Kamerstuk 21501-31-454

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken


Nr. 454 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 juli 2017

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 6 juli 2017 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 juni 2017 ter aanbieding van de geannoteerde agenda van de informele EU-Gezondheidsraad van 20 en 21 juli 2017 te Tallinn (Kamerstuk 21 501-31, nr. 451);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 juni 2017 ter aanbieding van het verslag van de informele Gezondheidsraad te Valletta (Malta) van 20 maart 2017 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 448);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 15 juni 2017 inzake beantwoording vragen commissie over de geannoteerde agenda formele EU-Gezondheidsraad van 16 juni 2017 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-31, nr. 446);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 juni 2017 ter aanbieding van het verslag van de formele Gezondheidsraad te Luxemburg van 16 juni 2017 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 449).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Voorzitter: Ziengs

Griffier: Post

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Ellemeet, Kuik, Marijnissen en Ziengs,

en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.36 uur.

De voorzitter:

Hartelijk welkom bij de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het onderwerp van vandaag is de informele EU-Gezondheidsraad. De spreektijd voor de aanwezige fracties is drie minuten met zoals gebruikelijk twee interrupties.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Afgelopen december kondigde de Europese Commissie de oprichting van het Europees solidariteitskorps aan. Jongeren in heel Europa zouden hiermee mogelijkheden krijgen om in eigen land of elders in Europa vrijwilligerswerk te doen. Dat klinkt sympathiek en ik wil niet de indruk wekken dat wij op voorhand tegen zijn. Toch hebben wij enkele vragen over dit voornemen, vooral of Europa zich überhaupt hiermee moet bemoeien. Het CDA vindt dat de verantwoordelijkheid voor vrijwilligersbeleid bij de lidstaten ligt. Is de Staatssecretaris het daarmee eens? Wordt het bijvoorbeeld niet lastiger voor Nederlandse sportclubs en verenigingen om vrijwilligers te binden, als tegelijkertijd vanuit de EU mogelijkheden worden geboden om een jaar lang met volledige onkostenvergoeding als vrijwilliger actief te zijn in het solidariteitskorps?

De Commissie geeft daarnaast dat binnen Europa verschillende concepten en connotaties van vrijwilligerswerk bestaan en dat het solidariteitskorps moet bijdragen aan het terugdringen van deze versnippering. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom we zouden moeten streven naar een gelijk concept van vrijwilligerswerk in de EU? Ik wijs erop dat als het gaat om vrijwilligerswerk, in sommige landen Europese overheidsmaatregelen in principe boven het maatschappelijk initiatief worden verkozen. In Nederland gaat traditioneel juist het maatschappelijk initiatief voor. Kan de Staatssecretaris in zijn standpuntbepaling aangeven dat het top-down georganiseerde solidariteitskorps er niet toe mag leiden dat ons unieke Nederlandse vrijwilligersbeleid wordt aangepast, maar dat initiatieven juist van onderop moeten blijven kunnen komen?

Binnen het kader van het solidariteitskorps kunnen deelnemers ook activiteiten in het eigen land uitvoeren om, in de woorden van de Europese Commissie, lokale en nationale uitdagingen vanuit een breed Europees perspectief aan te pakken. Over welke uitdagingen hebben we hier dan volgens de Staatssecretaris?

Mevrouw Marijnissen (SP):

Voorzitter. Zoals bekend moge zijn, is mijn fractie tamelijk kritisch als het gaat om de onnodige voorstellen die uit Brussel komen. In een tijd waarin eigenlijk niemand precies zeker weet hoe de toekomst van de Europese Unie eruit gaat zien, komt de Europese Commissie op de proppen met het Europees solidariteitskorps. Het voorstel beoogt solidariteit tussen jongeren in verschillende EU-lidstaten te bevorderen, terwijl wij juist van mening zijn dat die solidariteit door de bezuinigingen in de afgelopen periode stelselmatig door de EU is afgebroken. Het optuigen van dat Europees solidariteitskorps is naar ons idee dan ook niet de manier om bij te dragen aan een groter vertrouwen bij jongeren in Europese samenwerking, zoals door sommige lidstaten wel wordt beweerd. Daarnaast zijn wij van mening dat het simpelweg geen taak is voor de Europese Unie om dit soort vrijwilligersprogramma's op te zetten.

