Vastgesteld 13 mei 2014
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 6 maart 2014 overleg gevoerd met Vice-Minister-President, Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 17 januari 2014 betreffende wijziging vijf richtlijnen arbeidsrecht zeevarenden (Kamerstuk 22 112, nr. 1770);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 19 december 2013 betreffende verslag van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 9 december 2013 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 327);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 10 januari 2014 betreffende uitstel toezending BNC Fiche Aanbeveling Kwaliteitskader Stages (Kamerstuk 22 112, nr. 1765);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 24 januari 2014 betreffende aanbeveling Kwaliteitskader voor stages (Kamerstuk 22 112, nr. 1780);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 24 januari 2014 betreffende mededeling Kwaliteitskader herstructurering (Kamerstuk 22 112, nr. 1781);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 28 februari 2014 inzake Fiche: Verordening toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en verdere integratie arbeidsmarkten (EURES) (Kamerstuk 22 112, nr. 1798);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 3 maart 2014 inzake geannoteerde Agenda van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) op 10 maart 2014 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 331).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Van der Burg
Griffier: Post
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Kerstens, Ulenbelt en Van Nieuwenhuizen-Wijbenga,
en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.05 uur.
De voorzitter: Ik open de vergadering en heet eenieder van harte welkom.
De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. De Partij van de Arbeid is blij dat deze Minister waar het gaat om het aanpakken van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten verder gaat dan al zijn voorgangers. Dat is niet alleen een zaak van individuele werkgevers en werknemers en van sectoren, maar zeker ook van de nationale en de Europese overheid. Ik zei het al: op nationaal vlak gaat de Minister verder dan al zijn voorgangers. Dat is ook nodig, want er gaat nog steeds veel, te veel mis. Maar ook op Europees vlak heeft de Minister een tandje bijgezet, door de schaduwkanten van het vrije verkeer van werknemers, die het toch al zo broze draagvlak onder Europa nog verder aantasten, op de agenda te zetten. Om uit de stukken van vandaag te citeren: «Een meeromvattende aanpak is noodzakelijk.»
Dat wordt de Minister niet altijd in dank afgenomen, zeker niet in Brussel. Ik herinner me de reacties van de Eurocommissarissen Andor en Reding, en ook die van de Minister daar weer op. Ik heb wat dit betreft een aantal vragen. Wat verstaat de Minister concreet onder die meeromvattende aanpak, en wat betekent het als die er niet komt, terwijl de Minister haar wel noodzakelijk vindt? Wat kan de Minister melden over de voortgang van zijn missie binnen Europa op dit punt? Welke concrete resultaten verwacht hij en hoe tevreden is hijzelf over de voortgang tot nu toe? Welke conclusies trekt hij daaruit met betrekking tot zijn nationale inspanningen? Ik herinner de Minister aan zijn eerdere toezegging in mijn richting dat hij, mocht Europa onvoldoende bewegen, bereid is tot verdere stappen in Nederland.
In het verlengde van dit onderwerp heb ik nog een andere vraag aan de Minister. Inmiddels is er niet alleen een akkoord over de handhavingsrichtlijn, maar ook over de richtlijn tot facilitering van de uitoefening van de rechten van migrerende EU-werknemers. Daar ben ik blij mee, want het zijn stapjes in de goede richting. Ik lees dat de inspanning van de Nederlandse overheid als het gaat om het implementeren van de laatste richtlijn beperkt zal zijn en vooral is gelegen in het inrichten van contactpunten waar buitenlandse werknemers terechtkunnen voor informatie. Hoe zit de Minister dat voor zich? Ziet hij daarbij een rol weggelegd voor de sociale partners, meer in het bijzonder voor de vakbonden? Over de laatste richtlijn lees ik ook dat juridische bijstand voor degenen die over onvoldoende financiële middelen beschikken en voor zover dat nationaal mogelijk is, gratis is. Hoeft de Nederlandse overheid daartoe geen inspanningen te verrichten? Is het al geregeld, en zo ja, hoe dan? Of is het wellicht nationaal niet mogelijk? Zo ja, is de Minister dan bereid daaraan iets te doen? Ziet de Minister ook hier een rol weggelegd voor sociale partners? Zou hij bereid zijn na te denken over het ondersteunen van de sociale partners, bijvoorbeeld bij het voeren van proefprocedures namens werknemers die zelf over onvoldoende middelen beschikken? Ik denk dat dat kan helpen bij het effectief aanpakken van allerlei schijnconstructies, die geen andere doel hebben dan de regels te ontwijken, en die zo leiden tot uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing. Dat is een van de speerpunten van het beleid van de Minister, en terecht. Is de Minister bereid, een en ander te betrekken bij de gesprekken met de sociale partners over de schaduwkanten van het vrije verkeer?
In de stukken wordt gesproken over het meer gelijktrekken van het arbeidsrecht van zeevarenden met dat van andere werknemers. Daar ben ik positief over, hoewel ik me realiseer dat de positie van zeevarenden niet steeds gelijk is aan die van andere werknemers. Ik zie dat het kabinet wat huiverig is als het gaat om de regels rondom de overgang van onderneming en personeel, gelet op de extra kosten daarvan en de mogelijke negatieve gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven. Heeft de Minister daarover overleg gevoerd met de sociale partners, en zo ja, hoe kijken zij daar tegenaan?
In de stukken wordt niet gesproken over het Globaliseringsfonds. In het verleden werd daarop door Nederlandse bedrijven een beroep gedaan. De bouwsector en de grafische sector wisten dat fonds goed te vinden, met resultaat, waarbij ik het vooral heb over de arbeidsplaatsen die zij wisten te behouden. Daar hoor ik niet veel meer van. Ziet de Minister voor zichzelf een rol weggelegd om aanvragen richting dat Globaliseringsfonds te stimuleren? Dat kan voor een aantal sectoren echt wel een bijdrage leveren aan het behoud van werkgelegenheid. Het terugdringen van werkloosheid en het behoud van werkgelegenheid is immers ook een van de speerpunten van de Minister.
De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan de heer Ulenbelt: de heer Van Weyenberg heeft zich afgemeld.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Het zal niemand ontgaan zijn dat het heel woelige tijden zijn in Europa. Het laatste fenomeen is misschien wel het referendum in Zwitserland. Ik ben heel benieuwd wat de reactie van de Minister daarop is. Sommige kranten schrijven dat het een ondersteuning van het beleid van onze Minister was. Dat zie ik eigenlijk ook wel een beetje zo. Hoe moet Europa reageren op Zwitserland?
De EU wil een aantal uitzonderingen voor zeevarenden opheffen. We hebben brieven gekregen van werkgeversorganisaties in de branche, die zich daarover zorgen maken. Heeft de Minister overleg gevoerd met bazen en bonden in deze sector, en zo ja, wat is hun opvatting? Is de Minister van plan die opvatting in Europa uit te dragen?
