Kamerstuk 21501-30-262

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor Concurrentievermogen


Nr. 262 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft op 24 mei 2011 overleg gevoerd met minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de Raad Concurrentievermogen.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Franke

Voorzitter: Van Vliet

Griffier: Blacquière

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Vliet, Dijksma, Gesthuizen, Verburg, Schaart, Van Bemmel,

en minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg. Ik heet welkom de minister en zijn ambtenaren, de commissieleden en het publiek.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Er staan veel punten op de agenda, zeker als wij ons realiseren dat de Akte van de Interne Markt op zich al twaalf voorstellen bevat. Daarmee wil ik beginnen. Een voor ons belangrijke aangekondigde herziening is die van de detacheringsrichtlijnen. Bij de aankondiging werd als reden voor deze herziening aangegeven dat er vragen rezen over de werknemersrechten en de wederzijdse invloed die zij hebben op economische vrijheden. De commissie kondigde aan dat de Europese Unie een passend antwoord dient te vinden dat in overeenstemming is met het nieuwe verdrag van Lissabon, waarin een sterk concurrerende sociale markteconomie, met eerbied voor grondrechten, een duidelijk doel vormt. Wij begrepen hieruit dat bepaalde doorgeslagen bepalingen in de detacheringsrichtlijnen hierdoor zouden worden gecorrigeerd, zoals dat cao's in landen gerespecteerd dienen te worden en niet alleen de wettelijk vastgelegde minimumnormen. Waarom stelt het kabinet dat het probleem alleen zit in de toepassing en dat aanpassing alleen gericht moet zijn op verduidelijking? Hetzelfde geldt in zekere mate ook voor de Dienstenrichtlijn. Spreken over het aanpassen daarvan terwijl deze nog niet volledig is ingevoerd klinkt prematuur, maar er is op dit punt toch duidelijk iets veranderd met de aanname van het Verdrag van Lissabon? Graag een reactie daarop.

Naast goederen of diensten wordt er gesproken over de toepassing van normalisatie, vaak beter begrepen als standaardisatie. Bij beide zien we de vergaande effecten die uitgaan van normalisatie. De invulling van de normen wordt grotendeels overgelaten aan de sector en door de EU bekrachtigd. Daarom is het zeer belangrijk dat hierbij naast het bedrijfsleven ook milieu-, consumenten- en werknemersorganisaties sterk vertegenwoordigd zijn. Gezien de samenstelling van de gigantische lobby in Brussel zien wij graag dat het kabinet zich daar hard voor maakt. Ook hierop graag een reactie van de minister.

Met betrekking tot diensten kunnen wij ons hierbij vooralsnog niet zo veel voorstellen. Wellicht kan de minister aangeven waar hij zoal aan denkt bij normalisatie. Het lijkt ons verstandig het voor wat betreft diensten vooralsnog te laten bij de uitwisseling van eerste ervaringen. Kan het kabinet ons verzekeren dat deze normalisatie bij diensten niet Europees mogelijk gemaakt wordt zonder grondige evaluatie van bestaande initiatieven?

De SP steunt het kabinet in het niet geven van steun aan een Europese beroepenkaart. Dit zal enkel zorgen voor meer administratieve lasten zonder dat aannemelijk is dat het gaat werken zoals bedoeld.

Inzake de Europese bv was de SP altijd sceptisch over de toegevoegde waarde van deze rechtsvorm. Hoort niet de toegang tot bestaande rechtsvormen in andere lidstaten te worden bevorderd in plaats van een extra categorie toe te voegen? Nu blijkt ook nog eens een ander onderdeel, namelijk het verband tussen de lidstaat waar de zetel van de onderneming zich bevindt en de lidstaat waar de meeste activiteiten plaatsvinden, niet te worden geharmoniseerd maar te worden overgelaten aan de lidstaten. Wordt hierdoor de eventuele meerwaarde die dit concept al kon hebben juist niet verder ondermijnd?

Op het punt van octrooi ben ik het ermee eens dat de geschillenbeslechting voor instemming duidelijk moet zijn. Daarnaast is er de vrees dat de lasten van de aanvragers van een octrooi verschoven worden naar degenen die er kennis van nemen. Moet de invoering niet hoe dan ook afhankelijk gemaakt worden van het goed functioneren van vertaalcomputers, waarnaar het kabinet in zijn brief verwijst?

Inzake het punt Europese onderzoeksruimte noem ik één onderdeel: het vergroten van de mobiliteit van onderzoekers. Daar past een cynische opmerking bij, want al jaren zijn er kabinetten die de rechtspositie van promovendi en aankomend onderzoekers verslechteren. Er is een tweedeling aan het ontstaan op de universiteiten tussen mensen met een vaste aanstelling en mensen met een tijdelijke aanstelling. Het vergroten van mobiliteit moet niet gelijk staan aan het vergroten van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Hoe weet het kabinet eigenlijk zo zeker dat er niet meer onderzoekers bij ons zullen wegtrekken? Bevordering van de wetenschap gaat niet samen met onzekerheid voor de jonge onderzoeker over zijn inkomen en rechtspositie. Graag een reactie op dit punt.

Ik kom bij het fiche Mededelingen hervorming staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang. De discussie hierover is onlosmakelijk verbonden met een deel van de discussie over aanbesteden die wij onlangs gevoerd hebben en waar wij als Kamercommissie morgen weer een rondetafelgesprek over hebben. Het Altmark-arrest maakt dat zeer duidelijk en om die discussie niet over te doen roepen wij het kabinet op ook hierbij duidelijkheid te scheppen over wat de ruimte van overheden is om diensten van algemeen economisch belang te organiseren op een wijze die zij passend achten. Kan het kabinet ervoor zorgen dat de wijzigingen die bij de aanbestedingsrichtlijn worden aangebracht, bekeken worden in samenhang met de aanpassing van de staatssteunregels?

De SP wil dat de wetgever dit duidelijk aangeeft en een einde maakt aan het feit dat middels buitensporig veel uitspraken van het Europese Hof de regels steeds opnieuw moeten worden vormgegeven. Natuurlijk ondersteunt de SP alle pogingen om de administratieve lasten te verlichten en de kansen voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) te vergroten.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. In een ander debat hebben wij eens hartstochtelijk over de Dienstenrichtlijn gesproken. Mevrouw Gesthuizen gaat er nu een beetje gouvernementeel overheen, om het zo te zeggen. We hebben gezegd het heel onwenselijk te vinden dat hier al die mensen in caravans zitten. Hoe staat zij er nu in? Het klinkt een beetje geolied en machinaal.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Het zou mooi zijn geweest als ik van tevoren geweten had dat deze interruptie zou komen. Ik zou dan in mijn spreektekst stiekem tien extra regels hebben opgenomen waarin ik zou hebben herhaald dat de SP – en ook de premier, zoals hij een tijdje geleden aangaf – zeer zeker niet op een hernieuwde introductie van de Dienstenrichtlijn en het doorzetten van de zeer onmenselijke vorm van besturen vanuit Brussel zit te wachten. Daar zijn wij tegen, net zoals wij dat in het verleden waren en zeker ook in de toekomst zullen blijven.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. Voordat de minister denkt dat ik 180 graden gedraaid ben, zal ik even laten zien dat ik nog wel kan fulmineren als dat moet. Nou, daar zit ik dan weer als PVV. Ik voel me bij dit soort debatten altijd een beetje zoals in het liedje van Acda en De Munnik: de gangmaker op het verkeerde feest. Een stortvloed aan actuele gebeurtenissen bewijst onderhand het gelijk van de PVV. De Europese droom wordt meer en meer doorgeprikt. Als de fietshandel Europese luchtfietsen zou kunnen verkopen zou deze een voorspoedige handel kennen: luchtfietserij is een veelgebruikte techniek. Ik zal me beperken tot de agenda en even laten zien waar dit in terugkomt. Om te beginnen met de richtlijn voor de koppeling van de centrale handels- en vennootschapsregisters. De Commissie ambieert een grote Europese database met bedrijfsgegeven. Ons inziens brengt dat alleen maar weer extra kosten met zich mee voor organisaties als bijvoorbeeld de Kamers van Koophandel (KvK). Wij hebben onlangs al besloten dat die minder geld krijgen, dus men begrijpt dat wij niet erg enthousiast zijn. Verder vraag ik de minister of dit weer een gevalletje is van het wiel opnieuw uitvinden. Ik heb dit weekend op internet gezeten en ik heb hier een mooi papiertje met daarop alle websites van de KvK's in Europa. Je gaat dus het internet op en je kunt het allemaal vinden. Daar zijn perfect alle bedrijfsgegevens die ik nodig heb, te krijgen en mijn vraag is: what's the deal daarmee?

