Kamerstuk 21501-32-311

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


21 501-32
Landbouw- en Visserijraad

nr. 311
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 december 2008

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 22 oktober 2008 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en staatssecretaris Timmermans van Buitenlandse Zaken over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 oktober 2008 met de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 27 en 28 oktober 2008 (21 501-32, nr. 298);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 oktober 2008 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 29 en 30 september 2008 en de informele Landbouwraad van 21 tot 23 september 2008 te Annecy (21 501-32, nr. 295);

– BNC-fiche over de verordening inzake vangstmogelijkheden voor visbestanden in de Oostzee d.d. 17 oktober 2008 (22 112, nr. 711);

– BNC-fiche over de richtlijn betreffende machines voor de toepassing van pesticiden d.d. 17 oktober 2008 (22 112, nr. 713);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 oktober 2008, over de nieuwe EU-verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (27 858, nr. 71).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Mastwijk Griffier: Dortmans

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie heeft kennisgenomen van de verschillende verslagen van de afgelopen vergaderingen en van de agenda van de komende Raad. Op basis van de agenda willen wij een aantal punten onder de aandacht van de minister brengen. Ik begin met het onderwerp schoolfruit dat in de Kamer een verleden heeft. Ik vind het goed om vast te stellen wat de stand van zaken is. De CDA-fractie heeft indertijd het initiatief genomen om in Nederland actief aan de slag te gaan met schoolfruit via het project SchoolGruiten. De belangrijkste reden hiervoor zal bekend zijn. Een en ander komt erop neer dat het aantal kinderen dat zonder ontbijt naar school ging indertijd dusdanig hoog was, dat wij het tijd vonden voor een actieplan. Zaken als schoolontbijt, schoolfruit, SchoolGruiten, groente en fruit zijn hierbij in beeld gebracht. Wij vonden dat het uit moest zijn met het patatje oorlog onder schooltijd en dat het verstandiger was om kinderen kennis te laten maken met groente en fruit via de school. Uiteindelijk heeft dit in Nederland geleid tot een aantal initiatieven. Vervolgens heeft dit punt de afgelopen maand en het afgelopen jaar de Europese agenda meer dan gehaald. Nu Europa ja heeft gezegd tegen een eigen schoolfruitprogramma, ben ik bezorgd over de inpasbaarheid van de Nederlandse initiatieven hierbinnen. Kan de minister duidelijk maken of de bestaande Nederlandse initiatieven als SchoolGruiten en Smaaklessen inderdaad in te passen zijn in het EU-programma? Dat zou een enorme slag zijn, want dan heeft Nederland inderdaad een belangrijk voordeel van de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan. Dat er grote belangstelling is voor SchoolGruiten zal ook in de Kamer bekend zijn. In die zin voorzien de nieuwe mogelijkheden die vanuit Europa worden geboden naar onze vaste overtuiging in een behoefte. Een en ander moet alleen wel kunnen aansluiten op bestaande initiatieven. Ook ten aanzien van de cofinanciering willen wij de minister vragen of zij ons kan meedelen wat de laatste stand van zaken is en wat de visie van het kabinet is.

Dan stap ik over op het onderwerp health check. De afgelopen maanden hebben wij hierover vele malen gesproken. Ten opzichte van de vorige discussieronden is een belangrijk verschil dat in het Europees Parlement een lange reeks amendementen is behandeld. Dit zou een nieuw momentum kunnen zijn om in Nederland enkele zaken opnieuw tegen het licht te houden. Een belangrijk punt dat in het Europees Parlement aan de orde is geweest, is modulatie. De CDA-fractie is niet enthousiast over de modulatievoorstellen zoals deze door de Europese Commissie zijn gedaan. Wij hebben met tevredenheid vastgesteld dat ook binnen het Europees Parlement de kritiek substantieel is. Echter, de voorstellen van het Parlement met betrekking tot de modulatie gaan wat ons betreft niet ver genoeg. In die zin is het wel bijzonder dat de vaste Kamercommissie die de afgelopen week contact heeft gehad met collega’s in het Franse parlement...

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb begrepen dat de Commissie ten aanzien van de amendementen heeft voorgesteld hooguit 1 tot 2% te moduleren, maar dat het Europees Parlement vasthoudt aan vier keer 2%. Als ik goed luister naar de woordvoerder van de CDA-fractie, dan zegt hij het omgekeerde.

De heer Atsma (CDA): Wij horen straks van de minister wat haar perceptie is. Wij zijn nog niet op de hoogte van een dergelijke inzet van de Commissie. Mocht dit inderdaad het voorstel van de Commissie zijn, dan wordt er voortgang geboekt. Dit laat echter onverlet dat de CDA-fractie – naar ik meen geldt dit ook voor de VVD-fractie – niet een enthousiast voorstander van verder moduleren is. Laat wij vooral hierop inzetten: hoe minder modulatie, hoe beter. Wij voelen ons dan ook gesterkt door de collega’s uit Frankrijk die afgelopen donderdag onverkort aangaven tegen verdere invulling van het modulatiemechanisme te zijn. Dit standpunt spreekt ons sterk aan. Wij willen de minister vragen om ten aanzien van dit dossier te kiezen voor dezelfde hoekigheid waarmee de Fransen het debat lijken in te gaan. Ook het Franse standpunt «landbouwgeld en boerengeld op het boerenerf» spreekt ons zeer aan.

De heer Waalkens (PvdA): Kan de heer Atsma nog eens uitleggen waarom landbouwgeld en boerengeld als dusdanig uit het belastingbudget bestemd zijn voor deze sector?

De heer Atsma (CDA): In de Kamer hebben wij hierover een en andermaal gesproken. Wij vinden dat het geld dat de afgelopen tientallen jaren naar de primaire sector is gegaan – hier waren goede redenen voor en de PvdA-fractie heeft hiermee ook altijd ingestemd – bij deze sector moet blijven, wellicht wel ietwat anders ingezet. De grote zorg is dat dit geld verdampt in allerlei mogelijke projecten die op zich best goed kunnen zijn, maar die wellicht verder afstaan van de primaire sector en de leefbaarheid op het platteland dan ons lief is. Wij hebben bij herhaling gezegd dat wat ons betreft het boerengeld op het boerenerf blijft. Hoe leg je dit vervolgens uit aan de belastingbetaler? Dat is niet zo moeilijk: de belastingbetaler heeft ook belang bij een sterk en leefbaar platteland. Dat is de kern van de discussie. Volgens mij hoef ik over dit onderwerp niet verder uit te wijden.

De heer Waalkens (PvdA): Dan bent u het dus niet eens met de uitspraak van de minister tijdens het vorige overleg dat er niet zoiets als boerengeld bestaat, maar dat het geld belastinggeld is dat goed geadresseerd moet worden?

De heer Atsma (CDA): Volgens mij – of ik moet haar volstrekt verkeerd hebben begrepen – heeft de minister gezegd dat ook zij van mening is dat het geld op het boerenerf zou moeten blijven en dat het ten goede moet komen aan de sector en aan de leefbaarheid op het platteland.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb een leuke vraag voor de heer Atsma. Ik heb begrepen dat het CDA de subsidie voor milieuorganisaties wil stopzetten. Als milieuorganisaties dingen doen die niet stroken met wat het CDA oké vindt, moet deze subsidie mogelijk een andere bestemming krijgen. Ten aanzien van de boeren hoor ik de heer Atsma echter zeggen dat wat zij ook doen en ook al gaan zij niet mee met de verbrede maatschappelijke vraag, het geld altijd naar de boeren moet blijven gaan. Ik vind dit toch wel erg tegenstrijdig klinken.

De voorzitter: Ik stel vast dat het wel of niet blijven verstrekken van subsidies aan milieuorganisaties niet aan de orde is.

De heer Atsma (CDA): Ik vind de vraag die als «leuk» werd aangekondigd ook inderdaad leuk. De heer Dibi vraagt terecht of het wel juist is dat geld afkomstig van loterijen en inzamelingsacties ten behoeve van goede doelen naar milieuorganisaties gaat en vervolgens wordt gebruikt om tal van plannen te boycotten. In de kern gaat de discussie over deze vraag. Volgens mij heeft dit niets te maken met deze discussie. Ik zou de heer Dibi willen verwijzen naar het aanstaande overleg binnen de commissie voor Justitie waar gesproken zal worden over de opbrengsten van inzamelingsacties voor goede doelen. Ook verwijs ik hem naar het debat over de EZ-begroting waarbij dit onderwerp wellicht ook aan de orde komt. Als hij wil, wil ik hem wel uitleggen waarom bijvoorbeeld Greenpeace de afgelopen jaren tal van dingen heeft gedaan die volstrekt niet deugen...

De voorzitter: Mijnheer Atsma, ik stel voor dat u doorgaat met uw betoog ten aanzien van de Landbouw- en Visserijraad.

De heer Atsma (CDA): Ook in het kader van de visserij is Greenpeace volop actief om zaken te verstieren die niet...

De voorzitter: Mijnheer Atsma, u vervolgt uw betoog op basis van de agenda.

De heer Atsma (CDA): Dit laatste is echter onderdeel van de Visserijraad.

Ten aanzien van de melkquotering heeft het Europees Parlement aangegeven te kunnen leven met een verhoging van 1% voor 2009 en 2010. Wij hebben eerder aangegeven dat zodanig toegewerkt moet worden naar het afschaffen van de melkquotering, dat sprake is van een zachte landing. De verruiming van het melkquotum mag dan ook wel iets meer zijn. Daarom vinden wij het enigszins teleurstellend dat het Europees Parlement niet steviger heeft ingezet, te meer omdat uit recente berichten blijkt dat met name in Nederland een enorm bedrag aan superheffing moet worden betaald. Immers, in het afgelopen boekjaar 2007–2008 is te veel geproduceerd. Het gaat hierbij om een enorm bedrag. In het kader van dezelfde zachte landing hebben wij niet alleen gepleit voor een forsere uitbreiding van het melkquotum, maar ook voor verlaging van de superheffing. Wij willen dit pleidooi nogmaals herhalen en hieraan toevoegen dat, nu EU-breed de melkproductie ver onder de toegestane ruimte blijft, de minister het element van internationale verevening toch nog eens moet aankaarten.

De heer Waalkens (PvdA): Je onderhandelt op basis van de inzet. Toen wij een vurig pleidooi hielden om in te zetten op verlaging van de superheffing, hebben wij de heer Atsma absoluut niet gehoord, in navolging van de zuivelindustrie. Ik moet dan ook zeggen dat hij nu krokodillentranen plengt. Ik ben het eens met zijn inzet, maar de heer Atsma kan niet de geschiedenis ingaan als pleitbezorger voor het instrument van verlaging van de superheffing.

De heer Atsma (CDA): Wij hebben een en andermaal gepleit voor verlaging van de superheffing en wij hebben een en andermaal gepleit voor internationale verevening. Lees de verslagen van deze commissie er maar op na.

Voor de overschrijding in Nederland waren redenen. Een en ander had te maken met de snelle stijging van de melkprijs. In dat licht willen wij, nu de melkprijs weer fors is gedaald en hier en daar al signalen zijn dat ondernemers in problemen dreigen te komen, wellicht mede in verband met de kredietcrisis, de minister vragen om in navolging van haar collega van Economische Zaken het financiële instrument dat ingeval van onvoorziene problemen wel vaker van stal wordt gehaald, uit de kast te halen.

Ik heb nog twee opmerkingen, te beginnen met de discussie over de gewasbescherming en de mogelijk bedreigde toekomst van de tulp. De afgelopen dagen is in de media met name de tulp onder de aandacht gebracht. Deze bedreiging geldt echter ook voor andere, met name kleine teelten. Wij zijn allesbehalve gerust over de uitkomst van deze discussie, ondanks de geruststellende woorden van de minister in haar brief. Wij willen haar met klem verzoeken om juist vanwege de enorm grote belangen van met name de bollenteelt voor Nederland, buitengewoon kritisch naar dit punt te kijken. Wij denken dat het er inderdaad niet best uit ziet als de signalen uit de sectoren bewaarheid worden. De onderzoeken van het LEI en WUR maken wat ons betreft duidelijk dat er reden is tot grote zorg.

Over blauwtong en vaccinatie komen mijn collega’s ongetwijfeld te spreken. Dit geldt uiteraard ook voor de visserijonderwerpen. Bovendien kunnen ze in tweede termijn aan bod komen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Wij naderen de deadline van 17 november. Op deze datum zullen in het kader van de health check beslissende stappen worden genomen. Wij hebben gezegd dat wij geen voorstander van modulatie zijn. Wij willen alles zo veel mogelijk in pijler 1 behouden. Wij hebben begrepen dat wij op dit punt de steun van Frankrijk hebben. Dat is in ieder geval mooi meegenomen, want Frankrijk is een grote speler in het Europees Parlement. Overigens lof voor wat de minister probeert te bewerkstelligen voor de Nederlandse boer. Op het punt van modulatie zijn de zaken helder: niet verder dan wat wij nu hebben en alles in pijler 1.

Dan de ontkoppeling van de slachtpremies. Op dit punt zal een aantal stappen worden gezet. Voor Nederland is het mijns inziens van het allergrootste belang dat de lidstaten in hetzelfde tempo en op dezelfde wijze zaken gaan ontkoppelen, opdat wij gelijke tred houden. Ik hoop dat de minister zal kiezen voor een soortgelijke inzet. Ik ben benieuwd of zij nu reeds signalen heeft dat een aantal lidstaten hierover anders denkt.

Over melkquotering is de VVD-fractie altijd helder geweest: wij moeten een zachte landing maken en proberen in de komende jaren een zo hoog mogelijk percentage te krijgen. Wat ons betreft had hierbij ook een aantal andere zaken een rol kunnen spelen, zoals minder superheffing. Daarnaast kunnen wij ook bezien of het Europese quotum al dan niet gehaald wordt en, zo nee, of Nederland de ruimte kan krijgen om het quotum vol te melken. Ik heb het hierbij dan nog niet over de exacte verevening. Wij hebben gemerkt dat Frankrijk absoluut niet mee zal werken aan uitbreiding van het quotum richting 2015. Wij hebben dan ook de indruk dat Frankrijk niet zal kiezen voor een zachte landing. Wellicht wil men wel meedenken over het bereiken van een Europees quotum. De aanvliegroute van Frankrijk lijkt ons een totaal andere dan de route waarop Nederland heeft ingezet. Dit hoeft niets af te doen aan onze inzet. Desondanks verzoek ik de minister, haar kaarten te tellen en te bezien of er toch mogelijkheden zijn om in de aanloop naar 17 november de handen op elkaar te krijgen, opdat wij in ieder geval het Europese quotum kunnen volmelken. Wij kunnen wel vasthouden aan uitbreiding van percentages, maar als hiervoor noch bij het Europees Parlement noch bij de andere ministers draagvlak zal blijken te zijn, dan hebben wij een probleem. Wij kiezen dus voor een inzet op het volmelken van het Europese quotum, een optie die, naar vorige week is gebleken, bespreekbaar is voor de Fransen.

De heer Polderman (SP): Ik vind dit op zich een sympathieke gedachte die je kunt volgen. Wij willen een behoud van het nationale quotum, maar dat blijkt lastig te zijn. Je kunt kiezen voor een Europees quotum, maar waarvoor dient een dergelijk quotum dan? Kies je voor een quotum voor met name de Europese markt of voor de wereldmarkt? Op dit punt zouden wij wellicht van mening kunnen verschillen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Als Europa hebben wij een Europees quotum afgesproken. Dit melken wij nu niet vol; wij melken ieder jaar 1,6%, ofwel 2,2 miljard liter, niet vol. Dat betekent wel dat onze boeren een superheffing betalen en dat Nederland niet kan melken wat wij in Europees verband wel zouden kunnen volmelken. Ik heb zo-even deze relatie gelegd. Inmiddels heeft de Europese Commissie uitspraken gedaan. Zij vindt dat wij het Europese quotum in ieder geval zouden moeten kunnen volmelken. Je kunt dit zien als een onderdeel van de discussie. De Fransen hebben aangegeven hierover na te willen denken. In het debat gaven zij aan dat boeren in dat geval kunnen bezien hoe ver zij gaan in het uitbreiden van het quotum en in het volmelken. Als wij sowieso de percentages gaan verhogen, dan melkt iedereen vol. Aangezien je niet zeker weet of het Europese quotum wel wordt volgemolken, is enigszins sprake van een dimmend effect.

De heer Polderman (SP): Ik ben sterk voorstander van een quotum.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat is er nu ook.

De heer Polderman (SP): Ja, dat klopt. Wij kunnen een Europees quotum vaststellen voor de productie voor Europa. Het probleem is dat sprake is van productie voor de wereldmarkt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Nee, daar heb ik het niet over. Europa heeft een Europees quotum afgesproken dat niet wordt volgemolken. De VVD zegt dat dit quotum in ieder geval volgemolken zou moeten kunnen worden. Je moet wegen vinden om dit te bereiken. Wij hebben het gevoel dat dit ook voor de Franse landbouwparlementariërs een geschikte aanvliegroute zou kunnen zijn.