De Minister is niet ontevreden, maar ook niet tevreden over de handhavingsrichtlijn. Hij vindt daarbij een meeromvattende aanpak nodig. Wat heeft hij daarbij voor ogen? Wat zou implementatie van deze richtlijn betekenen voor Nederland? Ik heb al eens aandacht gevraagd voor de wegwerkers aan de A2. De Arbeidsinspectie zou, werd me een halfjaar geleden gezegd, onderzoek doen. Hoe staat het daarmee? Inmiddels zijn er een stuk of acht klokkenluiders ontslagen. Zij zitten nu in Spanje en in Portugal. Als die richtlijn er was geweest, hadden deze ijzervlechters daar dan wat aan gehad, en zo ja, wat dan? Zie ik het goed dat je volgens de handhavingsrichtlijn alleen maar de directe opdrachtgever met die ketenaansprakelijkheid aansprakelijk kunt stellen? In de bouw zien we nu juist dat er wordt gewerkt met sub-opdrachtgevers. Kan de laatste in de keten de hoogste in de keten aanspreken? Als ik de tekst goed begrijp kan dat niet, en dat zou de handhavingsrichtlijn bijna tandeloos maken, want dan ga je gewoon een derde contracteren, waarna je ervan af bent. Hetzelfde geldt voor de Cyprusroute, waarvoor ook al een paar keer aandacht is gevraagd. Betekent deze richtlijn daar iets voor? Ik heb inmiddels begrepen dat Nederlandse truckers die in dienst zijn van AFMB in Cyprus, ontslagen zijn. Ze kloppen nu in Nederland aan voor een uitkering, maar die krijgen ze niet. Daar zou nog een hoorzitting over worden gehouden bij de SVB. Wat is daar aan de hand?
Klopt het dat Nederland nu ook het Limosa-systeem uit België kan invoeren? Zo ja, is de regering dan van plan om dat daadwerkelijk te doen, zodat buitenlandse dienstverleners die hier komen zich moeten registreren, zodat de Nederlandse overheid weet waar ze uithangen en wat ze aan het doen zijn? Als de handhavingsrichtlijn de beperkingen kent die ik net aangeef, is de vraag wat de verdere aanpak moet zijn. Is de Minister het met de SP eens dat hij dan bedrijven zou moeten weren waarvan werkgevers niet de ketenaansprakelijkheid kunnen uitvoeren? Laten we geen bedrijven toe waarvoor geldt dat de Nederlandse overheid niet effectief in het land van herkomst kan optreden als het gaat om boetes, invordering van achterstallig loon enzovoorts?
Ik was heel blij met het verwerpen van de eerste richtlijn over stages. Maar ik ben helemaal niet blij om de tweede versie wel te accepteren. Waar bemoeien ze zich mee? Wat betekent dit voor de startersbeurzen? Dat is de enige vorm van stage waarbij het onderwijs niet betrokken is. De Minister zegt dat dat werk is. Wat is het nou: werk of opleiding? Het explodeert namelijk, en het is vooral in handen van professor Wilthagen, die ons eerder de flexicurity heeft ingerommeld. Wil de Minister daar snel naar kijken, zodat we geen jonge mensen voor € 500 in de maand werk laten doen?
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Laat ik mij voor de grap eens aansluiten bij de buurman van de SP, waar het gaat over de stages. Ik lees in het stuk dat de richtlijn erop ziet dat het gaat om stages na afronding van een studie, terwijl wij steeds zeggen dat de nadruk op onderwijs ligt. Die twee dingen bijten elkaar toch licht. Hoe kijken ze op Europees niveau aan tegen onze definitie van een stage? Ik ben het erg eens met de collega van de SP dat we hier niet positief over moeten zijn. Mij bekruipt hetzelfde gevoel: waar bemoeien ze zich mee, ook gelet op de gedetailleerdheid van de eisen. We lopen gevaar het paard achter de wagen te spannen, terwijl we stages nu net zo hard nodig hebben. Het wordt zo ongelooflijk moeilijk om die nog te realiseren, want het wordt voor werkgevers een stuk onaantrekkelijker.
Wat de zeevarenden betreft, onderschrijft de VVD het principe, en is ze het eens met het oordeel ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit. Over de financiële consequenties staat in het stuk dat die er niet zijn voor de burger, maar helaas voor het bedrijfsleven wel. Als alleen de richtlijn van toepassing wordt als het gaat om de informatieverplichtingen, waarvan dus kennelijk uit wordt gegaan, dan zou dat € 2.652 per over te nemen zeeschip zijn. Dat is wel overzichtelijk, maar wat gaat de Minister doen als het daar niet bij blijft? De andere variant vinden wij absoluut onacceptabel, namelijk dat een schip bij verkoop met ongeveer 5% in waarde vermindert, omdat je de hele bemanning moet overnemen, met nog eens alle arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dat vinden we echt veel te ver gaan, dus we horen graag hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat dit niet gebeurt.
Naar aanleiding van het verslag van de vorige keer heb ik de vraag aan de Minister of hij de hotline van de heer Andor al heeft gebeld, en zo ja, of dat iets heeft opgeleverd. Ik vond dat namelijk wel bijzonder: hij heeft een hotline ingesteld om de lidstaten bij te staan bij het maken en uitvoeren van de implementatieplannen met betrekking tot het aan het werk helpen van de jeugd.
In het kader van de Annual Growth Survey en het Alert Mechanism Report ben ik de vorige keer al bijzonder kritisch geweest over het scorebord, waarbij ik heb gewaarschuwd voor het feit dat daaruit wellicht van alles is af te lezen, en dan niet in informatieve zin, maar met consequenties. Wat zien we nu gebeuren? Er wordt al gesproken over drempelwaarden die wel of niet overschreden zouden kunnen worden. Er moet nu al aangegeven worden dat die drempelwaarden niet mogen leiden tot automatische gevolgtrekkingen. We zien dat landen daartegen geprotesteerd hebben, maar in het verslag staat niet dat Nederland dat ook expliciet gedaan heeft. Dat zou ik heel graag van de Minister willen horen. Wel staat in het verslag dat Nederland heeft gemeld dat het scorebord uitermate nuttig kan zijn voor de landenspecifieke aanbevelingen, maar ik zie niet het kritische geluid dat wij absoluut niet willen dat dit een soort afrekeninstrument wordt, waaruit allerlei directe consequenties voortvloeien.
Het is de Minister bekend dat de VVD uitermate negatief tegenover het minstbedeeldenfonds staat. De criteria worden uitgebreid naar sociale inclusie. Ik denk dat de Minister daarmee iets wil doen. Is hij van plan hiervoor aanvragen in te dienen, en zo ja, wat moeten we ons daarbij precies voorstellen?
De nieuwe prioriteiten in de coördinatieverordening zouden inhouden dat wat nu drie maanden is, wordt uitgebreid naar zes maanden. Dat is de periode waarin EU-burgers in een andere lidstaat naar werk mogen zoeken. Dat is wat de VVD betreft volkomen contrair aan wat we willen: wij willen liever de andere kant op. Ik doel op de problemen die we hebben met het vrije verkeer van werknemers, onderschreven door de VVD, zij het dat dat vrije verkeer wel negatieve bijeffecten heeft. Ik doel niet alleen op de uitbuiting van werknemers zelf, maar ook op alle problemen met de sociale zekerheid, overlast en wat dies meer zij. Dan is het bepaald niet nuttig als we die drie maanden zoektermijn verlengen naar zes maanden. Ik zie in de notitie dat de regering zich kritisch heeft opgesteld. Van de Minister hoor ik graag dat hij daar absoluut op tegen is, en dat standpunt krachtig gaat verdedigen.