Ik ga naar de mededeling interne marktinformatiesysteem, een digitaal vraag-en-antwoordsysteem waarbij bijvoorbeeld overheden in hun eigen taal contact kunnen zoeken met andere lidstaten over zaken als vergunningverlening en betrouwbaarheid van dienstverlening. Ons standpunt is: «Nof du twatsitsan». Dat is Lets voor «in geen duizend jaar». Dat u het maar even weet. Dit moet alle lidstaten weer extra geld gaan kosten. Kunnen de overheden van de lidstaten niet gewoon onderling in het Engels gaan communiceren of gebruikmaken van Google Translate? Wat denkt de minister daarvan? Graag zijn reactie op het wiel voor de tweede keer uitvinden; de lage werkdruk van de Commissie zorgt iedere keer weer voor allerlei onzinnige ideeën.

Dan lees ik iets dat mij als ex-mkb'er in principe aan het hart gaat: de versterking van het mkb binnen de EU. De conclusie zou kunnen zijn dat dit een goed idee is totdat ik, als ondernemer, de doelstellingen lees. Vaag, abstract en vaak onnodig verplichtend. Ik citeer: «Het erkennen van het belang van het ondernemerschap.» Nou, daar zullen de ondernemers zeker van wakker liggen, ben ik bang. Of: «Het mkb helpen omgaan met de mondialiserings- en klimaatveranderingsproblematiek.» Zijn we er nog? Wat een deceptie voor onze mkb'ers. De minister krijgt in de pers en ook van mij complimenten voor zijn daadkracht, ik zie veel goede punten. Ik neem aan dat de minister zich met dit soort vage doelstellingen niet echt rijk rekent. Graag zijn reactie daarop.

Inzake de mededeling Akte van de Interne Markt: in oktober 2010 zijn er 50 voorstellen gedaan die worden samengevat in 12 prioriteiten. Ik noem een paar griezelvoorbeelden. Eén EU-rechtspraak, daar hoef ik me niet over uit te laten, ik moet er niet aan denken. Wat betreft de inmiddels beruchte Dienstenrichtlijn zijn de regeringen in Polen en Bulgarije wakker geschrokken: waar is in hemelsnaam onze beroepsbevolking? Nou, wij hebben het antwoord: die wonen massaal met z'n zestienen in tweepersoonscaravans, onder andere in Nederland, omdat hier een belangrijk deel van de beroepsbevolking vindt dat men recht heeft op een uitkering en zich te hoog voelt om om zeven uur uit bed te stappen. Zo heeft iedere lidstaat een verlies. Ik zeg: schande.

Blijkbaar heeft de Europese Commissie tijd over en scheidt zij een grote blubber van allerlei onzinnige voorstellen en ideeën af, waarbij het in het gunstigste geval om een open deur gaat. Ik weet dat wij hierover van mening verschillen, maar ik vraag de minister toch om uit de Europese kast te komen en het te houden bij een zakelijke benadering. Europese samenwerking, economische samenwerking is prima, maar dan graag ontdaan van alle geitenwollensokkeninvloed van de Europese Commissie.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Voorzitter. Geïnspireerd door de heer Van Bemmel wil ik mij graag aansluiten bij de gedachte aan een lied van Acda en De Munnik; ik verwacht dat hij samen met de minister «cd van jou, cd van mij» aanheft. We weten dan dat de politieke scheiding echt begonnen is en ik denk dat de heer Van Bemmel er met zo'n anti-EU-bijdrage wel komt.

Ik wil graag met de minister spreken over een paar punten, allereerst over de onderzoeksagenda. Wij hebben de minister eerder uitgedaagd helder te maken wat nu precies de manier is waarop hij zijn eigen doelstelling, namelijk in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) uitgeven aan research en development (R&D), denkt te gaan halen. Hij heeft op onze vragen in alle eerlijkheid geantwoord en daaruit blijkt dat de bijdragen van de Nederlandse overheid gaan dalen, wij gaan van 1% in 2010 naar 0,8% in 2015. De conclusie is dat het dus van de private sector moet komen. Het leuke, of eigenlijk het schrijnende, is dat de minister daarover aangeeft dat hij dat niet kan ramen. Met andere woorden, die conclusie en ambitie van de regering om naar 2,5% te gaan in 2020 lijkt gebaseerd te zijn op drijfzand. Daarop wil ik een reactie van de minister.

Inzake de octrooibescherming vinden wij al heel lang dat de samenwerking op dat gebied versterkt zou moeten worden en volgens mij vindt de regering dat ook. In Europa is men daar al sinds 2000 mee bezig, maar het vlot niet. Er liggen steeds lidstaten dwars en een groot aantal landen, waaronder Nederland, heeft nu besloten om dan maar met een kleinere groep door te gaan middels een zogenaamde versterkte samenwerking. Er komt nog steeds geen nieuwe octrooirichtlijn, maar octrooi krijgt wel een unitaire werking waardoor het zogezegd de werking krijgt in de aangesloten lidstaten. Wij delen de mitsen en maren rondom de tariefstelling en de geschillenbescherming. De minister zegt in zijn brief dat hij blij is dat de gekozen oplossing aanpassing van het Europees Octrooiverdrag (EOV) overbodig maakt, maar sinds vorige week donderdag is er op dit punt sprake van een nieuw feit. De staatssecretaris heeft ons toen namelijk in het algemeen overleg over biotechnologie toegezegd samen met de Duitsers en anderen juist de herziening van de bio-octrooirichtlijn te agenderen, en om te gaan pleiten voor een volledige kwekersvrijstelling in het Europese octrooirecht. Ik neem aan dat de telefoontjes naar Duitsland al gepleegd zijn om de gezamenlijke inzet te bepalen en ik hoor graag van de minister hoe hij zich daarmee gaat bemoeien.

Ik kom bij de richtlijn voorstel consumentenrechten. Wat ons betreft laat de bescherming van consumenten in de interne markt te wensen over. Op tal van terreinen zie je dat consumenten slachtoffer zijn van kartels maar dat de schade niet collectief kan worden verhaald. Er wordt nu een poging gedaan om een aantal richtlijnen bij elkaar te vegen en dat is op zichzelf goed, maar wat je ziet is dat we natuurlijk een collectief consumentenrecht nodig hebben en dat die er niet komt op Europees niveau. Ziet de minister enige kans om hier toch iets aan te gaan doen?

Mijn laatste opmerking gaat over de Dienstenrichtlijn. De heer Bolkestein, wellicht een politieke vriend van de heer Van Bemmel, heeft ooit gezegd dat hij daar graag mee aan de slag wil. Dat voorstel is gelukkig in de ijskast beland. Er was wat onduidelijkheid over de positie van de Nederlandse regering, maar ik neem toch aan dat dat voorstel lekker in die ijskast blijft. Wij hebben er geen behoefte aan dat mensen vanuit andere landen hier onder ons minimumloon aan de slag gaan. Dat is een heel slechte zaak en ik zie non-verbaal dat de minister dat ook een slechte zaak vindt.

Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. De hoeveelheid onderwerpen die vandaag op de agenda staat, laat het helaas niet toe ze allemaal te bespreken. De VVD wil daarom ingaan op de interne markt, de Europese ruimtevaartstrategie, de Consumentenrichtlijn en de samenvoeging van handelsregisters.