Dan artikel 68. Hierop wordt sterk ingezet, zo hebben wij in Frankrijk gemerkt. Wel hebben wij geconstateerd dat de vraag wat je zou willen met artikel 68 verschillend beantwoord kan worden. Ik zou dan ook van de minister willen vernemen wat haar bevindingen zijn.

Over het schoolfruitprogramma ben ik helder geweest. De Europese Commissie heeft een groenboek gelanceerd. Ik benieuwd wat de minister hiervan vindt. Het lijkt ons een heel goede zaak om met kwaliteitsbepalingen te gaan werken.

Gisteren heeft de VVD-fractie gevraagd om een brief over het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Wij hebben in juni met de minister een debat gehad over de grote risico’s en de scherpe cut-off criteria. Naast de voorstellen waarin wordt gevraagd om aanscherping van het beleid, liggen er amendementen die nog veel verder gaan en waarvan ook de minister zegt dat ze haar te ver gaan. In haar brief legt zij een en ander uit. Hierin schrijft zij dat naar haar idee ook de andere ministers van landbouw niet zullen instemmen met de amendementen en de aanvliegroute van een deel van het Parlement. Ik verzoek haar dan ook om duidelijk het signaal af te geven dat het niet wenselijk is dat deze amendementen worden aangenomen. Daarnaast moet bezien worden of aanscherping van de cut-off criteria wel wenselijk is. Nederland moet er alles aan doen om te voorkomen dat de amendementen worden aangenomen.

Naar aanleiding van het constateren van blauwtong heeft de minister een exportverbod uitgevaardigd. In Nederland is een variant van de blauwtong aangetroffen. Ik kan mij voorstellen dat de minister uit overwegingen van veiligheid en export even op de rem trapt en kiest voor een verbod. Hoe reageren andere landen? Is daar inmiddels ook een variant opgedoken? Wat is de ervaring met ons exportverbod: hoe wordt hier tegenaan gekeken door andere landen? Het zou een beetje vreemd zijn als wij alles op slot zetten, terwijl andere landen dat niet doen. Dergelijke signalen bereiken ons immers. De vraag is of wij te maken hebben met dezelfde variant.

Minister Verburg: Voor de goede orde, vanuit welke landen bereiken ons signalen dat andere landen zich ergens niet aan houden?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb begrepen dat Duitsland en Frankrijk gewoon nog exporteren, bijvoorbeeld naar Rusland. Wellicht komt dit omdat wij een variant hebben die zich nog niet heeft voorgedaan in Duitsland en Frankrijk. In ieder geval exporteert een aantal Europese landen nog steeds, zij het onder bepaalde voorwaarden, terwijl wij de grenzen dicht hebben gedaan. Nogmaals, dit kan veroorzaakt worden door het feit dat wij te maken hebben met een variant die zich in andere landen nog niet heeft voorgedaan.

De heer Dibi (GroenLinks): Is het voor het bepalen van onze eigen positie relevant om te weten hoe andere landen hiermee omgaan? Als een diersoort met uitsterven wordt bedreigd, lijkt het mij dat wij alles op alles moeten zetten om dat te voorkomen. Ik proef in de vraag van mevrouw Snijder dat zij zoekt naar een mogelijke uitweg voor het exportverbod.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Het gaat hierbij niet direct om het uitsterven van hele rassen. Dit heeft alles te maken met de exportpositie. Ik kan mij voorstellen dat de minister vanwege onze exportpositie kiest voor een exportverbod. Dit zou echter raar zijn als andere landen blijven exporteren. Immers, dan blijft het risico op verspreiding van de ziekte bestaan, met alle negatieve effecten van dien voor onze ondernemers. Ik wil weten hoe een en ander in Europees verband zit.

De voorzitter: De heer Atsma laat zich verontschuldigen in verband met een andere vergadering. Hij nam afscheid met de opmerking: dan hebt u van mij geen last meer.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Er komt een politiek akkoord over de health check. De Franse minister van landbouw heeft gezegd dat hij dit hele dossier beschouwt als een medezeggenschapsdossier. De facto kan dat, maar de jure niet. Immers, het Europees Parlement heeft hierover niets te zeggen, anders dan dat het opmerkingen mag maken. De jure kan het aan de kant geschoven worden.

De heer Polderman (SP): Wat vindt de heer Waalkens daarvan?

De heer Waalkens (PvdA): Wij hebben het Verdrag van Lissabon in de ijskast gezet. Zodra dit geaccordeerd is en operationeel is, kan het Europees Parlement in zijn volle codecisie meebeslissen over deze pijler van het Europees budget. Ik zou dit op zich toejuichen. Wij vinden dat het Europees Parlement een veel stevigere positie moet krijgen, zeker gelet op het feit dat het hierbij gaat om 30 tot 40% van het Europese budget. Ik vind dit een goede verdeling van macht en tegenmacht.

In het verlengde van de health check blijft het gemeenschappelijk landbouwbeleid zitten in een heel klein pijlertje 1. Wij zijn het hier volstrekt mee eens. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is aan het einde van zijn levenscyclus en wij moeten toe naar een breder beleid, dat de financiering van het Europese platteland omvat, inclusief de structuurfondsen en de cohesiefondsen. Dan maken wij een nieuwe, integrale slag die recht doet aan een goede besteding van de publieke gelden. Dat boeren vaak weer aan de andere kant van het loket hun aanvraag doen, is zeker een feit. Het zou ons tot tevredenheid stemmen als dit mogelijk is.

Er is sprake van voortschrijdend inzicht op het terrein van het melkquotum. Ik voerde zo-even een interruptiedebatje met collega Atsma over afschaffing van melkquotering. Toen ik zeven jaar geleden de eerste steen in de vijver gooide, waren de vuren groot en de decibellen luid: dat kon toch zeker niet het geval zijn. Nu is er alom een pleidooi voor een verruiming van het melkquotum. Ik ben het hiermee eens. Ik ben heel consequent, ook ten aanzien van onze inzet om de superheffing op een lager niveau te brengen en deze langs twee sporen mee te nemen.

Dan artikel 68 en de modulatie. In tegenstelling tot de vorige sprekers zijn wij absoluut voorstander van modulatie. De consequentie daarvan is dat je de cofinanciering moet regelen. Dan heb je een debat op lidstaatniveau over de vraag wat je wel en wat je niet belangrijk vindt. Modulatie is dus een uitstekend middel om elkaars nieren te testen en te proeven met betrekking tot de vraag wat belangrijk is. In zaken die niet belangrijk worden geacht, wordt niet geïnvesteerd en in zaken die wel belangrijk worden geacht, wel. Dit heeft niets te maken met het wegschuiven van een level playing field, want daarvan is nu ook geen sprake. Met betrekking tot de koppeling aan maatschappelijke doelen merk ik op dat wij via modulatie en het insluizen van landbouwgeld naar het Plattelandsfonds op een volstrekt verantwoorde en gelegitimeerde manier publiek geld kunnen wegzetten voor die dingen die wij belangrijk vinden. De ontkoppeling moet gewoon doorgezet worden. Het traject dat hiervoor nodig is, moet zo zorgvuldig mogelijk doorlopen worden. Hierbij gaat het natuurlijk om de kalfsvleesproductie en om het zetmeel.

Over het schoolfruit heb ik gemengde gevoelens.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb ervoor gepleit dat wij wel letten op de wijze waarop de ontkoppeling in andere lidstaten verloopt. Ik ga ervan uit dat ook de heer Waalkens vindt dat de ontkoppeling in alle lidstaten op eenzelfde wijze dient plaats te vinden, omdat anders sprake zou zijn van concurrentievervalsing.

De heer Waalkens (PvdA): Hoe langer wij hiermee wachten, des te groter wordt het probleem.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat zeg ik niet. Ik vraag iets anders, namelijk...

De heer Waalkens (PvdA): Op basis van de huidige voorstellen zeggen wij dat een en ander wel wat sneller mag. Immers, wij spreken hierover al heel lang, met name over het zetmeel- en het kalfsvleesdossier. Ik denk dat de sector zich moet voorbereiden op de ontkoppeling en op een situatie waarbij de financieringsstromen binnen de ketens op een andere manier gefinancierd worden.

Dan schoolfruit en schoolmelk. Over subsidiariteit en proportionaliteit gesproken: af en toe zit ik met gekromde tenen. De argumentatie om kinderen van schoolfruit te voorzien, vind ik prima. Als lidstaat heb je echter toch ook je eigen verantwoordelijkheid? Die hebben wij genomen. Vervolgens komt er een regeling waarbij wij misschien niet goed kunnen aansluiten. Europa zou zich toch niet moeten bezighouden met schoolfruit? Ik vind het prima dat een en ander gebeurt, maar mijns inziens past dit niet in een moderne opvatting over voeding en nationale verantwoordelijkheid en subsidiariteit en proportionaliteit.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Tijdens het debat dat wij drie à vier maanden geleden hadden, heb ik gezegd dat de VVD dezelfde mening is toegedaan. Toen luidden de koppen in de agrarische pers: VVD tegen schoolfruit. Ik heb dit toen niet vernomen uit de mond van de PvdA-woordvoerder. Ik ben eigenlijk enigszins verrast dat de heer Waalkens nu kiest voor dezelfde lijn en zich afvraagt wat wij als Europa wel moeten doen en wat niet. Ik ben blij dat hij tot dezelfde conclusies komt.

De heer Waalkens (PvdA): Laten wij de publiciteit een beetje verdelen: mevrouw Snijder eerst en nu ik.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Begrijp ik goed dat de PvdA-fractie evenmin voor schoolmelkprogramma’s vanuit Europa is?

De heer Waalkens (PvdA): Een en ander is ingezet omdat wij zwommen in de melkplassen. Bovendien vonden wij het een mooie manier om voeding, gezondheid en landbouw aan elkaar te koppelen. Laten wij het boompje bij het huisje laten; laat Europa gaan over zaken die echt belangrijk zijn.

Ik vervolg mijn betoog met grote stappen, te beginnen met het bossenplan. Ik vind het een uitstekende stap van Europa om de FLEGT-criteria dwingend te gaan voorschrijven. Ik ben net terug uit Indonesië. Wij hebben de duurzaamheidsagenda in Kalimantan, in Borneo en in Maleisië gezien. Het is werkelijk niet te geloven wat daar allemaal gebeurd. Ik denk dat wij een grote verantwoordelijkheid hebben om dit strakker aan te trekken.

Ik maak mij grote zorgen over zeehondenbont. Wij zijn gekomen met het initiatief voor een totaalverbod en nu zouden wij overruled worden doorEuropa? No way. Ik vind minimumeisen prima, maar wij willen wel ruimte houden om ons verbod te continueren.

Met betrekking tot blauwtong sluit ik mij aan tot de opmerkingen van mevrouw Snijder. Ik sluit af met mijn nadrukkelijke wens om de drempelwaarde voor uitgangsmateriaal met betrekking tot de contaminatie van genetically modified organisms (GMO’s) op de detectiegrens vast te stellen. Het duurt veel te lang; hierover moet duidelijkheid komen. De daadkracht in Europa is ver te zoeken.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik heb twee onderwerpen, te weten het gewasbeschermingsmiddelendossier en de visserij. Met betrekking tot het eerste onderwerp heb ik een paar vragen aan de minister. Zou zij een tipje van de sluier kunnen oplichten over de vraag welk scenario realistisch is? Ik hoop dat dit scenario 2 is. Een van de criteria van de cut-off criteria is het laten doorlopen van de zaak tot 2016 met de idee dat daarna nog innovaties bewerkstelligd kunnen worden ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen die dan niet meer zijn toegelaten op de markt. Is dit reëel? Wat betekent dit concreet? Is het reëel om te stellen dat 2016 een goed ingangsjaar is? Is dit criterium werkelijk nodig of zitten wij elkaar een beetje voor de gek te houden en is er in feite sprake van een dode mus-gedachte? Kan de minister aangeven wat landbouwkundige noodzaak is; wat moeten wij ons hierbij voorstellen en wat betekent een en ander in relatie met de zorgen die er in het veld zijn om straks met lege handen te staan?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Mevrouw Jacobi zegt nogal resoluut dat zij hoopt dat scenario 2 het haalt. Is zij zich ervan bewust dat volgens het onderzoeksrapport ook bij scenario 2 sprake is van ingrijpende consequenties? Het is niet zo simpel als zij het voorstelt. Ik wil een beroep op de PvdA-fractie doen. Als zij kritisch naar dit dossier kijkt, moet zij ook even kijken naar haar eigen Europarlementariërs.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Welke Europarlementariërs bedoelt u, mevrouw Snijder? Wat dat betreft denk ik: gelijke monniken, gelijke kappen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik denk dat er liberale Europarlementariërs en socialistische Europarlementariërs zijn. Ik weet hoe mijn VVD-Europarlementariërs zich opstellen ten opzichte van dit dossier. Ik ga ervan uit dat mevrouw Jacobi weet hoe de houding is van haar Europarlementariërs.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dat weet ik zeker. Vanuit de Tweede Kamer bevraag ik de minister over dit dossier om te bezien hoe wij als lidstaat binnen het totale Europese verband op dit onderwerp kunnen sturen en waar wij mogelijk terecht komen. Mijn vraag richt zich op de twee scenario’s. Wordt het werkelijk een van beide scenario’s en, zo ja, gaan wij in de richting van scenario 2? De gevolgen zouden in dat geval minder drastisch zijn, maar ik besef dat er dan nog heel veel problemen overblijven. Mijn vervolgvraag zou zijn wat wij met deze problemen gaan doen. Eerst wil ik echter weten of wij richting scenario 1 of richting scenario 2 gaan. Tot zover de gewasbeschermingsmiddelen.

Dan de visserij, in het bijzonder de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Ik wil de lijn die de minister heeft ingezet, steunen. Polen heeft in 2007 8000 ton te veel aan kabeljauw gevangen. Er zijn hierover afspraken gemaakt. Toch zou ik graag van de minister willen weten wat wij in Europa met elkaar gaan afspreken om herhaling van dit soort overschrijdingen in de toekomst te voorkomen. Als je een quotumafspraak maakt, dient iedereen zich daaraan te houden. Onze vissers zijn hierover duidelijk. Wat de diepzeebestanden en de vangstmogelijkheden voor 2009 en 2010 betreft – wij hebben het hierbij over een diepte van 400 m en meer – staan wij achter de minister ten aanzien van de voorstellen om een en ander drastisch in te perken. Ook met betrekking tot de visserijonderhandelingen tussen de EU en Noorwegen steunen wij de minister. Wij zijn verheugd dat de EU en Noorwegen tot het inzicht zijn gekomen dat de discards teruggebracht moeten worden. Wat ons betreft staat duurzaamheid voorop.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Allereerst wil ik de minister en misschien wel ons allen feliciteren met het gisteren bereikte akkoord inzake het mosseldossier. Dit onderwerp heeft met dit overleg niets te maken, maar ook andere Kamerleden hebben het zich veroorloofd om te spreken over zaken die niet op de agenda staan. Deze gebeurtenis geeft moed.

Wat het schoolfruitprogramma betreft, sluit ik mij aan bij sprekers die zich afvragen of dit een zaak is die wij binnen Europa moeten regelen. Ik ben dan ook blij met de vrij sceptische opstelling van de minister. Zij zegt dat dit een lidstaataangelegenheid moet zijn. Het is wel opmerkelijk dat er in Europa een breed draagvlak bleek te bestaan voor aansluiting bij het Europese schoolfruitprogramma. Dit lijkt mij een brug naar onze insteek. Koppel dit programma aan het educatieve element, zodat kinderen leren dat een appel aan een boom groeit, een tomaat aan een struik en een aardappel in de grond, al is een aardappel geen fruit. Kortom, draag basale kennis over fruit op deze manier over aan kinderen en zoek het niet in het verdelen van sinaasappels die van ver moeten komen.

Tijdens het vorige overleg hebben wij uitvoerig gesproken over de Houtskoolschets. De SP-fractie blijft waarschuwen tegen de afschaffing van het markt- en prijsbeleid. Wel steunen wij het gericht betalen van maatschappelijke producten die boeren leveren aan de maatschappij. Dit mag echter niet komen in de plaats van een kostendekkende prijs voor een duurzaam product. Hier dreigt het wel op uit te lopen. Het is prima dat boeren betaald worden voor maatschappelijke producten, maar hun grootste maatschappelijke product is betaalbare voedselproductie. Hiervoor moeten wij de boerenstand wel in de benen zien te houden, zowel op Europese als op Nederlandse schaal. De discussie over de Houtskoolschets moet nog volgen. Misschien heeft de minister de behoefte om ons te vertellen hoe deze is ontvangen. Immers, zij heeft hem in Europees verband kunnen inbrengen. In de Kamer viel hij niet direct in goede aarde, als ik het wat eufemistisch en voorzichtig mag uitdrukken.