De vergadering wordt van 10.26 uur tot 10.36 uur geschorst.
Minister Asscher: Voorzitter. Deze Raad heeft een beperkte agenda. Het Europees Semester loopt volop, zodat het logisch is dat daarover gepraat wordt. Ook gaan we van gedachten wisselen over de evaluatie van de strategie in het kader van Europa 2020. Bij een lunchgesprek zullen we het hebben over de jeugdwerkgelegenheid, en over de implementatie van de jeugdgarantie. Ik zal straks onthullen of, en zo ja hoe vaak ik de hotline heb gebeld. Dat kan ik als cliffhanger beter aan het einde van mijn betoog doen.
In de triloog tussen Parlement en Raad is een voorlopig akkoord bereikt over de handhavingsrichtlijn. Dat houdt een aantal wijzigingen in ten opzichte van het bereikte akkoord uit de Raad van 9 december. De belangrijkste wijzigingen gaan over de verplichting om instanties aan te wijzen die informatie kunnen verschaffen, over de bepalingen rond de nationale controlemaatregelen en over de plek voor de bestrijding van de schijnzelfstandigheid. Schijnzelfstandigheid heeft, ook al valt het technisch gezien buiten de reikwijdte van de richtlijn, nu nadrukkelijk een plaats gekregen. Net als voor de kenmerken van een postbusonderneming zijn er kenmerken opgenomen voor schijnzelfstandigheid die de inspecties in acht moeten nemen bij controles. Verder is het artikel over de nationale controlemaatregelen aangepast, in die zin dat maatregelen niet meer aan de Commissie hoeven te worden genotificeerd, maar alleen hoeven te worden gemeld, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het monitoringsproces van de Commissie geen ex ante beoordeling inhoudt. Daarover bestonden zorgen bij de lidstaten, dus dat is een goede aanpassing. De aanpassingen zijn positief, vanuit een oogpunt van bescherming van werknemers en het tegengaan van uitbuiting. Ik ben dus tevreden dat de meerderheid van de lidstaten gisteren heeft ingestemd met het bereikte akkoord. Het Parlement moet er nu over stemmen, wat eerst in de werkgelegenheidscommissie zal gebeuren, te weten op 18 maart, en daarna plenair.
Op de agenda staat ook het kwaliteitskader voor de stages, waarover de Kamer een BNC-fiche heeft ontvangen dat kritisch was, wat alles te maken heeft met het meer dwingende karakter van de tekst en met het punt dat er te weinig rekening werd gehouden met de nationale praktijk. De door de Commissie gesignaleerde problemen met stages – te weinig leerinhoud en onduidelijkheid over arbeidsvoorwaarden – acht ik reëel. Voorkomen moet worden dat mensen worden gebruikt als werknemers, door ze langdurig onbetaalde stages te laten vervullen, zonder opbouw van rechten. Daarnaast kunnen, met het oog op de jeugdwerkloosheid, stages na afronding van de opleiding een mooie en aanvullende rol vervullen in het leveren van een bijdrage aan een goede overgang van opleiding naar werk. Het is Nederland in de onderhandelingen gelukt de tekst van de aanbeveling substantieel aangepast te krijgen. Samen met andere lidstaten, die ook kritisch waren, zijn veel tekstvoorstellen ingebracht en overgenomen, waardoor de tekst in onze richting is aangepast. Door de verschillende regelgevingsstelsels in de verschillende lidstaten is dit geen terrein waarop het zinvol is dat de Unie met wetgeving komt. Het kwaliteitskader waarmee lidstaten hun voordeel kunnen doen, kan wel degelijk een meerwaarde hebben, gelet op de aard van de problematiek. Dat is wat er nu ligt: een Europees kader dat lidstaten, met inachtneming van de nationale praktijk, kunnen gebruiken om de kwaliteit van stages na afloop van de opleiding te verhogen. De huidige tekst beantwoordt aan dit doel. Om die reden kan ik, nu geluisterd is naar onze kritiek, wel instemmen met het kwaliteitskader.
De heer Kerstens vraagt naar de voortgang van onze Europese agenda, en hoe tevreden ik daarover ben. De handhavingsrichtlijn is gisteren met brede steun in haar licht aangescherpte vorm aanvaard. Daar is dus wel iets aan het veranderen. Dat zien we ook in de manier waarop wordt omgegaan met de richtlijn voor het vrije verkeer. De Commissie erkent inmiddels dat dit een reëel probleem is waaraan wat moet worden gedaan. Gisteren twitterde Eurocommissaris Andor, toen hij net even de hotline had neergelegd, dat de handhavingsrichtlijn een stap in de goede richting is om uitbuiting tegen te gaan. Die hele manier van kijken is een verandering. Het klimaat verandert dus, maar er zijn nog wel heel veel stappen te zetten. Het gaat langzaam, we hebben best wel een lange weg te gaan, en ik wil daarmee doorgaan. Ik vind de Raad van aanstaande maandag belangrijk omdat je je collega’s weer ziet. Ik praat onder anderen met mijn nieuwe Duitse collega, om de coalitie van landen die dit probleem willen aanpakken te versterken. Ben ik tevreden? Per definitie niet, want het probleem is ernstig. Maar ik zie wel dat het helpt. Overigens is er volgende week een algemeen overleg over arbeidsmigratie. Ik denk dat het goed is om daar meer in de diepte in te gaan op alle aspecten rond het vrije verkeer en de arbeidsmigratie. Met name voor de collega’s die er nu niet bij zijn, zou het jammer zijn als we al het gras al voor hun voeten wegmaaien.
De heer Ulenbelt (SP): Nee, dat is een beloning voor afwezigheid.
Minister Asscher: Het is niet aan mij om Kamerleden te belonen of te straffen. Ik probeer gewoon zo dienstverlenend mogelijk te zijn. Dat betekent dat ik me houd aan de agenda van de Kamer.
De heer Ulenbelt (SP): Ja, maar de vragen van vandaag worden wel beantwoord.
Minister Asscher: Ik doe mijn uiterste best.
De voorzitter: De Minister komt nog toe aan alle individuele vragen. Zullen we dat even afwachten?
Minister Asscher: De verwachtingen worden nog hoger gespannen!
De heer Kerstens vroeg hoe ik om wil gaan met een meeromvattende nationale aanpak. Nationaal zijn we natuurlijk zeer actief. Daarbij bekijken we telkens op welke manier we de aanpak kunnen verbeteren, of het nu gaat om de regelgeving, waaraan we hard werken, of om de samenwerking met sociale partners bij het tegengaan van misstanden. We besteden daarbij ook aandacht aan de rol van de inspectie bij het tegengaan van schijnconstructies. Daarbij geldt wat mij betreft nog steeds een open houding: waar we nationaal dingen kunnen doen die hierop een aanvulling zijn, voel ik me door de Kamer zeer aangespoord om daarvoor voorstellen te ontwikkelen. Dat is een Kamerbrede wens.