Een van de doelstellingen zou moeten zijn dat de Europese jeugdwerkloosheid door dit voorstel zal afnemen, maar wij zijn hier toch wat sceptisch over. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris dit ziet. Wij denken dan ook dat de 341,5 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor dit solidariteitskorps wellicht beter besteed kan worden. Wij zijn benieuwd wat de Staatssecretaris daarvan vindt.

Een andere zorgelijke ontwikkeling is wat ons betreft dat Estland op dit moment de voorzitter van de Raad is en zich op het gebied van gezondheidszorg onder andere wil richten op e-health. Daarbij benadrukken de Esten het belang van grensoverschrijdende uitwisseling van gezondheidsgegevens. Wij zijn hier toch kritisch op. Wat gaat dit precies betekenen? Kan de Staatssecretaris aanduiden wat hier precies mee bedoeld wordt, om welke gegevens het precies gaat et cetera?

In mei heeft op Malta wederom het rondetafelgesprek met Ministers van Volksgezondheid en de CEO's van de farmaceutische industrie plaatsgevonden. Het beeld dat vooral de grote bedrijven het in Brussel voor het zeggen hebben, wordt naar ons idee door dit soort activiteiten juist bevestigd. Daarom willen wij hier graag een punt van maken. De reeks rondetafelgesprekken is tijdens het Nederlandse voorzitterschap door Minister Schippers geïnitieerd. Wij zijn benieuwd wat de Staatssecretaris daar tot nu toe van vindt. Het gaat niet alleen om het beeld dat daarvan uitgaat, maar ook concreet om de zaken die het heeft opgeleverd en die dit soort activiteiten zouden rechtvaardigen, met het genoemde beeld dat er waarschijnlijk bij komt kijken ten spijt.

Voorzitter: Kuik

De heer Ziengs (VVD):

Voorzitter. Estland wil als nieuwe voorzitter de Europese alcoholstrategie als een van de prioriteiten benoemen. De VVD kan zich niet vinden in de ontwikkeling van een Europese alcoholstrategie en heeft zich al meerdere keren hierover uitgesproken. De VVD benadrukt dat het alcoholbeleid een nationale aangelegenheid is. Binnen de EU heeft Nederland het meest succesvolle alcoholbeleid. Wat mij betreft, moet dat zo blijven.

Eerder heb ik al aangegeven dat verplichte alcoholetikettering met daarop zaken als voedingswaarde en een definitie van alcopops door ons wordt gezien als overbodige overheidsbetutteling. De Minister heeft aangegeven dat Europese samenwerking alleen voor de hand ligt, als het gaat om grensoverschrijdende activiteiten met een duidelijke meerwaarde. Wat mij betreft, gaat het dan bijvoorbeeld om onderzoek naar de internetverkoop van alcohol. Veel beter zou het zijn om in te zetten op zelfregulering door de industrie.

Dan het onderwerp e-health. De VVD verwelkomt het thema digitale zorg. De zorg vanuit de persoon benaderen sluit goed aan bij ons standpunt. Nederland is betrokken bij de voorbereidingen en de concept-Raadsconclusies. De VVD zal dit ook blijven uitdragen. Samenwerking binnen de EU is nodig om onze nationale doelstellingen te bereiken.

De voorzitter:

De Staatssecretaris kan direct antwoorden.

Voorzitter: Ziengs

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik begin met de opmerkingen van mevrouw Kuik over het solidariteitsfonds. Ik bedoel solidariteitskorps; dat fonds komt er misschien ooit nog eens. Ik denk dat zij het goed heeft verwoord. Aan de ene kant is het een leuk en goed idee: hoe kun je bevorderen dat jongeren in de Europese Unie zich meer betrokken voelen bij Europa en ook de kans krijgen om grensoverschrijdend activiteiten te verrichten? Aan de andere kant moeten we voorkomen dat dat weer een loot is aan de Europese stam waarvan we ons afvragen of die per se nodig is. Het moet er al helemaal niet toe leiden dat er een soort Europese afspraak komt over het vrijwilligersbeleid, dat juist heel nationaal bepaald is en waarvan de kracht is dat het nationaal en zelfs lokaal tot uitdrukking kan komen.