Ik ben blij dat Nederland ook ten aanzien van de discussie over de minstbedeelden gekozen heeft voor de opvatting dat dit een aangelegenheid voor de lidstaten zelf is. Ik ben het eens met de insteek van de minister.

Dan de appelmarkt. In Polen zijn problemen met de appelmoes- en appelsapproductie, omdat er concurrentie bestaat vanuit China. Dit toont precies aan wat het probleem is als je je alleen maar richt op de wereldmarkt. Wij zouden veel meer toe moeten naar regionalisering van de voedselmarkt. Ik denk dat dit zowel voor China als voor Europa goed is, en zeker ook voor de Derde Wereld. Misschien komen wij hierop vanmiddag, in een ander verband, nog terug.

Verder heb ik enkele opmerkingen over de visserij. Ik denk dat het bereikte akkoord met betrekking tot de Oostzee niet alleen de instemming van de minister heeft, maar ook van ons. Wel moet ik constateren dat het gemakkelijker instemmen is als sprake is van een akkoord ver weg. Een akkoord over de Oostzee of over de Zwarte Zee is gemakkelijker te aanvaarden dan een akkoord over onze eigen Noordzee. Op zich ben ik het eens met de insteek, zeker als een forse reductie vereist is.

De onderhandelingen met Noorwegen vormen een jaarlijks terugkerend punt. Hieruit blijkt de zwakte van het Europese beleid. Als je het eens moet worden met alle landen, blijkt de sterke positie van één land. De inzet van onze minister kan naar onze mening niet streng genoeg zijn om Noorwegen bij de les te houden en ervoor te zorgen dat het land blijft meewerken aan beperking van de visserij. Het blijft echter een terugkerend probleem.

In een apart AO hebben wij van gedachten gewisseld over fout hout. De SP-fractie steunt de inspanning van de minister. Wel vinden wij dat nog een stapje verder gegaan kan worden. De minister zei tijdens het AO over hout dat zij zich had ingespannen, maar dat heeft nog niet echt geleid tot resultaten. Illegaal hout dient zo snel mogelijk van de Europese markt te verdwijnen en import moet worden verboden. Wij willen dat de minister hiervoor blijft pleiten, ongeacht eventuele problemen met de WTO. Ik herinner aan de inbreng van collega Samsom van de PvdA-fractie ten aanzien van de Milieuraad. De regering moest zich volgens hem hard maken voor een Europees importverbod op illegaal hout. Collega Waalkens heeft zich zo-even hierbij aangesloten. Hoe gaat dit verder? Het voorstel van Milieucommissaris Dimas gaat absoluut nog niet ver genoeg. Hoe schat de minister de opstelling van de Landbouwraad in: zal sprake zijn van hetzelfde laken een pak? Wat is de opstelling van de minister? Ik hoop dat zij kiest voor een hardere aanpak. Via Rotterdam krijgt Nederland dit hout binnen en is daarmee de grote doorvoerhaven. Aan ons dus de taak om het probleem van illegaal hout aan te pakken. Mocht het Europese verbod er niet komen, dan zou de minister samen met minister Cramer moeten komen met een nationaal verbod op de invoer en doorvoer van illegaal hout. Dit is dan nog maar het begin, want legaal hout betekent nog niet direct duurzaam hout. Voorlopig wachten wij op de uitkomsten van de vrijwillige partnerschappen (VPA’s). De criteria voor duurzaam inkopen door de overheid zijn nog geen garantie voor verduurzaming van de markt. Wanneer zal volgens de minister op de markt alleen nog sprake zijn van duurzaam gekapt hout?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik wil mij graag aansluiten bij de opmerkingen van de heer Polderman over hout. Ook sluit ik mij volledig aan bij de opmerkingen van de heer Waalkens ten aanzien van zeehondenbont.

Verder wil ik stilstaan bij de wat vervreemdende discussie over gewasbeschermingsmiddelen. Dit is overigens een mooie eufemistische term: «bescherming» klinkt heel vriendelijk, maar het gaat hierbij wel om bestrijding en om gif. Het verbaast mij dat in de discussie allerlei doemscenario’s worden opgeroepen. De tulp zou uit Nederland verdwijnen; wat verschrikkelijk allemaal. De doemscenario’s van met name het CDA ten aanzien van de voedselvoorziening in de wereld hoor ik in deze discussie helemaal niet terugkomen. Ik zou denken dat waar tulpen staan, ook biologische bloemkolen kunnen groeien. Als de CDA-fractie zich opwerpt tegen teruggave van landbouwgrond aan de natuur omdat de wereld honger zou hebben, vraag ik mij af waar dit element in de discussie is gebleven. Het is jammer dat de heer Atsma verdwenen is, maar wellicht kan de voorzitter namens de CDA-fractie reageren.

Ik hecht eraan om erop te wijzen dat de discussie over het gebruik van bestrijdingsmiddelen met name in bloembollensector al jarenlang speelt. Zou het, met de plannen die er nu liggen en de voorgestelde overgangstermijnen, echt tot 2025 moeten duren voordat wij een gifvrije tulp aan onze Japanse toeristen kunnen laten zien? Waar hebben wij het over? Het gaat hierbij om een discussie die al jaren speelt. Tussen mij en de minister speelt een discussie over draagvlak. Moeten er prikkeltjes komen voor de sector, opdat men zelf met duurzame oplossingen komt of moeten wij een en ander afdwingen met regelgeving? Ik denk dat wij in dit geval kunnen zeggen dat het gelijk niet aan de kant van de minister zit. De vrijheid die wij de sector hebben gegeven om het zelf op te lossen, heeft zich niet vertaald in een effectieve aanpak. Wij weten uit rapporten dat bestrijdingsmiddelen de goedkoopste verzekeringspremie van de bollenteler worden genoemd. Er is onvoldoende druk vanuit volksgezondheidsperspectief, omdat je bollen nu eenmaal niet eet. Je ziet dus dat je maar blijft aanhikken tegen veelvuldig en onverantwoord gebruik van bestrijdingsmiddelen. De regelgeving komt dan ook niet te vroeg. Laten wij hierover enthousiast zijn en deze beschouwen als een extra stimulans voor de biologische sector, die dit wel kan gebruiken.

Vervolgens wil ik het hebben over het groenboek. Wij wachten nog op een kabinetsreactie. Wel wil ik alvast stilstaan bij enkele opmerkingen van onze kant. Ik denk dat wij ervoor moeten waken om een algemene, weinig zeggende EU-sticker te plakken op verschillende producten waarvoor verschillende criteria gelden. Regionale foie gras verdient wat mijn fractie betreft geen EU-sticker, net zo min als een stuk vlees van een gecastreerd varken afkomstig van een megastal uit de Achterhoek. Ons pleidooi is dan ook dat wij moeten komen met een eenduidige en integrale etikettering, waardoor mensen kunnen zien hoe de verschillende aspecten scoren. Ik denk hierbij aan duurzaamheid, regionaliteit en dierenwelzijn. Dit moet je in één oogopslag kunnen zien. Wij moeten voorkomen dat wij straks met vage beloften en etiketten komen te zitten; daar hebben wij er al te veel van. Ik ben ook benieuwd of de minister van plan is om te reageren op de komende consultatie. Kan zij hierover al een tipje van de sluier oplichten? Steunt zij ons pleidooi dat de informatie vooral helder en duidelijk moet zijn, waarbij de etikettering integraal wordt benaderd? Kunnen wij op dit punt inspanningen van haar kant verwachten?

Over de health check hebben wij al heel vaak gesproken. Als ik heel eerlijk ben, weet ik niet meer zo goed of de minister nu wel of niet heeft gezegd dat dit enorme budget dat in het landbouwbeleid zit, boerengeld is of niet. Ik zou denken dat dit niet het geval is. Het gaat hierbij immers om belastinggeld en daarvan moeten maatschappelijk verdedigbare uitgaven worden gedaan. Plattelandbeleid is dus prima, maar niet een-op-een boerengeld. Dit geld kan alsnog bij de boeren terechtkomen als zij maatschappelijke diensten leveren waarover wij het met zijn allen eens zijn. Graag duidelijkheid. Ten aanzien van de voorstellen tot 2013 die er nu liggen, blijf ik van mening dat het teleurstellend is dat de minister, in tegenstelling tot in haar Houtskoolschets waarin zij ons wel allerlei mooie beloften over duurzaamheid voorspiegelt, duurzaamheid niet waar maakt. Wij moeten meer in de richting van modulatie om duurzaamheid een kans te geven. Voor zover ik het kan overzien, zet de minister op dit punt haar hakken in het zand. Wij hebben hierover al vaker van gedachten gewisseld en de standpunten zijn duidelijk.

Dan een punt buiten de agenda om. Als ik het goed heb begrepen, reist de minister samen met de minister-president, de staatssecretaris van EZ en de minister van Buitenlandse Zaken nog vandaag af naar China om daar het felbevochten convenant over de export van varkensvlees te tekenen. Ik vraag mij toch af hoe het kan dat het kabinet in zijn Miljoenennota spreekt over vermindering van dierlijk eiwitconsumptie, onder andere om de emissies van broeikasgassen te reduceren, maar dat wij wel met dollartekens in de ogen zaken gaan doen in China. Ik kan dit niet met elkaar rijmen.

Als ik het goed begrepen heb, heeft het Parlement ingestemd met een reddingsplan voor kabeljauw dat uitgaat van vermindering van de vangsten. Nu zie ik dat de total allowable catches voor kabeljauw in de Oostzee met 15% zullen worden verhoogd. Hoe verhoudt het een zich tot het ander?

Dan het voorstel voor vangstmogelijkheden voor diepzeebestanden in 2009–2010. De International Council for the Exploration of the Sea (ICES) geeft aan dat je eigenlijk zou moeten stoppen met diepzeevisserij totdat je kunt aantonen dat dit geen schade aanbrengt. De minister kiest toch voor de omgekeerde weg: wij gaan voorzichtigjes proberen te verduurzamen. Ik denk dat wij het voorzorgsprincipe moeten hanteren en het voorstel van de ICES moeten omarmen en dus direct overgaan tot beperkingen in de visvangst. Ik wil de minister erop wijzen dat het bij de diepzeevisserij veelal gaat om haaien. Op dit moment loopt er een petitie die zij binnen enkele weken of maanden in ontvangst zal nemen. Deze is vorige week gestart in het kader van de Europese week van de haai. Er komt een actieplan ter bescherming van de haai. Ik denk dat wij dit in ons achterhoofd moeten houden als wij spreken over de diepzeevisserij.

Ik heb nog twee punten, te beginnen met de Atlantische tonijn. Wat bedoelt de minister precies als zij zich gaat richten op een duurzaam meerjarig beheer van de tonijnbestanden? Wij weten immers dat echt duurzaam eigenlijk alleen maar met nulvangst kan. Het tweede punt betreft Noorwegen. Ik denk dat wij van dit land iets kunnen leren dat wellicht aan de orde kan komen tijdens de onderhandelingen. Noorwegen heeft voorgesteld een verplichte aanlanding in te stellen voor alles wat gevangen wordt. In het kader van de reductie van de bijvangsten lijkt me dat geen verkeerd voorstel.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Dit zijn tijden van verandering, momenten waarop politici politiek moeten maken. Dit geldt niet alleen voor ministers van financiën en milieu, maar zeker ook voor ministers van landbouw. Laat het toeval nu willen dat minister Verburg volgende week om de tafel zit met haar collega’s uit de Europese Unie. Een mooi moment om de boer op te gaan met een aantal extra ambities voor het Europese landbouwbeleid. Dit is immers keihard nodig. De biodiversiteit in landbouwgebieden in Europa blijft achteruit gaan. Veel EU-lidstaten voldoen niet eens aan de huidige milieueisen die de biodiversiteit beschermen. Conclusie: het huidige Europese landbouwbeleid is onvoldoende. De landbouwsubsidies moeten daarom directer worden gericht op maatschappelijke bijdragen van de landbouw aan landschap, milieu en natuur. Dit betekent dat minister Verburg volgende week als een pitbull met lipstick moet vechten en terug moet komen met de boodschap dat er een nieuwe boer geboren is. Deze boer heeft de moed, het doorzettingsvermogen en de creativiteit om in te spelen op de nieuwe eisen van een duurzame samenleving, terwijl hij tegelijkertijd zijn bedrijf gezond houdt.

Verandering gaat nooit zonder verlies, dat geldt ook voor deze boeren. Wat wij ervoor terugkrijgen is ons echter veel meer waard, namelijk een duurzame samenleving. Laat duidelijk zijn wat volgens GroenLinks de eisen aan nieuw Europees landbouwbeleid zijn. Directe inkomenssteun aan boeren moet afgeschaft worden. Het kan nooit de bedoeling zijn dat wij, omdat wij ooit in de geschiedenis hebben bepaald om budgetten te verlenen aan boeren teneinde ze een plekje te geven op de wereldmarkt, hieraan tot in den eeuwigheid vasthouden. Anno 2008 moet je een en ander durven moderniseren en dit koppelen aan de vraag van vandaag. Daarnaast wensen wij geen vereenvoudiging oftewel uitkleding van de cross compliance. Dierenwelzijn moet eindelijk een serieus onderdeel van de health check worden. Bij alle regelingen en instrumenten moet dit expliciet worden opgenomen. De cross compliancecriteria op het gebied van dierenwelzijn moeten versterkt worden, opdat boeren aan hogere dierenwelzijnseisen dienen te voldoen. Bied hulp aan kleine boerenbedrijven om te investeren in dierenwelzijn en daarmee hun concurrentiepositie te verbeteren. Dit vergroot ook het draagvlak. Het geld dat vrijkomt door het stellen van een minimum en een plafond aan inkomenssteun kan hiervoor gebruikt worden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Naar ik heb begrepen, is de fractie van GroenLinks voorstander van het overhevelen van de hele pot uit pijler 1 naar pijler 2 en dit te moduleren, waardoor je niet meer zo veel te maken hebt met cross compliance. Blijft de fractie van GroenLinks bij haar standpunt?

De heer Dibi (GroenLinks): Uiteraard blijft dat ons uitgangspunt. Boeren zijn eigenaar van veel grond. Zij kunnen een belangrijke factor zijn in het beheer van grondwater en landschap en in het leefbaar houden van het platteland. Ook als je het geld uit pijler 1 overhevelt naar pijler 2, betekent dat dus niet het einde van de boer. Deze kan zich ook voegen naar de nieuwe eisen die de politiek momenteel formuleert.

Het kan niet zo zijn dat minister Cramer, weliswaar volstrekt ontoereikend maar desondanks, het een en ander doet om de CO2-uitstoot terug te dringen door bijvoorbeeld te pleiten voor schonere auto’s, terwijl deze minister uit haar neus zit te eten. Minister Cramer kreeg veel bijval tijdens het EU-beraad. Ik ga ervan uit dat zij ook haar collega’s weet te overtuigen van de noodzaak van strengere eisen. Wat is de inzet van minister Verburg op het gebied van klimaat en energie volgende week, nu het met de klimaatcrisis toch nog harder blijkt te gaan dan wij al dachten?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De heer Dibi geeft een hele opsomming van wat met name Nederlandse boeren allemaal zouden moeten doen in het landschap. Waar liggen voor de fractie van GroenLinks de grenzen? Zij zegt dat boeren belangrijk zijn omdat zij veel grond in eigendom hebben. Zij ziet boeren als beheerder van het landschap, maar hoe staat dit in verhouding tot het produceren van voedsel? Wil GroenLinks de boer in het landschap behouden? Is zij zich ervan bewust dat de boeren in Nederland, als je voor deze ondernemers heel veel regels extra opstelt, wel eens het loodje zouden kunnen leggen, gezien de concurrentiepositie? Hoe ver wil GroenLinks gaan om de boer als voedselproducent en beheerder van het landschap te behouden?