Wat de richtlijn rond facilitering betreft, wil ik niet ingaan op de vraag van de heer Kerstens, simpelweg omdat ik de antwoorden nog niet heb. We moeten die richtlijn nu gaan omzetten in wetgeving, waarvoor ik een voorstel zal gaan maken. Vanzelfsprekend betrek ik de sociale partners daarbij. Dan zal ik het voorstel aan de Kamer doen toekomen. Ik kan nu nog niet zeggen op welke manier we de contactpunten inrichten en in hoeverre de sociale partners daarbij een rol spelen. Het laatste klinkt niet onwaarschijnlijk, dus ik snap de gedachte, maar ik ga dat stap voor stap doen.
De heren Kerstens en Ulenbelt vroegen naar de opvattingen van sociale partners over de zeevarenden. Daar zie je dat van werkgeverszijde is ingebracht dat schepen onder Europese vlag niet in een nadelige positie terecht moeten komen ten opzichte van niet-Europese schepen. Daar hebben ze een punt: dit is een mondiale markt. Europees gevlagde schepen kunnen worden vergeleken met schepen van daarbuiten, en dan met name in Azië. Van werknemerszijde wordt daarentegen juist gemeld dat het juist vanuit een oogpunt van gelijke behandeling zeer gewenst is dat werknemers in de maritieme sector onder de richtlijn voor overgang van ondernemingen worden gebracht. Het proces van consultatie van werkgevers en werknemers is nog gaande, dus ik ben nog doende om te bezien, hoe we hier met een meer gemeenschappelijke lijn uit kunnen komen. Daarbij komt te pas dat het Griekse voorzitterschap dit voorstel niet gaat behandelen. Er is dus ook nog tijd om te kijken hoe we daaruit komen. Beide belangen vind ik eerlijk gezegd legitiem: je wilt niet dat schepen 5% van hun waarde verliezen. Daarom zijn we daarop in het verleden kritisch geweest. Maar je wilt wel dat juist in het kader van een gelijk speelveld in Europa de behandeling van werknemers zo veel mogelijk gelijk wordt getrokken.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik ben blij met het antwoord van de Minister, want daaruit blijkt dat er nog wat tijd is om een en ander nader te bekijken. Ik was in eerste termijn nog vergeten te zeggen dat het uitsluiten van varenden van de werking van de Europese ondernemingsraad, omdat dat qua vergaderstructuur niet werkt, in dat overleg nadrukkelijk moet worden betrokken.
Minister Asscher: Wat mij betreft prima. Er is geen limitatief aantal onderwerpen voor dat overleg. Het gaat om de vraag hoe je als Nederland op een effectieve manier kunt aandringen op een Europese compromis dat beide belangen zo veel mogelijk behartigt. Ik denk eigenlijk dat Nederlandse werknemers er ook niet op zitten te wachten dat er zo’n concurrentienadeel ontstaat voor schepen onder Europese vlag, terwijl Nederlandse werkgevers er belang bij hebben dat het speelveld voor werknemers enigszins gelijk is. Dus ik neem dit punt mee, dat hier namens de VVD is ingebracht. Dan gaan we de tijd gebruiken om te kijken hoe we daar op een goede manier uitkomen.
De heer Ulenbelt vraagt naar mijn reactie op de uitkomst van het referendum in Zwitserland over het vrij verkeer. Ik denk dat je op zijn minst kunt aangeven dat dit een bevestiging is, en in die zin dus ook een duidelijke boodschap aan de Europese Unie en de Europese Commissie, over de zorgen rond de schaduwkant van het vrije verkeer. Het is ook duidelijk dat je daar als land niet eenzijdig zomaar aanpassingen in kunt aanbrengen. De Zwitserse regering moet nu gaan aangeven hoe zij met de uitslag van het referendum wil omgaan. Belangrijk voor de Kamer is denk ik dat de Minister van Buitenlandse Zaken namens ons een brief zal sturen over de mogelijke gevolgen hiervan, waarin alle aspecten worden betrokken, dus niet alleen dit aspect. Die brief komt binnenkort naar de Kamer en kan daar dan ook worden besproken.
De heer Ulenbelt vroeg nog wat specifieker naar de kracht en de zwakte van de handhavingsrichtlijn. Hij had terecht in mijn brief gelezen dat ik aan de ene kant heel blij ben dat er nu een stap gezet is – dat was al moeilijk genoeg – en dat dit aan de andere kant wat mij betreft een begin moet zijn en bepaald geen eindpunt, waarmee dus ook niet alle problemen worden opgelost. De heer Ulenbelt merkte terecht op dat de hier geformuleerde aansprakelijkheid zich richt op één schakel. Daar moet aan worden toegevoegd dat de Commissie gaat monitoren of dit voldoende is. Dat vind ik ook een belangrijk haakje, omdat wij als het niet voldoende is dan ook kunnen aantonen dat er reden is voor meer. Daarom is die richtlijn ook zo belangrijk. Het is de eerste keer dat er een stap wordt gezet in deze richting, vanuit het besef dat het ook effectief en voldoende moet zijn.
In de richtlijn staat dat de Commissie dat ook in de gaten moet houden, dus we hebben dan een titel en de volgende keer wordt het gemakkelijker om de boel uit te breiden. Wat mij betreft is de wensenlijst van Nederland gericht op alle schakels in de keten, maar ook meer dan alleen op de bouwsector. Dus van beide kanten kun je dan een uitbreiding gaan nastreven.
Maar laten we eerlijk zijn, op 9 december was het heel hachelijk om een gekwalificeerde meerderheid te krijgen voor de richtlijn zoals die er is. Ik ben dus opgelucht dat ondanks het feit dat het Europees Parlement een paar aanscherpingen heeft opgenomen, die meerderheid niet is verdwenen toen dit gisteren werd besproken.
De Cyprusroute zal ook zeker niet één, twee, drie worden opgelost door deze richtlijn. Betere samenwerking met de Cypriotische autoriteiten zal moeten helpen om postbusondernemingen sneller te ontmaskeren. Wij zijn daar druk mee doende. Er is ook ambtelijk overleg met de Cypriotische counterparts gaande en er wordt aan gewerkt om daarover ook nadere afspraken te maken om te zorgen dat we er veel sneller achter komen als er inderdaad van die nepondernemingen worden gebruikt. Ik heb daarover ook bilateraal contact met de Cyprioten.