Met betrekking tot de interne markt liggen er twaalf prioriteiten op tafel. De VVD-fractie is blij met de daadkracht die de Commissie toont met de twaalf voorstellen om de interne markt te verstevigen. De focus hierop is een focus op economische groei en een sterk Europa. Dit is nou precies waar de EU een meerwaarde heeft. Met twee van deze voorstellen is de Nederlandse regering het echter niet eens. Het betreft de Europese beroepenkaart en alternatieve geschillenbeslechting. Kan de minister aangeven of het Europees Parlement of de Europese Raad überhaupt nog invloed kan uitoefenen op de uitvoering van deze prioriteiten? De regering geeft bijvoorbeeld aan dat de Europese beroepenkaart voor veel nieuwe bureaucratie zal zorgen en ook voor de VVD is dat zeer onwenselijk. Hoe wil de minister zijn invloed aanwenden om de schade in ieder geval zo veel mogelijk te beperken? Verder hopen wij dat er vaart wordt gezet achter het uitbrengen van de aangekondigde voorstellen. Wel zijn wij benieuwd wat er gaat gebeuren met de overige 38 voorstellen die genoemd worden in het document van Mario Monti, gericht op het verbeteren van de interne markt. Wanneer zullen deze worden uitgewerkt en zitten hier specifieke voorstellen tussen waaraan de Nederlandse regering prioriteit zou willen geven?

Wat betreft ruimtevaartstrategie juicht de VVD het toe dat de EU meer aandacht gaat geven aan grensoverschrijdende onderzoeks- en innovatieprojecten, zeker wanneer hiervoor geldt dat de individuele lidstaten dit niet alleen kunnen doen. Het Commissiedocument over de ruimtevaartstrategie is een goede aanzet om toe te werken naar een belangrijke rol voor de EU op het gebied van ruimtevaart. In het verleden is ruimtevaart immers de kraamkamer gebleken voor belangrijke nieuwe technologieën. Investeren in dit soort programma's heeft wat de VVD betreft prioriteit boven het rondpompen van geld door middel van structuur- en cohesiefondsen of landbouwbeleid, die inmiddels 80% van de EU-begroting uitmaken.

Mevrouw Verburg (CDA): 80?

Mevrouw Schaart (VVD): Ja. Voor de VVD is verder wel belangrijk dat de Europese ruimtevaartstrategie de bestaande initiatieven van de European Space Agency (ESA) aanvult en niet vervangt of opslokt. De EU moet vooral gezien worden als een belangrijke partner binnen ESA, waar hij met een bijdrage van 777 mln. in 2011 bijna 20% van het budget verzorgt. Deelt de minister deze visie? De samenwerking met de leden en partners binnen ESA verloopt uitstekend en Nederland speelt hierbij een belangrijke rol, vooral ook door de vele innovatieve Nederlandse mkb-bedrijven die een bijdrage leveren aan de ruimtevaartsector. Wij hopen dan ook dat de Nederlandse regering bij de EU-ruimtevaartstrategie blijft inzetten op een grote Nederlandse rol bij het Europese ruimtevaartbeleid, zoals die nu binnen ESA gespeeld wordt.

Het oorspronkelijke idee achter de Consumentenrichtlijn was dat het consumentenrecht volledig geharmoniseerd zou worden. Voor bedrijven levert dit een enorme besparing op omdat zij niet in ieder land afzonderlijk juristen in dienst moeten nemen om te testen wat wel en niet juridisch mogelijk is. Omdat men in de Raad geen overeenstemming kon bereiken over garanties en oneerlijke bedingingen zijn deze hoofdstukken nu uit de richtlijn gehaald. Dit leidt ertoe dat bedrijven die in de hele EU zaken doen alsnog met 27 verschillende regimes te maken zullen krijgen en dat is natuurlijk zeer onwenselijk. De richtlijn zit nu in een fase waarin er tussen Commissie, Raad en Parlement achter de schermen onderhandelingen plaatsvinden om tot overeenstemming te komen. Wanneer die niet bereikt wordt, zal de Commissie naar alle waarschijnlijkheid de richtlijn intrekken en met een nieuw voorstel komen. Hoe ziet de minister dit? Is het ook voor Nederland de beste optie om tot een volledig nieuw voorstel te komen? We worden nu opgescheept met een halfslachtige richtlijn waarin belangrijke zaken niet geregeld worden. Een nieuw ontwerp biedt nieuwe kansen om de voor Nederland belangrijke hoofdstukken over garanties en geschillenbeslechting toch weer in de richtlijn op te nemen.

Mevrouw Verburg (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie ziet Europa als een belangrijke factor voor duurzame economische groei, stabiliteit en welvaart en dat is precies wat uit deze agenda weer eens blijkt. Er staat een groot aantal punten op dat belangrijk is voor Nederland en voor Nederlandse ondernemers, maar dat ook van belang is om in Europees verband zorgvuldige afspraken over te maken. Met betrekking tot de ontwerpverordening Europese bv is het bijvoorbeeld prima dat het kabinet daarmee instemt. Die is belangrijk voor de betrouwbaarheid van de zetel, de crediteuren en de medezeggenschap. Ik vraag de minister of er ook rekening gehouden wordt met de mogelijkheden voor grensoverschrijdende criminaliteit en fraude, indien er onduidelijkheid bestaat over de vestigingsplaats en het wettelijk regime. Door wie en hoe gaan fraude en delicten voorkomen worden dan wel aangepakt worden bij die Europese bv? Wat verwacht de minister ten aanzien van het gebruik van deze Europese rechtsvorm? Gaan bedrijven binnen Europa migreren naar het land met de meest aantrekkelijke regelgeving?

Inzake de richtlijn Koppeling van ondernemingsregisters is het prima dat er vanuit de Commissie snel voorstellen gedaan worden die aansluiten bij het Europese Businessregister, waar Nederland met twintig andere lidstaten al aan deelneemt. Echter, zal deze richtlijn gevolgen hebben voor het Nederlandse handelsregister en voor de hoogte van de leges? Als er een beweging is hopen wij dat die alleen naar beneden zal zijn.

Met betrekking tot de unitaire octrooibescherming: prima, want die kan een geweldige extra duw zijn voor de innovatieve bedrijven. Ik denk ook aan bijvoorbeeld de topgebiedenbenadering; daar kunnen Europese octrooien dan eenvoudig worden aangevraagd en kunnen de kosten sterk omlaag. Het is precies zoals de minister schrijft: in Aziatische landen en de Verenigde Staten komen de octrooien tegen veel lagere kosten beschikbaar.

Wij kunnen ons vinden in de geschillenregeling. Dit geldt ook voor het voorstel inzake de jaarrekening van micro-entiteiten. Een voorwaarde is wel dat de grensbedragen zo hoog mogelijk gesteld worden, zodat er voldoende ondernemingen onder het verlichte regime gebracht kunnen worden. Waar ligt het plafond?

De twaalf voorstellen inzake de Akte voor de Interne Markt zijn prima. Er moet wel voor gezorgd worden dat deze slim en slank blijven en niet, met de beste bedoelingen, vooral het mkb weer voor de voeten gaan lopen. Dit geldt ook voor de evaluatie van de Small Business Act: het is prima, maar heel goed moet bekeken blijven worden wat van belang is voor onze mkb-bedrijven.

Met slimme regelgeving zijn wij het zeer eens. Inzake het richtlijnvoorstel voor de consumentenrechten is het belangrijk dat de belangen van consumenten goed gediend worden, maar dat dit niet leidt tot weer heel veel extra lasten voor het bedrijfsleven.

Het zevende kaderprogramma voor Euratom is prima, maar daar is nog even de extra aandacht nodig voor de 4% kernafval die nu nog niet opgewerkt kan worden.