Mevrouw Kuik zei: niet op voorhand tegen, maar. Daarmee verwoordde zij mijn standpunt vrij goed. Er is op zich niet veel mis met het idee om tot uitwisseling te komen en met name jongeren de kans te geven om ook in het buitenland activiteiten te ontplooien. Wel moeten we opletten dat het niet leidt tot een ander oordeel over arbeid en arbeidsverdringing en dat niet alleen maar de happy few, maar ook kansarme jongeren daaraan kunnen meedoen. Dat zijn allemaal randvoorwaarden die wij hier stellen. Kortom, het kan een goed idee zijn, behalve als dat leidt tot een soort programma waarover weer allerlei discussie ontstaat: moet Europa het vrijwilligersbeleid gaan bepalen en welke jongeren wel en welke niet? Dit sluit ook een beetje aan op de opmerkingen van mevrouw Marijnissen. Het is ook wel weer een aparte begroting, een apart budget, een apart programma en wij zijn daar kritisch op. Dat tekent de houding van Nederland. Het hoeft geen slecht idee te zijn, maar laten we oppassen dat het niet weer een nieuwe loot wordt aan de Europese stam waarbij we vraagtekens plaatsen of het zo veel geld moet kosten en allerlei andere consequenties moet hebben. U kunt dat terugvinden in onze fiche en u zult het ook terugvinden in onze opstelling wanneer we uiteindelijk tot een oordeel moeten komen of dit wel of niet doorgang zou moeten vinden.

Mevrouw Kuik (CDA):

Welke randvoorwaarden denkt de Staatssecretaris daarvoor nodig te hebben?

Staatssecretaris Van Rijn:

Eén: we maken geen Europese afspraken waaraan het nationale vrijwilligersbeleid zou moeten voldoen. Twee: er zijn voldoende mogelijkheden, ook voor kansarme jongeren, als het solidariteitskorps wordt opgericht. Drie: het mag niet leiden tot verdringing van normale arbeidsrechten en arbeidsverhoudingen die we in Nederland kennen. Dit zijn de drie cruciale voorwaarden die wat ons betreft tot een beoordeling moeten leiden.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik snap die randvoorwaarden. Ik vraag mij nog wel af hoe we dat gaan doen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Door ze bij de beoordeling vanuit Nederland in te brengen in het overleg daarover. Ik heb overigens het idee dat hetzelfde bij meer landen speelt. Een aantal grote landen heeft aangegeven dit een goed idee te vinden dat verder moet worden uitgewerkt. Onze inzet bij de besprekingen is dat er nog wordt gesproken over die randvoorwaarden.

Ik dacht dat ik de opmerkingen en vragen van mevrouw Marijnissen op dat punt ook had beantwoord.

Mevrouw Marijnissen heeft gesproken over Estland en e-health. De aandacht voor e-health neemt steeds verder toe in Europa. Estland is een van de landen waarin dat veel aandacht krijgt. Het richt zich op het organiseren van samenwerkingsprogramma's waarin wordt bekeken welke informatie we kunnen uitwisselen om stappen vooruit te kunnen zetten. Het zijn geen indicatoren waarop zal worden afgerekend of zo. De vraag is meer wat alle landen doen aan e-healthbeleid, wat succesvol en niet succesvol is en wat best practices zijn waarvan je kunt leren. Het gaat niet om een soort uitwisseling van indicatoren om tot een beoordeling van gezondheidssystemen of iets dergelijks te komen. Internationale afspraken over het zorgstelsel hebben veelal te maken met: wat doe je met grensoverschrijdende zorg of als burgers van het ene land in een ander land zorg nodig hebben? Daarover wordt informatie uitgewisseld. Dat is rondom e-health niet het geval.

Mevrouw Marijnissen (SP):

Begrijp ik het goed dat het niet zal gaan over medische gegevens van mensen? We zitten volop in discussies over elektronische patiëntendossiers, de Routine Outcome Monitoring (ROM) in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) bijvoorbeeld. Het lijkt een soort vlucht naar voren te nemen. Dus toen wij lazen «grensoverschrijdende uitwisseling van gezondheidsgegevens», sloegen wij daar wel even op aan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is zeer te begrijpen. Een voorbeeld: een toerist in de EU heeft geneesmiddelen nodig en de apotheek heeft een voorschrift nodig; welke afspraken maak je dan over de uitwisseling van die informatie? Dat is heel praktische informatie ten behoeve van patiënten die grensoverschrijdende zorg nodig hebben. Er zijn geen andere Europese standaarden.