Op de vraag of ik in Nederland een Limosa-achtig systeem wil invoeren antwoord ik dat ik dat aan het bekijken ben. Wij hebben daar vorig jaar naar gekeken en ook de Kamer geïnformeerd over de voor- en nadelen. Op dat moment leken de voordelen niet op te wegen tegen de nadelen, maar ik wil in de aanpak van schijnconstructies geen deuren dicht doen en geen wegen afsluiten. Je hebt natuurlijk de uitspraak over de zelfstandigen in Limosa, die België daarin beperkte. Maar als we uiteindelijk van mening zijn dat de voordelen wel opwegen tegen de nadelen, dan heb ik er helemaal niets op tegen om dat ook in Nederland te introduceren. Dus ik kijk daarnaar en in de aanpak van schijnconstructies zijn wij telkens bezig de regelgeving aan te passen, de inspectie te verbeteren en alert te reageren op nieuwe ontwikkelingen rond schijnconstructies en trucs die worden bedacht. Dus ik houd dit in het hoofd.
De heer Ulenbelt (SP): Lees ik nu dat de richtlijn waarvan wij nu de tekst kennen zich niet verzet tegen het invoeren van het Limosa-systeem in Nederland?
Minister Asscher: Voor zover ik het nu zie verzet die zich daar niet tegen. Dat wil niet zeggen dat je het Limosa-systeem voor zelfstandigen zou kunnen gebruiken. Als het gaat om de bredere Limosa, dan zou dit waarschijnlijk kunnen. Voor zelfstandigen denk ik dat de uitspraak van het Europees Hof nog steeds van kracht is en ons dus beperkt.
De heer Kerstens (PvdA): Nu zijn er in Nederland twee sectoren die al experimenteren met een Limosa-achtig systeem, als je vooral de nadruk legt op de registratie aan het begin van de tewerkstelling, namelijk de champignonsector en de bouwsector. De laatste doet dit op vrijwillige basis en de champignonsector wordt door de Minister een handje geholpen, om het zo maar te zeggen. Ik weet dat dit niet het AO over arbeidsmigratie is, maar dit komt nu wel even aan de orde. Kan de Minister in twee zinnen met ons delen wat hij weet over de voortgang van die beide experimenten en of hij daarover optimistisch gestemd is?
Minister Asscher: Ik vind dit heel belangrijke experimenten maar ik ga er gewoon voor zorgen dat over twee weken die twee zinnen ook echt ergens op slaan. Dan heb ik daarover de laatste informatie. Dat lijkt mij beter. Dan hebt u er meer aan.
De fracties van SP en VVD vroegen nog naar de bindendheid en naar de elementen die in het kwaliteitskader rond de stages zijn opgenomen. Het is echt belangrijk om aan te geven dat het hier om een aanbeveling gaat, dus een niet-bindend besluit, waarmee de Europese Unie iets wil bereiken zonder verplichtingen op te leggen. Op zichzelf is dat juist een heel goede weg voor ons onderwerp. Het moet niet allemaal met bindende besluiten en ook niet allemaal met harmonisatie, maar je kunt wel weer van elkaar leren en kwaliteitsverbetering bereiken, juist door dit soort aanbevelingen. Aanbevelingen kunnen gericht zijn aan een individuele lidstaat, zoals wij gisteren weer hebben gezien in het kader van de economische onevenwichtigheden. Dan kun je ook als lidstaat een specifieke aanbeveling krijgen. Maar ook de Unie als geheel kan aanbevelingen krijgen. Daarmee wordt een leidraad aangereikt, in dit geval om een kwalitatieve stage te verbeteren. Dan gaat het om een korte periode waarin werkervaring kan worden opgedaan, gericht op leren en werken met het oog op het verwerven van praktische ervaring en beroepservaring, waardoor iemands kansen worden vergroot.
Er worden aanbevelingen gedaan die ons op zichzelf allemaal logisch voorkomen. Dit laat onverlet dat het een nationale kwestie blijft hoe je precies de definitie formuleert en hoe je de grens tussen werk, dat onder het WML valt, en stage, definieert. In Nederland is dat voor een stage tijdens de opleiding vrij eenvoudig. De discussie speelt zich af over de stage na de opleiding. Dan moet er wel duidelijk sprake zijn van een stage-overeenkomst, gericht op leren enzovoorts. Daarover heb ik al in een paar schriftelijke vragenrondes en debatten, onder andere met de heer Ulenbelt, van gedachten gewisseld.
Die aanbeveling doet daar niet aan af. Wat die aanbeveling doet, die daarom ook wel degelijk nuttig is, is aan de ene kant lidstaten erbij helpen om op een goede manier de kwaliteit van die stages te borgen, die zij zelf moeten invullen, en in de tweede plaats voor Europa als geheel ermee helpen om het instrument van de stage als overgang van opleiding naar werk op een goede manier te benutten. Europa heeft een stevig jeugdwerkloosheidsprobleem. Dit lost dat probleem niet op maar is wel een van de elementen die erbij helpt om het op te lossen.
Dan de vraag wat wij gaan vermelden in onze jeugdgarantie-implementatieplan en de hotline van Commissaris Andor.
De voorzitter: Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft nog een vraag over het vorige blokje.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): De Minister zei helemaal aan het begin van zijn betoog, toen hij in het algemeen sprak over het kwaliteitskader stages, dat er tekstwijzigingen zijn ingediend waardoor het voorstel meer naar de Nederlandse kant is opgeschoven. Kan de Minister misschien aangeven wat er dan precies naar Nederlandse kant is opgeschoven, waardoor wij nu wel positief kunnen zijn?
Minister Asscher: Ja. Ik heb hier allemaal letterlijke teksten. Die zal ik zo in de tweede termijn voorlezen. Of kan dat al meteen?
We hadden bij het eerste voorstel een negatief oordeel over de subsidiariteit. We hadden sterke bezwaren omdat de tekst te dwingend was opgeschreven en te weinig rekening hield met de nationale praktijk. We hebben ons dus ingezet om die tekst aan te passen.
Specifiek betekent dit dat de definitie van «stage» zo omschreven is dat het om werkervaring met een belangrijk leerelement gaat nadat een opleiding is afgesloten. Stages tijdens de opleiding vallen niet onder het kwaliteitskader omdat zij tot het onderwijsdomein behoren. Traineeship kan niet als alternatief voor goedkope werknemers worden gebruikt. Van een implementatietermijn is in de tekst geen sprake meer. De aanbeveling roept op tot het nemen van passende maatregelen. Daar moet het ook bij blijven, want dat past meer bij het kader van een aanbeveling. Het is gek om daar een implementatietermijn op te nemen.
Ook bij de duur van de stage, die op zes maanden gezet is maar kan worden verlengd, kan nu rekening worden gehouden met de nationale praktijk. Dat is ook prettig. Het is fijn als wij dat zelf kunnen bepalen.
De rechtsbasis is zo gekozen dat er betaalde en niet-betaalde stages onder kunnen vallen. De manier waarop de rechtsbasis in het oorspronkelijke document was geformuleerd, werd te veel naar de onderwijssfeer gebracht. In het huidige document is dat aangepast. Dit betekent dat de Commissie harmonisatie niet kan opleggen maar wel kan adviseren, zoals in dit geval in de aanbeveling.