De heer Dibi (GroenLinks): Dit is een conservatief geluid dat wij kennen van de VVD-fractie. Ik wil de boeren niet uit het landschap jagen. Uiteraard moeten zij nog steeds kunnen doen wat zij altijd hebben gedaan en waarmee zij ons veel plezier hebben gedaan; zij vervullen een heel nuttige functie. Ik heb echter ook gezegd dat de boer van morgen niet de boer van vandaag en van gisteren is. Hij moet voldoen aan nieuwe eisen, niet omdat ik of GroenLinks dat wil, maar omdat alles wat momenteel in de wereld gebeurt hierom vraagt. Boeren moeten rekening houden met dierenwelzijn en met klimaat en energie. Ik denk dat een en ander kan samengaan. Boeren kunnen zowel hun bedrijf gezond houden als voldoen aan de nieuwe eisen. Natuurlijk zal dit hier en daar leiden tot vervelende situaties. Ik zei al dat verandering altijd gepaard gaat met verlies. Ik denk dat wij tot deze verandering in staat zijn, als wij maar vroeg genoeg op de nieuwe situatie inspelen. Mevrouw Snijder daarentegen trapt op de rem. Dan, als alles fout gaat, komt er een moment dat de politiek verandering eist en dan heeft de boer helemaal geen voorbereidingstijd gehad om op de nieuwe situatie in te spelen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dit was mijn vraag niet. Ik heb gevraagd waar de grens is. Natuurlijk weten wij dat de boer van gisteren en vandaag verandert in een nieuwe boer en dat er een aantal eisen ligt. Waar is de grens aan de extra eisen die ik de fractie van GroenLinks hoor opsommen ten opzichte van boeren in andere landen? Daar ligt naar mijn gevoel het cruciale omslagpunt. Immers, als wij hierin te ver gaan... De heer Dibi zegt heel opportunistisch: dan zien wij wel wie er overleeft. Ik ben blij met ons standpunt dat wij dan hierover een realistisch geluid willen laten horen. Waar ligt de grens?

De heer Dibi (GroenLinks): Wij moeten ambitieus blijven. Natuurlijk gaan wij niet eens over een tijdje bezien wat er van de boeren geworden is; wij moeten constant de vinger aan de pols houden en rekening houden met de zorgen en klachten van de boeren. Echter, dat mag nooit een reden zijn om niet verder te gaan, zeker nu er eindelijk wereldwijd consensus lijkt te zijn dat er iets gedaan moet worden aan de klimaatverandering, de broeikasgassen en het dierenwelzijn. Deze dingen blijven voor mij het uitgangspunt. Ik denk nog steeds dat ze hand in hand kunnen gaan met de wijze waarop wij altijd met boeren zijn omgegaan. Er zullen nieuwe eisen aan hen gesteld worden, maar dat is logisch. Wij moeten echter vroeg genoeg op de veranderingen inspelen en niet wachten tot het te laat is.

Dan de melkquota. Mijn fractie is bezorgd over een mogelijke schaalvergroting, met megamelkbedrijven als gevolg als de melkquota worden afgeschaft. Hoe gaat de minister dit voorkomen? Zij moet eerst inzichtelijk maken wat de negatieve effecten zijn van verruiming van melkquotering en hiervoor beleid opstellen, alvorens zij lukraak quota gaat verhogen. Wij weten nu al dat het verruimen van de quotering zal leiden tot een toename van ammoniak, van broeikasgassen en van mest. Hoe gaat de minister hierop inspelen?

Dan de visserij. Het leven op de donkere bodems van de oceanen is in gevaar, omdat de mens zichzelf niet kan bedwingen in zijn jachtdrift. Diepzeevisserij is een zeer destructieve manier van visserij die volgens deskundigen sowieso niet op een duurzame manier kan worden uitgeoefend. Volgens mij kan iedereen zich nog wel de verwondering herinneren als je voor het eerst op tv ziet wat voor bijzonders er allemaal leeft in de diepste diepten van de oceanen. Veel is nog onbekend en het zou ontzettend zonde zijn als toekomstige generaties niet meer kunnen genieten van of zich kunnen verwonderen over al het leven op aarde, omdat wij maar lukraak doorgaan met de vernietiging die wij diepzeevisserij noemen. Gaat de minister volgende week pleiten voor een totaalverbod op diepzeevisserij?

Tevens vraag ik aandacht voor de blauwvintonijn. De fractie van GroenLinks wil graag dat de minister zich inzet voor een mondiaal moratorium op het vissen op de blauwvintonijn totdat uit internationaal wetenschappelijk onderzoek is komen vast te staan dat het visbestand voldoende hersteld is. Is de minister bereid zich hiervoor in te zetten? Dit is iets anders dan wat de VVD-fractie zegt. Wij gaan niet eerst afwachten wat andere landen doen voordat wij een eigen positie bepalen. Wij bepalen onze eigen positie en proberen de andere landen hierin mee te krijgen.

Mijn fractie vindt het ook van groot belang dat er nieuwe vangstquota worden vastgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek. Uit onderzoek, waarin bepaalde vissoorten in een bepaalde periode worden gevolgd, is gebleken dat met onze huidige quota nu al veel vissoorten met uitsterven worden bedreigd. Is de minister bereid om nieuwe quota vast te stellen?

Tot slot wil ik nog terugkomen op een toezegging die de minister deed tijdens het debat over fout hout. Het punt kwam aan het einde van het AO aan de orde en mij is onduidelijk of de kabinetsdoelstelling van het inkopen van 100% duurzaam hout nu wel of niet staat. Sprak de minister over FLEGT-hout of echt over 100% duurzaam hout?

Antwoord van de minister

Minister Verburg: Voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Voordat ik inga op de vragen die zijn gesteld, wil ik graag drie opmerkingen maken. Allereerst wil ik opmerken dat wij merkbaar en voelbaar de finale naderen van de onderhandelingen over de health check. Wat er dan gebeurt, is eigenlijk voorspelbaar. Iedereen gaat ideeën opperen. Daarnaast achten sommigen iets al als vastgesteld en gaan hun onderhandelingsinzet daarop aanpassen. Dit betekent dat zij al gaan anticiperen op een uitkomst. Tot nu toe is mijn ervaring, ook op Europees niveau, dat je kiest voor een inzet. Vervolgens ga je op dat punt onderhandelen, en wel tot het gaatje. Ik heb de Kamer op de hoogte gesteld van mijn inzet en deze zal dezelfde blijven. Dit betekent dat ik niet verwacht dat er volgende week al een politiek akkoord komt, ondanks het feit dat het Franse voorzitterschap dat graag zou willen. Het Franse voorzitterschap heeft inmiddels ook te maken met voortschrijdend inzicht. Men heeft gezegd graag te willen dat het Europees Parlement zich uitspreekt. De heer Waalkens heeft gelijk dat het Europees Parlement geen codecisie heeft, maar wel medezeggenschap. Zijn opmerking is mijn inziens zeer terecht. Dit sluit echter niet uit dat je wel moet luisteren naar wat het Europees Parlement te zeggen heeft en een en ander ook zorgvuldig moet meewegen. Wij zullen dus spreken over de health check. Dit wordt spannend. Wij zullen hierover hard onderhandelen. Mijn inzet is bekend, maar voordat wij komen tot een, naar ik hoop, voor iedereen, dus ook voor Nederland als lidstaat, goed akkoord, zal het nog wel alle kanten uitgaan.

Hierbij wil ik nog de volgende opmerking maken. Wij onderhandelen over de tussenbalans van deze periode van gemeenschappelijk landbouwbeleid en dus niet over de periode na 2013. Toen ik zat te luisteren naar de inbreng van sommige sprekers, dacht ik: pas op dat wij deze twee zaken niet met elkaar vermengen. Nu gaat het over de tweede helft van een periode. Daarbij moet je een aantal dingen bijstellen en bijsturen op grond van ontwikkelingen en dergelijke. Je kunt echter niet halverwege zeggen het over een totaal andere boeg te gaan gooien. Dit kun je de agrarische sector niet aandoen, noch Nederland als lidstaat, noch andere lidstaten. Het gaat dus om een tussentijdse evaluatie met een aantal bijstellingen. Deze kunnen op zichzelf belangrijk en ingrijpend genoeg zijn.

Mijn tweede opmerking betreft het volgende. Ik heb verschillende sprekers, de heer Atsma voorop, horen spreken over de ontmoeting met een delegatie van het Franse parlement. Mij valt hierbij op dat men op grond daarvan al een aantal veronderstellingen uit over de mogelijke uitkomst van de onderhandelingen over de health check. Ik doe dat niet. Ik zie wel dat Frankrijk een vrij stevige opvatting heeft. Zo hoort het ook: Frankrijk is een belangrijk land binnen de Europese Unie. Een heel enkele keer is er wel eens een Franse vertegenwoordiger die denkt dat het belang van Frankrijk ook het belang van Europa is. Ik sluit niet uit dat men in Frankrijk denkt dat het belang van Frankrijk inderdaad het belang van Europa zou moeten zijn. Ik zeg de Kamer echter dat dit niet zo is, althans niet altijd. Ik laat niet na dit van tijd tot tijd onder de indringende aandacht te brengen van mijn collega Michel Barnier. Om misverstanden te voorkomen, Frankrijk is voorzitter en als het gaat om resultaten, dan wijs ik erop dat wij er ook in zijn geslaagd om per 1 april het melkquotum te verruimen zonder een meestem van Frankrijk en eveneens zonder een meestem van Duitsland. Ik breng het maar even onder de aandacht.

De derde opmerking die ik wil maken, is dat ik de heer Polderman hartelijk wil bedanken voor zijn felicitaties ten aanzien van het convenant over mosselzaadvisserij en natuurherstel in de Waddenzee. Dit is een werkelijk prachtig convenant. Zo horen convenanten er ook uit te zien. Er is wederzijdse erkenning dat de mosselsector van belang is voor Nederland en dat de Waddenzee van groot belang is voor Nederland, nu en in de toekomst. Organisaties zeggen hieraan samen met mij en mijn ministerie te gaan werken. Wij komen elkaar niet langer tegen voor de rechtbank, maar wij gaan samen overleggen hoe wij de gezamenlijke belangen kunnen dienen. Ik vind dit een fantastisch resultaat.

Deze opmerkingen vooraf werden mij mogelijk gemaakt omdat wij vandaag zowel landbouwthema’s als visserijthema’s bespreken. De indeling van mijn betoog is als volgt. Eerst zal ik spreken over de health check en alle overige zaken met betrekking tot de Landbouwraad. Vervolgens ga ik in op gewasbescherming. Verder zal ik ingaan op varia als blauwtong en ik sluit af met de Visserijraad. Allereerst het Europees schoolfruitprogramma. Ik heb al aangegeven dat Nederland in beginsel positief staat tegenover dit programma. Wel hebben wij aangegeven dat er ook andere financieringsbronnen naast de bijdrage van de overheid mogelijk zouden moeten zijn. Ik heb tegelijkertijd ook aangegeven dat het maximumbedrag van 90 mln. mij ook mooi lijkt als maximum. Ik zie wel eens andere bedragen rondgaan, maar daar ga ik niet mee akkoord: 90 mln. is een fors bedrag en het lijkt mij goed om het daar bij te houden. Voorts heb ik ervoor gepleit dat Nederlandse programma’s, zoals Smaaklessen en SchoolGruiten, ingepast moeten kunnen worden en dat het geheel uiteindelijk een zo klein mogelijke administratievelastenbeslag legt. Immers, voor je het weet tuig je weer een heleboel op. Ik kan mij vinden in de suggestie van de heer Polderman om te bezien of je aan het schoolfruitprogramma ook educatieve zaken kunt koppelen. Scholen zijn hierin overigens vrij; ik ga een en ander niet voorschrijven, want anders gaan wij weer doen wat wij nu juist niet meer zouden moeten doen. Inmiddels heeft de Commissie afgelopen maandag nieuwe voorstellen gepresenteerd. Het bedrag van 90 mln. blijft een element in het voorstel van de Commissie. Hier ben ik het mee eens. De uitbreiding van lopende programma’s kunnen onder het schoolfruitprogramma worden gebracht. Ik heb hier de vorige keer nadrukkelijk naar gevraagd. Naast de overheidsbijdrage is private financiering mogelijk. Ik denk hierbij aan gelden bijvoorbeeld uit de sector. Wij zullen hierover nog een keer spreken en ik zal nauwlettend de vinger aan de pols houden.

Dan een punt dat de health check betreft, namelijk de discussie over modulatie en artikel 68. Verschillende sprekers hebben hierover vragen gesteld. Ik heb al aangegeven dat mijn inzet is gericht op het versterken van de eerste pijler in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Naar onze opvatting kun je binnen een verruimd artikel 68 heel direct sturen. Wij willen inzetten op versterking van de kwaliteitslandbouw, op concurrentiekracht, op innovatie en op verduurzaming. Men weet dat ik innovatie en verduurzaming in sterke mate aan elkaar koppel. Rond 2020 wil ik een volledig duurzame veehouderij en om dit te bereiken zul je sterk moeten sturen en een en ander krachtig moeten stimuleren. Ik ben geen voorstander van modulatie. Wat mij betreft dus 0% modulatie. De inzet van de Europese Commissie op dit punt is stevig, zoals sommigen memoreerden. De Europese Commissie zegt: zonder modulatie geen health check. Dat is een stevige onderhandelingspositie. Ik heb al aangegeven dat er nog flink onderhandeld zal moeten worden. Het voorzitterschap zal dus moeten zoeken naar een goede oplossing, een compromis waarmee iedereen kan leven.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil graag opheldering over twee vragen die ik heb gesteld. Vindt de minister dat belastinggeld altijd boerengeld moet zijn? Kan zij daarnaast uitleggen waarom zij de overheveling van pijler 1 naar pijler 2 niet ziet zitten?

Minister Verburg: De Europese bijdrage betreft belastinggeld dat door alle inwoners van de Europese Unie bijeengebracht is. Tevens is gezegd dat het belangrijk is dat de Europese agrarische sector kwalitatief goed voedsel produceert tegen een reële prijs. Dit betekent dat wij een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid kennen dat aan deze criteria voldoet. Dit betekent ook dat op Europees niveau door alle lidstaten de keuze is gemaakt dat een deel van het Europese budget naar het gemeenschappelijk landbouw beleid gaat. Dan de vraag waarom pijler 1 en niet pijler 2. Ik denk dat wij ten aanzien van de vraag hoe je kunt sturen op dit moment al te maken hebben met een deelmodulatie naar pijler 2. Het is mijn ervaring en beleving dat bij deze overheveling heel veel ruis ontstaat, dat er veel tussenschakels zijn en dat heel veel nieuwe bureaucratie ontstaat. Ik wil de komende periode effectief en snel kunnen koppelen en sturen, zodat wij gericht resultaten bereiken. Zelf mag ik voorzitter zijn van een stuurgroep inzake het plattelandsontwikkelingsbeleid, de zogenaamde POP-plannen. Ik zie dat bij projecten allerlei bureaus betrokken worden. Ik wil het geld echter zo effectief mogelijk benutten. Daarom zie ik ook meer in artikel 68 dat de verduurzamingslag en het direct aansturen van de agrarische sector mogelijk maakt. Dit geldt dan tot de periode tot 2013. Ik heb de Kamer al gezegd dat wij wat mij betreft hierna gaan werken op basis van de verdere invulling van de Houtskoolschets, zoals wij deze een paar weken geleden hebben besproken.

Dan de melkquotering en de mogelijkheden tot Europese verevening.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik wil nog even verder gaan op dit punt. Hoor ik de minister nu zeggen dat zij eigenlijk afscheid wil nemen van de POP-plannen? Wij hebben zojuist de stapels op ons bureau ontvangen; een hele vracht papier. Ik zou daar op zich content mee zijn. Dan heb ik wel een vervolgvraag. Tijdens de discussie met de Franse parlementariërs hadden wij de indruk dat het buitenland, in ieder geval Frankrijk, het beeld heeft dat Nederland wél wil inzetten op pijler 2. Eigenlijk verbaasde ons dat, omdat wij niet anders begrepen dan dat deze minister gaat voor pijler 1. Kan zij wellicht een stukje van de sluier oplichten over de vraag hoe dit mogelijk is?

Minister Verburg: Op de eerste vraag luidt mijn antwoord: nee, ik ga niet terugdraaien wat wij in werking hebben gezet. Het is wel goed om stil te staan bij de vraag hoe effectief en slagvaardig een en ander tot nu toe is. Over het tweede punt kan bij de Franse minister geen misverstand bestaan. Ik ben ervan overtuigd dat de Kamerleden hun Franse collega’s hebben kunnen overtuigen van mijn inzet inzake de eerste en de tweede pijler. Ik acht hen op dit punt hoog.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De vraag was andersom: hoe is het mogelijk dat zij dat dachten? Voor ons wat dat een verrassing.

Minister Verburg: Ja... Wil men echt dat ik hierop antwoord geef?

De heer Waalkens (PvdA): Eigenlijk ben ik wel een beetje in verwarring. De minister zegt dat zij inzet op versterking van de eerste pijler en dat wij via artikel 68 een afspraak over de modulatie hebben. Vervolgens zegt zij dat zij voor nul modulatie gaat. Naar mijn idee staat dit volstrekt naast de inzet die zij eerder aan de Kamer heeft gepresenteerd.

Minister Verburg: Nee, want artikel 68 en modulatie hebben niet met elkaar te maken. Modulatie is de tweede pijler en verruiming van artikel 68 is de eerste pijler. Hierover kan geen misverstand bestaan. Ik heb de Kamer naar ik meen op 7 december 2007 een brief gestuurd over de kabinetsinzet inzake de health check. Daarin is klip-en-klaar verwoord dat de Nederlandse regering kiest voor een verruimde invulling en toepassing van artikel 68, voormalig 69, en dat de Europese regering geen behoefte heeft aan extra modulatie. Modulatie zit, zoals men weet, in de tweede pijler.