Dan Malta en farma. Ik begrijp de kritische houding en de kritische vragen wel. Die hebben wij ook. Het is wel heel belangrijk om over twee punten het debat in Europa te voeren, ook met de farma-industrie. Ten eerste staan we aan de vooravond van grote veranderingen in de geneesmiddelen en de geneesmiddelenbeprijzing: steeds meer personalized medicine. De vraag is dan wat de prijs is en hoe die onderhandelingen gaan verlopen. Onder het Nederlands voorzitterschap is geprobeerd met heel veel landen afspraken te maken om gezamenlijk een vuist te kunnen maken in de prijsonderhandelingen, zodat niet elk land in zijn eentje hoeft op te boksen tegen wereldwijd opererende concerns. Dat heeft steeds meer aandacht gekregen. Dat is een succesvolle inbreng van Minister Schippers in het Europese debat. Met de farma-industrie wordt niet alleen daarover gesproken, maar ook over de vraag of men niet zou moeten nadenken over andere bedrijfsmodellen. We krijgen nu prijsonderhandelingen over de introductie van medicijnen en we krijgen heel veel discussie over de doelmatigheid. Eigenlijk zou je naar een ander businessmodel moeten. Daarover wordt ook gesproken met de farma-industrie. Het allerbelangrijkste is dat we in Europa meer samenwerken om te onderhandelen, bijvoorbeeld over de prijzen, met de farma-industrie.

De heer Ziengs sprak over de alcoholstrategie. Ik denk inderdaad dat het alcoholbeleid nationaal beleid is. Overigens is het heel goed om best practices uit te wisselen. We moeten ook oog hebben voor de grensoverschrijdende aspecten die soms aan de alcoholstrategie vastzitten. Niet zozeer in het westelijk deel, maar vooral in het oostelijk deel van Europa zijn er landen zijn met heel veel verschillende soorten prijzen en vindt er een levendige grensoverschrijdende handel in alcohol plaats. Met name de Baltische staten hebben daar last van en hebben ook nog flinke problemen vanwege de hoeveelheden. Misschien wordt het wel legaal verhandeld, maar er is discussie of het wel een goede zaak is. Er spelen drie zaken.

Wat de alcoholstrategie betreft, is het aardig om best practices uit te wisselen, maar gaat het erom dat wordt bekeken of er in de grensoverschrijdende aspecten knelpunten en belemmeringen zitten en niet meer dan dat.

De heer Ziengs heeft een opmerking gemaakt over de etikettering en de voedingswaarde. Minister Schippers heeft het standpunt ingenomen dat er geen goede redenen zijn om alcohol boven de 1,2%, wat nu ongeveer de norm is, uit te zonderen van de algemene informatie voor consumenten over wat er in producten zit. Om die reden hebben we gezegd dat je wel tot zelfregulering kunt overgaan, maar dat er geen goede reden is om alcoholproducten uit te zonderen van de algemene richtlijn om consumenten te informeren over wat er in producten zit. Dat is op dat moment ook de Nederlandse inzet geweest, met name gericht op de transparantie voor de consument. Het is een wat gemixt antwoord aan de heer Ziengs. Ja, alcoholstrategie is nationaal beleid. We moeten oog hebben voor een aantal grensoverschrijdende aspecten; met name de Oost-Europese landen worstelen met andere problemen. Wat de voedingswaarde betreft – wat zit er in producten? – zie we weinig redenen om voor alcoholische dranken een uitzondering te maken, niet vanwege het alcoholbeleid, maar omdat er transparantie moet zijn over de voedingswaarde van alle consumentenproducten. Waarom zou dat dan niet gelden voor alcohol?

De voorzitter:

