossingen zijn voor problemen door klimaatverandering. Ik noem koolstofopslag en andere aanpassingen. In de tuinbouw werkt men bijvoorbeeld toe naar een situatie waarin men niet meer een energiegebruiker is, maar in plaats daarvan een energieleverancier. Die mogelijkheden zijn er daadwerkelijk. Maar precies om wat de heer Geurts zegt, ben ik ook geen voorstander van nóg meer flexibiliteit dan de flexibiliteit die nu al wordt geboden in maatregelen. Ik wijs als voorbeeld op de discussie over bosbouw. Het moet niet zo kunnen zijn dat bijvoorbeeld Oost-Europese landen bestaande bossen als argument gebruiken voor de stelling: wij leveren ons aandeel al, dus wij hoeven hieraan verder niets te doen in onze landbouw. Iedereen moet zijn bijdrage leveren. Op die manier zal ik er naar blijven kijken.

De heer Bosma sloot zich aan bij die vragen. Hij kwam ook nog terug op de aanlandplicht. Ik heb nu een paar keer geprobeerd uiteen te zetten wat ik daarvan vind en hoe we proberen de implementatie daarvan op zo'n manier vorm te geven dat het daadwerkelijk draagbaar is voor de Nederlandse visserijsector.

De heer Van der Velde sprak zijn steun uit op een aantal punten, zeker op het vlak van de biologische landbouw. Hij zei verder dat hij de ontwikkelingen bij het dossier over hormoonverstorende stoffen kritisch zal blijven volgen. Ik ben niet anders gewend van hem en van de PvdA-fractie.

Ook mevrouw Ouwehand heb ik geen vragen meer horen stellen. Zij maakte nog wel een aantal opmerkingen over haar zorg over de toekomst van onze ecosystemen. We hebben het net over twee belangrijke ecosystemen gehad, namelijk in de eerste plaats in het kader van de vraag hoe we met de visserij omgaan, en in de tweede plaats in het kader van landbouw en klimaatverandering.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand heeft toch nog een vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Mijn opmerking over dat kerstcadeau is natuurlijk een beetje lollig, maar ik meen wel wat ik daarover heb gezegd. Ik zou het echt leuk vinden als er ook een pakket met groenten die via klassieke veredeling nóg beter zijn geworden, bijgedaan zou worden. Daarmee zouden we aandacht blijven vragen voor het kwekersrecht, die Nederlandse uitvinding. Mijn opmerking over de Fransen meen ik ook. Ik reken er echt op dat als de Fransen met foie gras aankomen, de Staatssecretaris zal zeggen: liever niet. Een paar jaar geleden kregen alle Kamerleden hier een kerst-cd van Nick & Simon. Toen zei ik ook: die hoef ik niet. Je komt daar wel even mee in de krant. Met het weigeren van foie gras zou de Staatssecretaris ook in de krant komen. Ik hoop dat de Fransen niet met foie gras aan komen zetten, maar mocht het toch gebeuren, dan zegt de Staatssecretaris toch wel: nee, bedankt?

Staatssecretaris Van Dam:

Mochten de Fransen mij een cd van Nick & Simon aanbieden, dan zal ik die graag aannemen. Verder houden we zeer rekening met elkaars gevoeligheden. Dat zal mevrouw Ouwehand begrijpen. Ik heb dit keer voor de Remekerkaas gekozen. Ik dacht: het is aardig om te melden dat die prijs is gewonnen. Het is geen officieel regeringsbeleid, maar ik dacht: de Kamer vindt het vast leuk om dat te horen. Het idee van mevrouw Ouwehand over de groenten nemen we mee voor een volgende keer. Het is misschien nog wel aardig om te melden dat tijdens de conferentie die we hebben georganiseerd tijdens het voorzitterschap en die ging over de balans tussen kwekersrecht en octrooirecht, de bezoekers werden voorzien van allerhande Nederlandse snackgroenten die tot stand waren gekomen door Nederlandse veredelaars.

De voorzitter:

Dat roept ineens nog een vraag op van de heer Bosma.

De heer Remco Bosma (VVD):

Nou, het is vooral een klein statement, voorzitter. Ik wil agenderen dat de nieuwe veredelingstechnieken ook een goede bijdrage leveren en dat daar ook heel veilige producten uit voortkomen. Dat wil ik toch nog even noemen. Mevrouw Ouwehand maakt met name reclame voor de klassieke veredeling, maar er zijn ook nieuwe technieken beschikbaar.

De voorzitter:

Laten we het debat niet opnieuw starten. Ik hoor in deze interruptie geen vraag gesteld worden.

Hiermee is de tweede termijn van de zijde van de regering afgerond. Wij hebben twee toezeggingen genoteerd. De eerste stond eigenlijk al in de geannoteerde agenda.

  • De Kamer ontvangt een brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving en Energieonderzoek Centrum Nederland naar aanleiding van twee wetsvoorstellen over klimaat. Kan de hier nu aanwezige Staatssecretaris een uitspraak doen over de vraag wanneer de Kamer die brief kan ontvangen? Ik hoor hem zeggen dat dat al is gemeld. We kunnen hier ook niet de ene Staatssecretaris om een datum van een andere Staatssecretaris vragen.

  • De Kamer ontvangt op zeer korte termijn de complete appreciatie van het rapport van de Europese Taskforce Agriculturele Markten, de commissie-Veerman.

Verder is er om een VAO gevraagd. Dat verzoek zullen we doorgeleiden. De eerste spreker daarbij is de heer Bruins.

Ik dank de Staatssecretaris en zijn ambtenaren voor hun komst naar de Kamer. Ik dank ook het publiek en mijn collega's.

Sluiting 12.04 uur.