Vastgesteld 26 juli 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 12 juni 2013 overleg gevoerd met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 maart 2013 inzake het verslag van de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 28 februari 2013 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 307);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 28 maart 2013 inzake het Fiche: Mededeling en aanbeveling, Sociaal investeringspakket (Kamerstuk 22 112, nr. 1597);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 5 april 2013 inzake het Fiche: richtlijn tot aanpassing vijf arborichtlijnen aan Verordening 1272/2008 (etikettering) (Kamerstuk 22 112, nr. 1599);
– het voorstel van de Europese Commissie d.d. 06 mei 2013, voor de richtlijn uitoefening van rechten in het vrije verkeer van werknemers (COM (2013) 236)
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 mei 2013 inzake de kabinetsplannen ten aanzien van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en de Tegemoetkoming arbeidsongeschikten (AO-tegemoetkoming) ingevolge de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) (Kamerstuk 31 706, nr. 58);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 mei 2013 over de kabinetsinzet inzake de versterking van de sociale dimensie van de EMU (Kamerstuk 21 501-31, nr. 311);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2013 met de geannoteerde agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 20 juni 2013 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 313).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Van der Burg
Griffier: Post
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Kerstens, Schut-Welkzijn, Ulenbelt en Van Weyenberg,
en minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Aanvang 15.00 uur
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid van 20 juni aanstaande. Ik heet welkom de minister en de staatssecretaris en hun staf, de Kamerleden en de mensen die dit debat volgen. De spreektijd bedraagt drie minuten per fractie.
De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ook namens mij een hartelijk welkom aan iedereen. Gelet op de tijd zal ik niet ingaan op alle zeven agendapunten, maar zal ik er een aantal uitpikken. Het eerste onderwerp waarop ik uiteraard inga, is grensoverschrijdende arbeid. De minister weet dat dit onderwerp zich mag verheugen in mijn warme belangstelling. Ik ben er ook blij mee dat het de volle aandacht van de minister heeft. Tijdens een recent bezoek van Eurocommissaris Andor heeft de minister, zoals we in de krant konden lezen, veel aandacht besteed aan de keerzijde van het vrij verkeer van werknemers. Hij gaf aan in Europees verband stevig te willen inzetten op de aanpak van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing.
Wat zijn de concrete plannen van de minister op het Europese vlak? Is hij bijvoorbeeld bereid, de kern van het in april verschenen actieplan te exporteren naar de rest van Europa? In dat plan staat de aanpak van de malafide bemiddelingsbranche en van de als paddenstoelen uit de grond schietende schijnconstructies. Daarnaast staat erin dat niet alleen wordt aangepakt wat onwettig is, maar ook wat onwenselijk is. Is de minister bereid, eventueel best practices uit andere landen over te nemen, zoals het onlangs aangepaste Limosa-systeem, waarmee in België in de bouw registratie van buitenlandse collega’s plaatsvindt voordat zij ergens aan de slag gaan?
Heeft de minister de indruk dat de Eurocommissaris, die niet alleen de minister, maar ook de vaste Kamercommissie recentelijk gesproken heeft, doordrongen is van de ernst van de misstanden? Mijns inziens bekeek hij enkele zaken door een roze bril. Wat doet het laten voortbestaan van die misstanden met het draagvlak onder Europa? Zou de minister ons een inkijkje willen geven in de verhoudingen in Europa als het gaat om het echt serieus aanpakken van de problemen? Als het Europees toch allemaal wat minder wil vlotten dan de minister hoopt en ik nodig vind, is hij dan bereid om met de Kamer te bekijken welke aanvullende nationale dan wel bilaterale maatregelen getroffen kunnen worden?
Bij de stukken troffen we de concepttekst van de nieuwe richtlijn aan. De richtlijn is erop gericht om de uitoefening van de in de context van vrij verkeer van werknemers aan die werknemers gerichte rechten te vergemakkelijken, onder meer door vakbonden het recht te geven namens buitenlandse collega’s op te treden. Ik heb daar in mijn vorige baan veel voor gepleit. Ik ben blij dat dit nu in de richtlijn staat. Hoe kijkt de minister aan tegen de richtlijn? Ziet hij mogelijkheden om deze nog iets aan te scherpen? Ik ga er voetstoots van uit dat als de richtlijn wordt ingevoerd, het Nederlandse kabinet op dat moment wetgeving heeft klaarliggen om die in Nederland te implementeren.
Gelet op de tijd ga ik nog even kort in op het onderwerp jeugdwerkloosheid. Dit is een belangrijk onderwerp tijdens de komende besprekingen van de Raad. Kan de minister iets zeggen over de voortgang op dit punt? Wat vindt hij van het onlangs gepresenteerde Frans-Duitse plan, dat ook onder meer hierover gaat? Wat vindt hij van het eerder deze week door sociale partners op Europees vlak, waaronder ETUC en BUSINESSEUROPE, gepresenteerde Framework of Actions on Youth Employment? Denkt de minister dat er in Europa mogelijkheden zijn om door een al dan niet tijdelijke herschikking van middelen toch wat meer geld richting de bestrijding van jeugdwerkloosheid te krijgen?
De heer Van Weyenberg (D66): Ik hoor warme woorden van de heer Kerstens over de Europese aanpak van de jeugdwerkloosheid. De aanbeveling in het jeugdpact, de jeugdgarantie, is dat we elke werkloze jongere, zeker de nieuwe werklozen, een aanbod doen van scholing of werkervaring. De heer Kerstens spreekt warme woorden over de aanpak en het Europese geld, maar is hij met mij van mening dat we natuurlijk ook in Nederland daaraan ten volle uitvoering moeten geven en dat we jongeren die nu van school komen en niet aan de slag kunnen komen, na vier maanden niet thuis achter de geraniums aan hun lot moeten overlaten?
De heer Kerstens (PvdA): Ik denk dat het hem niet vreemd voorkomt als ik de heer Van Weyenberg als eerste deel van mijn antwoord wijs op een aantal zaken die het afgelopen halfjaar sinds het aantreden van het nieuwe kabinet vanuit mijn fractie zijn voortgekomen rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid. Ik wijs op onder meer de motie-Hamer, op de aanzet tot het sociaal akkoord en op de 50 miljoen die specifiek ter bestrijding van jeugdwerkloosheid is uitgetrokken. De minister heeft de noodzaak aangegeven om in alle sectorplannen die nu gaan komen om uiteindelijk de 600 miljoen euro goed te besteden, aandacht te besteden aan jongeren. Er is een hele range aan maatregelen. Deels hebben we daarop aangedrongen. Voor zover we er niet op hebben aangedrongen en het toch gebeurd is, zijn we er erg blij mee. We hebben toevallig vanochtend gehoord dat de European Youth Guarantee een aanbeveling is aan landen. Nederland maakt daar werk van. Ik heb vorige week in een ander algemeen overleg aan de staatssecretaris gevraagd om voor voornamelijk de jongeren die zich melden bij de gemeente voor een bijstandsuitkering en die vaak zonder diploma van school zijn gekomen, te onderzoeken waar zij na de wachtperiode van vier weken blijven om te voorkomen dat zij uit beeld raken. Ik ben zeer met de heer Van Weyenberg van mening dat we er alles aan moeten doen wat in ons vermogen ligt om te voorkomen dat die jongeren al achter de geraniums komen te zitten. Ik ben ervan overtuigd dat de hele reeks aan maatregelen – een aantal daarvan heb ik zo-even de revue laten passeren – daar zijn steentje aan zal bijdragen.
De heer Van Weyenberg (D66): Dat was geen antwoord op mijn vraag. De fractie van de heer Kerstens heeft tegen mijn motie gestemd om te zorgen dat er weer een leerwerkaanbod komt voor werkloze jongeren na vier maanden en tegen mijn motie om 100 van de 300 miljoen euro te oormerken voor jongeren. Maar goed, dat zijn feiten ter relativering van de introductie van de heer Kerstens van net. Mijn vraag blijft: vindt hij dat elke jongere die vier maanden thuis zit een aanbod van de gemeente moet krijgen?
De heer Kerstens (PvdA): Ik ga eerst even in op de eerste rectificatie van de heer Van Weyenberg. Ik heb zomaar het vermoeden dat we met de inmiddels geoormerkte 50 miljoen en de opdracht aan sociale partners en sectoren om in hun sectorplannen aandacht te besteden aan jongeren – het gaat in totaal om 600 miljoen; dat bedrag zal niet helemaal ten goede van jongeren komen omdat andere mensen het ook erg lastig hebben op de arbeidsmarkt – weleens hoger kunnen uitkomen dan de 100 miljoen waar de heer Van Weyenberg om heeft gevraagd. Ik zie bij gemeenten al allerlei initiatieven, zoals het initiatief van de gemeenten Rotterdam en Amsterdam dat deze week in het nieuws is gekomen. Ik denk ook aan de vouchers die door een aantal gemeenten in het Brabantse – dit breidt zich als een olievlek uit – worden gegeven aan werkgevers om jongeren aan de slag te krijgen. Ik zie eigenlijk op alle mogelijke manieren al heel veel inspanningen om te voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen.
De heer Ulenbelt (SP): De heer Kerstens spreekt met geen woord over de korting op de koopkrachtcompensatie voor ouderen. Ik heb de indruk dat de staatssecretaris daar speciaal voor gekomen is. Betekent het feit dat de Partij van de Arbeid er niks over zegt dat zij dit steunt?