Ik heb een vraag namens mijn fractie. De Staatssecretaris richt zich nu heel erg op etikettering op het gebied van voedingswaarde. Ik kan mij voorstellen dat er ook discussies zijn geweest over andere etikettering: poppetjes erop, moeders met dikke buiken om te laten zien dat het slecht is bij zwangerschap. Hoe kijkt de Staatssecretaris daartegen aan?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zijn nationale afspraken en daar willen wij ons aan houden. De afspraken over de voedingswaarde gelden voor alle producten en voor consumenten. Waarom zou je daarop een uitzondering maken voor alcoholische producten? Wij vinden dat je dat gelijk moet trekken. Als je dat aan zelfregulering overlaat, komt er een enorme wirwar van etiketteringen over de voedingswaarde. Dat vinden wij niet goed te motiveren.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de beantwoording in eerste termijn. Mevrouw Ellemeet is wat later binnengekomen, omdat zij nog een VAO had. Ik had dat vooraf even moeten melden. Ik stel voor dat mevrouw Ellemeet in tweede termijn haar volledige bijdrage kan houden. In tweede termijn geef ik eerst het woord aan mevrouw Kuik.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij met het antwoord van de Staatssecretaris dat er toch bepaalde randvoorwaarden worden gesteld aan het solidariteitskorps. Ik hoorde nog niet echt een heel duidelijke randvoorwaarde om te voorkomen dat wij ons unieke vrijwilligersbeleid moeten aanpassen, waarbij initiatieven juist van onderop komen. Of moet ik dat lezen in de eerste randvoorwaarde dat er geen afspraken worden gemaakt over het nationale vrijwilligersbeleid?

De voorzitter:

Mevrouw Marijnissen ziet af van het woord in tweede termijn, dus ik geef het woord aan mevrouw Ellemeet namens GroenLinks.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):

Voorzitter. Excuses, ik was inderdaad opgehouden. Op het gevaar af dat ik nu vragen stel en opmerkingen maak waarop de Staatssecretaris al een antwoord heeft gegeven, wil ik toch heel graag een aantal punten langslopen.

We spreken over de informele EU-Gezondheidsraad, waar onder andere de onderwerpen alcoholbeleid en e-health op de agenda staan. Mijn fractie wil graag opheldering, met name over wat zich nu wel of niet leent voor Europese samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg.

Mijn indruk is dat de inzet van Nederland er vooral op gericht is om het primaire beleid hierover bij de lidstaten te houden. Ik kan dat heel goed begrijpen, want dat lijkt ook mijn fractie het meest nuttig en effectief. Kan de Staatssecretaris toelichten wat er in verband met alcoholbeleid precies wordt verstaan onder een duidelijke meerwaarde van grensoverschrijdende activiteiten? Wat is wel en wat is niet acceptabel, als het gaat om samenwerking op dit punt? Indien er wat Nederland betreft wel sprake is van een duidelijke meerwaarde, welke gemeenschappelijke afspraken zouden er dan gemaakt kunnen worden? Focust dit zich voornamelijk op het reguleren van grensoverschrijdende handel, etikettering of marketing?

Daarnaast is ons meegedeeld dat nog onduidelijk is of lidstaten zullen instemmen met agendering van de Raadsconclusies. Kan de Staatssecretaris daar al meer opheldering over geven?

Het andere onderwerp dat het Estse voorzitterschap heeft geagendeerd, is e-health. Hierbij wordt wederom benadrukt dat dit behoort tot de nationale competentie van lidstaten. Ik ben het daarmee eens.

Ik uit er wel mijn twijfels over dat het belang van grensoverschrijdende uitwisseling van gezondheidsgegevens wordt aangekaart. Wat is het voordeel hiervan, als je bedenkt dat gezondheidszorg en gegevensuitwisseling zich vooral binnen een lidstaat afspelen? Is de Staatssecretaris het met GroenLinks eens dat het onwenselijk is dat hierover grensoverschrijdende afspraken worden gemaakt, omdat het zou kunnen gaan om de uitwisseling van gevoelige gegevens? Hoe zou bijvoorbeeld een strenge privacytoets hierin meegenomen kunnen worden? Ik hoor graag de mening van de Staatssecretaris hierover, maar het lijkt mij niet heel relevant om hierop grensoverschrijdende activiteiten te ondernemen.

E-health kan een patiënt helpen om snel en op een handige manier goede hulp te krijgen of om snel goede afstemming te vinden met de arts, maar het lijkt mij zaak dat we eerst nationaal bekijken wat wel en niet goed werkt. Recent hebben we het ook in andere debatten erover gehad dat er nog heel wat stappen te zetten zijn. Die ontwikkelingen zijn aan de gang, dus ik ben heel benieuwd hoe de Staatssecretaris hiertegen aankijkt. Wat zouden we in internationaal verband of in Europees verband moeten doen en wat niet? Kan de Staatssecretaris bijvoorbeeld uitleggen wat hij bedoelt met Europese samenwerking die nodig is om nationale doelstellingen te halen wat betreft e-health?