Dan kom ik te spreken over melkquotering en Europese verevening. Ook daarvan heb ik al gezegd dat wij inzetten op een jaarlijkse groei van 2 à 3%. Willen wij een zachte landing krijgen in 2015, dan zullen wij de boeren perspectief moeten bieden. Ik heb hierbij opgemerkt – ik herhaal dit met name voor de heer Dibi – dat de milieugebruiksruimte hierbij het kaderstellend geheel is. Het is dus aan de boeren zelf om te besluiten om meer te gaan produceren binnen de geldende randvoorwaarden. Wij gaan deze niet oprekken. Het betreft gewone mogelijkheden die de boeren bekend zijn. Wij hebben ons hieraan te houden. De veronderstelling dat dit van alles en nog wat meer aan ongewenste resultaten en effecten zou opleveren, is onjuist. Boeren weten heel goed waar zij zich aan te houden hebben. Is een en ander haalbaar in de onderhandelingen? Wij zullen hiervoor nog wel stevig robbertje moeten onderhandelen. Immers, er zijn veel grote lidstaten, waaronder inderdaad Duitsland en Frankrijk, die op dit moment niet voelen voor een verdere quotumgroei. Bovendien heeft het Europees Parlement aangegeven dat het een quotumverhoging van 5% te hoog vindt en dat het liever een quotumverhoging van in totaal 2% ziet. Ik vind dit zorgelijk. Tegelijkertijd zeg ik dat wij goed kijken naar mogelijke alternatieven. Ik wil vasthouden aan onze inzet, maar ik wil ook kijken naar alternatieven om uiteindelijk tot een heel goed resultaat te komen. Bij deze andere mogelijkheden kun je denken aan vormen van verevening. Dit is een suggestie die eerder door de Kamer is gedaan. Ook sommige belangenbehartigingsorganisaties hoor ik erover. Volgens mij moeten wij hierover echter niet al te romantisch denken. Waarom? Als je hiervoor al zou willen kiezen, betekent dit verevening achteraf. En verevening achteraf betekent dat je pas na een jaar een vorm van verevening kunt toepassen. Hoe kun je de agrarische sector een perspectief bieden richting 2015, terwijl je toch te maken kunt krijgen met een vrij stevige fluctuatie? Het ene jaar zullen zoveel quota te verevenen zijn en het andere jaar weer andere hoeveelheden. Ik vind dat wij dit nader moeten bezien, maar ik waarschuw wel om hierover niet te romantisch en te gemakkelijk te denken.

De heer Dibi (GroenLinks): Deze stapsgewijze verruiming van de melkquotering tot uiteindelijk een afschaffing ervan zal sowieso negatieve milieueffecten hebben. Ik noemde er zo-even al een paar: een toename van ammoniak, een toename van broeikasgassen en een toename van mest. Dit zegt de Stichting Natuur en Milieu. Nu weet ik dat de partij waarvan de minister lid is dit soort kritiek het liefst in de kiem smoort, maar ik hecht wel heel veel waarde aan deze controlerende taak. Ik zou graag willen dat de minister hier ook op ingaat, omdat in het huidige beleid geen rekening wordt gehouden met deze negatieve milieueffecten. Hoe gaat de minister wél rekening houden met deze effecten?

Minister Verburg: Ook dat heb ik al eerder aangegeven, ook in de Kamer. Ik herhaal het nog een keer. In zijn brief heeft het kabinet ten aanzien van quotumverruiming gezegd dat deze dient plaats te vinden binnen de huidige randvoorwaarden, ofwel binnen de huidige milieugebruiksruimte op alle gebieden. De agrarische sector weet dat en heeft zich daaraan te houden als wij deze ruimte bieden. De spelregels staan vast. Op andere momenten hebben wij het over een vierde actieprogramma voor de nitraatrichtlijn. Wij hebben met tal van andere zaken te maken. De mogelijkheid wordt geschapen, maar boeren zullen zich moeten houden aan de spelregels, punt uit. Dat weten zij, want het is deel van hun ondernemerschap om binnen deze ruimte de mogelijkheden optimaal te benutten.

Dan het punt ontkoppeling premies voor runderen, kalveren en aardappelzetmeel.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb nog een vraag over het vorige blokje, zodat wij hierover in de tweede termijn heel kort kunnen zijn. Ten aanzien van de melkquotering zegt de minister dat de aanvliegroute goed is: een stapsgewijze verhoging richting 2015. Zij zegt tevens te kijken naar alternatieven en noemt hierbij de verevening. De minister wil de landbouwsector wel wat zekerheden bieden. Verevening kan fluctueren. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Realiseert de minister zich wel dat het een hele stap zou zijn voor de Nederlandse zuivelsector, als wij ons met elkaar zouden uitspreken voor het standpunt dat wij in ieder geval het Europese quotum vol kunnen maken?

Minister Verburg: Ik heb mevrouw Snijder dit horen zeggen, maar het verandert niets aan mijn opmerking. Ik heb gezegd dat ik een en ander ga bezien. Ik heb ook gezegd dat men het idee niet moet romantiseren. Het ene jaar kan het immers dit betekenen, maar het andere jaar kan het iets volstrekt anders betekenen. Hoe regel je dit op een fatsoenlijke manier? Je moet het ook maar weer eens zien te worden over de verdeling van een en ander, et cetera. Ik heb gezegd dat het een serieus punt van aandacht is bij de onderhandelingen en het streven naar een optimale uitkomst.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De heer Dibi stelt vragen die al eerder aan de orde zijn geweest in de Raad. De minister heeft hierop voortdurend hetzelfde geruststellende antwoord, namelijk: binnen de bestaande milieugebruiksruimte. Nu las ik gisteren in de krant dat zij zegt dat koeien in de wei een geromantiseerd beeld is waaraan wij niet langer kunnen vasthouden in Nederland. Dat is nogal een trendbreuk met wat zij voortdurend zegt in de Kamer. Is de minister de samenleving alvast knedend en masserend aan het voorbereiden op een toekomst waarin er geen koeien meer in de wei staan, omdat zij niet buiten kunnen lopen vanwege de milieugebruiksruimte waar wij met een ruimer melkquotum binnen moeten blijven? Is dat de strategie?

Minister Verburg: Mevrouw Ouwehand duidt op mijn reactie naar aanleiding van een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ik kan dit overigens zeer aanbevelen, want het geeft een prachtig beeld van de wijze waarop stedelingen denken over het platteland en de bewoners en bewerkers ervan. Dit is heel boeiend. De opvatting is, grosso modo, dat het net mensen zijn. Voor heel veel stedelingen moet dit toch een meevaller zijn... Het beeld van boeren en plattelanders is eigenlijk heel positief. Het imago is goed. Het Sociaal en Cultureel Planbureau zegt alleen dat het wel een beetje een geromantiseerd beeld is. Ik heb hierop gereageerd en gezegd dat dit inderdaad zo is, dat inderdaad sprake is van een geromantiseerd beeld. Ik heb ook gezegd dat het goed zou zijn als boeren de kans te baat nemen om ervoor te zorgen dat de beelden die mensen hebben, actueel zijn. Immers, als je boer bent, schijnt niet altijd de zon en is het allemaal niet even gemakkelijk. Als ondernemer sta je soms meer op de wind en moet je afwegingen maken van sociale en economische aard of met betrekking tot milieu. Je moet «people, planet and profit» dus waarmaken en dat kan soms heel lastig zijn. Kun je het je qua kosten permitteren om koeien in de wei te zetten; wat doe je daarvoor en wat moet je ervoor laten? Hoe geef je hier invulling aan? Dat heb ik gezegd. Ik denk niet in tactieken van masseren en voorbereiden, mevrouw Ouwehand.

De heer Polderman (SP): Ik kom even terug op de vraag die mevrouw Snijder probeerde te stellen over het Europese melkquotum. Is het wel de gedachte om het Europese melkquotum te koppelen aan de Europese vraag?

Minister Verburg: Wat mij betreft niet. Wij hebben een Europees quotum vastgesteld en dat ga ik niet ter discussie stellen.

Dan kom ik bij het onderwerp van de ontkoppeling van de steun in de vorm van premies. Wij hebben in 2004 besloten dat vooralsnog een koppeling zou blijven bestaan. Ik heb aangegeven dat ik streef naar volledige ontkoppeling van de runder- en kalverpremies en ook van de zetmeelsector. De Commissie geeft dit ook aan in haar streven. Wij zijn hiermee aan de slag. Als de vraag is of wij ook rekening houden met het gelijke speelveld in Europa, dan is mijn antwoord ja. In het besluit dat ik hierover zal nemen, zal ik laten meewegen wat bijvoorbeeld Frankrijk en België doen.

Er is gevraagd naar de Nederlandse positie in het kader van de Houtskoolschetsgevallen. Ik weet dat niet; wellicht hoor ik hier volgende week meer over, als ik mijn collega’s tegenkom. Pas recent heeft de Kamer met mij van gedachten gewisseld over de Houtskoolschets. Wij blijven hierover in gesprek. Het zou mooi zijn als wij veel voorstanders zouden kunnen winnen voor deze aanpak van een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid, ook na 2013. Dat is immers de eerste keuze: ga je renationaliseren of kies je voor een Europees landbouwbeleid? Wij kiezen voluit voor een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Dan de gewasbeschermingsmiddelen. Over dit onderwerp hebben alle sprekers gesproken. Ik wil eerst even schetsen hoe wij ervoor staan. Er komt een nieuwe Europese verordening voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze bevindt zich in de eindfase van het Europese besluitvormingstraject. In de Landbouwraad is een politiek akkoord bereikt. Dit is in september formeel een gemeenschappelijk standpunt geworden. Vervolgens gaat het naar het Europees Parlement. Als je ziet waar deze verordening vandaan komt, dan is het niet een verordening die zomaar out of the blue komt, maar voortbouwt op de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn die wij al hadden. De nieuwe verordening kent wel een belangrijk verschil, namelijk dat de criteria voor het goedkeuren van de werkzame stoffen op Europees niveau hierin goed worden vastgelegd. Wij hebben hierover eerder gesproken. Je krijgt op deze manier op Europees niveau in sterkere mate een gelijk speelveld. Ik denk dat dit winst is. Dit gaat wel gepaard met veel discussie tussen alle betrokken partijen. Immers, deze criteria kunnen ook het middelenpakket beïnvloeden. Wij hebben het hierbij over mogelijk kankerverwekkende stoffen, als carcionogeen en mutageen, of de hormonen verstorende stoffen. Op termijn zullen deze strenger worden beoordeeld. Wij hebben in Nederland achttien van dergelijke stoffen, ofwel circa 7% van het huidige aantal goedgekeurde werkzame stoffen dat in gewasbeschermingsmiddelen wordt gebruikt. Onder anderen de heer Atsma en mevrouw Snijder hebben gewezen op de grote koppen in de krant, als zouden wij in Nederland geen tulpen meer kunnen telen. Ik heb dit artikel natuurlijk ook gelezen. Ik moet vaststellen van de interpretatie in de bewuste krant niet overeenkomt met de feiten. Hoe komt dat? In het artikel werd gesteld dat wij maar liefst 70 of 80% verliezen en dat er geen Nederlandse tulp meer geteeld kan worden. Het artikel is tot stand gekomen op basis van een verkeerde veronderstelling of interpretatie. Het LTO-onderzoek waarnaar in het artikel wordt verwezen, gaat immers voorbij aan het in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen feit dat de benoemde stoffen na hun volgende Europese herbeoordeling – dat is over het algemeen pas na 2015 – bij aantoonbare landbouwkundige onmisbaarheid nog vijf jaar kunnen worden gebruikt. Daarna is het mogelijk een verlengoptie van nog eens vijf jaar te koesteren. Nu dit is opgenomen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid zeggen wij niet: leun maar achterover tot 2015. Ik ken de sector en de industrie goed genoeg om te weten dat zij heel wel in staat zijn om te scannen wat er in de toekomst gaat gebeuren en hoe zij op basis van innovatie vervangende stoffen kunnen realiseren.

Ik hoop dat de voorzitter mij toestaat om het complete beeld te schetsen. Het gaat hierbij immers om een belangrijk thema. Er zijn amendementen ingediend door het Europees Parlement. De Milieucommissie zal hierover op 5 november stemmen. Wij zullen proberen om bij het Europees Parlement nog het nodige realisme te kweken. Het zou goed zijn als de Kamerleden hun mogelijkheden en middelen benutten om dat bij hun respectievelijke collega’s in het Europees Parlement te doen. Immers, de huidige voorstellen van het Europees Parlement gaan veel verder dan het gemeenschappelijk standpunt. De Franse voorzitter zal bij de stemming aanwezig zijn. Een van de sprekers heeft gezegd dat ik mij vierkant moet opstellen. Ik zal dat doen, omdat ik niet zal instemmen met een tekst waarin de huidige ingediende amendementen van de rapporteur van het Europees Parlement ongewijzigd zullen worden overgenomen. De consequenties daarvan zijn voor mij niet aanvaardbaar. Een een-op-een overname van het huidige pakket van het Europees Parlement is voor mij niet aanvaardbaar. Er zijn weer nieuwe amendementen. Deze zijn gisterenavond ontvangen. Wij zullen deze nader bestuderen. Men weet waar ik sta: ik ga voor het gemeenschappelijk standpunt. Hiervoor zie ik mogelijkheden en kansen. Ik heb de Kamer de termijnen genoemd en aangegeven dat ik denk dat de sector en de industrie innovatief, ondernemend en verduurzamend genoeg zijn om hierop te kunnen inspelen. Ik zal bij het Franse voorzitterschap nog eens aandringen op een stevige positionering richting het Europees Parlement.

Mevrouw Jacobi (PvdA): De minister heeft het over 7% van de stoffen die momenteel in Nederland op de markt zijn. Betreft dit ook 7% van het gebruik? Het lijkt mij dat een en ander niet een-op-een loopt. Als wij het hebben over gebruik, over hoeveel middelen gaat het dan? Vaak bestaat hierover wat schimmigheid. Ik heb nog andere vragen die niet beantwoord zijn. Ik weet niet of er nog een antwoord komt of dat het blokje hiermee is afgesloten?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De minister zegt dat de interpretatie in de media niet juist is. Ik kan mij voorstellen dat de sector enigszins met de rug tegen de muur staat en dat de angst zeer groot is. Als sector houdt men immers wel degelijk rekening met aanneming van de amendementen. Wij hebben niet voor niets hierover vorige maand een heftig debat met de minister gehad. Ik vind de inzet van de minister goed, maar de interpretatie in de media is ons inziens juist. De zorg is groot. Wij moeten er alles aan doen om te voorkomen dat de amendementen worden aangenomen. In die zin doe ik nogmaals een dringend beroep op de minister om dit helder voor het voetlicht te krijgen.

Minister Verburg: Tegen mevrouw Jacobi zeg ik dat het inderdaad gaat om 7% van het huidige aantal goedgekeurde werkzame stoffen, ofwel achttien van de CRM- en ED-stoffen. Het gaat hierbij om 90 middelen van in totaal 750 beschikbare middelen.

Tegen mevrouw Snijder zeg ik dat ik ervan uitga dat niet alle amendementen van het Europees Parlement het zullen halen. Mocht dat wel het geval zijn, dan zeg ik de Kamer toe hiermee niet akkoord te zullen gaan. Ik zal mij hiertegen sterk verzetten. Ik ben immers van mening dat hierin een onbalans zit die niet kan. Tegelijkertijd zeg ik dat producenten het recht hebben op duidelijkheid. Ik heb de Kamer bovendien iets gezegd over termijnen. Deze zijn noch in het artikel, noch in de veronderstellingen die daarin worden geuit, meegenomen. Wij hebben het over de periode tot 2015 met de mogelijkheid tot verlenging van vijf jaar vanaf 2015. Als er geen andere middelen zijn, kunnen wij de duur met nog eens vijf jaar verlengen. In het uiterste geval met nog eens vijf jaar. Dit betekent niet dat iedereen achterover kan hangen, maar het betekent wel dat ik dit een verantwoord perspectief acht. Ik neem dit bestuurlijk voor mijn rekening in Brussel. Tegelijkertijd reken ik op de sector en op de industrie; zij moeten andere mogelijkheden gaan zoeken. Uiteindelijk wordt dit soort stoffen niet voor niets scherp beoordeeld. Wij hebben het hierbij wel over gezondheidseffecten. Dat is een verantwoordelijkheid. Wij hebben het tevens over de verantwoordelijkheid om teelten te kunnen blijven produceren. Wij zullen steeds bezig moeten blijven om een en ander te optimaliseren in het belang van gezondheid en sociaal welzijn, maar ook in het belang van economische en milieueffecten.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dank voor het antwoord op mijn vraag. Het gaat dus om ongeveer 90 middelen. Ik heb echter nog geen antwoord gekregen op mijn vraag hoeveel van deze middelen veelgebruikte middelen zijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik hoor de minister zeggen dat wij, als wij met een uitsteltermijn van twee keer vijf jaar gaan werken, niet achterover kunnen leunen. Hoe wordt een en ander gehandhaafd? De ervaringen met vooruitzicht op uitstel zijn niet zo best; kijk maar naar de dierenwelzijnsmaatregel.

Minister Verburg: Mevrouw Ouwehand en ik kijken er dan toch anders tegenaan. Ik zie dat de industrie steeds bezig is met innovaties. Ook zij neigt naar verduurzaming. Als je als producent de eerste bent om een nieuw gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen dat voldoet aan de nieuwe criteria, dan ben je gewoon spekkoper. Ik zie de industrie op dit punt wel actief zijn.

Tegen mevrouw Jacobi zeg ik dat ik deze gegevens nu niet beschikbaar heb. Eerlijk gezegd vind ik dit ... Laat ik het ook maar niet zeggen. Ik zal bezien of hierop een antwoord voorhanden is. In dat geval kom ik hierop in tweede termijn terug.

Er is gevraagd wat verstaan wordt onder landbouwkundige noodzaak. Hierbij is sprake van een situatie waarin een bepaald gewas niet kan worden beschermd tegen een plaag of een ziekte, omdat er geen gewasbeschermingsmiddel beschikbaar is dat toegelaten is. Dit luistert heel nauw.

Dan kom ik bij het kopje varia, te beginnen met de blauwtong. Ik heb de Kamer hierover gisteren een brief geschreven waarin ik heb aangegeven dat er mogelijk besmetting is met een nieuw serotype in Nederland. Een en ander wordt nog onderzocht. De vaccinatie slaat over het algemeen zeer goed aan in Nederland. Het betreft de vaccinatie tegen type 8. Op dit moment zijn, in plaats van de duizenden gevallen vorig jaar, 55 gevallen van blauwtong vastgesteld. Ik denk dat het goed is om vast te stellen dat sprake is van effectiviteit van het vaccinatieprogramma en van de vaccinatiestrategie. Op dit moment is op drie bedrijven in het oosten van het land een type aangetroffen dat afwijkt van het heersende type. Het Centraal Veterinair Instituut heeft vastgesteld dat het hierbij niet gaat om serotype 1 dat in Frankrijk voorkomt en inmiddels naar het noorden oprukt. In samenwerking met het Europees Referentielaboratorium in het Verenigd Koninkrijk wordt nader onderzocht of hierbij sprake is van een variant op type 8 of van een ander serotype. Wij weten dit nog niet. Ik hoop dit zo snel mogelijk te weten, uiterlijk binnen veertien dagen. Vooruitlopend op verder onderzoek heb ik om niet alleen onze handelspartners, maar ook onze eigen sectoren te beschermen tegen een nieuw serotype, besloten een exportverbod in te stellen voor fok- en gebruiksdieren die gevoelig zijn voor blauwtong. Zoals men weet, betreft dit herkauwers. Voor slachtdieren geldt de maatregel dus niet. Deze maatregel zal twee weken duren of totdat de uitslagen bekend zijn. Het exportverbod is afgelopen maandag om 18.00 uur van kracht geworden. Er is een opmerking gemaakt met betrekking tot de handel van andere landen. Ik zal dit nagaan, maar heb deze signalen niet ontvangen. Ik zal bezien of hiervan inderdaad sprake is, of er bijvoorbeeld een nieuw blauwtongtype actief is, en hoe deze landen opereren. De reacties die wij hebben gekregen naar aanleiding van ons pakket maatregelen, zijn goed.

Als ik mevrouw Snijder goed beluister denk ik dat haar vraag niet zozeer betrekking heeft op wat zich nu afspeelt, maar op de export van bijvoorbeeld schapen en met name runderen naar landen als Rusland. Dit onderwerp is volgens mij al eerder ter sprake gekomen. Wij hebben hiervoor een heel zorgvuldige procedure. Ik wil dat wij, op het moment dat er handel plaatsvindt, kunnen garanderen dat wij gezonde dieren exporteren. Dit zouden de handel en de transportsector ook als leidraad moeten willen hanteren. Ik vind dat wij duidelijke garanties moeten geven. Op het moment dat wij een exportcertificaat afgeven, kunnen wij hierbij garantie verlenen. Dit maakt onze exportpositie sterker. Dat blijkt ook uit de reacties van onze handelspartners die zeggen blij te zijn met de wijze waarop Nederland certificeert. Ik hoor ook geruchten dat andere landen hiermee wat gemakkelijker zouden omgaan. Ik heb echter nog niet kunnen vaststellen of het bij geruchten blijft. Ik heb hiervoor geen onderbouwing gezien. Ik zou zeggen: dan keert de wal het schip. Wij hebben ook per ongeluk een keer een groep vaarzen naar Roemenië laten gaan. Zowel de exporteur als de handel heeft hier een gloeiende hekel aan. Ik ook; zoiets moet je gewoon niet willen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voor de duidelijkheid: ik deel de mening van de minister volledig. Ik vind het prima dat wij ervoor zorgen dat onze positie juist is en dat het beeld dat de Nederlandse agrarische sector ten aanzien van export heeft, correct is. Mijn vraag was inderdaad hoe andere EU-landen handhaven, maar juist ook in relatie met blauwtong en de nieuwe variant erop. De minister geeft aan dat in Frankrijk een bepaalde variant is aangetroffen. Mijn vraag hierop is: doet Frankrijk ook aan exportbelemmering of gaan wij op dit punt verder? Ik kan mij de redenatie van de minister voorstellen, maar ik was gewoon benieuwd naar de opstelling van andere landen, niet meer en niet minder.

Minister Verburg: In Frankrijk en ook in andere zuidelijke lidstaten is type 1 actief. Voordat blauwtong type 8 kwam, was blauwtong type 1 al jaren bekend in deze zuidelijke lidstaten. Wij zijn enigszins overvallen toen type 8 zich heel actief ging manifesteren. Inmiddels hebben wij hier een vaccin tegen. Nu zien wij dat type 1 weer noordwaarts trekt en wat noordelijker gelegen lidstaten aandoet. In Nederland is een type aangetroffen dat niet past bij type 8 en ook niet bij type 1. Wij moeten goed onderzoeken of het hierbij gaat om een nieuw type. Dit vraagt het nodige onderzoek. Tot die tijd wil ik alle behoedzaamheid betrachten. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat Frankrijk bezig is met onheldere zaken. Het land heeft te maken met type 1. Laten wij hopen dat dit type niet ook ons land bereikt, want dat zou weer een tegenslag extra zijn.

Dan de zaken met betrekking tot hout. Ik de vorige keer toegezegd dat ik bij de Commissie maar weer eens met de vuist op tafel zou slaan, omdat er al vorig jaar een rapport had moeten zijn. Vervolgens zou dit er afgelopen juni komen. Dat is ook niet gebeurd. Ik heb hierover tijdens de vorige Raad mijn ontstemming laten blijken. Een groot aantal lidstaten steunde dit. De Commissie heeft toen toegezegd dat er voorstellen zouden komen. Er is ook een voorstel gekomen. Dit is vastgesteld en gepubliceerd. Ik ben blij dat het voorstel er nu is. Immers, ik ben het eens met de sprekers die hebben opgemerkt dat wij geen tijd te verliezen hebben. Ik beschouw het voorstel van de Commissie als positief; ik verwelkom het en zal tegen de Commissie zeggen dat het goed is dat de noodzaak erkend wordt om de handel in illegaal hout met aanvullende maatregelen aan te pakken. Het voorstel kan een steun zijn voor landen die een partnerovereenkomst sluiten met de Europese Unie om uitsluitend legaal hout naar de Europese Unie te exporteren. Het gaat hierbij om het zogenaamde FLEGT-hout. Dit betekent dat het weren van illegaal hout effectiever kan zijn. Dat vergroot immers de vraag naar aantoonbaar legaal hout, zoals FLEGT-hout. Op dit moment kan ik hierover nog geen ultiem oordeel geven. Wij bestuderen dit nog nader. De materie is immers complex. Het kabinet zal hierover een standpunt formuleren dat ik de Kamer zal doen toekomen, zodra dit beschikbaar is.

Het antwoord op de vraag of FLEGT-hout of legaal hout ook onmiddellijk duurzaam hout is, luidt: nee. De heer Dibi heeft hierin volstrekt gelijk. Wij hebben dit onderwerp in een apart algemeen overleg behandeld. FLEGT-hout is nog niet automatisch duurzaam hout. Wel is het een eerste belangrijke stap om illegaal gekapt en verhandeld hout tegen te gaan, en daarmee tevens de verwoesting van de bossen waarover de heer Waalkens sprak. Het is dan wel nodig om bilateraal afspraken te maken, ook voor de producenten. De zogeheten «small holders», de mensen die een boterham moeten verdienen, moeten niet alleen de meerwaarde van FLEGT-hout kunnen inzien, maar ook kunnen merken. Ik heb de vorige keer aangegeven dat zowel op het terrein van sociaaleconomisch profijt als op het terrein van milieuprofijt een win-winsituatie kan worden gecreëerd. Ik zie dit best tot stand komen door gericht aan te dringen op maatregelen op Europees niveau. Ik zie op dit punt geen alleingang voor Nederland in het vooruitzicht. Het is wel terecht dat wij als groot doorvoerland hierin een voortrekkersrol hebben en houden.

De heer Waalkens heeft gezegd dat het Nederlandse verbod op zeehondenbont niet mag worden overruled. Dat is ook mijn inzet.

Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd naar het groenboek met betrekking tot de kwaliteit van agrarische producten, productnormen, producteisen en kwaliteitsborgingssystemen en etikettering. Wij ontvangen hierover volgende week informatie. Het groenboek bevat diverse vragen in relatie tot de vereisten aan de primaire agrarische productie, productstandaarden en kwaliteitsborgingssystemen. De Commissie is breed geïnteresseerd in reacties van boeren, voedselproducenten, niet-gouvernementele organisaties, verwerkende bedrijven, de detailhandel, distributeurs, handelaren, consumenten en publiekrechtelijke organisaties. Voorwaar, hierop kan veel gereageerd worden. De reacties van deze respondenten op het groenboek zullen de basis vormen voor de nadere gedachtevorming door de Commissie over toekomstige beleidsopties. Ik beschouw het groenboek dan ook als een eerste stap. Binnenkort volgt hierop een kabinetsreactie. Dan zal ik ook ingaan op de suggesties van de Partij voor de Dieren ten aanzien van de vraag hoe je etikettering zo effectief en duidelijk mogelijk kunt vormgeven. Het gaat hierbij om een groot aantal criteria. Hoe meer criteria, hoe kleiner de etiketten of de formuleringen op de etiketten worden.

Voorts is een vraag gesteld over mijn reis naar China. Het is inderdaad de bedoeling dat ik vanavond afreis. Ik zal in China een «varkensprotocol» ondertekenen. Dit gebeurt op verzoek van China zelf. Wij zijn hierover al geruime tijd bezig. China is doende zijn eigen landbouwbeleid te versterken. Het heeft 600 miljoen boeren die een beetje beter voet aan de grond willen krijgen. Het land is bezig om voldoende voedselproductie te realiseren voor de eigen inwoners en daar hoort dit onderdeel bij. Dat betekent dat wij een protocol zullen tekenen om China uitgangsmateriaal te leveren voor het opzetten van een eigen fokkerij. Dit is vraaggericht. Ik heb ten aanzien van de discussie over de duurzame, zowel plantaardige als dierlijke eiwitten al eerder gezegd dat deze belangrijk is. Wij voeren deze discussie voluit. Ik ken de grote belangstelling van mevrouw Ouwehand voor dit onderwerp. Wij moeten er rekening mee houden dat in een aantal opkomende economieën sprake zal zijn van een toename in de vraag naar dierlijke eiwitproducten. China is hiervan een voorbeeld, net als India. Als mensen meer te besteden hebben aan voedsel, gaat de vraag naar met name dierlijke eiwitten omhoog. In andere regio’s gaat hij dan weer een beetje omlaag; ook dat heb ik de Kamer al wel eens gezegd.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Ouwehand wil interrumperen, maar ik sta dit niet toe, omdat zij zelf heeft aangekondigd dat dit onderwerp niet op de agenda staat. Dan gaan wij hierop ook niet verder door in interrupties.

Minister Verburg: De heer Dibi heeft gevraagd naar mijn inzet met betrekking tot klimaat en energie. Ik steun collega Cramer. Wij hebben in Europa afspraken over welke thema’s wij in welke raad behandelen. Het zou immers een rommeltje worden als iedereen overal over praat. Wij doen dit natuurlijk in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de Nederlandse inzet ten aanzien van innovatie en verduurzaming. Uiteraard is een en ander binnen het kabinet zorgvuldig afgestemd.

Dan kom ik bij de visserijonderwerpen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik kom nog even terug op het vorige punt. De minister zegt ten aanzien van het groenboek dat veel respondenten nog gehoord zullen worden. Ik heb gevraagd of zij zelf al een beeld heeft van wat zij wil. Wordt het kabinet ook geconsulteerd? Uit de reactie maak ik op dat dit zo is en dat de minister haar reactie kenbaar zal maken aan de Commissie. Kan de minister aangeven of zij het huidige groenboek de goede aanvliegroute vindt?

Minister Verburg: Ik vind het een goed initiatief van de Europese Commissie. Ik heb gezegd dat er een kabinetsstandpunt ontwikkeld wordt. Zodra dit gereed is, stuur ik het de Kamer toe.

Dan de diepzeevisserij. Mevrouw Jacobi, mevrouw Ouwehand en de heer Dibi hebben hierover vragen gesteld. Ik denk dat het inderdaad noodzakelijk is om op dit punt in te grijpen. Ik ben bezorgd over de toestand van de diepzeevissoorten. Het is echter wel moeilijk om deze kwestie aan te pakken. Het betreft kwetsbare soorten die zich langzaam voortplanten. Dit betekent dat er een aanzienlijke reductie in de vangstmethode nodig is voor bestanden die niet duurzaam worden bevist. Het reduceren van de vangstmethoden alleen is niet voldoende. Er zullen aanvullende maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld om ongewenste bijvangsten te komen. Ik steun de Commissie. Mensen die hebben opgemerkt dat Nederland niet bij diepzeevisserij betrokken is en dat wij dus makkelijker praten hebben, hebben gelijk. Ik denk dat dit inderdaad zo is. Tegelijkertijd laten wij ook niet na om ten aanzien van andere bestanden waarop Nederlandse vissers wél vissen, te streven naar verduurzaming. Dit betekent dat ik de Commissie wil vragen om met concrete en afdoende voorstellen te komen waarmee ik vervolgens zal instemmen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik waardeer de inzet van de minister, maar vind deze toch onvoldoende. Bij diepzeevisserij wordt er gewerkt met loodzware sleepnetten die eigenlijk alles wat ze tegenkomen vernietigen, niet alleen de «prooi», maar ook de bijvangst – deze wordt dood en wel teruggedumpt – en koraalsoorten op de bodem. Eigenlijk zeggen alle deskundigen dat er geen duurzame manier is. De minister zegt dat alleen reduceren van de vangstmethoden niet voldoende is en dat er aanvullende maatregelen nodig zijn. Tot die tijd zouden wij eigenlijk moeten stoppen. Vindt de minister het eigenlijk niet noodzakelijk om te pleiten voor een totaalverbod op diepzeevisserij, ook al hebben wij dan misschien makkelijk praten? Zo nee, waarom dan niet?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb een kleine nuancering. Wat is precies de reden dat de minister zegt de voorstellen af te wachten om hiermee vervolgens in te stemmen? Ook al hebben wij makkelijk praten, wij kunnen toch een eigen positie bepalen? Dat zouden wij ook moeten doen.

Minister Verburg: Dat doen wij ook, zoals blijkt uit dit debat en uit mijn brief. Ik denk dat de Commissie voorstellen ontwikkelt die ambitieus zijn en ver gaan. Dat is ook nodig. Het moet hierbij wel gaan om voorstellen die leiden tot verbetering. De heer Dibi zegt dat de bijvangst enorm is. Ik ben dat met hem eens. Een beleid dat is gericht op vermindering van de bijvangst, is van groot belang. Er zouden ook andere vismethoden ontwikkeld kunnen worden. Ik vind dat de Commissie hierin een rol en een verantwoordelijkheid heeft. Voor andere vissoorten geldt dit mutatis mutandis ook. Echter, het gaat mij te ver om nu te zeggen: gooi maar dicht en stop er maar mee. Ik vind dat de Commissie voorstellen moet doen voor sterke beperking en voor alternatieve vismethoden. Deze zal ik steunen. Wat mij betreft mag een en ander nog een slagje concreter. De zaak dichtgooien vind ik echter een te gemakkelijke positie.