De heer Kerstens (PvdA): Ik heb zojuist even een selectie moeten maken, omdat het mij rauw op mijn dak viel dat we maar drie minuten spreektijd hebben in eerste termijn. Ik heb mij gericht op een aantal andere aspecten. De heer Ulenbelt weet dat de Partij van de Arbeid ten tijde van de inwerkingtreding van de regelingen waar het hier om gaat, gewezen heeft op de risico’s die Nederland mogelijkerwijs loopt als het gaat om onverenigbaarheid met Europese regelgeving. Die vrees is uitgekomen. Onder het motto «beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald» is mijn fractie blij met het besluit dat het kabinet onlangs heeft genomen om dat recht te trekken. We hebben kennisgenomen van het alternatieve voorstel van het kabinet, waarbij de pijn over meer mensen wordt verspreid. Alles tegen elkaar afwegende, de hoogte van de korting en het moment waarop die wordt ingevoerd, kan mijn fractie dat besluit billijken. Maar natuurlijk zou het mooier zijn geweest als we een aantal jaren geleden dit pad niet op die manier waren ingeslagen. Mijn fractie vindt wel dat het kabinet in voorkomende gevallen extra zou moeten checken of er risico’s zijn op onverenigbaarheid met Europese regelgeving. Voorkomen is immers altijd beter dan genezen.
De heer Ulenbelt (SP): De heer Kerstens heeft indertijd gewezen op die fout, maar het is dan toch idioot dat de ouderen daarvan de rekening betalen? Zou de Partij van de Arbeid mij steunen als we die rekening gewoon neerleggen bij degene die deze fout heeft gemaakt, namelijk minister Kamp, die doodgewoon alle adviezen van onder meer de Raad van State heeft genegeerd? Deze minister helpen we dan ook een beetje.
De heer Kerstens (PvdA): Of de staatssecretaris en de minister zich daar ontzettend mee geholpen voelen, moet u ze straks zelf vragen. Het is een interessante gedachte waar ik zelf nog niet op was gekomen. De juridische kosten zullen bij wijze van spreken twee keer zo hoog zijn als wat het nu heeft opgeleverd, zonder dat het resultaat duidelijk is. Ik denk dat de maatregelen die het kabinet nu genomen heeft, in relatie tot allerlei andere varianten waar nadelen aan kleven, toch te verkiezen zijn boven andere maatregelen, waarbij ik de eerste zal zijn die toegeeft dat dit niet de ideale maatregelen zijn.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik zal ook niet alle punten langslopen. Ik begin met de MKOB. 300 miljoen euro is ten onrechte niet uitgekeerd aan AOW’ers in het buitenland die daar achteraf gewoon recht op hadden. De juridische adviezen zijn in de wind geslagen. Mensen hebben daardoor onterecht lange tijd geen uitkering gekregen. Dat het kabinet ter halve keert na een eerdere dwaling lijkt mij verstandig. Juridisch gezien was er absoluut geen andere weg. Het blijft jammer dat de toenmalige coalitie de motie-Koşer Kaya (32 521, nr. 9) niet heeft gesteund, waarin staat: «constaterende dat de Raad van State stelt dat het bereiken van de beoogde budgettaire besparing voor de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) twijfelachtig is; verzoekt de regering op dit risico te anticiperen door een budget voor deze tegenvaller te reserveren». Ik begrijp in die zin het ongemak van collega Ulenbelt. Dit dwingt ons tot allerlei noodgrepen om het budgettair op te vangen. Dat is hoogst ongelukkig. Wat is de stand van zaken rondom mensen die ten onrechte de MKOB niet hebben gekregen? Hoe staat het met het herstellen van die omissie? Ik vind het goed dat het kabinet de maatregel heeft teruggedraaid. Welke waarborgen heeft het kabinet geregeld om herhaling van dit fiasco in de toekomst te voorkomen?
We hebben landenspecifieke aanbevelingen gekregen van de Europese Commissie. Daarover komt een apart debat, dus dit overleg is niet de juiste plek om het in de breedte daarover te hebben. Maar één aanbeveling wil ik eruit lichten: het versneld afbouwen van de aanrechtsubsidie. Die maatregel is goed voor de arbeidsparticipatie. Ik heb deze subsidie weleens «de enige lastenverzwaring die goed is voor de economie» genoemd. Het kabinet wil er echter niet aan. Dat is buitengewoon jammer, zeker in deze budgettair ingewikkelde tijden. Ik stel toch nog een keer de vraag aan het kabinet waarom die reactie zo afhoudend is.
Ik kom te spreken over de jeugdwerkloosheid. Ik heb de stellige indruk dat wij een minimalistische invulling geven aan de oproep van Europa over de jeugdgarantie. Ik herhaal mijn eerdere lijn. Geef elke nieuwe werkloze jongere die van goede wil is en goed zijn best doet na vier of zes maanden – je kunt erover van mening verschillen welke periode wijs is – een stage, een werkaanbod of een opleidingskans om te zorgen dat hij niet thuis achter de geraniums zit. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd een onderzoek te willen doen naar hoeveel jongeren er op dit moment langer dan vier maanden in de bijstand zitten zonder dat zij een aanbod van de gemeente krijgen. Ik wacht het af. Het is helder waarnaar ik streef. Ik vraag mij af of de minister in staat is om te melden wat de herinvoering van het leerwerkaanbod, of zelfs -recht, kost.
We hebben een mooie brief over een sociaal Europa ontvangen in reactie op een motie die mede werd ingediend door mijn fractievoorzitter. Het is belangrijk dat de sociale dimensie meer aandacht krijgt. Er vielen mij drie dingen op. Ten eerste. Ik lees heel veel over benchmarking en best practices, maar op welke plaatsen moet Europa zelf aan de slag volgens het kabinet? Ik heb weleens een soort Europese arbeidsinspectiedienst gesuggereerd. Waar is volgens het kabinet meer actie op Europees niveau noodzakelijk? Ten tweede. Het element aan het werk gaan, zorgen voor een hervorming van de verzorgingsstaat en het laten lonen van werk ontbreekt enigszins in de sociale dimensie. Ik hoop dat dit is omdat dit element al aandacht krijgt in het bestaande beleid. Ik krijg graag een bevestiging dat werk nog altijd het meest krachtige sociale beleid is. Ten derde. Over het Europees minimumloon heb ik de collega van de Partij van de Arbeid niets horen zeggen, terwijl nota bene zijn fractievoorzitter en zijn collega Servaes hartstochtelijke pleidooien daarover hebben gehouden. De minister vindt dat geen goed idee. Ik betreur het dat de heer Kerstens daarop niet is ingegaan.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. «Ik voel me uitgebuit, als een slaaf». Dat kopte vandaag het AD op zijn Haagse pagina. Dat ging over een 53-jarige straatveger die drie jaar geleden zijn werk is verloren, in de bijstand zit en nu gedwongen wordt om straten te vegen voor zijn uitkering. De minister heeft van de week in Trouw interessante uitspraken gedaan over wegwerparbeid, menselijke waardigheid en nog een aantal zaken. Mijn vraag aan de staatssecretaris en de minister is: is wat met deze straatveger in Den Haag gebeurt menselijke waardigheid? Ik denk dat de minister het met mij eens is dat dit niet kan. Vandaag debatteert de raad in Den Haag erover. Zou de minister willen zeggen dat dit niet kan in dit land en dat dit echt geen menselijke waardigheid is? Dit is een voorbeeld; er zijn er meer van.
Ik ga van Den Haag naar Europa. In Europa staan werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting op recordhoogte. Is dit niet het bewijs dat het neoliberale Europaproject failliet is? De oorzaken van de crisis moeten we toch daar zoeken? Er zijn honderden miljarden naar de banken gegaan. Nu trekt Europa 6 miljard uit voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Dat is dan een topprioriteit. Hoe ziet het speerpunt van die 6 miljard eruit? Kan de minister mij voorrekenen hoeveel centen je per jongere te besteden hebt als je die 6 miljard deelt door het aantal werkloze jongeren in Europa?
Werkloosheid bestrijd je met verhoging van de koopkracht. Het beste bericht van de afgelopen week is dat de werkgevers in Nederland zich achter de SP hebben geschaard door te zeggen dat we moeten kappen met die 3%. Wordt dat, breken met deze bezuinigingspolitiek en het voorstellen van een politiek van gerichte investeringen, de boodschap van de minister tijdens de Raad?
Over de handhaving van de Dienstenrichtlijn wordt gezegd dat een deel van de landen zo min mogelijk bescherming wil. Ik ben benieuwd welke landen dat zijn. Er wordt gezegd dat een deel van de landen maximale bescherming wil. Ik ben benieuwd welke landen dat zijn. Ik lees dat de minister een balans voorstelt. Ik ben heel benieuwd hoe die balans eruit zal zien. Blijft de minister pleiten voor een ketenaansprakelijkheid, ook binnen Europa, zodat we de laatste bedrijven ook zouden kunnen pakken?
Vandaag werd bekend dat vijf uitzendbureaus in de Eemsmond – de minister is daar geweest; hij kent daar wellicht de weg tegenwoordig een beetje – door de cao-politie op de vingers zijn getikt vanwege het niet naleven van de cao. Zou de minister in Europa kunnen voorstellen dat bedrijven die buitenlanders hiernaartoe halen of buitenlandse bedrijven die uitgebuit hebben voortaan gestopt worden bij de grens? Ze moeten gewoon worden tegengehouden, niet worden toegelaten. Deelt de minister de mening dat dit een heel mooi signaal zou zijn?