Ik dank de Staatssecretaris voor het informeren van de Kamer over de Nederlandse inzet bij de Gezondheidsraad. Is hij het met GroenLinks eens dat het wenselijk is dat er bij een volgend voorzitterschap overwegend thema's worden behandeld die wel expliciet Europese bevoegdheden betreffen? Dan kunnen we namelijk echte samenwerking van de grond krijgen, zoals onder het Nederlands voorzitterschap heel mooi is gedaan op het gebied van de inkoop van medicijnen.

De voorzitter:

De Staatssecretaris gaat direct over tot de beantwoording van de gestelde vragen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik kan richting mevrouw Kuik bevestigen dat het vrijwilligersbeleid nationaal beleid is en dat we dat hoog in het vaandel zullen houden. Of er nu een Europees solidariteitskorps komt of niet, het zal niet leiden tot aantasting van het nationale vrijwilligersbeleid, dat juist van onderop moet worden vormgegeven. Ik ben dat zeer met mevrouw Kuik eens. Ik wijs er overigens op dat we het nu niet hebben over het vrijwilligersbeleid, maar over de uitwisseling van jongeren die vrijwilligerswerk kunnen doen. Dat is toch een beperking.

Mevrouw Ellemeet constateert terecht dat ook gezondheidszorg primair nationaal beleid is. Het is wel verstandig om bijvoorbeeld best practices uit te wisselen en kennis op te doen. Een aantal grensoverschrijdende vraagstukken vergt wel afspraken. Ik noem er een paar. Er is net al even gesproken over alcoholbeleid. Het gaat er niet om tot een Europees alcoholbeleid te komen. Er kunnen wel Europese afspraken worden gemaakt over hoeveel liter alcohol je mag invoeren van het ene in het andere EU-land of van buiten de EU in de EU. Sommige landen hebben daar veel meer last van dan wij. De Baltische staten worden geconfronteerd met een levendige handel in allerlei alcoholische producten. Zij willen meer afspraken maken over hoeveel liter je mag meenemen, bijvoorbeeld uit niet-EU-landen. Er kunnen ook afspraken worden gemaakt over de voedingswaarde-etiketten. Als de voedingswaarde overal geëtiketteerd moet worden, moet ieder land dat dan apart doen? Of spreken we af dat we dat gezamenlijk doen, zodat er niet per land afspraken hoeven te worden gemaakt? Dat zijn heel praktische afspraken die grensoverschrijdende informatie-uitwisseling nodig maken.

Het mogelijk niet overnemen van de Raadsconclusies heeft betrekking op de alcoholstrategie, omdat bij veel landen en ook bij ons de vraag rijst of er wel een Europese alcoholstrategie moet komen. De discussie daarover is nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen dat die nog niet afgerond zal zijn, als wij de Raadsconclusies gaan vaststellen. Dat is het voorbehoud dat daarbij is gemaakt.

Ook bij de uitwisseling van overige gezondheidsgegevens gaat het over heel praktische afspraken. Ik heb net het voorbeeld gegeven van een toerist die in een ander EU-land een recept bij de apotheek moet kunnen halen en dat de apotheek een voorschrift moet hebben. Er zijn ook afspraken over de beroepseisen die worden gesteld als je in een ander land gaat werken. Wat Nederland betreft, worden er ook afspraken gemaakt over de opleiding. Overigens zullen wij altijd de taaleis blijven stellen. Ik herinner mij nog dat Minister Schippers nogal bezig is geweest in Europa om afspraken te maken over de situatie dat een arts die voor de tuchtrechter is geweest en over wiens kennis, kunde en kwaliteit ernstige twijfels zijn zomaar in een ander land weer aan het werk kan. Het is handig om ook daarover afspraken te maken, zodat je elkaar informeert als er iets mis is. Het gaat vooral om dat soort heel praktische afspraken.