Dus als ik het zo mag samenvatten, vond ik de vorige versie te veel uitstralen dat het in de richting ging van bindend Europees recht en dat daarbij bovendien keuzes werden gemaakt die zich niet altijd verhielden met onze nationale opvatting daarover. In de nieuwe versie zie je dat het onderwijsdomein buiten beschouwing wordt gelaten. Dan gaat het over stages na het onderwijs. Verder zie je dat het aan de lidstaten zelf wordt overgelaten hoe je dit definieert, en ook dat het duidelijk echt een aanbeveling is, dus niet bindend recht.
Dan is het nuttig, in de zin hoe je Europees samenwerkt, juist op sociaal terrein, om niet alles te harmoniseren en niet voor alles met bindende Europese regels komen, maar wel te zorgen dat kwaliteit in al die landen kan worden verbeterd door gebruik te maken van zo’n aanbeveling. Dus dat is waarom ik er nu positief naar kijk. Bovendien, als er naar je wordt geluisterd, is het ook gek om daar dan niet positief over te zijn.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik vind het prima zoals de Minister het nu omschrijft. Een aanbeveling mag altijd, maar mag ik daar dan de conclusie aan verbinden dat wij gewoon blijven doen wat wij al deden en dat er voor de Nederlandse omgang met stages hieruit geen consequenties voortvloeien?
Minister Asscher: Dat klopt. Ik ga de Commissie informeren over wat Nederland doet aan de jeugdwerkloosheid in het kader van de Europese jeugdgarantie. Dat betekent dat ik de Commissie zal informeren over de verantwoordelijkheid die jongeren zelf hebben, de verantwoordelijkheid van de arbeidsmarktregio’s, de rol van de gemeenten en van de sociale partners. Ik zal meedelen hoe wij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt vormgeven en welke maatregelen de collega van Onderwijs neemt om dit te verbeteren.
Het gaat dan om specifieke maatregelen, zowel sectoraal als onderdeel van sectorplannen. Het gaat ook om nationale maatregelen, bijvoorbeeld de premiekorting die in het Herfstakkoord is afgesproken, de mogelijkheden voor vacatures, gericht op jongeren en regionaal via de matching van plannen die in de regio worden gemaakt. Ik zal wijzen op het gebruik dat wij hiervoor maken van de ESF-middelen waarmee wij die aanpak hebben kunnen versterken en op de manier waarop wij de landelijke maatregelen monitoren en bijhouden.
In dat verband blijft het goed om ons te realiseren dat weliswaar in Nederland de jeugdwerkloosheid veel te hoog is en dat wij er daarom met z’n allen heel hard aan werken om die omlaag te krijgen, maar dat toch in het overgrote deel van de andere landen anders is, die hier komen kijken hoe wij dit doen. Waarom hierna een nieuwe alinea? Kan toch doorlopen?Dus in die zin kunnen wij ook met enig vertrouwen de Commissie vertellen op welke manier wij het doen, zonder ook maar een seconde af te laten van onze eigen inspanning hier.
Dit heeft er ook toe geleid dat ik tot mijn spijt nog geen gebruik hebt gemaakt van de hotline. Als ik daar een aanleiding voor kan vinden, zal ik die onmiddellijk bellen. Ik heb wel nauw contact met Commissaris Andor, maar dat ging meer over de vraag hoe het met de handhavingsrichtlijn gaat, nog niet over de hotline. Heel eerlijk gezegd was dit punt mij ook nog even ontschoten, dus ik ben mevrouw Van Nieuwenhuizen heel erkentelijk. Je zult zien dat ik opeens zaterdagnacht denk: wij bellen de hotline!
De voorzitter: Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft toch nog een vraag over die spannende hotline.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Zo’n woord springt er natuurlijk meteen uit en roept een bepaald beeld op, alsof je daar voor een acuut probleem opeens een passend antwoord krijgt. Dus ik begrijp heel goed dat de Minister die hotline nog niet heeft gebeld en ik verwacht eerlijk gezegd ook niet direct dat hij dat nu ’s nachts echt een keer gaat doen. Ik geef wel aan de Minister mee dat ik benieuwd ben of andere landen wel die hotline hebben gebeld. Ik ben dan nog meer geïnteresseerd in het antwoord dat zij dan krijgen, hoe snel die hotline dan ineens het probleem met betrekking tot de implementatie gaat oplossen. Het komt mij allemaal nog wat vreemd over.
Minister Asscher: Het woord is natuurlijk een beetje pretentieus. Dat ben ik met mevrouw Van Nieuwenhuizen eens. Wel is het goed dat de Commissie op het punt van de jeugdwerkloosheid, wat een actuele, urgente kwestie is in veel landen, de bereidheid laat zien en uitstraalt om landen er ook bij te helpen om dit vorm te geven. Dat is hard nodig, met name in Zuid-Europa. Het zal meestal niet gaan met een Minister in paniek die een hotline belt, dus ik heb daar wel een beetje dezelfde emotie bij, maar op zichzelf is een proactieve houding bij zo’n onderwerp denk ik heel goed. Als ik hier meer over te weten kom, deel ik dat met de Kamer. Wat de landen terughoren? Dan moeten wij zelf maar een keer draaien.
Ik kom bij de vragen van de VVD over het scorebord en de rol die drempelwaarden daar eventueel in zouden kunnen gaan spelen. Dat scorebord is van belang om meer inzicht te krijgen in de sociale situatie in lidstaten. Het is nuttig voor de uitwisseling van best practices en past ook in de lijn die het kabinet heeft gekozen voor het versterken van de sociale dimensie. Dat betekent opnieuw niet het sociaal recht harmoniseren, want daarin moeten de lidstaten juist hun eigen keuzes maken, maar wel ook op Europees niveau het belang van die sociale dimensie versterken door dingen die werken uit te wisselen en met elkaar te delen. En dus ook bij te houden hoe het gaat in sociaal opzicht.
Ik vind dus absoluut niet dat dit moet leiden tot automatische beleidsimplicaties. Ik heb dat al eerder aangegeven, maar ik zeg het hier opnieuw. Drempelwaarden kunnen helpen om meer helderheid te verkrijgen over de ontwikkeling op het gebied van sociaal recht, sociale omstandigheden en arbeidsmarkt. Dat kan een aanleiding zijn voor een uitwisseling, een goed gesprek, een conversatie in de Raad, maar niet automatisch voor beleidsimplicaties.
Dit is ook echt anders dan de financiële kant. Het is handig en nuttig voor zover het gaat om informatie-uitwisseling, maar niet – daar ben ik ook echt niet voor – om allerlei nieuwe procedures in gang te zetten. Dus dat zal ik ook blijven uitdragen.
Wat de stand van zaken rond het fonds voor de minst bedeelden betreft: na het door Raad en Parlement bereikte akkoord staat dat fonds als hamerstuk geagendeerd. Daarna is het aan de lidstaten om een operationeel programma op te stellen waarvoor zij zes maanden de tijd hebben. De Staatssecretaris zal de Kamer op korte termijn informeren over de stand van zaken en zij zal zoals toegezegd bij een eerder AO voor het zomerreces de Kamer informeren over de inhoudelijke inzet.