Er komt een fonds voor voedselbanken in Europa. Nederland wijst dat af; ik kan mij daar iets bij voorstellen. De enige bank die in Nederland groeit, is de voedselbank. Voedselbanken hebben het hartstikke moeilijk als het gaat om hun doel. Ze hebben heel veel klanten, maar weinig te geven. Is de regering bereid om de voedselbanken te helpen?
Tot slot. Is de staatssecretaris bereid om de korting van 2,5% op de koopkrachtondersteuning voor ouderen toch te compenseren?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Voorzitter. Er staan veel brieven op de agenda. Vele brieven overlappen elkaar ook. Het is de VVD-fractie soms niet duidelijk wat de inzet van het kabinet zal zijn in sommige dossiers. Daarover heb ik enkele vragen.
In de brief van de minister van 24 mei jongstleden inzake de inzet van het kabinet ter versterking van een sociale dimensie van de EU staat dat er in Europa gestreefd moet worden naar eerlijke beloning, waardoor werknemers een fatsoenlijk leven kunnen lijden en dat het niet de bedoeling is dat het vrij verkeer van personen in de EU leidt tot nadelige sociale gevolgen voor migrerende werknemers of hun collega’s in het werkland. Twee pagina’s later stelt het kabinet echter dat loonvorming op nationaal niveau moet plaatsvinden en dat de meerwaarde van Europa gelegen is in het delen van best practices. Dit is niet helemaal in evenwicht met elkaar. De VVD-fractie vraagt zich dan ook af wat de inzet van het kabinet is. Zij is van mening dat sociale zekerheid primair toebehoort aan de individuele lidstaten zelf. Het loonniveau en de uitkeringen zijn afgestemd op de lokale levensstandaard en de vraag naar arbeid staat in verhouding tot de hoogte van de belastingen. Een Europese bodem voor het minimumloon doet nu juist af aan het goed functioneren van de interne markt. Als arbeid echt mobiel is binnen de Europese Unie, zullen werknemers daar naartoe trekken waar de lonen hoger zijn. Als de lonen te laag zijn, zullen er tekorten komen aan lokaal personeel, waarna de lonen weer stijgen. Deze dynamiek maakt nu juist dat Europese lidstaten elkaar versterken en buiten de EU beter kunnen concurreren. Zo zouden we ook geen mensen van buiten de EU hoeven aantrekken.
De VVD-fractie steunt dat de Europese informatievoorziening in het EURES-programma de vacatures meer inzichtelijk moet maken zodat duidelijk wordt waar de banen zijn en vraag en aanbod elkaar beter kunnen vinden. Wat in de inzet van het kabinet ten aanzien van het Europees loonbeleid achterwege blijft, is dat er ook bedrijven moeten zijn die dit hogere minimumloon moeten betalen. Je zou toch verwachten dat in tijden van aanhoudende recessie in Europa werk boven inkomen gaat.
Zo kom ik op het volgende punt: het bestrijden van de jeugdwerkloosheid gecoördineerd vanuit de EU.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb nu anderhalve minuut naar het betoog van mevrouw Schut geluisterd, maar mij is het volgende nog niet helemaal duidelijk. Is zij het niet eens met de lijn van het kabinet of vindt zij het een goede brief? Ik krijg de indruk dat de brief op een aantal vlakken absoluut niet haar standpunt vertegenwoordigt, maar ik heb dat misschien verkeerd begrepen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Wat erin staat, is onduidelijk. Er staan verschillende signalen in. Enerzijds gaat het om beleid en regie vanuit Europa en anderzijds gaat het om houden van het beleid bij de lidstaten zelf. Als dat laatste het geval is, steunen wij volledig de lijn van het kabinet.
De heer Van Weyenberg (D66): U noemde net een aantal punten waarop u de brief tegenstrijdig vindt en die u mist. Stuurt u het kabinet terug naar de tekentafel?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Ik hoop gewoon in dit algemeen overleg duidelijkheid te krijgen over de inzet van het kabinet.
Ik kom te spreken over het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. De minister haalt de motie-Servaes c.s. van 7 maart jongstleden aan, die gaat over het versterken van de sociale dimensie van de EU. In de Nederlandse opstelling inzake de aanpak van de jeugdwerkloosheid wordt echter achterwege gelaten dat de motie-Servaes (21 501-20, nr. 791) van 21 mei jongstleden, waarin wordt opgeroepen om prioriteit te geven aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid in de EU, in deze Kamer is verworpen. Hoe gaat het kabinet om met de stellingname van de Kamer? Spreekt het zich uit tegen de aanbeveling van de Europese Commissie?
In de vorige Europese Raad benadrukte minister Asscher het belang van de eigen verantwoordelijkheid van jongeren. De VVD-fractie steunt de minister hierin. Zij is tegen een Europese aanpak van de jeugdwerkloosheid; dat moge duidelijk zijn. We steunen het beleid om jeugdwerkloosheid te voorkomen door het tegengaan van voortijdige schooluitval en het bevorderen van school-naar-werk- en werk-naar-werktrajecten. We zijn echter tegen een leergarantie voor iedereen onder de 23 jaar, omdat die de verantwoordelijkheid weghaalt waar die primair thuishoort: bij de jongeren zelf.
We hebben gehoord dat aanstaande vrijdag bij de permanente vertegenwoordigers het voorstel voorligt om de pensioenen mee te nemen bij de grensoverschrijdende arbeid. De VVD-fractie vindt het positief dat hierover overeenstemming is bereikt.
Tot slot. De VVD-fractie vindt het positief dat de Europese Commissie Nederland aanmoedigt om vooral door te gaan met de hervormingen van de arbeidsmarkt.
De heer Ulenbelt (SP): De Partij van de Arbeid is voor een minimumloon in Europa, afhankelijk van het niveau in het land. Mijn fractie is dat ook. Is de VVD ervoor of ertegen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Volgens mij heb ik heel duidelijk uitgesproken dat wij tegen een bodem zijn en sowieso tegen sociale zekerheid die vanuit Europa wordt georganiseerd, dus ook tegen een Europees minimumloon. Het leggen van een bodem in het loon benadeelt het vrij verkeer van werknemers. Als het vrij verkeer goed functioneert, zullen de lonen uit zichzelf naar elkaar toe groeien. Daar zijn we voor.
De heer Ulenbelt (SP): Maar als Duitsland en Frankrijk nu een voorstel doen voor een minimumloon afhankelijk van het niveau in een land, zegt de VVD dan tegen de minister dat hij dat niet mag steunen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Wij zijn gewoon niet voor het bepalen van loonniveaus door de Europese Unie omdat we vinden dat het niveau van het loon afhankelijk is van de koopkracht en het belastingniveau van het land zelf. Je kunt dat niet vanuit Europa opleggen. Dat is duidelijk.
De heer Van Weyenberg (D66): Mevrouw Schut heeft het helemaal niet over de MKOB gehad. Ik had gehoopt dat zij hier enigszins boete zou doen, dat zij zou zeggen: wij hebben ons vergist. Dat heb ik ook weleens, dus dat vind ik helemaal niet gek. Ik had gehoopt dat ze sorry zou zeggen, in het bijzonder tegen de mensen die dat geld onterecht niet hebben gekregen. Ik had eveneens gehoopt dat zij zou zeggen dat het achteraf heel jammer is dat we daar geen potje voor hebben gemaakt. Is zij bereid om alsnog hier in deze openbare vergadering namens de VVD te zeggen: sorry, volgende keer zullen we beter naar het Europees recht kijken voordat we beslissingen nemen die we na twee jaar weer moeten terugdraaien?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Ik had dat nog in mijn spreektekst staan, maar ik kwam er niet aan toe. Duidelijk is dat deze maatregel met heel goede bedoelingen is ingevoerd door het vorige kabinet om oudere belastingplichtigen die 90% belasting betalen in Nederland te compenseren voor achteruitgang in hun inkomen. Het is ook altijd bedoeld geweest voor alleen Nederlandse belastingplichtigen. Er is nog geen Europeesrechtelijke uitspraak, maar het kabinet anticipeert daarop door nu al maatregelen te treffen. Daarvan vraag ik mij af of het noodzakelijk is. Het is jammer dat iedereen nu in koopkracht achteruitgaat. Onze partij vindt echter dat je tegenvallers moet dekken. De voorstellen die daarover zijn gedaan door het kabinet, steunen we. Ik benadruk dat dit niet wegneemt dat de maatregel door het vorige kabinet met alle goede bedoelingen in de fiscale sfeer is genomen.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik raad mevrouw Schut toch echt aan om de geschiedenis er nog eens bij te pakken, want volgens mij regende het in de voorbereiding al waarschuwingen. Juist die inperking zou juridisch geen stand houden. Ik vind het jammer dat zij nu niet wil zeggen dat de VVD zich heeft vergist. Dat zou haar sieren. Ik hoorde haar eigenlijk heel wat anders zeggen, namelijk dat zij niet begrijpt waarom het kabinet niet op basis van nationale juridische uitspraken eieren voor zijn geld kiest. Vindt zij dus eigenlijk dat het kabinet te vroeg deze zaak loslaat om zich aan de internationale regels te houden? Had het wat haar betreft nog een tijdje moeten doorgaan totdat ook de Europese rechter zich hier negatief over zou hebben uitgesproken? Is dat haar oproep van vandaag?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Ik heb begrepen dat de Haarlemse rechtbank zich heeft uitgesproken en al een voorbehoud heeft gemaakt bij de Europese rechtbank. Ik weet niet precies hoe die procedures lopen, maar zo heb ik het ongeveer gelezen in de brief. De staatssecretaris denkt dat de schade groter wordt als we hier langer mee wachten. Daarom wil zij het zo snel mogelijk repareren. Dat steun ik. Ik heb dit beleid niet gemaakt, maar ik benadruk wel dat het altijd bedoeld is geweest om belastingplichtigen te compenseren. Die compensatie hadden we in de vorige periode waarschijnlijk helemaal niet aan iedereen kunnen bieden als we die volledig aan iedereen hadden moeten besteden. Ik steun de reparatie nu. Ik vind het jammer dat het moet en dat het niet in de fiscale sfeer is gebeurd, maar we kunnen beter nu maatregelen nemen dan nog een paar jaar wachten.