Op het gebied van e-health zie je langzamerhand dat er naast de uitwisseling van best practices ook een aantal andere onderwerpen op de agenda komen. Een aantal grote internationaal werkende IT-bedrijven en ook Nederlandse bedrijven zoals Philips internationaal zijn actief zijn op het gebied van e-health. Punt van discussie is of je afspraken moet maken over standaardisatie, infrastructuur en cybersecurity, wat een belangrijk onderwerp wordt. Vooral die zaken vragen om een gezamenlijke aanpak. Het gaat niet om het voeren van een Europees e-healthbeleid, maar om praktische afspraken die we moeten maken om te bevorderen dat e-health zich verder ontwikkelt, bijvoorbeeld afspraken over de standaarden, maar ook veiligheidsafspraken. Het is heel belangrijk dat Nederland daarbij nauw bij betrokken is. Overigens wordt er ook naar Nederland gekeken, dat in sommige opzichten een voortrekkersrol vervult.

Mevrouw Ellemeet vraagt of het niet goed zou zijn als het voorzitterschap onderwerpen pakt waarover je in EU-verband afspraken zou moeten maken. Ik ben dat met haar eens. Elke keer dat er een andere voorzitter komt, zijn er natuurlijk prioriteiten. Die prioriteiten hebben soms te maken met zaken waarmee dat land te maken heeft. De Baltische staten willen bijvoorbeeld dat er betere afspraken komen over de import en export van alcohol, zodat de alcoholstrategie weer op de agenda komt. Wij hebben bijvoorbeeld met Malta goede afspraken kunnen maken over dementie, niet om een Europees dementiebeleid te gaan voeren, maar wel om te bekijken wat alle landen op dat terrein doen en wat we daarvan kunnen leren. Ik ben het zeer met mevrouw Ellemeet eens dat het voorzitterschap zich zou moeten richten op zaken waarover je in Europees verband afspraken moet maken en dat het niet allerlei zaken erbij moet halen waarvan je je afvraagt waarom dat eigenlijk moet. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat dat ook een beetje afhankelijk is van de inzet van het land dat het voorzitterschap vervult en van de problemen die daar spelen. Ik dank mevrouw Ellemeet voor haar complimenten voor het Nederlandse voorzitterschap.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):

Het is goed om te horen dat de Staatssecretaris en GroenLinks hier op een lijn zitten. Uiteraard zal het voor een deel in handen zijn van het land dat het voorzitterschap draagt, maar misschien zou het wel een idee zijn om bij de conclusies beleefd maar wel duidelijk op te merken: laten we het voorzitterschap ook op het gebied van gezondheid echt gebruiken voor onderwerpen waarin we in Europa het verschil kunnen maken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is altijd onze inbreng. Overigens zie je dat ook andere landen dat zeggen, wanneer het moet leiden tot Raadsconclusies. Wat helpt en waar Nederland actief in heeft geïnvesteerd, is het roulerend overleg tussen de vorige voorzitter, de huidige voorzitter en de volgende voorzitter. Wij zijn nu betrokken in dat driemanschap of drievrouwschap. Het voorzitterschap is dan niet alleen maar een issue van een land waarna er weer heel andere dingen gebeuren, maar er worden ook afspraken gemaakt over de agenda. Ik denk dat er groeiende consensus is over de vraag: waar gaan we wel over, waar gaan we niet over en waar maken we afspraken over? We proberen met de diverse voorzitters daarover verdere afspraken te maken.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de beantwoording in tweede termijn. Ik constateer dat de Staatssecretaris geen toezeggingen heeft gedaan, maar kennelijk wel de juiste antwoorden heeft gegeven. Ik vraag er even aandacht voor dat als er in het reces een akkoord ontstaat, dit waarschijnlijk het laatste AO is dat deze Staatssecretaris in dit huis zal meemaken. Dat weten we natuurlijk niet, maar ik wilde het toch even benoemen, wat ik bij dezen dan ook heb gedaan. De Staatssecretaris wenst nog iets te zeggen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mocht dat het geval zijn, dan wil ik op deze plek en op dit tijdstip de commissie zeer bedanken voor de intensieve, soms leuke en soms minder leuke, maar altijd betrokken samenwerking. Het waren vier mooie jaren, zeg je dan in zo'n toespraak, met soms een tocht door de woestijn, soms vreugde en verdriet, maar altijd zeer betrokken Kamerleden, waarin we gezamenlijk probeerden het beste voor dit land op het gebied van de gezondheidszorg voor elkaar te brengen. Zeer bedankt voor de samenwerking in de afgelopen periode!

De voorzitter:

Na deze mooie woorden sluit ik dit algemeen overleg. Ik dank u allen hartelijk voor uw aanwezigheid.

Sluiting 11.05 uur.