Dan de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Volgende week stellen wij in Luxemburg de toegestane vangsthoeveelheden, de TAC’s, voor de Oostzee vast. Zoals de heer Polderman al opmerkte, heeft Nederland geen visserijbelangen in de Oostzee. Desondanks zijn wij er wel medeverantwoordelijk voor. De toestand van de haring in de westelijke Oostzee is zorgelijk. De Europese Commissie wil dit aanpakken door de te vangen hoeveelheid haring te verlagen. Ik begrijp dit voorstel. Ik vind wel dat er met spoed een beheerplan moet komen voor dit bestand. Tegelijkertijd wil ik niet somber doen over de vis en de visserijstand. Dat doen wij al vaak genoeg. Er is immers ook goed nieuws. Het vorig jaar aangenomen beheerplan voor de kabeljauw leidt nu al tot verbetering van de situatie in de oostelijke Oostzee.

Voorts heeft iemand, naar ik meen mevrouw Jacobi, een opmerking gemaakt over overschrijding van het quotum door Polen. In hetzelfde jaar of in het jaar daarop moet dit worden terugbetaald. Als je werkt met quotering en je overschrijdt deze, dan dient er handhaving plaats te vinden. Dit geldt ook voor het melkquotum. Dit is een goede regel die wij toepassen. Voor Polen geldt dit eveneens, hoewel dat land hiermee grote problemen heeft en bezwaar maakt. Echter, als wij ingeval van Polen niet optreden, hoeven wij dat in het vervolg ook niet te doen met betrekking tot andere lidstaten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb de minister gevraagd hoe het herstelplan voor de kabeljauw, dat kan rekenen op de instemming van het Europees Parlement, zich verhoudt tot de huidige quotumvoorstellen die uitgaan van een vermindering van de vangst.

Minister Verburg: De Visserijcommissie heeft inderdaad gesproken over een algemeen kabeljauwplan. Hierin staan de algemene regels over de kabeljauwvisserij: welk deel mag je bevissen, welke extra maatregelen ten aanzien van zeedagen stel je, et cetera. Daarnaast stel je op basis van onderzoek en de regels van het algemene plan de jaarlijkse quota vast. Aan de ene kant heb je dus een kabeljauwbeheerplan en aan de andere kant kijk je jaarlijks naar de vangstmogelijkheden.

De heer Polderman en mevrouw Ouwehand hebben opmerkingen gemaakt over de EU en Noorwegen. Zij hebben gezegd dat deze verhouding boeiend en complex is. Ik denk dat dit inderdaad zo is. Ook dit jaar zullen de onderhandelingen niet gemakkelijk zijn. Je onderhandelt als gehele Europese Unie, 27 lidstaten dus, met één lidstaat. Als je een beetje handig onderhandelt kun je als Noorwegen je voordeel doen. Ik sluit niet uit dat het dit ook van tijd tot tijd doet. Het is echter van belang dat de Europese gemeenschap voor de Raad van december overeenstemming bereikt met Noorwegen. Wij hebben vorige keer aangegeven dat wij graag met de Raad over een aantal zaken zouden kunnen praten. Wij komen hierop ongetwijfeld terug in november, in de aanloop naar de volgende Raad.

Dan de reductie van de discards. De opmerking die hierover is gemaakt, is terecht. Ik ben zeer geneigd om eens te bezien wat wij van andere landen zouden kunnen leren. Ik heb de Kamer de vorige keer al iets verteld over een initiatief in Denemarken. Ook in dit geval vind ik het goed om samen met Noorwegen te bezien wat wij van dat land kunnen leren. Ik ga hierover niet onderhandelen; ik denk niet dat dit de bedoeling is. Als je deze discards kunt verminderen, dan is dat volgens mij grote winst. Immers, soms gaat het om heel hoge percentages. Ik zal dus bezien of wij iets kunnen leren van Noorwegen op dit punt.

Mevrouw Ouwehand en de heer Dibi hebben nog iets gevraagd over de voorbereiding van de jaarvergadering van de Internationale Commissie ter bescherming van Atlantische tonijn (ICCAT) en duurzaamheid. Tonijn blijft een bijzonder lastig verhaal. Wij maken slechts kleine stapjes. De Commissie werkt op dit moment aan een mandaat voor de inzet tijdens de onderhandelingen dit jaar in Marrakech. Het mandaat is er dus nog niet. Wij zullen dit bespreken en vaststellen. Kijkend naar de inhoud en de procedure van het voorstel, stel ik vast dat wij er nog niet zijn. Wat mij betreft mag het allemaal wat ambitieuzer, met name wat de belangrijkste problemen en uitdagingen betreft. De situatie rondom het blauwvintonijnbestand is zorgwekkend. Er zijn ook structurele problemen, zoals overcapaciteit van de vloot, het niet naleven van de regels, het niet nakomen van rapportageverplichtingen en problemen met de controle. Ik vind dat de Commissie wat dat betreft om de hete brij heen draait. Zij blijft hangen in algemene en procedurele onduidelijkheden. Ik denk dat wij iets helderder moeten zijn. Wij moeten toe naar een duurzaam beheer van de tonijnbestanden, uiteindelijk resulterend in een gezond tonijnbestand. Daar zal ik mij voor inzetten. Met «duurzaam» bedoel ik jaarlijks oogsten wat een bestand aankan en niet meer, en met een minimale impact op het ecosysteem; dus met gebruik van technieken die een zo klein mogelijke impact hebben op het milieu en de omgeving.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vind de opmerking over het jaarlijks oogsten wat het bestand aankan wel interessant. Ik wil even inhaken op de blauwvintonijn die mogelijk al met één generatie verdwenen is. Nu ben ik zelf ook gek op sushi en sashimi – dit is een van de redenen waarom er zo veel gevist wordt – maar niet ten koste van een vissoort. Als de minister zegt dat er alleen jaarlijks geoogst wordt wat het visbestand aankan, moet zij eigenlijk zeggen dat er een moratorium dient te komen op het vangen van blauwvintonijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb dezelfde vraag.

Minister Verburg: Ik was in mijn betoog net toe aan deze vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil nog even opmerken dat de voorkeur voor sushi voor mij uiteraard niet geldt.

Minister Verburg: Dat zou inderdaad nog een raar staartje kunnen krijgen...

Soms is sluiting van de visserijsector helaas nodig. Tegelijkertijd is het belangrijk om te bezien hoe je met behoud van een verantwoorde visserijvloot toch ook duurzaamheid kunt bereiken. Wij hebben hierover al eerder opgemerkt dat het een heel dun lijntje is waarover je loopt. De verantwoordelijkheid is groot: niet alleen voor de natuur en de visbestanden, maar ook voor de instandhouding van een verantwoorde en duurzame visserij. Dit is een afweging die de Commissie moet maken. Wij moeten hiermee instemmen. Dit is de reden dat ik zo’n groot voorstander ben van regionale adviescommissies ten aanzien van visbestanden en de waarneming ervan. Het liefst zou ik uitgaan van meerjarige ontwikkelplannen. Immers, als je werkt met regionale adviescommissies, zijn zowel de natuur-, de milieubeschermingsorganisaties, de wetenschap als de visserijsector vertegenwoordigd. Dan kun je komen tot weloverwogen besluiten. Er komt hierover een biologisch advies. Als dit advies inderdaad alle lichten op rood zet, zal ik dit signaal in de uiteindelijke standpuntbepaling van de Visserijraad zeer zwaar laten meewegen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en voor haar stevige inzet inzake het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Ik hoop dat wij een en ander ook binnenhalen. 90 middelen zouden kunnen in de toekomst kunnen verdwijnen. Ik zou graag wil vernemen hoeveel van deze middelen nog worden gebruikt. Deze vraag stelde mevrouw Jacobi. Ik denk dat het goed is dat de minister ons op de hoogte houdt van de voortgang en hoe een en ander verloopt en landt in Brussel. Dit is immers een heel belangrijk punt voor de Nederlandse agrarische sector in zijn totaliteit.

Dan nog een opmerking over de melkquotering. De minister geeft duidelijk aan in te blijven zetten op een zachte landing met verhoging van de percentages. Zij geeft ook aan dat er een aantal alternatieven is. Ik roep de minister op om deze alternatieven goed af te tasten. Deze verevening, dus het volmelken van het Europese quotum, moet toch een uitgangspunt kunnen blijven? Ook het verlagen van de superheffing blijft volgens ons een goed alternatief, mochten er geen andere mogelijkheden zijn. De minister zei dat het om spelletjes ging. Ik roep haar dan ook op om de alternatieven mee te nemen.

Minister Verburg: Ik heb niet gezegd dat het om de spelletjes gaat; het gaat mij om het resultaat.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Het gaat wel om het spel, zoals het nu gaat lopen, deze laatste maand.

Minister Verburg: Het spel gaat op de wagen. Als u dat bedoelt, mevrouw Snijder,...

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ja, dat bedoel ik.

Minister Verburg: Dan is dat inderdaad zo, maar ik ga voor een goed resultaat.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wij gaan ook voor een goed resultaat, maar het spel gaat nu natuurlijk wel echt beginnen.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar reactie op de inbreng van de PvdA-fractie. Het voortschrijdend inzicht met betrekking tot superheffing heeft nu wel een Kamermeerderheid opgeleverd voor een inzet op verlaging van de superheffing. Ik zou klip-en-klaar van de minister willen horen of zij deze kaart tevoorschijn trekt in de eindronde van de onderhandelingen over het melkquotum.

In de optiek van de PvdA-fractie loopt het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten einde. Strategisch voorraadbeheer vraagt om de mogelijkheid van interventie. Daarover hebben wij van gedachten gewisseld.

Het is mijn diepe wens dat de detectiegrens voor uitgangsmateriaal wordt vastgezet op 0,1%.

Ik wil graag van de minister horen wanneer zij de ballon van Barroso doorprikt met betrekking tot de 1 mld. Er moet structureel geld voor Afrika komen en niet incidenteel in de vorm van een left over van niet-gebruikte gelden.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik heb in mijn eerste termijn vergeten in te gaan op gewasbescherming. Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de verhelderende brief hierover. De minister neemt hierin duidelijk stelling dat de interpretatie in de Telegraaf niet correct is. Ik denk dat helder is wat de lijn is. De minister zegt dat aanneming van de huidige amendementen door de Europese Commissie voor haar onacceptabel is. Wat betekent dit precies? Of komen wij dan op het punt waarop de heer Waalkens wees, namelijk dat een en ander niet aan het Europees Parlement is?

Wij hebben voortdurend van gedachten gewisseld over de health check. Het spel is op de wagen en wij gaan naar de finale afweging. Wij wachten de uitkomst af. Ik denk dan ook dat het niet zinvol is om hierbij nog langer stil te staan.

Ik ben blij dat de minister het met ons eens is dat het houtprobleem eindelijk serieus moet worden aangepakt. Het veranderen van illegaal hout naar legaal is stap één. Vervolgens moeten wij de stap zetten naar duurzaam hout. Ik ben van menig dat het voorstel van Dimas niet voldoende is. Ik hoop dat de minister met ons blijft strijden om de verduurzamingsslag snel te maken. Nederland heeft hierin inderdaad een grote verantwoordelijkheid. Wij wachten de volgende ronde af. Wij zullen samen met de fractie van de PvdA optrekken om deze slag te maken. Wat ons betreft kan een en ander niet snel genoeg.

Dan het groenboek. Ik heb hierover een procedurele vraag. In de stukken staat dat er binnenkort een kabinetsreactie volgt. Ik wil weten wanneer wij deze kunnen verwachten en hoe deze behandeld zal worden. Wellicht kunnen wij nu al een afspraak maken over de rol van de Kamer hierin.

Tot slot Noorwegen. Ik ben het mevrouw Ouwehand eens die een verplichte aanlanding opteert. Dit zou een goede route kunnen zijn om discards te bestrijden. De minister zei dit een interessante optie te vinden. Volgens mij is dit in Europees verband een prima methode om deze verspilling te bestrijden. Wat mij betreft mag de minister daadkrachtiger reageren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik moet helaas concluderen dat deze minister op het punt van duurzaamheid nog altijd de kantjes ervan af loopt ten aanzien van diepzeebestanden. Zij zegt de boel niet op slot te gaan gooien, hoewel alle seinen op rood staan wat de werkelijke verduurzaming van de landbouw en de vermaatschappelijking betreft. Immers, anders zou je voor modulatie en extra modulatie moeten zijn en daarvan is geen sprake. Op die punten ben ik dus teleurgesteld.

Ten aanzien van de tonijn vond ik het positief om van de minister te horen dat zij van mening is dat je alleen maar mag oogsten wat het bestand aan kan. Vervolgens kwam er een nuance in haar betoog. Zij zei: er komt een biologisch advies en als hierin de signalen op rood staan, zal ik dat zwaar laten meewegen. Volgens mij is dit niet in lijn met wat zij net daarvoor zei, namelijk dat een dergelijk advies leidend zou moeten zijn en dus ook zou betekenen ophouden met vissen op tonijn. Ik wil graag verduidelijking op dit punt.

Wat de bestrijdingsmiddelen betreft, ook wel eufemistisch gewasbeschermingsmiddelen genoemd, vind ik het teleurstellend dat de minister niet ingaat op de gevaren als er geen stok achter de deur is. In een onderzoek dat in opdracht van het ministerie van LNV in 2004 is uitgevoerd door een stuurgroep, worden allerlei obstakels gezien voor de verduurzaming en voor het terugdringen van het pesticidengebruik. Hierin wordt onder andere opgemerkt dat bloembollen niet worden gegeten en dat er dus geen sprake is van druk. Volgens het rapport heeft de sector vrijwel een monopolie op het gebied van bloembollenteelt en voelt hij weinig druk om met oplossingen te komen. De sector is rijk, heeft relatief veel invloed in LTO en in de politiek. Voor de bestrijdingsmiddelenindustrie is de sector wereldwijd te klein om specifieke middelen te ontwikkelen. Als je deze signalen waarneemt, kun je volgens mij niet met opties voor overgangstermijnen van vijf jaar komen zonder daadwerkelijk een stok achter de deur te hebben in de hoop dat de industrie wel een graantje zal willen meepikken. Ik denk dat dit echt te weinig is. Ik zou dan ook zeggen: omarm de amendementen van het Europees Parlement of kom zelf met concretere oplossingen voor handhaving.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en wens haar volgende week veel succes, maar niet op ieder punt. Ik ben het meest teleurgesteld over de vermaatschappelijking en verduurzaming van de Nederlandse boer. Ik vind dat de minister de boeren van vandaag onvoldoende voorbereidt op wat uiteindelijk toch zal moeten gaan gebeuren. Of wij het nu doen of later, uiteindelijk zal de boer zich moeten voegen naar de realiteit en mogelijk is het dan al te laat.

Dan de visserij. Ik vond wel dat de minister enigszins bewoog richting het standpunt van de fracties van GroenLinks en de PvdD. Echter, zij bracht in haar betoog toch weer een nuance aan om maar niet te ver te hoeven gaan. Volgens mij kan de minister niet langer heen om een totaalverbod op diepzeevisserij. Er zijn nog geen alternatieve vangstmogelijkheden. De vernietiging door bijvangst is te groot. Totdat er alternatieven zijn, moet er een totaalverbod komen op diepzeevisserij. Volgens mij leidt de redenering van de minister tot dezelfde consequentie. Ik wil haar nogmaals vragen om dit punt volgende week in te brengen en te pleiten voor een mondiaal moratorium op het vangen van blauwvintonijn. De minister zegt dat je eigenlijk alleen maar een oogst zou moeten toelaten die het visbestand aankan. Vervolgens zegt zij eerst een advies af te wachten waaruit dit blijkt. Wij weten nu al dat het visbestand van blauwvintonijn de huidige vangst niet aankan. Nu reeds zou dus sprake moeten zijn van een moratorium. Ik overweeg hierover een motie in te dienen. Ik wil dat de minister op dit punt wat ambitieuzer is.

Voorzitter: Waalkens

De heer Mastwijk (CDA): De CDA-fractie is enigszins gerustgesteld door de brief over de gewasbeschermingsmiddelen die wij vanmorgen vroeg in ons postvakje aantroffen, maar nog niet helemaal. De minister schrijft in haar beantwoording terecht dat wij vooral niet achterover moeten leunen. Dat is natuurlijk ook zo, want de overgangstermijn waarop mevrouw Ouwehand doelt, lijkt wel heel erg lang, maar tijd gaat snel, zoals wij allen weten. Ik denk dat het van belang is dat er iets van flankerend beleid komt om binnen de gestelde termijnen een overstap te maken. Ik heb het hierbij over zaken als zonale toelating, waarbij ook de kleine teelten gebaat zijn. Ik wil de minister vragen om met haar Europese collega’s te praten over flankerend beleid. Hoe stellen wij de sector in staat om deze overstap te maken? Ik sluit niet uit dat wij de behandeling van de begroting van LNV nog terugkomen op het Fonds Kleine Toepassingen.