Ten aanzien van de Europese onderzoeksruimte en ruimtevaartstrategie sluit ik mij aan bij de vragen van collega Schaart.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik zal reageren per onderwerp. Met betrekking tot de Europese bv heeft Nederland altijd op het standpunt gestaan deze te steunen, ook gesteund door een meerderheid in de Kamer, mits deze voldoende zekerheid en betrouwbaarheid biedt aan alle betrokken partijen. Wij waren derhalve tegen het oorspronkelijke voorstel omdat dit niet voldeed aan alle mitsen en maren die wij geformuleerd hadden, en dit voorstel moest aangepast worden op een vijftal punten. Aan de meeste van deze punten is in het compromis in de Raad van december 2009 tegemoetgekomen en daar is toen ook met de Kamer over gesproken. De onderhandelingen zijn nu weer opgepakt door het Hongaarse voorzitterschap en in de meeste punten zien wij geen wijzigingen meer ten opzichte van dat oorspronkelijke compromis. De discussie richt zich op twee punten en volgens mij richten de hier gestelde vragen zich daar ook op. Ten eerste is dat de zetelkwestie. Nederland acht het daarbij van belang dat de situatie voor de Europese bv geen achteruitgang geeft ten opzichte van de huidige situatie van nationale stelsels. Dat houdt wat Nederland betreft in dat het bij de Europese bv niet verplicht moet zijn om de statutaire zetel en de werkelijke zetel in één lidstaat te hebben. Dat is ook nu niet het geval. Dergelijke eisen verhouden zich niet met het Nederlandse systeem en ook niet met het vrije verkeer in de EU. Het tweede belangrijke punt waarover de onderhandelingen nog lopen, is de invloed van werknemers op de samenstelling van het bestuurs- en toezichtsorgaan van de Europese bv. Voor Nederland is het van groot belang dat de medezeggenschap zo goed mogelijk gegarandeerd blijft als bijvoorbeeld een Europese bv verhuist van Nederland naar een lidstaat met minder zeggenschap, of als een Europese bv uit een lidstaat met weinig medezeggenschap werknemers heeft in Nederland. De focus van de discussie ligt dus op de vaststelling van de drempel, wanneer er onderhandeld moet worden over de toepasselijke medezeggenschapsstructuur of het medezeggenschapsregime. Met een aantal landen zet Nederland zich in om die drempel zo laag mogelijk te krijgen en de discussie daarover zo snel mogelijk te voeren. Aan de andere kant is er een aantal landen dat de drempel juist zo hoog mogelijk wil leggen. Als ik de huidige verschillen bekijk, zal het moeilijk worden daarop een akkoord te bereiken. Ik geef toe dat, door de vele verwijzingen naar het nationale recht in het voorliggende compromis, de bruikbaarheid van de Europese bv is afgenomen. Een aantal Kamerleden heeft gevraagd of je überhaupt nog zo'n Europese bv moet hebben en wat de toegevoegde waarde daarvan is. Over het geheel genomen is er wat mij betreft nog steeds sprake van winst en dat geldt vooral voor bedrijven die met name zaken doen met de lidstaten in Oost-Europa. Er zitten namelijk nog heel grote hiaten in het ondernemingsrecht, en als er een lokale rechtspersoon bestaat die gebruikt kan worden is het heel lastig om te achterhalen hoe dat precies in elkaar zit. Een Europese bv kan daar juist meerwaarde hebben omdat die een duidelijke structuur kent en dat is ook voor ons eigen bedrijfsleven gunstig.

Mevrouw Gesthuizen vraagt waarom het verband tussen de statutaire zetel en het centrum van voornaamste belangen is losgelaten. Er bestaan in Europa nu gewoon twee verschillende systemen. In het ene systeem eisen lidstaten dat de statutaire zetel en het centrum van voornaamste belangen samenvallen, en dat is een beetje wat mevrouw Gesthuizen wil.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb gevraagd of het feit dat de harmonisatie achterwege blijft nieuwe vragen opwerpt over het nut van deze nieuwe rechtsvorm.

Minister Verhagen: Ik wil dus niet dat je te maken hebt met twee verschillende systemen van eisen van lidstaten. Nederland hoort bij de lidstaten die niet eisen dat de statutaire zetel en het centrum van voornaamste belangen samenvallen en ik wil dat zo houden. Wij eisen dat niet van Nederlandse bv's en ook zou zo'n eis grensoverschrijdend zaken doen bemoeilijken. Ik wil dus juist niet dat de uitkomst is dat wij ons eigen systeem niet meer kunnen handhaven.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister zegt twee interessante dingen. Ten eerste dat wij ons eigen systeem niet willen opgeven.

Minister Verhagen: Wij willen het systeem dat wij kennen als regel hebben bij de Europese bv's.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister zegt: wij willen het Nederlandse systeem niet opgeven, sterker nog, dat willen we uitbreiden, zo zou het moeten worden. En we willen ook harmonisatie, want het zou in alle landen zo moeten zijn.

Minister Verhagen: Het liefst zou ik in de Europese regel vaststellen dat het systeem zoals wij dat in Nederland kennen, de hoofdregel is voor de Europese bv.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik had juist begrepen dat het niet helemaal die kant op lijkt te gaan.

Minister Verhagen: Dat iets niet een kant lijkt op te gaan, wil niet zeggen dat je bij voorbaat het hoofd in de schoot moet leggen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Wij zijn steeds heel sceptisch geweest over de Europese bv. De minister geeft nu zelf aan dat het wel wat lastig wordt als het twee verschillende systemen worden. Ik neem aan dat hij daarmee mijn kritiek deelt, dat dit vraagtekens zet bij de waarde van een Europese bv. Hoe hard is dit punt voor de minister?

Minister Verhagen: In zijn algemeenheid zeg ik: de mogelijkheid van zetelkeuze bestaat nu al. Ik vind daarnaast dat het beter is om aanstaande maandag de discussie en dus ook de aandacht te richten op het voorkomen van misbruik en het omzeilen van werknemersrechten, want dat vind ik essentieel. Het zou zo kunnen zijn dat, door de keuze waar wij het zo-even over hadden, men dat ook nog eens misbruikt om de discussie over de medezeggenschapsrechten te omzeilen. Dat willen wij juist niet. Ik vind dát het belangrijkste punt om mijn aandacht op te richten. Bij de onderhandelingen zetten wij ons er ten volle voor in om de werknemersrechten op een goede wijze te realiseren.

Mevrouw Gesthuizen heeft nog steeds wat vraagtekens bij de toegevoegde waarde. Ik ben het er op zich mee eens dat het door allerlei compromissen niet ideaal is. De toegevoegde waarde is toch nog steeds groot, met name in Oost-Europa, indien er wel afdoende bescherming geboden wordt voor de stakeholders. Ondanks alle beperkingen vind ik dat er nog steeds een meerwaarde is, maar als dat ook nog eens ten koste gaat van de werknemersrechten worden de minnen zo groot dat ik er eigenlijk ook geen zin meer in heb. Zo formuleer ik het denk ik voldoende helder en ik zie instemmend geknik. Ik ben blij dat ik weer enorme ondersteuning krijg van de Kamer voor de inzet van Nederlandse regering.

Mevrouw Verburg vraagt naar de aanpak van fraude inzake de Europese bv. De verordening is er nog niet, over belangrijke punten wordt nog onderhandeld. Wij kunnen dus pas instemmen met de Europese bv als deze voldoende betrouwbaar is voor alle betrokken partijen, dus ook voor de schuldeisers en de werknemers. Op verzoek van Nederland is in de ontwerpverordening opgenomen dat iedere Europese bv verplicht is om duidelijk te maken wat haar thuisland is, hoe groot haar kapitaal is en welk kapitaalbeschermingsregime op haar van toepassing is. Dat stelt bedrijven in staat de afweging te maken of zij de crediteursbescherming afdoende vinden. Ten aanzien van fraude geldt dat in eerste instantie wordt opgetreden door de autoriteiten van het land waar de zetel van die Europese bv zich bevindt, maar ook landen waar eventuele fraude wordt gepleegd door een buitenlandse Europese bv kunnen optreden. Er bestaat een scala aan programma's binnen de EU om economische fraude te voorkomen en dat is ook hier gewoon van toepassing.