De voorzitter: We zijn aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De bewindslieden hebben behoefte aan een korte schorsing.
De vergadering wordt van 15.32 uur tot 15.42 uur geschorst.
Minister Asscher: Voorzitter. De staatssecretaris zal straks ingaan op de vragen over de MKOB en het fonds voor de minst bedeelden. Ik zal de andere onderwerpen voor mijn rekening nemen. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng op deze zeer uitgebreide Europese agenda. Volgende week gaan we de Raad in met een goedgevuld bord.
De heer Kerstens vroeg naar concrete plannen, ook op Europees vlak, rond het in goede banen leiden van de arbeidsmigratie. Het is allereerst belangrijk om een gedeelde opvatting te bereiken hierover. Hij heeft kunnen zien dat ik daarmee bezig ben. Ik praat daarover met andere landen, vorige week met de Engelsen en verder eigenlijk met alle landen waarvan ik collega’s tref. Dat was ook de reden om Commissaris Andor rond te leiden bij een aantal bedrijven in de haven. Als er geen gedeelde opvatting en gedeelde probleemanalyse is, is de kans dat je maatregelen kunt nemen bijzonder klein. Dat vergt dus echt wat werk. Als tweede scherpen we intussen het nationale beleid aan. Het plan rond de schijnconstructies als gevolg van de motie-Azmani/Kerstens is in de Kamer heel goed ontvangen. We zijn hard bezig om dat uit te werken. Als derde maken we bilaterale afspraken met een aantal landen over informatie-uitwisseling, inspectie en handhaving. Denk dan aan Roemenië, Bulgarije en Polen. Ik hoop ook tijdens de Raad die afspraken weer concreet te kunnen maken. Als vierde zijn we ook zeer bereid om te leren van goede ervaringen uit andere landen. We zijn nu bijvoorbeeld aan het onderzoeken hoe andere landen omgaan met de komst van de Roemenen en de Bulgaren. In een aantal andere landen speelde dat namelijk al eerder. Zo kunnen we zien welke mogelijkheden Nederland op dit moment nog niet benut en die we wel zouden kunnen gebruiken om ervoor te zorgen dat het vrij verkeer van personen niet allerlei nadelige gevolgen heeft. Ik heb daar de afgelopen weken weer een aantal heel treffende voorbeelden van gezien.
De heer Kerstens vroeg hoe ik aankijk tegen de richtlijn rond EU-werknemers. Wij zijn positief daarover. Nederland lijkt al in belangrijke mate te voldoen aan de eisen van de conceptrichtlijn. We zullen hier en daar inzetten op helderdere formuleringen en aanscherping. We hebben trouwens nog een apart AO op 27 juni over het parlementair behandelvoorbehoud. Dan kunnen we er nog uitgebreider over spreken.
De heer Kerstens vroeg nog naar de opvatting over de bepaling aangaande grensoverschrijdend vakbondswerk. Dat lijkt mij een goede zaak. Om vast een voorschot te nemen op de minimumloondiscussie: je ziet dat er bijvoorbeeld in Duitsland nog geen minimumloon is en dat dit kan leiden tot heel ingewikkelde verschillen vlak over de grens in de vleesindustrie. Dan kan het van belang zijn dat je zaken grensoverschrijdend kunt organiseren.
De heer Kerstens vroeg hoe het kabinet aankijkt tegen de Frans-Duitse plannen rond de jeugdwerkloosheid, met name het onderdeel om dat uit het MFK naar voren te halen. Wij zijn voorstander van deze frontloading, zoals dat technisch heet. De problemen zijn op dit moment zeer groot; met name in Zuid-Europa zijn de percentages ongekend hoog. Dan is het belangrijk om geld dat toch al beschikbaar gesteld is, ook zo snel mogelijk te gebruiken. Het is wel belangrijk om te zorgen dat het gaat om het verschuiven van middelen en dat niet de Europese begroting zelf weer groter wordt, want daar verzet Nederland zich tegen.
Ik ben ook positief over de voorstellen die de heer Kerstens aanhaalt van de Europese sociale partners en hun Framework of Actions on Youth Employment. Het is natuurlijk goed dat ook op Europees niveau werkgevers- en werknemersorganisaties zich de huidige situatie aantrekken. Het is een buitengewoon recent akkoord. Ik ben op nationaal niveau een groot voorstander van samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Ik vind dat dus ook positief op Europees niveau. Het gaat in dat plan om de noodzaak voor verbetering van onderwijs en betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Dat is ook het pleidooi dat ik eerder al in de Europese Raad heb gehouden. Met een structurele aanpak van de jeugdwerkloosheid kan veel onheil voorkomen worden. Hetzelfde geldt voor het vergemakkelijken van de transitie van onderwijs naar arbeidsmarkt. Ook hebben ze het over het creëren van meer banen en het stimuleren van ondernemerschap. Dat zijn allemaal punten waar wij positief tegenover staan. Ik heb het document nog niet grondig kunnen analyseren, mijn mensen ook niet, maar die prioriteiten zijn natuurlijk prima. Het is wel belangrijk dat er meer focus komt. Er is nu zo’n ongekende hoeveelheid voorstellen en maatregelen dat we ervoor moeten oppassen dat die niet aan betekenis verliest. Ik zie het op dit moment dus als een groslijst van mogelijke maatregelen die ook ter inspiratie kan dienen van overheden en sociale partners bij de vormgeving van het beleid rond jeugdwerkloosheid. Dat kan ook gelden voor de gemeenten.
In het Frans-Duitse initiatief wordt erg goed gekeken naar de doelstellingen van de jeugdgarantie, leer-werktrajecten en stages. Er wordt bekeken hoe die 6 miljard in de eerstkomende twee jaar kan worden uitgegeven. Daarnaast wordt expliciet genoemd dat er meer ESF-gelden gebruikt kunnen worden voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Daar zal ik straks in reactie op de heer Ulenbelt nog iets over zeggen. Daaruit blijkt ook dat het in totaal over veel meer dan 6 miljard gaat. Onderdeel van het plan is dat het mkb makkelijker aan financiering moet kunnen komen dan nu het geval is. Daarin ziet men een rol voor de Europese Investeringsbank (EIB). Ook zou er meer samenwerking en coördinatie moeten komen tussen de public employment services, de Europese UWV’s. Ik geloof zeer in een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. We zijn daar nu mee bezig als onderdeel van onze eigen aanpak van de jeugdwerkloosheid. Het is goed dat de extra middelen binnen de begroting zelf gevonden worden, dus dat er wordt geherprioriteerd. Ik verwelkom het idee om te bekijken hoe je de Europese Investeringsbank daar op een goede manier bij zou kunnen benutten. Dat moet wel goed bekeken worden, want ook daar bestaat geen gratis geld. Ik mis een beetje de structurele hervormingen van de arbeidsmarkt, zeg ik alvast in de richting van mevrouw Schut. Het is natuurlijk cruciaal dat de kansen op werk zelf ook vergroot worden en dat een modernere arbeidsmarkt in een aantal landen waar de jeugdwerkloosheid nu heel hoog is, een voorwaarde is om ook op lange termijn de algehele werkloosheid, maar zeker ook de jeugdwerkloosheid omlaag te brengen. Dat is ook iets waar ik aandacht voor vraag.
De heer Van Weyenberg vroeg mij naar de aanbevelingen rond de zogeheten aanrechtsubsidie, de overdraagbaarheid van de dubbele heffingskorting. Ik begrijp op zichzelf waar die aanbeveling vandaan komt. Anders dan sommigen ben ik een voorstander van het afbouwen van die dubbele heffingskorting. Het is echter wel zo dat in 2009 wettelijk is vastgelegd dat dit in een periode van vijftien jaar geleidelijk gebeurt. Er is ook belang bij een betrouwbaar en voorspelbaar inkomensbeleid zodat de inkomenspositie van gezinnen met een eenverdiener juist in het kader van de huidige oplopende werkloosheid niet nog veel drastischer wordt aangetast. Ik vind het dus goed verdedigbaar dat je zegt: we doen dat al, maar via een geleidelijk pad. Dat is in deze tijd toch ook een waarde.
De heer Van Weyenberg vroeg ook hoe wij de jeugdgarantie waar gaan maken. Ik ben blij dat hij verwijst naar de toezegging die ik heb gedaan om te onderzoeken hoeveel jongeren daadwerkelijk langer dan vier maanden niets te horen krijgen van hun gemeente. Ik kies er namelijk samen met de staatssecretaris voor om de gemeenten de vrijheid te geven in de manier waarop zij jongeren een aanbod doen. Dat past in het Nederlandse systeem waarbij die bevoegdheid gedecentraliseerd is. Wettelijk zijn gemeenten verplicht om in actie te komen. Ik zou het jammer vinden als de indruk gewekt zou worden dat wij de jeugdgarantie niet waarmaken. Ook al leggen we geen garantie op de termijn van vier maanden op nationaal niveau, alles wordt ingezet en uit de kast gehaald om ervoor te zorgen dat jongeren wel degelijk snel naar werk of een stageplek gebracht worden. We hebben daar extra geld voor uitgetrokken. Er is geld in de sectorplannen dat ook ten goede moet komen van jongeren. Er wordt geïnvesteerd in het middelbaar beroepsonderwijs. De garantie zelf is een aanbeveling, geen wet die voorschrijft dat alle landen het op die manier zouden moeten inrichten. Dat zou ook niet verstandig zijn. De landen hebben namelijk verschillende omstandigheden waarbij de beste aanpak ook van land tot land kan verschillen. Ik weet dus ook niet wat de kosten zouden zijn, want dat hangt ook af van de vraag in hoeveel gevallen het nu niet gebeurt. Zodra ik daar meer over kan zeggen, laat ik dat weten.
Ik dank D66 voor de aardige woorden over de brief over de sociale dimensie. Ik zou graag de eventuele onhelderheid over de inzet van het kabinet wegnemen. Een onhelderheid die bij D66 leek te bestaan, had te maken met het belang van het element werk. Op pagina 4 van de brief staat dat Europawijd gestreefd moet worden naar grotere arbeidsmarktparticipatie van jongeren en ouderen, re-integratie van arbeidsongeschikten, het afhankelijk maken van de pensioenleeftijd van de leeftijdsverwachting en het bevorderen van duurzame inzetbaarheid. Dat zijn precies de elementen waarnaar in mijn ogen verwezen dient te worden. Een echt toekomstbestendige Europese arbeidsmarkt gaat ook van dat soort elementen uit. Die zorgt dat mensen op een goede manier, gezond, langdurig, met plezier en met de nadruk op duurzame inzetbaarheid en een leven lang leren aan het werk kunnen blijven. Wij laten niet na om daar ook in Europees verband op te wijzen.
De heer Van Weyenberg vroeg wat er dan wel moet gebeuren. Ik vind zelf dat je het versterken van de coördinatie niet te snel terzijde moet schuiven. Het versterken van het proces van coördinatie en het uitwisselen van praktijken met daarbij een sterkere rol voor de ministers van Sociale Zaken op Europees niveau, is denk ik juist een heel goede versterking van de sociale dimensie. Het is niet in het belang van Nederland om te streven naar harmonisatie van sociale wetgeving op Europees niveau. Het is ook niet goed als we dat hele sociale terrein laten liggen en als er alleen maar aandacht is voor andere aspecten. Het ligt zeer voor de hand om juist de coördinatie te versterken, die serieus te maken en het ongemakkelijk te maken als blijkt dat je te weinig onderneemt om een arbeidsmarktprobleem aan te pakken. Dat kan dan ook een rol krijgen bij de landenspecifieke aanbeveling.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Het versterken van de coördinatie van de minister op Europees niveau? Kan de minister een concreet voorbeeld noemen waar hij dat sterker zou willen laten zijn dan nu het geval is?
Minister Asscher: Ik kom daar straks op terug. Ik zal mevrouw Schut sowieso recht doen in haar vragen. Ik bouw mijn betoog op. Als zij daarin geen helderheid aantreft, dan zal ik die alsnog in tweede termijn trachten te bieden. Bij de afstemming van sociaal beleid kan ook ruimte zijn voor ex-antecoördinatie en van structurele hervormingen als de Europese Raad daarvoor zou kiezen, zoals vorig jaar is afgesproken. Dan wordt het alweer een stuk concreter en dwingender. Een ander voorbeeld van een concrete verbetering kan de betrokkenheid van sociale partners in de lidstaten zijn en het beter inbedden van het afstemmingsproces. Trojka’s die met programmalanden onderhandelen, moeten daar ook zorg voor dragen. Er leeft bij de sociale partners door heel Europa nu de zorg dat de rol van sociale partners lijkt te worden beperkt door het optreden van de trojka, terwijl ik denk dat er juist gewonnen kan worden in draagvlak en afstemming als je dat een duidelijke plek geeft.
Dan kom ik op de eerlijke beloning. Daaronder moet een loonniveau worden verstaan dat werknemers in verschillende landen in staat stelt een fatsoenlijk leven te leiden. Daarmee kun je ook voorkomen dat ze door het loonniveau in hun land welhaast gedwongen worden om te migreren. Ik ben iets minder optimistisch dan de VVD dat de markt er wel voor zal zorgen dat de lonen overal op een goed niveau komen. Nederland kent immers een veel hoger welvaartsniveau dan landen in het oosten van Europa. Ik heb nog geen pleidooi van de VVD gehoord om het minimumloon in Nederland af te schaffen, terwijl het betoog leek te impliceren dat de lonen in Bulgarije wat omhoog gaan en die bij ons wat omlaag. Volgens mij willen we dat niet. Het kabinet wil dat in ieder geval niet. Daarom zijn wij tegen bindende afspraken over een Europees minimumloon.
Loondumping kan worden bestreden door betere handhaving door middel van de Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn waarover we onderhandelen. In de overeenkomsten met landen die financiële steun ontvangen, kunnen ook afspraken worden gemaakt ter verbetering van het sociaaleconomisch beleid. Dat kan vorm krijgen door expertise vanuit de Commissie over die kwesties te betrekken in de onderhandelingen over de steunprogramma’s. Het is van belang om de Europese middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Met name het ESF moet wat dat betreft optimaal benut worden. Nederland is voorstander van het hebben van een minimumloon in ons land. Ik zou het andere landen echter ook van harte aanraden als bodem in de arbeidsmarkt en als bescherming van mensen die een zwakke positie hebben op de arbeidsmarkt en minder goed voor zichzelf op kunnen komen. We zijn echter tegen bindende Europese afspraken over een minimumloon. Het kan ook niet op basis van de huidige verdragen en het zou ook niet helpen. De afweging over de inrichting van het minimumloon kan het beste op nationaal niveau gemaakt worden. Voor een harde normering zijn de economische verschillen binnen Europa, nationaal en regionaal, te groot. Lidstaten moeten zelf een afweging kunnen maken tussen de hoogte van het minimumloon en de effecten daarvan op werkgelegenheid, arbeidsparticipatie en sociale cohesie. Daarom vinden wij dat het instellen van een minimumloon een nationale bevoegdheid moet blijven. Het is ook goed om te beseffen dat een aantal landen waarvan je het niet zou verwachten – denk aan Bulgarije – nu wel een minimumloon heeft, terwijl andere landen als Duitsland en Zweden die we niet meteen zien als landen waar veel mis is – wel in de vleesindustrie maar verder niet – en waar Europa zou moeten ingrijpen, dat niet hebben. Dat laat onverlet dat het belangrijk is dat wordt gegarandeerd dat in iedere lidstaat werknemers recht hebben op een billijke beloning, dan wel op een fatsoenlijke levensstandaard. Daar moeten lidstaten ook zorg voor dragen met inachtneming van de nationale overlegstelsels en arbeidsmarkten. Dan gaat het over een aanbeveling en dat is dus niet in strijd met het feit dat we tegen bindende afspraken over een minimumloon zijn. Dat zijn de twee passages in de brief waarnaar mevrouw Schut informeerde. Dat betekent ook dat je een goede implementatie kunt bevorderen, bijvoorbeeld door het inventariseren en expliciteren van best practices. Dat zou kunnen plaatsvinden in het kader van het Europees semester.
De heer Ulenbelt vroeg hoeveel geld er beschikbaar is voor het gigantische probleem van de jeugdwerkloosheid. Dat is dus niet alleen die 6 miljard. Ook in het ESF is tussen de 70 en 80 miljard beschikbaar. Er is afgesproken om de ruimte daarbinnen voor jeugdwerkloosheid maximaal te benutten. Wij zijn daar dus ook voorstander van. In juni vorig jaar is besloten tot het pact voor groei en banen ter waarde van 120 miljard waaronder potentieel 55 miljard aan herallocatie binnen de structuurfondsen in de richting van groeibanen en dus ook van jeugdwerkloosheid een optie is. Met andere woorden, binnen de bestaande mogelijkheden is er meer te doen dan alleen die 6 miljard. Overigens gaat het niet alleen om geld, maar ook om de structurele aanpassingen.
De heer Ulenbelt heeft gelezen over de voortgang in de onderhandelingen over de Handhavingsrichtlijn en vraagt hoe ik aankijk tegen de ketenaansprakelijkheid. Ik blijf daar hartstochtelijk voor pleiten. Ik vind het echt ongelooflijk belangrijk dat die er komt, hoe moeilijk dat ook is. Het bezoek aan de Eemshaven maakt die motivatie niet kleiner maar juist groter. Ik vind het een belangrijk onderdeel van een goede manier van omgaan met arbeidsmigratie dat er een dergelijke ketenaansprakelijkheid komt. Ik praat daar ook over met andere landen.
De heer Ulenbelt vroeg ook naar opvattingen over het Europees project en of ik in de Europese Raad ga pleiten tegen de 3%. Nee, Nederland is verdragspartner, ook in het Groei- en Stabiliteitspact. Ik heb de indruk dat hierover ook in de Kamer nog uitgebreid gedebatteerd gaat worden met de minister-president en de minister van Financiën. Ik richt me bij de Europese Raad op de onderwerpen die op de agenda staan: jeugdwerkloosheid, het versterken van de sociale dimensie en het bespreekbaar maken van de nadelige gevolgen van het vrije verkeer van personen. Ik denk dat dit in het belang is van Europese werknemers en zeker ook van Nederlandse werknemers.
Ik zal nog even iets explicieter reageren op de vraag van de VVD. Het is voor mij glashelder. Loonvorming is een nationale verantwoordelijkheid. Dat heb ik ook met die woorden in de brief opgenomen. Dat wil niet zeggen dat je niet in Europese context kunt bepleiten dat iedereen recht dient te hebben op een billijke beloning. Het is ook niet strijdig met het idee dat voor gelijke arbeid gelijke beloning dient te gelden. Dat is een belangrijk uitgangspunt. Als dat ondergraven wordt, leidt dat tot uitholling van eerlijke competitie tussen bedrijven en werkzoekenden. Dat is een verstoring van de arbeidsmarkt die bestreden dient te worden. Als meer landen een billijke vergoeding tot de hunne maken, kan dat ertoe leiden dat minder mensen genoodzaakt worden om om die reden te migreren.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb niet de behoefte om het debat over de jeugdwerkloosheid en de viermaandstermijn opnieuw te voeren, anders herhalen we die elke twee weken. We komen daar vast bij gelegenheid nog wel op terug. Ik zie uit naar de quickscan die de minister laat uitvoeren; ik waardeer dat. Ik heb nog een vraag over de sociale agenda. Ik begrijp dat er in de brief een paragraaf staat over structurele hervormingen en het belang daarvan. De minister zei net zelf dat bijvoorbeeld in dat Frans-Duitse initiatief de hervormingen toch nog een beetje ontbreken. Mijn verzoek aan hem is om bij zijn inbreng in de Raad ook dat punt steeds actief over het voetlicht te brengen. Wij mogen in Nederland af en toe van mening verschillen over het tempo, maar een heel aantal andere landen kan nog veel van Nederland leren. Ik weet dat de minister zal spreken over het vrije verkeer en de schijnconstructies. Ik deel zijn insteek, hoewel mijn appreciatie van het vrije verkeer soms anders is. Ik zou graag zien dat hij ook andere landen aanspoort tot een hervormingsagenda om werk te laten lonen, om de sociale zekerheid te moderniseren en om de pensioenen te moderniseren. Ik hoop dat hij dat met kracht blijft inbrengen in Brussel, naast zijn andere prioriteiten.
Minister Asscher: Ik proef de waardering voor wat Nederland doet ook bij andere landen en bij de Europese Commissie. Die waardering is er overigens ook voor het feit dat Nederland zo actief zoekt naar draagvlak voor het sociaal akkoord en dus ook voor het feit dat we soms een ander tempo kiezen. Beide elementen komen terug in die Europese discussie. Je ziet dat ook in andere landen wel gezegd wordt dat men gaat hervormen, maar dat het meenemen van de bevolking en de maatschappelijke geledingen ook een element is. Ik zal zeker ook deze keer bij de Europese Raad het complete beeld schetsen van de Nederlandse opvatting over werk en aan het werk gaan.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik begrijp dat de Europese Commissie ons aanmoedigt om er twee tandjes bij te zetten. Ik snap de Europese waardering, maar naast de waardering voor draagvlak proef ik in de aanbeveling van de Commissie toch ook een oproep tot een kleine versnelling. De minister kan daar om allerlei redenen wel of niet mee instemmen. Ik maak uit de kabinetsbrief op van niet, maar hij zal het toch met mij eens zijn dat de Commissie her en der vraagt er een tandje bij te zetten.
Minister Asscher: Ik heb dat ook gelezen. Ik moet nog zien of de Commissie dat in de definitieve aanbevelingen nog steeds vindt. Ik proef oprecht heel veel waardering voor het feit dat Nederland in zo’n lastige tijd zoekt naar breed draagvlak. Ik heb het echter zeker gelezen in die versie.
De heer Ulenbelt (SP): Ik had nog een vraag gesteld over het interview met de minister in Trouw. Dat waren mooie woorden, maar ik heb ze gekoppeld aan die straatveger in Den Haag. Hoe zit dat?
Minister Asscher: De reden dat ik daar nog niet op ben ingegaan, is omdat de bijstand, en daar is dit een voortvloeisel van, onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris valt. Zij zal daar zo op ingaan. Als de heer Ulenbelt dan nog niet tevreden is over mijn bijdrage aan het debat, dan zal ik dat graag in tweede termijn goed proberen te maken. Ik vind het overigens mooi om te constateren dat de SP hierbij spreekt over «onze minister een handje helpen». Dat heb ik goed verstaan. Die aangeboden hand zal misschien niet in deze vorm worden aangenomen, maar op een ander moment kom ik daar graag een keer bij u op terug.
De voorzitter: Kan de heer Ulenbelt deze uitdaging weerstaan? Ja, dat kan hij. Dan is het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Dank aan de leden van de commissie, die eigenlijk alle vier hebben gevraagd naar de situatie rond de MKOB op dit moment. We kennen natuurlijk allemaal de voorgeschiedenis. Het huidige kabinet heeft gezegd: laten we met een schone lei beginnen. Alle hogerberoepszaken die de SVB had aangespannen, zijn dus ingetrokken. Het gerechtshof en de personen die in beroep zijn gegaan, zijn erover geïnformeerd dat er geen materieel belang is om de zaak door te zetten. Er wordt nu een ministeriële regeling opgesteld om een bedrag ter hoogte van de MKOB aan hen uit te betalen. Die ministeriële regeling zal in september worden gepubliceerd, en de planning van de Sociale Verzekeringsbank is erop gericht om in oktober iedereen gericht te informeren die alsnog met terugwerkende kracht in aanmerking komt voor uitbetaling van een bedrag ter hoogte van de MKOB. De betaling vindt dan plaats in november en wordt ambtshalve toegekend. Dat is de stand van zaken. De heer Ulenbelt vroeg daar specifiek naar, maar eigenlijk zat deze vraag in alle bijdragen.
De heer Ulenbelt heeft een vraag gesteld over de voedselbanken. We hebben daarover gesproken in ons AO over armoedebestrijding en schuldhulpverlening. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik hier voor het zomerreces nader op inga, maar ik wil er op dit moment best het volgende over kwijt. De heer Ulenbelt vroeg specifiek naar het EU-voedselprogramma dat nu voorligt. Wij vinden het van groot belang dat lidstaten zelf kunnen bepalen hoe zij cohesiemiddelen inzetten. Het heeft onze voorkeur om dat via het ESF te doen. Als je namelijk iedere keer aparte fondsen maakt, gaat dat met heel veel bureaucratie gepaard. Wij hebben voor het ESF gekozen. De onderhandelingen over het dossier lopen nu nog. Binnen Europa moet er nog behoorlijk wat worden geplust en gemind. Naar verwachting zal pas na de zomer bekend worden of er een fonds komt. Dan kunnen we ook bekijken wat dit voor Nederland betekent. Onze inzet is dus om middelen die beschikbaar zijn, via het ESF te doen toekomen. Ik had de Kamer overigens ook toegezegd, en dat is heel wezenlijk voor de voedselbanken in Nederland, dat ik samen met collega Dijksma, die de strijd is aangegaan tegen voedselverspilling, zal bekijken hoe we hier met zijn tweeën aandacht voor kunnen genereren. We praten daar morgen samen over met de voedselbanken. Het zou mooi zijn als door particuliere samenwerking in de voedselketen en met de voedselbanken het tekort bij de voedselbanken en de verspilling van voedsel kunnen worden tegengegaan. Dan slaan we twee vliegen in één klap. Op heel veel plaatsen in Nederland is die samenwerking nu al enorm aan de orde, dus ik zal er ook in de verzamelbrief die ik van tijd tot tijd aan de gemeenten stuur, nog eens de aandacht op vestigen.
Mevrouw Schut-Welkzijn heeft nog even de aandacht gevestigd op pensioenen bij grensoverschrijdende arbeid. Ik ben met haar van mening dat het plezierig is dat er nu een positief resultaat ligt. Dat is mooi.
Ik kom nu bij de vraag van de heer Ulenbelt over additionele arbeid en het artikel in het Algemeen Dagblad van hedenochtend. We hebben vorige week ook over de WWB gesproken. Daar waren de heren Kerstens, Ulenbelt en Van Weyenberg bij aanwezig. We hebben toen ook de petitie van de FNV in ontvangst genomen. Ik heb toen toegezegd dat ik een onderzoek laat verrichten naar alles wat met tegenprestaties te maken heeft. Dat is heel essentieel, want het voortouw ligt natuurlijk bij de gemeenten en over additionele arbeid staat heel helder opgeschreven waaraan je dan moet denken. Ik zei het al: het voortouw ligt bij de gemeenten, dus we moeten de gemeenteraden en de wethouders hierop nog eens goed attenderen. Wij hebben op 9 april een brief aan de Tweede Kamer gestuurd in reactie op het zwartboek van de FNV. Additionele arbeid is natuurlijk gericht op het weer wennen aan een arbeidsritme en aan het opdoen van werkervaring. Als mensen – ik ben nu bloedserieus – de indruk of het gevoel hebben dat de additionele arbeid die zij aan het doen zijn, geen additionele arbeid is, dan staat hun een aantal paden open. Zij kunnen zich natuurlijk richten tot de gemeenteraad, tot de Commissie voor Beroep en Bezwaar en tot de rechter. Zo gebeurt het in Nederland en zo moet het ook, zodat gemeenten die ten onrechte arbeid laten verrichten die niet additioneel is, dat niet alleen horen maar daar ook mee stoppen. Op lokaal niveau moet werken met behoud van uitkering dus bediscussieerd worden, ook in de gemeenteraden, zodat dit zorgvuldig in verordeningen wordt verankerd. Ik zal daaraan mijn bijdrage leveren door voor het voetlicht te brengen wat additionele arbeid precies is.
De heer Ulenbelt (SP): Ik heb nog een vraag over die Haagse straatveger. Je bent heel lang straatveger geweest. Vervolgens word je werkloos en kom je in de bijstand, en dan zegt de gemeente: je mag weer straten gaan vegen – precies hetzelfde werk – voor € 400 minder. Los van verantwoordelijkheden van gemeenten is er hierover een politiek oordeel van het kabinet, neem ik aan. Ik verwijs naar het interview met de minister over menselijke waardigheid, respect en hoe mensen zich voelen. Deze mijnheer voelt zich uitgebuit, als een slaaf. Kan de staatssecretaris zich voorstellen dat deze mijnheer deze kwalificatie gebruikt? Hoe verhoudt zich dit tot de menselijke waardigheid waarover de minister sprak? Gedwongen in de bijstand hetzelfde werk doen als je vroeger deed, voor € 400 minder, dat is toch mensonwaardig?
Staatssecretaris Klijnsma: Nogmaals, het voortouw ligt in het geval van deze mijnheer bij de gemeente Den Haag. Daar moet er dus stevig over worden gesproken. Dat neemt niet weg dat het bij additionele arbeid echt gaat om arbeid waar geen vacature voor was. Dat dient de gemeenteraad gewoon mee te wegen. Het predicaat «slaaf» vind ik wel heel heftig. Als je namelijk een bijstandsuitkering krijgt, is het juist hartstikke belangrijk dat je geholpen wordt om terug te keren naar de arbeidsmarkt. Voor de manier waarop dat gebeurt, ligt het voortouw bij de gemeente, in die zin dat de context daarvoor heel goed geregeld is in de Wet werk en bijstand.
De heer Ulenbelt (SP): De staatssecretaris geeft toch geen antwoord op mijn vraag. Je hebt jarenlang gewerkt. Vervolgens moet je in de bijstand hetzelfde werk doen voor € 400 minder. De minister is bezig met schijnconstructies, uitbuiting, verdringing enzovoorts, en onze staatssecretaris keurt dit kennelijk goed. Zij zegt: de gemeente zoekt dat maar uit. De staatssecretaris heeft toch een politiek oordeel over de situatie waarin iemand hetzelfde werk doet dat hij vroeger deed maar dan voor € 400 minder? Dat deugt in een beschaafd land toch niet?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb onderstreept dat het voortouw voor het soort additioneel werk dat mensen wordt aangeboden, bij de gemeente ligt. Een van de criteria daarvoor is dat er voor dit werk geen vacature mag bestaan. Ook is het essentieel dat mensen – dat meen ik bloedserieus – wel gewoon hun arbeidsritme houden en werkervaring blijven opdoen. Dus nogmaals, ook in dit specifieke geval, waarin ik niet kan treden omdat ik het niet ken, moet men echt bij de gemeente Den Haag zijn. Dat doet deze mijnheer ook heel netjes en zorgvuldig, want ook hij heeft de gemeente Den Haag aangesproken, als ik het krantenartikel goed begrijp.
De voorzitter: We zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de minister en de staatssecretaris. De woordvoerders hebben één, maximaal twee minuten voor hun inbreng in tweede termijn.
De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik dank uiteraard de staatssecretaris en de minister voor de beantwoording. Ik ben blij met de opvolging die de minister nu in de praktijk geeft aan het onder anderen door mij gevraagde actieplan om uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse collega’s te voorkomen. Het is inderdaad een combinatie van nationaal, bilateraal, Europees en overigens ook sectoraal beleid, dat nodig is om hierbij echt succes te hebben.
Op mijn vraag over de bereidheid bij de minister om mogelijkerwijs best practices van elders over te nemen, zei de minister dat hij daar op dit moment serieus naar kijkt, mede tegen de achtergrond van 1 januari 2014, als de grenzen worden opengesteld voor collega’s uit Bulgarije en Roemenië. Ook is hij al een aantal treffende voorbeelden tegengekomen. Dat laatste interpreteer ik als: ja, ik ben inderdaad bereid om niet alleen naar best practices van elders te kijken, maar die ook in Nederland in te voeren als ze zouden passen in de Nederlandse situatie en kunnen bijdragen aan het voorkomen van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing. Ik kijk uit naar de gesprekken die we daarover vast nog zullen voeren. Ik zal de minister bij die gelegenheid ook graag een aantal praktische suggesties van over de grens aan de hand doen.
Ik constateer dat de minister met een positieve blik kijkt naar de plannen van Frankrijk en Duitsland, althans naar belangrijke onderdelen daarvan, en naar het heel recentelijk gepresenteerde plan van de sociale partners. Ik heb hem natuurlijk ook horen zeggen dat hij daar nog niet twee hele avonden op heeft zitten studeren. Ik heb die positieve blik overigens ook.
Tot slot heb ik nog een klein vraagje over de ketenaansprakelijkheid, in het kader van de gesprekken die nu worden gevoerd over de Handhavingsrichtlijn in relatie tot de Detacheringsrichtlijn. We weten allemaal dat dit ontzettend lastige gesprekken zijn, en dat het er erg naar uitziet dat er twee kampen misschien wel lijnrecht tegenover elkaar staan. Zou de minister bereid zijn om, als er geen overeenstemming komt over een goede regeling in de Handhavingsrichtlijn, nationale maatregelen te overwegen die de bouwsector een handje zouden helpen om de vervelende trits van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing tegen te gaan?
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor het heldere tijdpad inzake de MKOB. Ik durf haar, gezien haar stem, nauwelijks nog een vraag te stellen, dus ik zal het bij een constatering houden. Het is een onprettige situatie en ik ben blij dat het kabinet daarin het roer heeft omgegooid. En o, hadden we in het verleden deze weg maar nooit bewandeld! Ik heb daar geen expliciet antwoord op gekregen, maar ik ga ervan uit dat het kabinet voortaan juridische adviezen over de internationaalrechtelijke mogelijkheden iets meer op waarde zal schatten dan het vorige kabinet in dit geval heeft gedaan. Ik dank de staatssecretaris in het bijzonder voor het feit dat mensen nu een beeld hebben van wanneer ze de gelden kunnen ontvangen waar ze gewoon recht op hebben.
Ik dank de minister voor zijn antwoorden over de andere onderwerpen. Ik ben erg benieuwd naar het kleine, beperkte onderzoek, zoals de minister het zelf noemde, naar jongeren die na vier maanden in de bijstand toch geen aanbod hebben gekregen. Ik heb hem zojuist horen suggereren dat hij, als hij dat materiaal heeft, ook een inschatting zal kunnen maken van de kosten van het herstel van het leerwerkrecht uit de oude Wet investeren in jongeren. Wanneer zou hij de Kamer daarover iets kunnen doen toekomen? Ik ben ook buitengewoon blij dat Nederland richting de Sociale Raad, naast alle andere punten, met kracht het belang voor het voetlicht zal blijven brengen van structurele hervormingen, om daarmee Europa en onze verzorgingsstaat voor de toekomst klaar te maken.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Die Dienstenrichtlijn, dat was zo’n liberaal Europees avontuur, waar we allemaal narigheid van hebben. De minister is er iets mee aan het doen, maar de heer Kerstens noemde ook de ketenaansprakelijkheid. Er zijn twee kampen. Is de minister in het uiterste geval bereid om bedrijven die het niet voor elkaar hebben en die bewezen fout zijn geweest in Nederland, de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt te ontzeggen, en ook uit te dragen in Europa dat hij het zo serieus neemt?
Ik ben nu eigenlijk wel benieuwd naar het oordeel van de minister over de verhouding tussen de warme, mooie woorden die hij sprak in het interview en het oordeel over de situatie van de Haagse straatveger. Hetzelfde werk voor € 400 minder; dat veroordelen wij als het gaat om een buitenlandse arbeider die hiernaartoe komt. Dan gaat de cao-politie erachteraan. Maar nu gebeurt het hier in Den Haag. Wat is dan het oordeel van de minister? Is dit nog menswaardig? Getuigt dit van het respect waar de minister om vroeg?
Tot slot. Recordwerkloosheid, recordarmoede, recordsociale-uitsluiting in Europa: kan iemand nog verbaasd zijn dat het vertrouwen in het Europese project almaar afneemt, afneemt en nog harder afneemt dan al het geval was?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Voorzitter. Hartelijk dank aan de minister en de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik vind het erg geruststellend dat loonvorming een nationale aangelegenheid blijft. Het lijkt mij heel legitiem dat mensen verhuizen naar landen met een hoger loonniveau. Ik denk eigenlijk dat het voor alle arbeidsmigranten de hoofdreden is om naar een ander land te gaan om te werken. Ik vraag me af of het beleid is van het Nederlandse kabinet om te voorkomen dat mensen verhuizen omdat ze ergens anders meer kunnen verdienen. Dat is mij nog niet helemaal duidelijk.
Ik heb nog een opmerking over de prioriteit die gegeven wordt aan het bestrijden van de jeugdwerkloosheid in de EU. Een motie daarover van 21 mei van het lid Servaes (21 501-20, nr. 791), waarin de regering wordt opgeroepen om aan te sluiten bij de Frans-Duitse initiatieven heeft geen meerderheid gekregen in de Kamer. Wat doet dat met het kabinet? Wat is de reactie van het kabinet op het feit dat die steun er niet is?
Minister Asscher: Voorzitter. Dank aan de sprekers. Tegen de heer Kerstens zeg ik dat ik graag met hem doorpraat. Ik ben ook zeer benieuwd naar de voorbeelden uit het buitenland die wij mogelijk zouden kunnen invoeren. Het kabinet is daarin zeker geïnteresseerd en daar zeker toe bereid. Wij hebben dit niet voor niets tot een van onze prioriteiten gemaakt. Ik laat daarbij ook niet onvermeld dat ik dit doe samen met collega Kamp van Economische Zaken, met collega’s Opstelten en Teeven van Veiligheid en Justitie en met collega Weekers van Financiën vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst. We komen alleen ergens door dit samen te doen, en zij zitten er net zo fanatiek in als ik.
Als het onverhoopt toch niet zou lukken om ketenaansprakelijkheid op Europees niveau te bereiken, moeten we in ieder geval bekijken wat we nationaal kunnen doen. We kunnen niet de grens sluiten voor buitenlandse bedrijven. We kunnen er wel voor zorgen dat er een ketenaansprakelijkheid, een opdrachtgeversaansprakelijkheid en een inlenersaansprakelijkheid zijn voor de arbeid die deze bedrijven gebruiken. Die is er deels al, maar in de aanpak schijnconstructies is aangekondigd dat we die gaan uitbreiden. Dat zal, vermoed ik met het Eemshavenvoorbeeld voor ogen, een enorme impact krijgen. Ik ben ongelooflijk blij dat dit niet alleen kabinetsbeleid is maar dat ook sociale partners ermee hebben ingestemd in het sociaal akkoord. Dat betekent namelijk dat men zich niet meer kan verschuilen achter de tussenaannemers voor wat er daarna gebeurt met het loon.
Wanneer heb ik het onderzoekje naar jongeren die na vier maanden in de bijstand toch geen aanbod hebben gekregen? Dat vroeg de heer Van Weyenberg. Ik ga erachteraan en ik zal hem en de rest van de Kamer die informatie geven.
Hoe kijk ik aan tegen de casus in Den Haag in het licht van mijn interview? De staatssecretaris heeft daar namens het kabinet op geantwoord. Zij heeft heel duidelijk aangegeven dat er regels zijn waaraan dit soort arbeid gebonden is. Als mensen het gevoel hebben dat niet aan die regels is voldaan, hebben zij het recht om daartegen op allerlei manieren bezwaar te maken. Ik heb daar niets aan toe te voegen.
Over de grenzen heb ik al iets gezegd, en ook over het oordeel over Europa. Ik kijk daar anders tegen aan, zij het dat ik wel vind dat we realistisch moeten kijken naar Europa, naar de goede dingen en naar de minder goede dingen. We moeten de goede dingen versterken en de minder goede dingen veranderen. Daar probeer ik ook een bijdrage aan te leveren.
Zijn wij tegen het verhuizen naar een plek waar meer kan worden verdiend? Nee, zolang dat binnen de regels past, zijn we daar helemaal niet tegen. Ik ben er wel fel tegen dat dit gebeurt in strijd met geldende vereisten in zo’n land. Op het moment dat je ergens naartoe verhuist om meer te verdienen maar dat alleen kan omdat je daarmee het minimumloon of het cao-loon ondergraaft of omdat je gebruikmaakt van een constructie waarbij de premies die in Nederland normaal zijn, niet worden betaald, dan begrijp ik dat het een legitieme wens is van een inwoner ergens in de Unie om meer te verdienen, maar dan moeten we daar heel fel tegen optreden. We hebben de hele waaier van schijnconstructies al verschillende keren in dit overleg gezien. Dan is dat namelijk voor die individuele werknemer misschien reuze aantrekkelijk – hij hoeft op zichzelf ook helemaal geen slachtoffer te zijn – maar het effect op bedrijven die op een nette manier willen concurreren en op werkzoekenden die daardoor kansloos worden, is slecht. Vandaar dat we daarin een heel streng beleid hanteren.
Wat betekent een verworpen motie voor het kabinet? Op zichzelf niets. Er is dan geen uitspraak van de Kamer. Ik kan daar dus verder niet zo veel mee. Er is een Frans-Duits initiatief, dat wij op zijn merites beoordelen. De minister-president zal daarover ongetwijfeld komen te spreken in de Europese Raad. Ook is er hierover een bijeenkomst in Berlijn. Ik heb zonet al gezegd dat wij vinden dat er in dat initiatief heel goede dingen zitten, zoals het frontloaden van het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Dat is op dit moment acuut en urgent, maar het moet wel op een verstandige manier gebeuren. Daarbij moet ook altijd aandacht zijn zowel voor de verantwoordelijkheid van de jongeren zelf als voor het feit dat structurele maatregelen belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat we ook op lange termijn iets doen aan de jeugdwerkloosheid.
Tot zover, voorzitter.
De heer Ulenbelt (SP): Haalt de minister niet de hele strekking van het interview in Trouw onderuit door niet te antwoorden op mijn vraag en door achter de staatssecretaris te gaan staan? Mensen krijgen door het interview de hoop dat de minister geen wegwerparbeid wil, respect heeft voor werk enzovoorts. Maar vervolgens doet het geval zich voor van de straatveger-voor-loon die werkloos wordt, bijstand ontvangt en stratenveger-voor-uitkering wordt. Als ik dat had gelezen, had ik toch gedacht: dit zal de minister wel veroordelen! Dus niet. Is dat interview wel oprecht geweest als de minister er in de praktijk anders tegen aankijkt? Dat vraag ik mij dan af.
Minister Asscher: Het is een bekende en geliefde retorische techniek om een interpretatie te geven, daar een uitspraak tegenover te stellen en vervolgens te zeggen: goh, dat is toch jammer. Dat vind ik echter niet helemaal fair, eerlijk gezegd. Ik heb aangegeven dat ik me niet over de individuele casus wil uitlaten. Dat is een van de beperkingen van de rol die ik heb. Ik heb ook aangegeven, me volledig te kunnen vinden in de uitspraak van de staatssecretaris, die nog eens heeft geschetst welke regels er zijn voor mensen om vanuit de bijstand aan het werk te gaan. Die regels zijn er niet voor niets. Daar hoort ook bij dat aan iemand die het gevoel heeft dat hij onheus bejegend is, allerlei rechtsmiddelen ter beschikking staan om daartegen op te komen. Dat is allemaal onderdeel van de Nederlandse rechtsstaat, waarin mensen bescherming kunnen krijgen. Ik kan dus niet oordelen over dit geval. Als het niet in de haak is, veroordeel ik het. Als het wel in de haak is, veroordeel ik het niet. Ik heb inderdaad in het interview aangegeven wat mij drijft in het nadenken over werk, het bestrijden van schijnconstructies en het vergroten van zekerheid, zelfs in een heel onzekere tijd, en over de omslag van zo lang mogelijk een uitkering naar van werk naar werk. Ik vind het dus een beetje flauw om daar een bepaalde conclusie aan te verbinden als ik vanuit deze rol, en ook omdat ik de casus niet precies kan beoordelen, weiger om een ander antwoord te geven dan de verantwoordelijke staatssecretaris. Dat doet de heer Ulenbelt wel en dat is zijn goed recht, maar ik ga daar niet in mee.
De heer Ulenbelt (SP): Dat het kabinet deze casus uit de krant niet kent, oké. Zou het kabinet dan op deze casus terug willen komen? Zou het kabinet ernaar willen kijken en dan een oordeel willen geven?
Minister Asscher: Het had de heer Ulenbelt, hoewel het hem vrij stond om in eerste termijn zijn conclusie op die manier te trekken, natuurlijk gesierd als hij nu was ingegaan op mijn betoog en had gezegd: oké, minister, ik begrijp dat u daar niet op ingaat en ik neem mijn uitspraak terug. Dat heeft de heer Ulenbelt niet gedaan en dat hoeft ook niet, want iedereen kiest zijn eigen woorden. In plaats daarvan vraagt hij, hoewel ik al heb uitgelegd dat in het systeem de verantwoordelijkheid hiervoor bij de gemeenten ligt en aan kabinetszijde bij de staatssecretaris: kan de minister dan toch toezeggen om deze casus individueel te gaan beoordelen? Het antwoord daarop is dus: nee.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Ik wil nog even reageren, omdat ik werd uitgedaagd door de minister. Ik wil alle schijn voorkomen dat de VVD-fractie er voorstander is van dat werknemers of werkgevers in welk land dan ook zich niet aan de wettelijke verplichtingen houden. De VVD wil alleen niet dat het minimumloon in bijvoorbeeld Oost-Europese landen kunstmatig wordt verhoogd om te voorkomen dat mensen verhuizen. Dat is het punt dat ik nogmaals wil benadrukken.
Minister Asscher: Ik dank mevrouw Schut daarvoor. Ik had die indruk geenszins van de VVD-fractie. Het gaat hierbij natuurlijk om de wettelijke verplichting maar ook om de privaatrechtelijke verplichting op grond van de cao. Ik kan de VVD echter goed genoeg om te weten dat zij daar net zo stevig in zit als de PvdA en andere partijen in de Kamer.
Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Ik moet constateren dat mij geen vragen zijn gesteld in tweede termijn. We zijn dus snel klaar!
De voorzitter: Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording en de Kamerleden voor hun inbreng. Ik constateer dat er geen toezeggingen zijn gedaan in de zin dat het kabinet nog ergens op terug moet komen, bijvoorbeeld in een brief. Ik wens u allen wel thuis.
Sluiting 16.33 uur.