De VVD heeft gevraagd of wij nu nog steeds kritisch zijn over het idee om een zoektermijn met behoud van uitkering van drie naar zes maanden in Europa te gaan introduceren. Wij wachten op dit moment nog op een voorstel. Als dat er inderdaad zo zou uitzien, zijn wij daarop tegen. «Kritisch» is natuurlijk Brussels voor je, luid schreeuwend en knokkend en tot de tanden toe gewapend, je verzetten tegen zo’n voorstel. Er is geen misverstand over onze inzet. Wij vinden dat het op die driemaandentermijn moet blijven en dat het geen goed idee is om die uit te breiden naar zes maanden.
Het Globaliseringfonds is per 1 januari veranderd, waardoor er ook op andere gronden gebruik van kan worden gemaakt. De Kamer weet dat Nederland het daar niet mee eens was, maar Nederland is wel zo zakelijk dat, als zo’n fonds er is, je daar ook gebruik van moet maken wanneer Nederlandse bedrijven daar belang bij hebben, want dan kunnen er meer aanvragen worden ingediend. Ook Nederlandse bedrijven met minimaal 500 ontslagen kunnen dat doen. Ik ondersteun ze van harte om dat te doen als het nodig is. Ik heb voor het fonds ook vastgesteld dat als het toch verlengd zou worden tot 2020 natuurlijk Nederlandse bedrijven daar ook aan moeten kunnen meedoen. Er zijn al bedrijven aan het verkennen om aanvragen in te dienen voor de nieuwe programmaperiode. Dat is de laatste stand van zaken.
Tot zover mijn antwoorden in deze termijn.
De voorzitter: dank u wel. Dan gaan wij naar de tweede termijn van de Kamer, met een spreektijd van één tot twee minuten per lid als ik het zo inschat.
De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de gegeven antwoorden. Ik had er al het volste vertrouwen in. Dat vertrouwen wordt nog eens bevestigd doordat de Minister zegt dat hij natuurlijk bereid is om verdere stappen te zetten omdat hij – hij zei het zelfs heel stevig – niet makkelijk tevredengesteld is. Dat moet ook niet bij de materie waar wij het over hebben, het vrij verkeer van werknemers en dan vooral de schaduwkanten daarvan, die leiden tot uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing.
In het bijzonder ben ik tevreden met zijn toezegging dat hij in het reguliere overleg met de sociale partners over deze problematiek ook wil bezien of en zo ja, welke rol de sociale partners kunnen spelen bij het effectueren van de rechten van buitenlandse werknemers. Wellicht kan hij daarbij ook bekijken of een en ander kan worden gefaciliteerd, want ik heb in mijn eerste bijdrage aangegeven dat ik daar wel het belang van inzie, zeker als het gaat om het mogelijkerwijs voeren van proefprocedures in verband met mogelijke schijnconstructies, een van de speerpunten van de Minister in zijn aanpak van de trits uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing.
Ik ben ook blij dat de Minister het overleg voortzet met de sociale partners als het gaat om de rechtspositie, het arbeidsrecht van zeevarenden. Ik hoop dat hij erin slaagt om de wensen van beide sociale partners met elkaar te verenigen, want dat maakt het wat makkelijker om in Brussel deze discussie te voeren.
Ik ben verder blij om van de Minister te horen dat er inmiddels toch weer wat bedrijven zijn die de weg naar Brussel weten te vinden als het gaat om het doen van een aanvrage uit het Globaliseringfonds. Ik heb zelf de indruk dat bij sociale partners soms het idee bestaat dat dat niet meer kan, dus als de Minister de sociale partners toch nog spreekt, vraag ik hem om dat toch nog eens expliciet onder hun aandacht te brengen. Niet alleen omdat het zijn eigen werkgelegenheidsbeleid ondersteunt maar ook omdat wij bij de vorige tranche echt hebben gezien dat dit arbeidsplaatsen heeft behouden, althans, dat het er in ieder geval voor heeft gezorgd dat mensen niet een werkloosheidsuitkering hoefden aan te vragen.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Ik wil toch een beetje kritisch zijn, maar dan op de Nederlandse manier. Het verbaast en verontrust mij dat de Minister niet is ingegaan op de problemen bij de A2 en de A4 die nu een halfjaar oud zijn. Kan de Minister de Arbeidsinspectie daar onderzoek naar laten doen? Wij hebben klokkenluiders ontslagen. Zou de Minister dan op zijn minst bereid zijn om voor het algemeen overleg over arbeidsmigratie schriftelijk de Kamer op de hoogte te stellen van wat daar nu allemaal aan de hand is? Het loopt volgens mij de spuigaten uit. De Minister wil alles aanpakken, maar wij hebben een probleem in Maastricht en bij Duinrell, en het lijkt wel alsof hij niets doet. Dus Minister, stuur de Kamer daarover alstublieft een brief.
Als je niet wilt dat Europa zich bemoeit met je land op het gebied van stages, waar ik het op zich helemaal mee eens ben, dan moet je die wel goed regelen in Nederland. Ik houd de Minister een voorbeeld voor van een startersbeurs. Ik ben heel benieuwd wat hij daarvan vindt. Het gaat om Het Koelhuis in Zutphen, een evenementeninstelling, die via een startersbeurs vraagt om een bouwvakker voor 32 uur. Wat moet die jonge bouwvakker doen? Gevelrenovatie en voegherstel, metselwerk, openslijpen van ramen en afwerken, uitslijpen en uitboren, voegen, hogedrukreiniging van buitengevel en een steiger bouwen.
Is dat nu een stage waarvan de Minister zou zeggen: dit heeft nu absoluut toegevoegde waarde, het gaat hier om iemand die zijn opleiding als bouwvakker, metselaar of voeger al achter de rug heeft; je kunt in dit Koelhuis een halfjaar lang voor € 500 zo’n jongen aan het werk zetten? Volgens mij is dat niet goed voor die jongen en ook niet voor de bouw. Ik vraag de Minister nadrukkelijk om het hele fenomeen van de startersbeurs in Nederland, wat sympathiek lijkt, echt onder de loep te nemen. De jongerenorganisaties beginnen er ook kritisch over te worden, die mede-initiatiefnemer waren. Dit wordt een schijnconstructie in eigen land. De Minister is tegen schijnconstructies. Dus alstublieft, Minister, doe iets.
Tot slot een vraag die de Minister niet heeft beantwoord, over de handhavingsrichtlijn. Wij gaan zien wat het daarmee wordt, maar als buitenlandse bedrijven niet aansprakelijk kunnen worden gesteld door Nederlandse bonden, Nederlandse werknemers of Nederlandse bedrijven, kan de Minister het zich dan voorstellen dat wij die bedrijven niet op de Nederlandse markt toelaten voor dienstverlening? Dan pak je ook iets aan.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Gelukkig heeft de Minister de meeste zorgen kunnen wegnemen. Ik ben ook blij dat er nog tijd is om goed overleg te plegen over de zeevarenden en de problemen daarmee.