Er is een aantal vragen gesteld met betrekking tot octrooien. In zijn algemeenheid is het zo dat juist Nederland het initiatief genomen heeft om die eindeloze discussie nu eens vlot te trekken en niet te wachten op de vertaalmachines. Dat was de opstelling van Spanje en Italië, die ertoe leidde dat we het Europese octrooi steeds niet van de grond kregen. Wij hebben toen gezegd te kiezen voor versterkte samenwerking om ervoor te zorgen dat wij dat octrooi nu echt van de grond krijgen. De nadelen die het Europese bedrijfsleven ondervindt vanwege het ontbreken van een Europees octrooi ten opzichte van de Verenigde Staten en andere markten zijn werkelijk gigantisch. Wij hebben dan ook het voortouw genomen, goed ondersteund door de Kamer, om de versterkte samenwerking van de grond te krijgen zodat twee lidstaten dat niet blijven blokkeren. Ik ben blij dat de Commissie zo snel het initiatief heeft genomen om daar invulling aan te geven en dat ook het voorzitterschap dit voortvarend oppakt. Er zijn nu twee voorstellen: een verordening voor unitaire octrooibescherming en een verordening voor vertalingen. Deze laatste gaat uit van het compromis waarin iedereen, behalve Italië en Spanje, zich eind vorig jaar kon vinden. Dat was een vrij kwetsbaar compromis en daarom vind ik dat we daar niet te veel in moeten gaan rommelen. Er heeft toen een aantal landen ingestemd dat niet echt zat te springen om die stap te zetten maar hierin kon, behalve de genoemde twee landen, iedereen zich toch vinden. Dat moeten we verder dan alstublieft zo laten. In de verordening zelf is wel wat veranderd. Door een technische aanpassing, te weten een zogeheten bundeloctrooi in plaats van een unitaire titel, kan een belangrijke versnelling in dat dossier worden aangebracht. Door deze wijziging hoeft het Europese octrooiverdrag niet te worden aangepast en dat is buitengewoon positief. Zo kan er sneller gewerkt worden en de Europese industrie is ook heel blij met deze aanpassing. Mevrouw Dijksma probeert een beetje roet in het eten te gooien en dat had ik eigenlijk niet van haar verwacht, gezien het enorme pleidooi dat de PvdA vroeger altijd hield voor het Europese octrooi. Zij vraagt hoe dit allemaal nog doorgezet kan worden, nu staatssecretaris Bleker toezeggingen heeft gedaan om de kwekersvrijstelling te zullen bepleiten. Er zou gediscussieerd kunnen worden over of dit allemaal zo moet, maar inderdaad heeft de staatssecretaris toegezegd de mogelijkheden hiertoe te zullen onderzoeken. Voorlopig gaan wij dus aan de slag met de beperkte vrijstelling – ik heb begrepen dat de staatssecretaris daar vooral toe genegen was daar dit de wens was van de meerderheid van de Kamer – maar wij zullen gaan bekijken of wij verder kunnen gaan. Dit zeer nadrukkelijk wel met oog voor eventuele precedentwerking voor bijvoorbeeld de farma- en chemiesector. Dat betekent dat we het moeten regelen in de Biotechrichtlijn, want daar komen het octrooi- en het kwekersrecht samen. Ik of de staatssecretaris zal u daar in de zomer nader over informeren. De Kamer hoeft niet bezorgd te zijn dat dit zand in de machine strooit met betrekking tot het Europese octrooi.

Inzake de interne markt hield de heer Van Bemmel een stevig pleidooi over de vraag wat de toegevoegde waarde van deze akte is en ik zal zeggen wat die is. Het is de opvatting van de Nederlandse regering dat een open economie, zoals de Nederlandse, gebaat is bij verdere versterking van de interne markt. Dat is essentieel voor het creëren van meer werkgelegenheid, zeker ook in het kader van de Europa 2020-strategie. Een beter functionerende interne markt stimuleert de concurrentie tussen ondernemingen, leidt tot meer keuzemogelijkheden, betere service, lagere prijzen voor consumenten etc. Juist een land als Nederland verdient het geld, met de Europese buurlanden, vooral in Europa door de enorme export die daarop gericht is. Daarom vinden wij dat wij op dit punt niet alleen een toegevoegde waarde hebben maar dat dit essentieel is om in de toekomst werk en inkomen zeker te stellen.

De heer Van Bemmel (PVV): Als de minister dat zo opleest, lijkt er inderdaad een aantal positieve punten in te zitten. Het is natuurlijk wel zo dat we in Europa met een behoorlijk verschil zitten in de ontwikkeling van de verschillende landen, waardoor je dit soort problemen krijgt. Ook de collega van de minister, de heer Kamp, loopt daar keihard tegenaan en probeert heel hard om daar maatregelen voor te nemen. Het gaat om de problemen rond mensen, afkomstig uit veel armere economieën, die hier komen werken en waarbij die landen zelf problemen krijgen omdat zij een groot deel van de beroepsbevolking kwijtraken. Dat zijn de problemen doordat mensen overal maar kunnen gaan werken. Kijk, als het om Duitsers ging, hoorde je mij niet. Maar het gaat om mensen uit Bulgarije, uit de nieuwe lidstaten die eigenlijk een ontwikkelingsniveau hebben ... Wat vindt de minister daarvan? De heer Kamp heeft daar duidelijk een andere mening over, of in ieder geval loopt de praktijk tegen de problemen aan.

Minister Verhagen: De heer Kamp spreekt namens de regering, dus daarover bestaat geen verschil van opvatting. We kunnen de hele discussie wel opnieuw gaan voeren, en als ik flauw ben zeg ik dat de heer Wilders destijds voor toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de EU gestemd heeft. Daarmee waren niet alle andere toenmalige Kamerfracties het eens. De vraag of men goed kan functioneren binnen de Europese interne markt is er een die vooraf hoort te gaan aan de vraag of men kan toetreden tot de EU. Daarom stelt deze regering nadrukkelijk dat criteria criteria zijn en dat men, indien men daar niet aan voldoet, nog niet kan toetreden tot het vrije verkeer, of tot Schengen, of tot de EU in zijn algemeenheid. Ten aanzien van Roemenië en Bulgarije is dus een aantal afspraken gemaakt, ook met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers, waarbinnen de heer Kamp absoluut kan stellen wat hij namens de Nederlandse regering doet. Dat laat onverlet dat we natuurlijk wel naar een situatie moeten waarbinnen men volwaardig kan deelnemen binnen de Europese markt. Ik neem afstand van de suggestie van mevrouw Dijksma dat er inzake de Dienstenrichtlijn door dit kabinet weer situaties gecreëerd worden zoals die bij de discussie in Frankrijk over de Poolse loodgieter. De Nederlandse regering heeft op dat punt namelijk duidelijk gesteld dat haar uitgangspunt de bestaande Dienstenrichtlijn is en dat het dus gaat om de implementatie: die moet goed en volledig zijn. Uit economisch oogpunt is de dienstensector als zodanig cruciaal. Met de Dienstenrichtlijn is er veel vooruitgang, maar het werk is nog niet af. Er zijn gewoon veel belemmeringen voor vrij verkeer van diensten en dat is iets anders dan zeggen: jongens, we gaan nu iets doen wat onverantwoord zou zijn. Integendeel. De verdere ontwikkeling van de interne markt voor diensten heeft geenszins als gevolg dat in Nederland bijvoorbeeld het wettelijk minimumloon onder druk komt te staan, of de arbeidsvoorwaarden. Ik ben het helemaal met mevrouw Dijksma eens dat dat ongewenste situaties zouden zijn. De Nederlandse arbeidsvoorwaarden en het Nederlands wettelijk minimumloon zijn de uitgangspunten en op basis daarvan kun je discussies voeren over bijvoorbeeld de vraag of je, gelet op de behoefte aan bepaalde werknemers in een bepaalde sector, het bestaande arbeidspotentieel beter kunt benutten en dat is wat ook de heer Kamp zegt. Kortom, ik zou mevrouw Dijksma eigenlijk willen suggereren om eens samen te gaan praten. Dan komen we toch op een heel verantwoord standpunt uit, namelijk dat wat de Nederlandse regering naar voren brengt.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Dit is natuurlijk uitlokking. Volgens mij ligt het probleem niet hier bij ons, want de Kamer is het er in meerderheid wel over eens dat de Bolkestein-richtlijn echt niet meer op tafel moet komen. Als de minister eens met zijn eigen premier gaat praten en hem ervan weerhoudt die suggestie te doen, dan krijgt hij van mij niet dit soort lastige vragen. De premier heeft dit namelijk nog niet zo lang geleden geagendeerd. Ik begrijp dat hij nu door de minister is teruggefloten, waarvoor hulde, dat is echt heel knap. De minister moet dan echter niet bij ons aankomen dat wij het daar met elkaar over moeten hebben, want het probleem zit toch echt bij de Nederlandse regering zelf.