Ik stel vast dat de agrarische sector er ieder jaar in slaagt om minder gebruik te maken van chemie en hierdoor de druk op het milieu en de gezondheid te verminderen. Daarnaast stel ik vast dat dezelfde agrarische sector nog steeds behoefte heeft aan chemie. Ik stel ook vast dat de sector van buitengewoon belang is voor de werkgelegenheid in Nederland, niet in de laatste plaats voor recreatie en toerisme. Tegen mevrouw Ouwehand zeg ik: er komen niet zoveel mensen naar de Keukenhof als daar alleen biologische bloemkool staat.

Voorzitter: Mastwijk

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. Alle sprekers hebben gesproken over gewasbeschermingsmiddelen. Tegen de heer Polderman zeg ik dat ik zijn als-dan-redenering niet ga invullen. Ik ga ervan uit dat in het Europees Parlement een verstandige keuze wordt gemaakt. Tegelijkertijd zeg ik dat als alle voorliggende amendementen worden aangenomen in het Europees Parlement, dit voor mij een punt van heroverweging is de gemeenschappelijke Landbouwraad. Daar wil ik met de Europese Commissie dan een stevige discussie over hebben. Wij moeten goed kijken naar de perspectieven. Het gemeenschappelijk standpunt is een ambitieus pakket. Ik heb onder anderen mevrouw Snijder hierover horen spreken. De sector en het bedrijfsleven kunnen niet achterover leunen. Zij moeten daarentegen op zoek gaan. Zelf ben ik hierin een actieve participant. Wij zitten om de tafel, niet alleen met de sector en het bedrijfsleven, maar ook met WUR. Dat is niet nieuw; dat doen wij regulier. Wij financieren ook onderzoek naar mogelijke alternatieven. De heer Mastwijk heeft gelijk dat een en ander ook zijn revenuen oplevert. Neem het onderzoek dat recent is gedaan door naar ik meen Natuur en Milieu naar residuen van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit. De Nederlandse producent scoort heel goed. Daar mogen wij trots op zijn. Gaan wij hiermee achterover leunen? Absoluut niet. Echter, wij moeten uitgaan van reële termijnen en elkaar scherp houden. Het Nederlandse bedrijfsleven is zo ondernemend dat men, als men weet dat iets na 2015 niet langer gebruikt kan worden, nu al op zoek is naar alternatieven ervoor. Dit is niet nieuw. Immers, de afgelopen jaren hebben wij een reeks aanscherpingen, geboden en verboden gehad. Het betreft een heel dynamische sector. Ik denk dat het van belang is dat wij de sector niet alleen dynamisch laten zijn, maar ook levensvatbaar. Dit moeten wij behouden en verder moeten wij streven naar verduurzaming door innovatie. Ik denk dat dit cruciaal is. Dit is mijn inzet, in en buiten de Europese Raad.

Op de vraag van mevrouw Snijder en de heer Waalkens of ik ten aanzien van de melkquota echt alle alternatieven inzet, zeg ik: ja. Ik heb dit ook in eerste termijn gezegd. Alle alternatieven en mogelijkheden die langskomen, zijn voor mij een onderdeel van de strategie en de aanpak om uiteindelijk een goed resultaat in de totale health check te bereiken. Zaken als superheffing en verevening kunnen hierbij een rol spelen.

De heer Waalkens (PvdA): De minister heeft het over alternatieven en mogelijkheden die langskomen.

Minister Verburg: Ze komen allemaal langs; ze zijn allemaal onderdeel van het spel.

De heer Waalkens (PvdA): Ten aanzien van de verlaging van de superheffing wil ik de inzet van Nederland scherp geformuleerd zien.

Minister Verburg: Ik ga dat niet doen. Waarom niet? Ik zeg dat het spel nu op de wagen gaat. Wij moeten een aantal zaken afwegen. De inzet is een verruiming van de quotering met 2% tot 3% per jaar. Ik denk dat het niet verstandig is om je al op voorhand te fixeren op één kaart die je speelt. Immers, hiermee laat je anderen ruim van tevoren in je kaarten kijken. Op enig moment kan ik de vraag krijgen waar Nederland voor gaat. Deze vraag krijgen wij toch, maar ik vraag de Kamer om mij de ruimte te geven en het resultaat na afloop van de onderhandelingen te beoordelen. Ik ben graag bereid om in de Kamer verantwoording af te leggen over de wijze waarop wij tot de behaalde resultaten gekomen zijn en welke rol al dergelijke zaken hierin gespeeld hebben. Laten wij het palet breed houden. Verlaging van superheffing is hierbij een belangrijke component.

De heer Waalkens heeft voorts een opmerking gemaakt over het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013. Hij vindt dat het er niet moet zijn. Het kabinet heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel een gemeenschappelijk landbouwbeleid moet zijn. Hierover komen wij te zijner tijd te spreken.

Dan de detectiegrens voor het uitgangsmateriaal. Ik heb al eerder aangegeven dat de Europese Commissie hiermee nog bezig is. Een en ander dient op te schieten. Ik deel het ongeduld van de heer Waalkens op dit punt. Het standpunt is helder. Hoe scherper, hoe beter.

Verder heeft de heer Waalkens gevraagd wanneer ik het ballonnetje rond de 1 mld. van Barroso lek schiet. Laat ik dit zeggen: ik denk dat dit ballonnetje al is leeggelopen, maar dat de heer Barroso hiermee nog zo in de lucht wappert...

De heer Waalkens (PvdA): Dat is dan geen aanbeveling voor zijn herverkiezing.

Minister Verburg: Dat weet ik eerlijk gezegd niet.

De heer Polderman vraagt of ik het ermee eens ben dat je eerst de stap moet maken van illegaal naar legaal hout en dat je daarna moet streven naar de stap naar duurzaam hout. Ik ben dat met hem eens. Daar hoort echter wel een flankerend pakket bij, ook bij de counterparts. Je moet de leveranciers hiertoe wel in staat stellen. Ik ben het met de heer Polderman eens: je moet stap voor stap van illegaal naar legaal hout en vervolgens niet achterover leunen, maar de vervolgstap naar duurzaam hout zetten.

Wanneer komt het standpunt van het kabinet over het groenboek? Het groenboek is er nog niet, dus ik kan dit moeilijk aangeven. Het wordt verwacht eind december of begin januari. De Kamer kent mij: als het er is, werken wij snel aan een kabinetsstandpunt. Zodra dat beschikbaar is, ontvangt de Kamer het nog dezelfde middag.

Ten aanzien van de discards heb ik de Kamer al toegezegd dat ik hierover met Noorwegen ga praten. Met Denemarken ben ik hierover reeds in gesprek. Alles wat wij kunnen doen om de discards te verminderen is grote winst voor duurzaam visbestandbeheer en duurzame visserij, waar dan ook.

Mevrouw Ouwehand vindt dat ik radicaler moet zijn met betrekking tot de diepzeevisserij. Ik heb mijn standpunt aangegeven. Dat is scherp; scherper ga ik niet zitten.

Ten aanzien van de gewasbeschermingsmiddelen haalt mevrouw Ouwehand een onderzoek uit 2004 aan. Als zij dit rapport legt naast de huidige situatie en de huidige ambities, dan kan zij een aantal beweringen niet meer volhouden. Immers, wij varen scherp aan de wind. Ik denk dat dit ook nodig is in het belang van een gezonde teelt en van de gezondheid van de mensen die met de middelen moeten werken. Ik denk dat wij op koers liggen en dat wij elkaar scherp houden. Zowel het bedrijfsleven als de sector zelf is ambitieus, vooruitstrevend, toekomstgericht en verduurzamend genoeg om hierop vanaf dag één in te spelen. Men is er nu al mee bezig, want men verstaat de tekenen des tijds heel goed, ook in deze sector.

De heer Polderman (SP): De minister geeft aan dat het groenboek er nog niet is, maar dat de Kamer hierop in december of januari een reactie ontvangt zodra het er is. Dit klopt toch niet met wat de minister in haar brief schrijft? Zij schrijft dat de Commissie op 15 oktober een groenboek zal vaststellen. Aan het einde is te lezen dat in de komende weken een kabinetsreactie volgt die aan de Kamer toegezonden wordt. Ik begrijp de stand van zaken niet helemaal.

Minister Verburg: Heeft mijnheer Polderman het betreffende citaat voorhanden? Wellicht heeft hij een punt.

De heer Polderman (SP): De brief gaat over de geannoteerde agenda.

Minister Verburg: De Commissie heeft op 15 oktober het groenboek aangekondigd.

De heer Polderman (SP): In de brief wordt gesproken van vaststellen op 15 oktober. Ik weet niet waarin het verschil gelegen is tussen «aankondigen» en «vaststellen».

Minister Verburg: Feit is dat er nog geen groenboek is. Het is evenmin door de Commissie vastgesteld. De Commissie moet het wel eerst vaststellen. Misschien heeft zij nog één of twee ronden langer nodig. Zodra het er is, wordt dit ongetwijfeld ook publicitair gemeld. Vervolgens wordt het werk in uitvoering. Ik kan echter geen oordeel geven over een groenboek waarover ik nog niet kan beschikken.

De heer Polderman (SP): Dan klopt onze informatie dus niet. Wij krijgen namelijk te horen dat het groenboek op 15 oktober is vastgesteld.

Minister Verburg: Het zou zomaar kunnen. Als de Kamer beschikt over verkeerde informatie en dat ligt aan ons, dan neem ik dit voor mijn rekening. Ik moet vaststellen dat het groenboek er nog niet is. Zodra het er is, wordt het werk in uitvoering. Ik kan het niet op tafel toveren.

De heer Dibi wenst een totaalverbod op diepzeevisserij. Ik denk dat een moratorium voor blauwvintonijn geen haalbare weg is. Het beleid moet sterk en strak, maar ook leefbaar zijn en blijven. Ik heb gezegd dat ik zwaar inzet op wetenschappelijk advies. Ik voorzie hierover een stevige discussie in de Europese Visserijraad. Dat zijn vaak stevige discussies. Dikwijls gaat het om belangen, maar ook om emoties. Het gaat tevens om de vraag in welk tempo je herstel wilt bereiken: kies je voor één jaar of kun je het je permitteren om hierover enkele jaren te doen? Tegelijkertijd staan wij in de Visserijraad voor het algemeen belang, zowel van het visserijbeheer als van de visserijsector. Dit vraagt een zorgvuldige afweging. Ik kan de heer Dibi dus niets toezeggen.

De heer Mastwijk vraagt of ik mij als minister sterk maak voor het gemeenschappelijk standpunt. Het antwoord is: ja. Wij zijn volop bezig met het bedrijfsleven en WUR om te bezien welke alternatieven er zijn om ervoor te zorgen dat teelten door dit soort maatregelen niet hoeven verdwijnen.

De heer Waalkens (PvdA): Mevrouw Jacobi heeft een vraag gesteld over het kwantificeren van de genoemde 7%. Kan de minister hierop ingaan?

Minister Verburg: Dat kan ik niet en ik kan ook geen antwoord toezeggen. Een en ander is afhankelijk van de vraag welke producent wat toepast. Het gaat om tenminste 41 middelen met grote toepassingen. Tegelijkertijd zijn er ook enkele met kleine toepassingen, zoals ingeval van aardbeien. Het gaat daarbij om tenminste twaalf middelen.

De heer Waalkens (PvdA): Om toch de commotie rondom dit thema...

Minister Verburg: Ik zal zeggen waarom. Niet iedere teler gebruikt dezelfde middelen. Het risico van wat wij nu gaan doen, is dat er een rekensommetje wordt gemaakt langs dezelfde lineaire interpretatie die ik juist heb weerlegd in dit algemeen overleg. Dan gaat iedereen uitrekenen wat er verdwijnt. Ik denk dat de leveranciers en de telers zelf weten om welke stoffen het gaat. Zij hebben deze in de kast staan, gebruiken ze, dan wel hebben ze in de handel. Ik geef de totale omvang aan. Wij kunnen nu niet een lineair rekensommetje maken op basis van de vraag over welke middelen wij het precies hebben en wat dit betekent voor welke teelt.

De heer Waalkens (PvdA): Met alle respect, de minister zegt: 7% van de middelen, ofwel 41 middelen. Ik neem toch aan dat Nefyto precies weet wat het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen is en dat een en ander ten opzichte van het totaal in tonnen in een statistiek te vatten moet zijn. Het tumult is immers enorm. De tulp, het icoon van Nederland, gaat weg, omdat 7% van de middelen kennelijk in de beoordelingsfase zit. De minister heeft dit zelf aan de Kamer meegedeeld. Zij heeft dit gekwantificeerd in middelen. Wij vragen om dit te kwantificeren in tonnen of kilo’s.

Minister Verburg: Laat hierover geen misverstand ontstaan: wij hebben het hierbij niet over middelen, maar over stoffen. Een middel bestaat uit heel veel verschillende stoffen. Het gaat dus om de samenstelling van een middel. Dan valt een en ander niet te kwantificeren. Dus zeg ik dat het om 7% van de stoffen gaat. Kijkend naar de extrapolatie in de artikelen, stel ik vast dat dit om een verkeerde veronderstelling gaat. Immers, wij hebben het hierbij over een periode tot 2015 met daarna de potentiële mogelijkheid om de stoffen vanwege landbouwkundig gebruik – hiervan heb ik in de eerste termijn een definitie gegeven – nogmaals vijf jaar toe te laten als ze in een middel nog niet zijn vervangen door andere stoffen. Ik zie dat de sector, alsmede Nefyto, zegt: wij gaan ons hierop voorbereiden. Natuurlijk vindt men het niet leuk. Echter, als wij met elkaar zeggen dat wij het van belang vinden om zowel de teelt gezond te houden als ervoor te zorgen dat de mensen die met de stoffen werken, gezond blijven, dan maak je op dit terrein keuzen. Ik ga voor de haalbaarheid, maar tegelijkertijd voor ambities. Op grond van het gemeenschappelijk standpunt zal en hoeft de tulpensector in Nederland niet te verdwijnen.

De heer Waalkens (PvdA): Mijn opmerkingen waren niet politiek van aard. Ik wil gewoon de feitelijke informatie.

Minister Verburg: Over deze feitelijke informatie beschik ik niet. Wellicht kan Nefyto hiervoor zorgen.

De heer Waalkens (PvdA): Maar hoe kan het dan dat...

De voorzitter: Mijnheer Waalkens, over dit onderwerp is voldoende van gedachten gewisseld. Ik sluit dan ook de discussie hierover. De minister is ruimschoots op uw vraag en op de vragen van andere sprekers ingegaan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb nog een vraag over de tonijn. Als ik kijk naar de agenda is mij iets niet helemaal duidelijk. Dit punt staat geagendeerd voor een politiek akkoord. De minister heeft gezegd dat er nog een biologisch advies komt. Wat is de inzet ten aanzien van dit agendapunt volgende week? Gaat het om het vaststellen van de uitgangspunten, bijvoorbeeld alleen oogsten wat het bestand aankan, of om een discussie op basis van biologische adviezen? In het eerste geval kunnen wij mijns inziens akkoord gaan met wat de minister heeft gezegd. In het tweede geval moet de Kamer wel op de hoogte zijn van de discussie die gaat plaatsvinden.

Minister Verburg: Volgende week vindt de voorbereiding op de ICCAT-vergadering plaats. Wij zullen onder andere spreken over het mandaat van de Europese Commissie. Dat stellen wij volgende week vast. Mijn standpunt hierover heb ik gegeven.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Er is dan nog geen biologisch advies beschikbaar. Het gaat dus om de uitgangspunten. De minister houdt vast aan het uitgangspunt van alleen oogsten wat het bestand aan kan?

Minister Verburg: Ja, dat is mijn algemene standpunt.

De voorzitter: Ik sluit definitief de discussie over de diverse onderwerpen. Ik heb twee toezeggingen genoteerd die de minister aan deze Kamercommissie heeft gedaan. De kabinetsreactie op het Commissievoorstel over de import van illegaal hout zal naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Daarnaast zal de Kamer de kabinetsreactie op het groenboek agrarische producten ontvangen. Ik wil de minister vragen of zij vanwege de onduidelijkheid over de planning nog even kan nagaan wanneer dit groenboek wordt verwacht en dit in een kort briefje kan weergeven, alsmede wanneer de kabinetsreactie erop volgt.

Minister Verburg: Ik zal in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad, dat de Kamer relatief snel na afloop van de Raad bereikt, aangeven wanneer het groenboek wordt verwacht.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).