Toch nog even over het scorebord. De Minister probeert ook nu weer de zorgen weg te nemen. Dat waardeer ik ook zeer. Maar ik wil hem toch graag nog meegeven dat ons wel een beetje het gevoel bekruipt: het begint met informatie-uitwisseling – dat is altijd prima – waarna je het wat gestructureerder gaat doen en je het op een gegeven moment gaat vastleggen in scores. Dat was de vorige keer zo. Nu komen er ineens drempelwaarden om de hoek. Ik heb toch het gevoel dat wij echt moeten uitkijken dat wij niet een fuik in gaan zwemmen doordat, misschien niet op initiatief van de Minister andere landen daar toch steeds meer gewicht aan gaan hangen. Voor je het weet, kom je dan wel in procedures terecht. Ik wil graag toch nog een keer op het gevaar daarvan wijzen.
Ik ben ook heel blij dat de Minister de Nederlandse vertaling van het Brusselse woord «kritisch» heeft gegeven, in de zin van het je tot de tanden toe bewapend verzetten. Ik voel ik me een stuk geruster dat de Minister zich op die manier gaat inzetten om in ieder geval te zorgen dat wij niet van drie naar zes maanden gaan en – nog erger, waar ook sprake van zou zijn – dat niet zelfs bepaalde vormen van langdurige zorg hier ook onder zouden gaan vallen. Dan zouden wij echt helemaal de verkeerde weg op gaan.
Tot slot de hotline. Ik denk dat de Minister heel duidelijk heeft gemaakt dat hij ook de gebruikte term in ieder wel met een korreltje zout neemt, want ik krijg er langzamerhand een beetje het gevoel bij dat het lijkt op Stichting Korrelatie die je na een spannende uitzending mag bellen. Ik hoop niet dat het zo’n soort uitwerking zal hebben. Ik ben heel benieuwd, als een ambtenaar een keer zou bellen, wat die hotline dan in vredesnaam meer kan bieden dan een luisterend oor.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer en geef ik graag de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het woord in diens tweede termijn.
Minister Asscher: Voorzitter. Zoals gezegd, ga ik gewoon verder aan de slag rond de kwestie van de zeevarenden, waarop verschillende sprekers nog zijn teruggekomen. Dan kijken wij waar wij komen. Zeker zal ik de sociale partners vol betrekken bij het voorbereiden van de implementatie van de richtlijn rond facilitering.
Ik vind het geen probleem om het EGF nog eens onder de aandacht te brengen. Gelukkig gaat het natuurlijk niet om duizenden bedrijven die iedere dag 500 mensen moeten ontslaan. Dus, hoezeer wij ook door een moeilijke tijd gaan, zo erg is het niet. Ik denk dat dat eerder een verklaring is dat het niet stormloopt. Op het moment dat bedrijven in zo’n situatie komen, denk ik dat zij de weg zullen vinden. Maar wij zullen dit desalniettemin met sociale partners opnemen.
De SP heeft nog gevraagd naar de A2 en de A4 en waarom ik daarover in dit AO over Europa niet veel meer heb gezegd. Ik heb aangegeven dat we volgende week een AO over arbeidsmigratie hebben. Ik probeer al een paar keer op een goede manier te informeren over de stand van zaken, maar dat onderzoek loopt nog. Ik zal daarin schriftelijk de laatste stand van zaken opnemen zoals de heer Ulenbelt vraagt, maar ik weet niet of hij daar gelukkig mee is. Dat stellen wij dan daarna vast.
De startersbeurs is een belangrijk onderwerp. Ik ben het zeer eens met de heer Ulenbelt dat de startersbeurs niet een verkapte vorm mag zijn van werken onder het minimumloon. Wij hebben dat ook aan de gemeenten laten weten die de startersbeurs gebruiken en die daar heel enthousiast over zijn. Wij hebben ze er ook nadrukkelijk op gewezen dat dat het een en ander met zich meebrengt en dat het inderdaad op leren en ontwikkelen gericht moet zijn.
Het voorbeeld dat de heer Ulenbelt heeft genoemd, kan ik niet beoordelen maar dat klinkt niet goed. Laat ik dat ook maar zo simpel zeggen. Dus ik heb al de gemeenten gewezen op hun verantwoordelijkheid als zij dat instrument inzetten om te voorkomen dat dit tot een schijnconstructie leidt. Ik zal met dit voorbeeld in gedachten, dat de heer Ulenbelt mij vast nog even wil doen toekomen, gewoon aan de gemeente waar deze startersbeurs is verstrekt is vragen hoe die ertegen aankijkt. Ik vind het namelijk een mooi instrument, maar dat moet wel op de goede manier worden gebruikt. Als het echt in het kader van een stage wordt gebruikt en als bedrijven daardoor toch weer met elkaar aan de slag gaan, is dat mooi, maar het moet niet een manier zijn om het minimumloon te ontduiken.
De VVD zegt: pas nu toch op voor de fuik om steeds maar dieper in de richting te gaan van bindende procedures, harmonisatie en automatische beleidsimplicaties. Een gewaarschuwd mens telt voor twee, dus zo zal ik de opmerking van mevrouw Van Nieuwenhuizen meenemen. Ik denk dat niet alleen Nederland maar ook verschillende andere landen er heel erg op gespitst zijn om dit aan de ene kant in Europees verband beter te doen, daarom zijn die uitwisselingen er ook, daarom wordt er ook specifiek over de jeugdwerkloosheid gepraat, ook op het niveau van de regeringsleiders. Ik denk dat zij aan de andere kant ook gedeeld terughoudend zijn om hiervoor nu bindend Europees recht te gaan maken, ook omdat je je kunt voorstellen dat de sociale stelsels en het sociale recht zo specifiek zijn, en hun eigen tradities, geschiedenis en vormgeving kennen, dat voor heel veel landen de nadelen groter zullen zijn dan de voordelen. Dat is niet afdoende als geruststelling. Nederland zal daar zijn eigen geluid in laten horen. Ik zal dat ook doen. Ik zal deze waarschuwing daarbij in het achterhoofd houden.
De vertaling van het woord «kritisch» zal er hopelijk niet toe leiden dat als de Kamer een keer kritisch is, ik dat ook zo moet opvatten, maar ik ben blij dat ik dit heb kunnen ophelderen.
Stichting Korrelatie blijft wat het kabinet betreft behoren tot het nationale domein. Er zijn geen voornemens om dat het harmoniseren, maar ik zal zeker een van mijn mensen vragen het nummer van de hotline eens te bellen en te kijken wat er dan gebeurt. Ik zie al verschillende vrijwilligers popelen!
De voorzitter: Dan zijn wij ook aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Minister. Ik wil graag nog met u de toezegging doornemen, waarvan wij er vandaag;één hebben.
De Minister zal voor het algemeen overleg arbeidsmigratie de Kamer schriftelijk informeren over de laatste stand van zaken met betrekking tot de problematiek van de wegwerkers op de A2.
Krijgen wij dat dan in elk geval de dag daarvoor binnen?
Minister Asscher: Dat is al bijna.
De voorzitter: Dat lijkt mij een keurige toezegging. Ik wil u allen danken en ik sluit de vergadering.
Sluiting 11.16 uur.