Minister Verhagen: Het is overduidelijk dat je niet altijd alles moet geloven wat in de krant staat. Namens de Nederlandse regering heb ik voorafgaand aan de Europese Raad een uitvoerige discussie gehad met de vakbeweging, de werkgeversorganisaties en de SER-kroonleden. Ik heb er toen al op gewezen, ook met volle instemming van de minister-president, dat de Dienstenrichtlijn absoluut geen betrekking zou hebben op het wettelijk minimumloon en de arbeidsvoorwaarden en dat dat overeind hoort te staan. Het gaat over zelfstandige dienstverleners die zich vestigen in een andere lidstaat of daar tijdelijk hun diensten aanbieden. Voor werknemers geldt zeer nadrukkelijk de Detacheringsrichtlijn, die onder andere garandeert dat in de lidstaat van ontvangst het wettelijk minimumloon moet worden nageleefd. Ook de premier heeft dit zeer nadrukkelijk zo beoogd, al heeft mevrouw Dijksma dat misschien anders begrepen.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Het is meer een conclusie. Ik ben heel blij met de heldere verwoording van het Nederlandse regeringsstandpunt, maar de conclusie is dat het citaat waar ik op wijs er toch een van de premier was waarbij hij nadrukkelijk verwees naar de eerder in de prullenbak gegooide Bolkestein-richtlijn, die opnieuw op tafel moest. Een mens mag later natuurlijk altijd verzinnen dat het misschien niet zo moet zijn, maar ik heb dat citaat niet verzonnen en de journalist, naar ik aanneem, ook niet.

Minister Verhagen: Mevrouw Dijksma verwijst naar het bezoek van de premier aan de heer Cameron van maanden geleden. De premier heeft daarna meteen zeer duidelijk gesteld dat het er niet om ging een nieuwe Dienstenrichtlijn weer uit de mottenballen te halen, maar juist dat de bestaande Dienstenrichtlijn nu eindelijk eens geïmplementeerd werd. Als je namelijk kijkt naar het onbenutte potentieel van wat we eigenlijk hebben afgesproken, zijn er ongekende mogelijkheden om juist het vrije verkeer van diensten, zonder daarmee de basisvoorwaarden van onze samenleving ter discussie te stellen, te kunnen vervolmaken.

De heer Van Bemmel vraagt zich in dit kader af waarom er überhaupt nog wel een Europees handelsregister zou moeten komen. Hij heeft een lijst uitgeprint en denkt dat wij nu weer iets nieuws gaan verzinnen terwijl wij de kosten voor de KvK omlaag moeten brengen. Deels kan ik hem geruststellen, om de doodeenvoudige reden dat het Europese bedrijvenregister voor een groot deel gewoon het bestaande register is. Je gaat natuurlijk niet iets opnieuw doen of erbovenop zetten terwijl je al mooie, goede registers hebt. Echter, nog niet alle landen zijn hierbij aangesloten en daardoor ontstaan hiaten. Ik zeg u toe dat wel wordt aangesloten bij en gebruikgemaakt wordt van het bestaande systeem. De meerwaarde is de grotere actuele waarde door het beter tot stand brengen van de digitale koppeling. Je krijgt dan een actuele afstemming die dat in wezen moet gaan verzorgen. Nu is juist veelvuldig gebleken dat bij het opheffen van een moederbedrijf bij het handelsregister eventuele dochterondernemingen niet verwerkt worden en zo ontstaat onvolledige informatie. Wat nu wordt voorgesteld beoogt, uitgaande van bestaande systemen, dat alles up-to-date is en dat iedereen erbij is aangesloten. Meer is het eigenlijk niet; het is gewoon een handig linkje.

Mevrouw Schaart vraagt zich af of we wel met een compromis voor de consumentenrechten verder moeten gaan en of we misschien met iets heel nieuws moeten komen. De Raad zal het richtlijnenvoorstel consumentenrechten niet behandelen tijdens de komende bijeenkomst. Er vindt ook nog een bespreking van de richtlijnen in triloog met het Europees Parlement plaats. In december 2010 heeft de Raad een akkoord bereikt waarin de reikwijdte van de richtlijnen is ingeperkt: regelingen voor non-conformiteit en algemene voorwaarden zijn verwijderd, juist omdat daarover geen overeenstemming kon worden bereikt op een zodanige wijze dat er nog voldoende toegevoegde waarde zou zijn. Ik vind het absoluut een gemiste kans voor Europa dat juist inzake die non-conformiteit en algemene voorwaarden geen overeenstemming bereikt kon worden, maar het is zo. Je kunt je afvragen of je het ding dan maar in de prullenbak moet gooien, maar het is de vraag of je dan veel verder komt. Je kunt ook bekijken of er in die richtlijnen nog iets staat waardoor je toch nog die toegevoegde waarde hebt. Ik denk dat er een aantal elementen is dat nog steeds toegevoegde waarde heeft. Zo worden consumenten beschermd tegen overrompelende verkooppraktijken en dat vind ik een groot goed. De bedenktermijn wordt verlengd naar veertien dagen en de interne markt wordt vooruit geholpen. Zoals ik al zei, is het echter niet duidelijk of er een akkoord in eerste lezing bereikt zal kunnen worden, de onderhandelingen met het Europees Parlement lopen ook nog en ik verwacht daar maandag niet veel van. Mevrouw Dijksma vraagt wat er nu nog gebeurt ten aanzien van de collectieve consumentenrechten. Naar aanleiding van het witboek-Kroes en het groenboek-Kuneva is er veel kritiek geweest op de plannen, met name ook vanuit het Europees Parlement, daarom ben ik een beetje voorzichtig over wat daar uitkomt en omdat die gesprekken nog lopen. Op zich sta ik positief tegenover een verkenning van de verbetering van schadevergoedingsmogelijkheden, maar ook wij hebben kanttekeningen geplaatst bij de versnipperde aanpak door de Commissie. Wij pleiten juist voor een integrale aanpak van de schadeclaims, verschillende rechtsgebieden in plaats van speciale regels voor kartelschade en consumentenrecht. Naar aanleiding van die kritiek is door de Commissie een publieke consultatie uitgezet naar het collectieve verhaal, over de hele breedte en wij hebben daar eind april op gereageerd. Ik neem aan dat dit openbaar is en op de website staat. Ik kijk naar de ambtelijke ondersteuning en men knikt instemmend, dus dat zal ongetwijfeld het geval zijn. Naar aanleiding van die publieke consultatie zullen nog een reactie en vervolgactie komen van de Europese Commissie, maar ook daarbij weet ik niet precies wat daar uit gaat komen.

Mevrouw Dijksma vraagt of ik voor een Europees systeem van collectief verhaal ben. Voor mij geldt hierbij dat met name consumenten daadwerkelijk een kans moeten hebben op schadevergoeding. Uit het Europese onderzoek blijkt dat het Nederlandse systeem tot nu toe, via de Wet collectieve afwikkeling massaschade, veruit de meeste schadevergoeding voor consumenten gerealiseerd heeft. Verder worden zaken in Nederland gewoon snel afgehandeld, juist omdat er geen eindeloze procedures ontstaan. In landen waar collectief verhaal rechtstreeks bij de rechter mogelijk is, zoals in Spanje en Portugal, krijgt de consument juist relatief veel minder daadwerkelijke uitkering van de schade. Als het gaat om consumentenbescherming is het, kijkend naar de feiten, dus maar de vraag of wij zo'n Europees collectief verhaal zouden moeten hebben. Ook in het licht van «Europa moet dat doen wat Europa moet doen, daar waar het een duidelijk toegevoegde waarde heeft», zie ik meer een coördinerende rol van Europa ten opzichte van de nationale wetgeving. Ik wil voorkomen dat je een Europees systeem krijgt naast dat goed functionerende Nederlandse systeem en daarmee kom ik misschien de heer Van Bemmel wat tegemoet, althans op dit punt.

Mevrouw Verburg vraagt hoe het staat met micro-entiteiten. In 2009 heeft de Commissie voorgesteld om lidstaten de mogelijkheid te bieden om micro-entiteiten vrij te stellen van de verplichting een jaarrekening op te stellen en te publiceren. Het gaat daarbij om kleine ondernemingen die inzake balanstotaal, netto omzet en gemiddeld aantal werknemers aan een aantal voorwaarden voldoen. Op zich is Nederland daar voorstander van. In het verleden hebben we gezien dat er ten aanzien van dat voorstel een blokkerende minderheid in de Raad bestond, terwijl het Europees Parlement zich er daarentegen positief over uitliet. Het Hongaars voorzitterschap heeft de zaak nu weer op de agenda gezet en een compromis voorgesteld om te bekijken of we daar toch mee verder kunnen. Op grond van dat compromisvoorstel kunnen lidstaten nu kiezen voor een speciaal regime voor micro-entiteiten, waarbij deze een zeer beperkte jaarrekening moeten opstellen. Overigens kwalificeren in het compromisvoorstel wel minder ondernemingen als micro-entiteit dan in het oorspronkelijke Commissievoorstel. We proberen daar in de Raad een akkoord over te bereiken. Het zal niet verbazen dat Nederland een voorkeur heeft voor het oorspronkelijke voorstel omdat dit veel meer lastenverlichting oplevert. Ik betreurde het dan ook dat die blokkerende minderheid er was. Maar als je nu op korte termijn toch een compromis kunt bereiken, bereik je in ieder geval iets wat betreft administratievelastenverlichting in Europees verband en iedere besparing is meegenomen. De vrijstelling voor die ondernemingen maakt het in elk geval eenvoudiger, ook op het punt van samenvallen van jaarrekeningverplichtingen en aangifte van vennootschapsbelasting. Als wij dit compromis nu niet aanvaarden, gaat het echt op de heel lange baan en blijven kleine ondernemingen met meer administratieve lasten zitten dan met dit compromisvoorstel het geval is. Er moet dan gewacht worden tot de onderhandelingen over de grote herziening van de richtlijn Jaarrekeningenrecht en dan zijn we jaren verder. Omdat hiermee het mkb toch tegemoetgekomen kan worden, moeten we dit maar doen.

Met mevrouw Verburg vind ik het jammer dat er inderdaad minder kleine bedrijven onder de definitie micro-entiteit zullen vallen dan in het oorspronkelijke voorstel. Als ik de mogelijkheden zie om het nog op te rekken zal ik dat uiteraard doen, maar zonder het geheel te blokkeren. Die situatie moeten we niet nog een keer hebben, want dan zijn we nog verder van huis.

Mevrouw Gesthuizen plaatst forse kanttekeningen bij de Europese onderzoeksruimte en met name spreekt zij haar zorgen uit over de rechtspositie van jonge onderzoekers. Het kabinet is voorstander van het vergroten van mobiliteit van onderzoekers en daarbij hoort het realiseren van één arbeidsmarkt voor onderzoekers. Rechtsposities vallen onder nationale bevoegdheid en daarom zet Nederland in op een grotere transparantie en informatieuitwisseling van nationale regelgeving om op die manieren in ieder geval die mobiliteit verder te kunnen vergroten. Juist door die grotere transparantie is het gevaar waar mevrouw Gesthuizen op wijst, dat onderzoekers hier uitgebuit zouden worden dan wel geen rechtspositie zouden hebben, niet zo groot. Integendeel.

Mevrouw Dijksma heropent ook op het gebied van de R&D-uitgaven de oude discussie; ik had niet anders verwacht. Zij gebruikt woorden als drijfzand en het zal haar niet verbazen dat ik het absoluut met haar oneens ben, want als er iets niet op drijfzand gebaseerd is dan is het wel de ambitie van de Nederlandse regering. Terecht stelt zij dat het grootste probleem zit in de bedrijfsinvesteringen, in de private R&D-uitgaven. Zij vindt de ambitie irreëel, maar juist door ons bedrijfslevenbeleid, door ons topsectorenbeleid zullen wij een veel grotere private R&D-inspanning zien dan in het verleden. In het beleid van voorgaande kabinetten deed zich de bizarre situatie voor dat wij bovenmatig veel aan publieke R&D-uitgaven hadden en beneden de maat scoorden op het gebied van private R&D. Het geven van subsidies lokte dus op geen enkele wijze private R&D uit. Integendeel, de discrepantie is gigantisch. Mevrouw Dijksma wijst op de verlaging van de publieke uitgaven, maar dan nog zitten we hoog in vergelijking met andere Europese landen. Ik ben ervan overtuigd dat wij private investeringen zullen uitlokken, niet alleen door de fiscale maatregelen als de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (WBSO) en het innovatiekrediet, maar juist ook door de fantastische plannen die wij in het vooruitzicht gesteld hebben gekregen van de topsectoren en van de topteams. Als ik die opvatting niet had, zou ik het bedrijfslevenbeleid niet gepresenteerd hebben zoals ik dat gedaan heb.

Mevrouw Gesthuizen vraagt waar ik aan denk bij de normalisatie inzake de dienstensector. Normalisatie bij goederen heeft op zich een impuls gegeven voor vrij goederenverkeer en in de dienstensector kan dat volgens mij ook nuttig zijn. Een verplichting om normalisatie van diensten voortaan te melden, geeft meer transparantie over welke normen er bestaan, en derhalve is het wat dat betreft makkelijker over en weer binnen Europa die diensten aan te bieden.

Mevrouw Schaart en mevrouw Verburg wijzen inzake ruimtevaart op de noodzaak zeer nadrukkelijk te kijken en op te trekken met ESA. Daar ben ik het helemaal mee eens. Wij achten het van belang dat de EU zich richt op zaken waar deze een toegevoegde waarde hebben, en in dit verband gaat het dan met name over de toepassing van ruimtevaart zoals Galileo. Blijft er een grote Nederlandse rol? Ik zal hier opereren binnen de beperkingen, althans binnen de marges, die het regeerakkoord inclusief de financiële paragraaf mij op dat gebied heeft geboden. Men zou mij er anders terecht aan houden dat ik daar, als uitvoerder van het regeerakkoord, op moet toezien. Dat betekent dat ik dus niet verder kan springen dan de financiële polsstok van het regeerakkoord mij gunt. Overigens kent mevrouw Schaart mijn creativiteit.

De heer Van Bemmel bracht een verbazingwekkend element naar voren: waarom kunnen wij niet allemaal Engels praten? Dat is een heel nieuwe vondst. Het grote voordeel van het internemarktinformatiesysteem is juist dat dit systeem een gelimiteerd aantal vragen kent dat in één keer vertaald is. De overheid kan dus kiezen en er is geen sprake van een onzinnige vertaalfunctie, het is juist een heel efficiënte keuze om in één keer die belangrijkste punten te vertalen. Iedereen heeft de vertaling klaarliggen op de 300 vragen. Dus in welke taal je het ook stelt, je hebt het paraat in de eigen taal. Het is alleen maar handig in de communicatie, er kunnen geen misverstanden ontstaan en als we zeggen dat we verplichtingen opleggen en voorwaarden stellen weten anderen ook wat er bedoeld wordt.

De voorzitter: Ik stel ter afsluiting een kort vragenrondje voor.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik kom terug op twee punten. Inzake de normalisatie van de dienstensector erken ik dat zeker gezegd kan worden dat normalisatie voor de goederen effect gehad heeft. Aan welke vormen van normalisatie moet ik denken bij de dienstensector? Kan de minister een of meerdere voorbeelden noemen?

Ik vind het wel interessant wat de minister meent te kunnen concluderen over de ontwikkelingen van de publieke en private R&D-uitgaven. De heel lang veronderstelde stelling dat publieke investeringen wel degelijk private investeringen kunnen uitlokken gooit hij helemaal overboord. Kan de minister dat wat nader toelichten in plaats van zich alleen te baseren op een ontwikkeling in een tamelijk korte tijd? Ik heb altijd begrepen, ook van de voorganger van de minister, mevrouw Van der Hoeven, dat het ingewikkeld is om in Nederland de private R&D vast te stellen en ik geloof dat wel. Volgens haar had het er mee te maken dat we in Nederland nu eenmaal een diensteneconomie hebben en dat het daarom lastig is om een hoge private R&D te krijgen. Maar dat is ook zo omdat het in Nederland ontbreekt aan buitenlandse investeringen en het lijkt mij dat het ministerie van EL&I daar het nodige aan zou kunnen doen.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. Inzake het internemarktinformatiesysteem noemt de minister 300 vragen. Ik kon geen financiële paragraaf vinden en ik ga ervan uit dat het niks kost.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Voorzitter. Ik begrijp dat de minister zijn bedrijfslevenbeleid briljant acht, maar als dat zo zou zijn, zou hij toch moeten kunnen laten zien en hard maken dat de private investeringen in R&D er daadwerkelijk komen. Aangezien dat ingewikkeld is, is het wat voorbarig om te stellen dat je een bepaalde doelstelling zeker haalt. Los daarvan is het volgens mij niet waar dat Nederland heel hoog zit met de publieke bijdrage; ik zou dat weleens op papier willen zien. Kan de minister toezeggen dat hij de vergelijking met andere Europese landen naar de Kamer stuurt?

Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Mijn vraag over de 38 voorstellen van Mario Monti, om de interne markt te verbeteren, is niet beantwoord. Heeft de Nederlandse regering al uitgewerkt welke twee voorstellen zij wenselijk acht en hoe wij daar als Nederland prioriteit aan kunnen geven?

Minister Verhagen: Voorzitter. Over publiek en privaat hebben wij natuurlijk uitvoerig gesproken in relatie tot de eerste discussie over de bedrijfslevenbrief die ik gestuurd heb. We hebben er nog veel indringender over gesproken bij de hervormingsagenda. De Kamer heeft toen de cijfers ontvangen met betrekking tot de publieke en de private uitgaven van Nederland in vergelijking met andere lidstaten. Dat staat gewoon in de hervormingsagenda die ik al verstuurd heb. Mevrouw Gesthuizen heeft er gelijk in dat het in Nederland ingewikkeld is om die cijfers op te stellen, omdat hier een andere sector is. Dat is de reden dat ik gisteren, in aanvulling op de discussie die wij toen gevoerd hebben, een Kamerbrief gestuurd heb waarin ik juist op het punt van de sectorstructuur verdere informatie geef. Mevrouw Gesthuizen heeft dus deels gelijk, maar niet een-op-een. Het is deels corrigerend en dat is de reden dat we van 3% naar 2,5% gingen. Mevrouw Dijksma stelde daar toen ook vragen bij en vond dat te weinig ambitieus, nu zegt zij dat zelfs die ambitie op drijfzand gebaseerd is. Vanwege de andere sectorstructuur gaan we van 3% naar 2,5% en de onderbouwing daarvan, de door mij onderschreven stelling van mijn voorganger mevrouw Van der Hoeven, heb ik gisteren specifiek in een duidelijke brief toegelicht. Ook bij de opstelling van het regeerakkoord heeft dit kabinet in ieder geval als uitgangspunt gehanteerd dat subsidie als zodanig niet het instrument is waarmee je zowel private investeringen als economische groei, hoe dan ook, entameert. Dat is dus een principieel andere lijn. In het debat over het bedrijfslevenbeleid heb ik ook naar voren gebracht dat, juist op verzoek van de CDA-fractie, zeer nadrukkelijk bij de beoordeling van de plannen van aanpak van de topteams meegenomen wordt in hoeverre private investeringen naast de publieke gezet worden voor de besteding en de toedeling van de uiteindelijk beschikbare gelden voor het bedrijfslevenbeleid.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Daar ben ik het echt niet mee eens. De afgelopen jaren hebben we kunnen zien dat heel veel beschikbaar gestelde subsidies opgeslurpt werden door grote bedrijven. Je kunt op je vingers natellen dat deze ook zonder die subsidies wel geïnvesteerd zouden hebben in R&D en daardoor het percentage omhoog hadden gebracht.

Minister Verhagen: Exact.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Maar er zijn instrumenten waarmee we er juist voor kunnen zorgen dat het mkb, of gewoon het kleinbedrijf, makkelijker bij subsidies kan komen. Een aantal daarvan is nog heel jong en daarom wil ik niet dat de minister deze conclusie trekt.

Minister Verhagen: Dat ben ik absoluut met mevrouw Gesthuizen eens en dat is ook de reden waarom wij gekozen hebben voor WBSO, met andere woorden het aftrekbaar maken van de kosten die je hebt op het punt van personeel in relatie tot onderzoek, en waarom we juist echt ingezet hebben op kredietverlening in plaats van subsidie. Men doet de investering dan niet omdat men de subsidie krijgt, maar omdat men denkt dat het een nuttige investering is. Het mkb kan juist meer gebruik kan gaan maken van het revolverende fonds. Philips heeft helemaal geen behoefte aan dat fonds, maar het mkb wel. Wij hebben juist gekozen voor instrumenten die wel ten goede komen aan het mkb, vooral op het gebied van R&D: de Innovatiebox bijvoorbeeld, ik kijk ook met belangstelling uit naar waar de topteams mee komen. Ook de innovatieprestatiecontracten zijn specifiek een instrument dat voor het mkb een veel groter effect heeft dan voor de grote bedrijven. Ik denk dat ik het niet zo oneens ben met mevrouw Gesthuizen, maar zij wil daar nog meer bovenop. Wij moeten daarbij echter onze financiële soliditeit vooropstellen.

Inzake de normalisatie met betrekking tot de dienstensector moet de ontwikkeling van normen, om het brede pakket te krijgen, in elk geval in overleg met de stakeholders gebeuren. Ik noem een aantal voorbeelden. In Duitsland bestaat een nationale standaard voor het aanleggen van rioleringen. Hotelketens ontwikkelen daar standaarden voor dienstverlening voor het personeel. Ik bedoel niet de opstelling van klanten in de hotels, maar ik heb het over de dienstverlening van personeel: wat voor standaard zou je daarbij mogen verwachten? Aan dat soort zaken moet u denken, maar ik nodig met name de stakeholders uit om samen met ons met nuttige en creatieve voorstellen te komen. Ik denk dat dit wel degelijk stappen vooruit kan betekenen, juist ook gelet op de door mevrouw Gesthuizen onderschreven effecten – in mijn ogen voordelen – in de goederensector.

De 50 voorstellen van Monti zijn inmiddels door de Europese Commissie bekeken, mede op basis van consultaties, en er zijn 12 prioriteiten aangewezen. In de komende anderhalf jaar zal daarvoor een concreet wetgevingsvoorstel gedaan worden. Nederland had vijf prioriteiten, te weten diensten, digitale interne markt, EU-octrooi, transport en administratievelastenreductie. Deze zijn allemaal terug te vinden in de twaalf prioriteiten van de Europese Commissie. In de diverse Raden zullen die ter hand genomen moeten worden, maar Nederland focust op de genoemde vijf punten en dat komt overeen met het algehele beleid dat wij als kabinet voorstaan.

De voorzitter: Ik dank de minister namens de commissie voor zijn beantwoording. Ik heb de volgende toezegging genoteerd:

– de minister zal de Kamer in de zomer van 2011 nader informeren over octrooibescherming en over de eventuele kwekersvrijstelling.

Volledige agenda

  • 1. Geannoteerde agenda Raad Concurrentievermogen d.d. 30 en 31 mei 2011

    21 501-30-258 – Brief regering d.d. 20-05-2011

    minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen

  • 2. Fiche: Richtlijn voor de koppeling van centrale, handels- en vennootschapsregisters

    22 112-1157 – Brief regering d.d. 04-04-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 3. Fiche: Mededeling Interne Markt Informatiesysteem

    22 112-1155 – Brief regering d.d. 04-04-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 4. Fiche: Mededeling Evaluatie «Small Business Act»

    22 112-1156 – Brief regering d.d. 04-04-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 5. Fiche: Zevende kaderprogramma Euratom over de jaren 2012 en 2013

    22 112-1159 – Brief regering d.d. 11-04-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 6. Fiche Mededeling Akte van de Interne Markt

    22 112-1170 – Brief regering d.d. 16-05-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 7. Fiche Mededeling ruimtevaartstrategie

    22 112-1171 – Brief regering d.d. 16-05-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 8. Fiche Verordening versterkte samenwerking voor unitaire octrooibescherming

    22 112-1169 – Brief regering d.d. 16-05-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 9. Verslag van de informele Raad Concurrentievermogen van 11–13 april 2011

    21 501-30-257 – Brief regering d.d. 03-05-2011

    minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen

  • 10. Fiche: Mededeling Hervorming van EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang

    22 112-1165 – Brief regering d.d. 02-05-2011

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 11. Verslag van een schriftelijk overleg over het Groenboek EU Financiering Onderzoek en Innovatie COM(2011)48

    32 744-2 – Brief regering d.d. 17-05-2011

    minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen