Kamerstuk 21501-04-198

Verslag van een algemeen overleg

Ontwikkelingsraad


Nr. 198 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 juni 2017

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 17 mei 2017 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 12 mei 2017 ter aanbieding van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 197);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 24 maart 2017 ter aanbieding van het verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 16 maart 2017 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 195);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 13 april 2017 inzake EU-begrotingssteun 2015 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: Karabulut

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Bouali, Diks, Karabulut, Van Weerdenburg en Yeşilgöz-Zegerius,

en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 16.02 uur.

De voorzitter:

Welkom allemaal bij dit AO Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking. Ook ik moet wennen aan al die nieuwe termen. Ik heet de Minister, de ambtenaren, de Kamerleden en alle mensen in het publiek van harte welkom. Er zijn nu vijf leden aanwezig, dus ik stel een spreektijd van vijf minuten voor, met twee interrupties. Als er aan meer behoefte is, kunnen we dat altijd toestaan.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ik wil graag eerst iets zeggen over migratie. Het is een goede zaak dat de Ontwikkelingssamenwerkingsministers en de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken voorafgaand aan de Raad samenkomen om de migratieproblematiek te bespreken. Een oplossing vraagt om een geïntegreerde aanpak. Ik vraag de Minister om samen met haar collega's uit het kabinet verslag te doen van dit diner, zodat ook de Kamer zicht krijgt op de geïntegreerde visie van deze ministers. Ik wil hier een voorschot op nemen. In de geannoteerde agenda lees ik erg weinig over de rol van de Afrikaanse Unie, de AU. Het CDA wil de rol van de Afrikaanse Unie versterken. In de brief van zes A4'tjes wordt de Afrikaanse Unie exact één keer genoemd, maar dat even terzijde. Europa is erbij gebaat als de Afrikaanse Unie beter gaat functioneren. Wij willen een duurzame oplossing voor honger, conflicten en migratie. Het onderkennen van een gedeelde verantwoordelijkheid, ambitie en belang is daarvoor cruciaal. Zal de Minister de rol van de Afrikaanse Unie benadrukken? Kan de Minister zich sterk maken voor die gezamenlijke handtekeningen tussen de EU en de AU? De Afrikaanse Unie kan een belangrijke rol spelen bij de opvang in de regio en bij het ondersteunen van de Noord-Afrikaanse landen aan de Middellandse Zee, die hebben te maken met een grote toevlucht van mensen uit de Sub-Sahara.

Het debat over post-Cotonou, waarop ik straks uitgebreid terugkom, is hierbij ook van belang. De regering stelt in haar brief dat artikel 13 over het terugnemen van onderdanen niet wordt uitgevoerd. Dat is op zich al een reden om Cotonou te herzien, nog los van het feit dat het een log apparaat is, wat de Minister in haar brief ook naar voren laat komen. Ook in dezen moeten we echter kijken naar de verantwoordelijkheden van de Afrikaanse Unie. Graag een reflectie van de Minister op deze punten: wat gaat er goed, wat kan er beter?

Bij het aanpakken van de migratie is het nog steeds een probleem dat landen hun verantwoordelijkheid niet nemen. Hierbij heb ik het over de Europese lidstaten die bijvoorbeeld geen vluchtelingen opnemen en niet of nauwelijks bijdragen aan het EU-fonds. Wat is ons drukmiddel? Wel de lusten, niet de lasten van de Europese samenwerking; dat kunnen we niet blijven volhouden, zeker niet als we verantwoordelijkheid nemen voor de uitdagingen van de toekomst, zoals de explosieve demografische groei in Afrika in de komende decennia. Dit vereist dat wij in Europa onze verantwoordelijkheid nemen. Wij mogen daar niet langer mee wachten.

Volgens het CDA speelt ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol in het terugdringen van de grondoorzaken van migratie. Hierbij is een sterk partnerschap met alle betrokken spelers van belang. De verantwoordelijkheid voor een goed Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ligt dus niet alleen bij overheden. We moeten hiervoor een breed partnerschap aanspreken tussen het maatschappelijk middenveld, waaronder ngo's (non-gouvernementele organisaties), het bedrijfsleven, de overheden en de kennisinstellingen; de methode volgens de Dutch Diamond dus. In de geannoteerde agenda en in de inzet van de Minister zie ik deze benadering terugkomen, maar van het CDA mag die nog wat sterker worden aangezet. Zeker de rol van het maatschappelijk middenveld en de expertise van de ngo's en de imvo-partijen (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen), waarmee wij goede ervaringen hebben, mogen meer worden benadrukt.

Deze benadering zou bovendien als een soort inspiratie moeten dienen, waardoor we de relatie tussen de ACS-landen, de landen van Afrika ten zuiden van de Sahara, de Caraïben en de Stille Oceaan, opnieuw gaan invullen. Het CDA steunt de koers van de regering hierin. We moeten deze landen niet beoordelen als groep van oude koloniën, maar we moeten naar de individuele behoeften en doelstellingen kijken die wij in Europa zelf willen bereiken. Wat zijn de verschillende belangen van de Europese landen bij het opstellen van een nieuw verdrag met de ACS-landen? De Minister geeft in haar brief aan dat sommige het willen doorzetten, terwijl Nederland het wil veranderen. Wat is het spanningsveld en speelveld daarbij? Een onderdeel van de inzet voor een nieuw verdrag met de ACS-landen zou ook moeten zijn het beter doen functioneren van de Afrikaanse Unie. Via deze weg kunnen problemen in Afrika beter worden aangepakt. We moeten Afrikaanse landen stimuleren om zich beter te organiseren, en om gemeenschappelijk eigenaar van de problemen van het continent te worden. Door de situatie hiervoor te versterken, zal een duurzame stabiliteit kunnen worden gerealiseerd. Daarom zou ik graag zien dat de nieuwe verhoudingen tussen de EU en de ACS-landen zijn gericht op het bouwen en versterken van de interstatelijke instituties.

Met dit alles wil ik niet zeggen dat we ons alleen op Afrika moeten richten. Goede relaties met de overzeese gebieden van de Europese landen zijn van groot belang. Als Europa dragen wij een verantwoordelijkheid jegens deze landen om hen de transitie te laten maken naar welvarende, onafhankelijke en goed bestuurde landen. Ik vind het dan wel moeilijk te verkopen dat we moeilijk ondersteuning kunnen verlenen aan onze eigen overzeese Nederlandse landen. Kan de Minister dat bevestigen? Ook daar leven namelijk veel mensen tegen of onder het armoedeniveau. Zij hebben te maken met te hoge kosten van levensonderhoud; daar kan het scholingssysteem worden verbeterd en de rechtsstaat versterkt. Hulp bieden aan deze landen kan blijkbaar niet vanwege het niet-voldoen aan de ODA-criteria (Official Development Assistance). In mijn ogen kunnen we het niet volhouden dat we wel de Franse overzeese gebieden mogen ondersteunen en de Nederlandse niet, zeker nu we dit verdrag openbreken. Graag een reactie van de Minister. Hoe kunnen we onze eigen overzeese gebieden beter gaan ondersteunen, als ook zij op basis van de Sustainable Development Goals (SDG's) ondersteuning behoeven? Liggen daarvoor bij de onderhandelingen met de ACS-landen geen mogelijkheden? Zou er in het verdrag geen scheiding gemaakt moeten worden tussen Afrikaanse landen, Caribische landen en de landen in de Stille Oceaan? Zouden we dus niet kunnen gaan werken met drie afzonderlijke verdragen?

De voorzitter:

Dit waren bijna zes minuten, meneer Amhaouch. Die gun ik de andere sprekers dan ook.

De heer Bouali (D66):

Voorzitter. Ik zal eens kijken of ik wat sneller kan praten om die minuten weer in te halen. Ik begin maar weer met Europa. De Europese Commissie is met een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling gekomen. Daarin staat de koppeling van de werelddoelen aan het ontwikkelingsbeleid centraal. Ik juich dat zeer toe. Alleen valt de brede focus van dit document erg op. Dat gaat eigenlijk over alles; het beslaat alles. Moeten we, zoals ik al eerder heb aangegeven, bijvoorbeeld niet in eerste instantie focussen op de ring direct rondom ons: Marokko, Jordanië, Libanon en Tunesië? Dat zijn een aantal voorbeelden, los van de ring die daar weer omheen ligt. Ik acht dit ook van belang met het oog op de post-Cotonou-discussie. Waar komt er echt een rol voor de Europese Unie en wat gaan de lidstaten uit deze agenda oppikken? Moeten we tussen de lidstaten geen onderlinge afspraken maken over wie er wat precies gaat doen? Zijn er geen thema's die we niet beter aan andere landen kunnen overlaten, zoals de Verenigde Staten en China, of aan grote stichtingen, zoals de Bill & Melinda Gates Foundation?

Verder heb ik een aantal vragen over de uitvoering van het consensusdocument. Ik deel de zorg van de Minister dat de omzetting naar de praktijk een uitdaging wordt. Wat wordt er concreet in de Raad afgesproken over de benodigde uitvoeringsagenda? Wanneer moet die klaar zijn? Zullen daarin inspannings- of resultaatsdoestellingen worden opgenomen? Met andere woorden, kunnen we werken naar een roadmap, waarin we duidelijk aangeven wat we verwachten en wat we gaan doen? Hoe zorgen we ervoor, de kritiek van de Europese Rekenkamer indachtig, dat de effecten en de effectiviteit van het beleid goed meetbaar zijn? Voor een goede uitrol van deze visie is het belangrijk dat organisaties direct zijn betrokken, zodat de ngo's en het maatschappelijk middenveld zich verbonden voelen met dit document. Welke rol krijgen zij in de uitvoeringsagenda? En is de Minister ook zelf aanwezig bij, bijvoorbeeld, de European Development Days (EDD)? Dat zou een mooi signaal zijn naar het maatschappelijk middenveld. Kan Nederland bij het snel implementeren van dit nieuwe beleid wellicht het goede voorbeeld geven, door met een aantal andere landen een intergouvernementeel agency te starten dat een paar SDG's of thema's eruit pikt en daarmee gecoördineerd volop aan de slag gaat? Op die manier kan bijvoorbeeld het moeizame compromis op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidsrechten zo ambitieus mogelijk worden ingevuld, en kunnen wellicht ook de extra bezuinigingen van Trump worden opgevangen. Nogmaals mijn complimenten aan de Minister voor haar leiding, ook internationaal, aan het She Decidesfonds.

Ik heb nog een vraag over migratie, en meer specifiek over de migration compacts. Ik hoor zorgen over de rol van het Europees parlement daarbij. Zijn controlefunctie dreigt te worden uitgehold. Ik vraag de Minister hoe we dit gaan voorkomen.

Ik kom ten slotte op Uganda, waar grote groepen Zuid-Sudanezen worden opgevangen, op welhaast voorbeeldige wijze. Vluchtelingen krijgen daar een stukje eigen grond voor het bouwen van een hutje. Er kan ook voedsel worden verbouwd, mits de droogte niet te hevig is. Voorzieningen worden er over en weer gedeeld. Toch dreigen ook hier spanningen. De instroom blijft onverminderd groot en de fondsen concurreren voor donoren met andere, bijvoorbeeld die voor Syrië. Vanochtend hebben we dit allemaal in de Volkskrant kunnen lezen, op twee volle pagina's. De Minister heeft nu gelukkig, in navolging van mijn motie, aangegeven welke hulp er aan Uganda wordt gegeven. Ik vraag de Minister of zij meer mogelijkheden ziet om dit soort landen, die zich toch extra inzetten om vluchtelingen in groten getale op te nemen, een duwtje in de rug te geven en te helpen. Een voorbeeld is wat VNG International doet: dat werkt in Libanon en Jordanië aan het vergroten van de weerbaarheid van de opvangkracht van de lokale gemeenschap.

De voorzitter:

Keurig binnen de tijd, meneer Bouali.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voorzitter. De Minister schrijft in haar brief over de geannoteerde agenda van de RBZ Ontwikkelingssamenwerking van overmorgen dat het kabinet het belang zal benadrukken van een voortvarende en integrale aanpak van de Middellandse Zeeroute, met name om verdrinkingen van migranten te voorkomen. Toegegeven, het komt niet zo vaak voor dat mijn partij het met deze Minister eens is, maar dit is zo'n moment. Ook voor mijn partij staat voorop dat het van essentieel belang is om zo snel en effectief mogelijk een halt toe te roepen aan de illegale migratie via gammele bootjes, die zo vaak tot tragische verdrinkingen leidt.

Dat gezegd hebbende, benadruk ik dat wij over de mogelijke oplossing nadrukkelijk wel met de Minister van mening verschillen, evenals over de analyse van de oorzaken. Wat drijft namelijk al die migranten toch naar het Middellandse Zeegebied? Wat bezielt hen om zo'n gevaarlijke overtocht te wagen, met alle gevaren van dien? Voor de PVV is dat volstrekt helder: de mensen worden gelokt door het vooruitzicht van gratis geld en een plekje in een West-Europese verzorgingsstaat. Op weg naar de Frontex-ferryline die lonkt aan de Libische kust, lopen sommigen in handen van nietsontziende islamitische mensenhandelaren, die er niet voor terugdeinzen om hen als slaaf te verhandelen op lokaal georganiseerde slavenmarkten. Laat dit even op u inwerken: islamitische mensenhandelaren die onschuldige mensen gevangennemen en voor enkele honderden dollars te koop aanbieden als seks- of werkslaaf. Mensen die worden verhandeld op slavenmarkten! Is dat wat de Minister bedoelde met de zinsnede: «Nederland vraagt daarbij in het bijzonder aandacht voor het verbeteren van de omstandigheden van migranten in Libië en het bieden van een uitweg uit deze vaak moeilijke omstandigheden via de ondersteuning van vrijwillige terugkeer naar hun thuisland»? Doelt de Minister met «moeilijke omstandigheden» op de zwarte slavenmarkten? Zo ja, waarom heeft ze dan gekozen voor deze milde formulering? Immers, als je niet eens eerlijk durft te benoemen dat er sprake is van islamitische slavenhandel, kun je nooit bijdragen aan de oplossing daarvan.

Die oplossing is voor de PVV volstrekt helder: een Australisch push-backmodel. Laat geen enkele zeemigrant meer voet op Europese bodem zetten. Communiceer helder aan iedereen op het continent dat de poorten van Europa gesloten zijn en blijven. Stuur degenen die toch de gevaarlijke overtocht wagen linea recta terug, desnoods met die Frontex-ferry. De overtocht moet niet meer lonen; dan pas houdt de stroom op en maken we een einde aan die vreselijke verdrinkingen. Ziet de Minister in dat met het ruimhartige toelatingsbeleid mensen in de handen van deze barbaarse islamitische mensenhandelaren worden gedreven?

Tot slot nog een vraag over de brief over het rapport van de Europese Commissie over 2015. De Commissie constateert dat landen die begrotingssteun ontvingen, over het algemeen een hogere economische groei bereikten en minder gevoelig waren voor economische tegenslag dan landen die geen begrotingssteun ontvingen. De Europese Commissie constateert dit alles ondanks het feit dat de causaliteit tussen begrotingssteun en de resultaten daarvan in het rapport niet is onderzocht. Ik vraag de Minister of zij dat niet vreemd vindt. Deelt zij deze conclusie van de Europese Commissie?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de stukken en voor de voorbereiding van deze bespreking. Ik begin met migratie. De VVD-fractie spreekt haar steun uit voor het kabinetsstandpunt dat een nauwe samenwerking met landen uit Afrika essentieel is om de doelstellingen van de Commissie te bereiken. De lidstaten en de EU moeten zich blijven inzetten voor de bestrijding van mensensmokkel, een verbeterd grensbeheer, een betere opvang in de regio, het bevorderen van terugkeer en de aanpak van de grondoorzaken van migratie. Kan de Minister de actuele stand van zaken geven ten aanzien van de migration compacts? Met welke landen zijn reeds compacts in werking getreden, hoe loopt dit en met welke landen worden op korte termijn nog meer afspraken gemaakt?

Ik ga verder over de humanitaire crisis. De VVD-fractie is positief over de inzet van het kabinet bij de voedselcrisis in Jemen, Zuid-Sudan, Somalië en Noord-Nigeria. Zij steunt het benadrukken van het belang van een geïntegreerde benadering, waarbij het zoeken naar politieke oplossingen wordt gecombineerd met het aanpakken van de grondoorzaken. De VVD-fractie wil hierbij benadrukken dat Nederland reeds voldoende financiële steun heeft bijgedragen om humanitaire noden te verlichten. De VVD-fractie kan daarnaast niet vaak genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om noodhulpgelden efficiënter en effectiever in te zetten. Zij steunt dan ook de afspraken die volgen uit de Grand Bargain. Zijn er sinds vorige maand al stappen gezet om de hulp effectief bij getroffenen te krijgen? Het lijkt misschien kort geleden. We hebben het hierover gehad. Er zijn ook moties over ingediend. Bij noodhulp telt iedere dag. Dat is ook de reden waarom ik deze vraag hier nog een keer stel. Zijn er reeds manieren gevonden om hulp te leveren of om de politieke druk op te voeren? Het uitbreiden van sancties tegen personen die een sleutelrol spelen, met name in het conflict in Zuid-Sudan, zou hierbij een mogelijkheid zijn.

Met betrekking tot het post-Cotonou-framework vraagt de VVD-fractie de Minister of zij van mening is dat een nieuw partnerschap zonder juridische binding wel resultaat kan behalen. Een specifiek voorbeeld is het terug- en overnemen van onderdanen, waaraan nooit uitvoering is gegeven. Dat is een belangrijk punt voor de VVD-fractie. Verliezen we het middel om hier druk op te zetten, niet volledig als we een nieuw partnerschap helemaal niet meer juridisch bindend laten zijn? Ik wil graag inzicht in de visie hierop.

De VVD steunt in beginsel het uitbreiden van het partnerschap naar niet-ACS-landen. Dan gaat het om minst ontwikkelde landen. Ik wil daarbij wel de vraag stellen aan de Minister of het loslaten van specifieke landen en regio's niet het risico met zich meebrengt dat er veel focus verloren gaat en dat het nieuwe partnerschap kracht en bestaansrecht verliest. Anders gezegd: hoe wordt ervoor gezorgd dat een nieuw partnerschap echt iets toevoegt? Kan dat als de deuren wagenwijd worden opengezet voor alle landen?

De VVD-fractie is tevreden met het bericht dat mede naar aanleiding van kritische vragen van de leden Taverne en Ten Broeke het kabinet zich sterk zal inzetten om de Europese Commissie de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer te laten overnemen. Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd? De VVD is geen voorstander van begrotingssteun, ook niet in Europees verband.

Ik heb nog een vraag over de Sustainable Development Goals. Het is van belang dat de EU een analyse uitvoert om tekortkomingen op beleidsterreinen te ontdekken, zodat lidstaten hiermee voortvarend aan de slag kunnen. Op welke termijn verwacht de Minister dat een dergelijke analyse afgerond kan worden?

Tot slot heb ik een vraag aan de Minister over onderwerpen in de coherentieagenda van de Global Goals waar het kabinet niet tevreden mee is. Kan de Minister ingaan op de vraag welke onderwerpen dit zijn? Is de uitwerking van deze onderwerpen nog aan te passen in het ontwerp van de Gezamenlijke Verklaring van de Global Goals?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst bied ik mijn excuses aan voor het feit dat ik te laat was. Ik constateer zelf maar even dat het de eerste keer is.

Ik heb een aantal opmerkingen. Als het gaat om de noodhulp die aan Afrika gegeven zou moeten worden – u hoort de nuance in mijn zin – is mijn fractie wel erg geschrokken van het feit dat van de 4,4 miljard die benodigd was, pas 1,26 miljard beschikbaar is gesteld. De Minister heeft daar zelf ook haar zorgen over uitgesproken in de brief. Wij zijn blij dat de Minister andere lidstaten gaat aansporen om zo spoedig mogelijk geld over te maken en in actie te komen. Heeft de Minister er al zicht op welke lidstaten zo spoedig mogelijk actie zullen ondernemen? De situatie is natuurlijk urgent.

Misschien kan de Minister in het algemeen een korte update geven van de stand van zaken in de Hoorn van Afrika. Wat is inmiddels in grote lijnen al in gang gezet, wat moet er nog extra gebeuren en wat heeft nog extra aandacht nodig? Als wij kijken naar de European Consensus on Development, zien wij ook dat het goed is dat er na lang onderhandelen een nieuwe Europese consensus is over de omgang met ontwikkelingssamenwerking. In onze beleving is het goed dat daarin wordt vastgehouden aan 0,7% van het bnp (bruto nationaal product), maar het is wel jammer dat niet helder wordt gemaakt wanneer lidstaten aan die norm zouden moeten voldoen. Kan de Minister daar iets over zeggen? Is zij bereid om te pleiten voor het opnemen van een soort roadmap in de Consensus om te kunnen beoordelen wanneer we wel met z'n allen op 0,7% zitten?

Het is ook jammer dat er in de laatste versie van de Consensus geen verwijzing zit naar de OESO-DAC-criteria. Kan de Minister dat verklaren? Kan zij een en ander in ieder geval mondeling duiden?

Het Europees parlement heeft in een aangenomen resolutie uitgesproken dat de primaire doelstelling van ontwikkelingssamenwerking armoedebestrijding moet blijven. Is de Minister bereid ervoor te pleiten om alsnog zo'n verwijzing in de tekst op te laten nemen? Kan de Minister ook wat zeggen over de rol van de private sector? Welke voorwaarden worden daar precies aan gesteld? Is dat in de ogen van deze Minister ook voldoende? Hoe staat het kabinet bijvoorbeeld tegenover de inspanningen van Hongarije om een passage over migratiebeperking op te nemen in de tekst? Deelt het kabinet dan ook het standpunt van GroenLinks dat dit onwenselijk zou zijn, omdat het een verkeerde focus legt op de invulling van OS-gelden?

Ik kom op de Sustainable Development Goals. GroenLinks deelt de kritiek van de regering op de Europese Commissie over het weinig concrete voorgestelde beleid rondom de Sustainable Development Goals. We kunnen de klimaatdoelen van Parijs niet halen als we alleen het huidige beleid voortzetten. De Minister geeft ook aan dat er een gap analysis nodig is, waarin ook wordt onderzocht waar het EU-beleid tekortschiet. Wij hopen natuurlijk dat de Minister hier stevig op zal inzetten. Het zou fijn zijn als zij kan uitduiden van welke lidstaten zij ondersteuning van dit Nederlandse standpunt verwacht.

Ik kom op het onderwerp migratie. Het heeft GroenLinks nogal verbaasd dat het Maltese voorzitterschap de ambitie heeft aangekondigd om met Libië een migratiedeal te sluiten. Het laatste nieuws dat wij uit Libië hebben meegekregen, duidt in onze beleving nog niet op een soort miraculeuze wederopstanding van enig samenhangend bestuur in Libië waardoor zo'n deal mogelijk zou worden dan wel van langere tijd zou kunnen zijn. Kan de Minister daarop reflecteren? Welke stappen heeft het Maltese voorzitterschap hier ondertussen in gezet? Kan de Minister ook de vorderingen melden in de voorgenomen partnerships met Nigeria, Senegal, Ethiopië, Mali en Niger?

De voorzitter:

Ik vraag de heer Amhaouch om het voorzitterschap van mij over te nemen, zodat ik namens mijn fractie een inbreng kan leveren.

Voorzitter: Amhaouch

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties berekende dat bij elke procent stijging van de voedselonzekerheid het aantal mensen dat op de vlucht slaat, stijgt met ongeveer 2%. Het gaat om best wel grote aantallen. Voedselonzekerheid leidt op haar beurt ook tot conflicten. Elk jaar dat een oorlog voortduurt, stijgt ook het aantal mensen dat op de vlucht slaat. Dit onderstreept eens te meer hoe belangrijk het is dat wij het ontwikkelingssamenwerkingsbudget besteden voor de doelen waarvoor het is bedoeld, namelijk het bestrijden van acute crises en ervoor zorgen dat mensen eten krijgen zodat zij niet sterven. Natuurlijk is het ook belangrijk dat aan de oorzaken wordt gewerkt, namelijk het stoppen van de conflicten. Is de Minister het met mij eens dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking niet voor het stoppen van migratie en/of voor beveiliging moet worden gebruikt, maar voor het stoppen van honger en conflicten? In de bijdragen van een aantal partijen maar ook in de stukken en in de discussie op Europees niveau wordt ontwikkelingssamenwerking gemilitariseerd en steeds meer als instrument gezien om migratie te stoppen. Dat is naar mijn mening toch één stap te veel. Dat moeten we doen, maar daar zijn deze budgetten niet voor bedoeld. De EU en ook Nederland zijn koplopers wat betreft budgetten. Dat is goed, maar de budgetten moeten dan wel zuiver gebruikt worden conform de OESO-DAC-criteria. Het geld is volgens mijn fractie niet bedoeld voor het betalen van eerstelijnsopvang van vluchtelingen of voor internationale veiligheid. Mensen in Zuid-Sudan hebben er niets aan als wij die budgetten gebruiken om opvang in een Drents dorpje te regelen. Kan de Minister hierop reageren?

Het ontwikkelingsgeld is wel nadrukkelijk bedoeld voor de aanpak van de wereldwijde ongelijkheid. Daarnaast staat ook de verbetering van de omstandigheden voor vluchtelingen in Libië centraal op de Nederlandse agenda en in Europees verband, maar andere sprekers zeiden het ook al: het is een drama in Libië. Een collega sprak over de slavenhandel, maar er zijn ook milities en het land is compleet kapot. Ik vraag de Minister expliciet of zij die mening deelt en ervoor gaat zorgen dat er geen migratiedeal wordt gesloten met Libië onder deze condities.

Ik geef de Minister een compliment voor het feit dat zij kijkt naar mogelijkheden om Kenia en Uganda bij te staan, gelet op het grote aantal vluchtelingen dat zij opvangen. Ik heb tijdens het vorige AO Noodhulp ook een punt gemaakt van de Nederlandse rozenkwekers, die daar goed werk doen maar tegelijkertijd ook zorgen voor droogte. De Minister zag dat ook. Kan zij misschien in gesprek gaan met Atradius Dutch State Business om te bewerkstelligen dat ook de watereffecten van activiteiten die bedrijven ontplooien, in kaart worden gebracht en mee worden gewogen bij het al dan niet toekennen van een verzekering?

We moeten kritisch kijken naar de bedrijven. Zij moeten internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en onwenselijke effecten voorkomen, maar het zijn niet alleen maar bedrijven die dwarszitten. In Zuid-Sudan werd maar 20% van de € 800.000 voor dat land daadwerkelijk besteed aan voedsel en medicijnen. Ik vind dat heel heftig. De rest van het geld ging naar personeel en operationele kosten. Dat heeft ook te maken met het vervoer per vliegtuig vanwege de veiligheid. De hulp bereikt de mensen vaak niet. Begrijp mij niet verkeerd; ik pleit er niet voor dat we dan maar moeten stoppen met noodhulp, want dan zijn die mensen nog verder van huis. De Zuid-Sudanese regering gaat niet zelf zorgen voor voedsel, maar ik pleit wel voor meer diplomatieke druk. Ik weet dat het ontzettend gecompliceerd en moeilijk is, maar toch wil ik de Minister vragen naar de mogelijkheden.

Ik kom tot mijn laatste twee punten. Vorige keer zei ik het ook al: de situatie in Jemen is schrijnend, vooral voor kinderen. De situatie is dramatisch te noemen. Een onderzoeker van de Noorse Vluchtelingenraad was daarnaartoe gegaan. Die onderzoeker luidt de alarmklok en zegt: als het zo doorgaat, kunnen 500.000 mensen, onder wie heel veel kinderen, sterven van de honger. Dat komt doordat zogenoemde bondgenoten van Nederland onder leiding van Saudi-Arabië de hulp blokkeren vanwege hun aanvallen. Ik vind het krankzinnig, net zoals ik het krankzinnig vind dat iemand als Trump voor miljarden deals sluit om Saudi-Arabië opnieuw te bewapenen voor die oorlog. Dit is toch te zot voor woorden? Kan de Minister op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden om ook in EU-verband de druk op te voeren om te stoppen met die blokkades en beschietingen, waar de bevolking de dupe van is?

Vanochtend hadden wij met de commissie voor Buitenlandse Zaken een gesprek met een vertegenwoordiging van de Koerdische partijen in Noord-Syrië, de PYD en de YPG, die daar ondanks de oorlog een redelijk stabiele regio hebben opgebouwd. Omdat Raqqa wordt bevrijd en daar die heftige oorlog gaande is, komen honderdduizenden mensen naar de Noord-Syrische regio. Het probleem is dat de internationale hulp hen niet bereikt, omdat Turkije die zou blokkeren en omdat de UNHCR weigert. Daar zitten juist ook alle vrouwen die strijden tegen onder andere de IS-monsters. Ik vraag de Minister wat zij kan betekenen in dezen.

Excuses, voorzitter, ik heb de tijd overschreden.

De voorzitter:

Uw spreektijd was exact zes minuten, maar dat gunnen wij u.

Voorzitter: Karabulut

De voorzitter:

De Minister heeft tien minuten nodig voor de voorbereiding van de beantwoording.

De vergadering wordt van 16.32 uur tot 16.45 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij vangen aan met de eerste termijn van de Minister.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik wil de beantwoording als volgt inrichten. Eerst wil ik ingaan op de vragen en opmerkingen over de Consensus. Vervolgens zou ik graag iets willen zeggen over migratie en daaraan verbonden de rol van de Afrikaanse Unie. Zo heb ik de vraag van de heer Amhaouch begrepen. Ik heb het altijd een beetje moeilijk met zijn naam. Wij hebben allebei een «ou» in de naam, en omdat je bij mij «Ploemen» zegt, heb ik de neiging om «Amhaoech» te zeggen, maar het is dus «Amhaouch». Vervolgens wil ik ingaan op de post-Cotonou-situatie. Wat is de stand van zaken, wat zijn de verhoudingen? Daarna zal ik iets zeggen over het Rekenkamerrapport over de EU-begrotingssteun en hoe Nederland daarin staat. Ten slotte zal ik ingaan op de humanitaire situatie in de vier crisisgebieden, ook omdat wij daarover twee weken geleden vrij uitvoerig hebben gesproken. Ik ga graag in op alle vragen en opmerkingen, waarvoor overigens dank.

De Consensus bevat weinig nieuwe voorstellen. In 2015 hebben wij uitvoerig gesproken over de manier waarop de Europese Unie in haar interne en externe beleid uitvoering zal geven aan de duurzameontwikkelingsdoelen. Daar gaat die Consensus in feite over. Mijn ongeduld is bekend, maar wat mij betreft blijven wij niet te lang praten over allerlei documenten die niets nieuws bevatten. Wij moeten echt overgaan tot de uitvoering. Gelukkig is daar ook aandacht voor in die Consensus. Die Consensus ziet er ook op toe dat een aantal rapportages over ontwikkelingssamenwerkingsresultaten in lijn worden gebracht met de duurzameontwikkelingsdoelen. Dat doen wij hier in Nederland voor een deel ook. Wij willen een overzichtelijk plaatje: wat is er bereikt, is dat wat wij hadden voorzien, waar zitten de gaps en wat zouden wij eventueel anders moeten doen? De EU rapporteert aan de VN over de resultaten die behaald zijn in het kader van de agenda die wij met de wereld hebben afgesproken om de armoede terug te dringen. Uiterlijk 2024 komt er een zogenaamde midterm review. In 2030 moet de agenda gerealiseerd zijn. Na de midterm review is er dus nog tijd om beleid eventueel bij te stellen. Wij weten dan waar wij aan toe zijn.

Wij dringen zeer aan op de gap-analyse. Ik ben het zeer eens met de opmerkingen daarover. Dank voor de aanmoediging op dit punt. Wij vinden dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor medio 2017. Je kunt wel blijven praten en analyseren, maar op een gegeven moment is het gewoon wel duidelijk waar de problemen zitten. Andere landen, bijvoorbeeld Duitsland en Zweden, dringen er samen met Nederland op aan. Het is goed om te weten dat wij hierin zeker niet alleen staan.

Er is gevraagd naar de beleidscoherentie voor ontwikkeling. Je kunt eindeloze beleidsnotities schrijven over waar dat om gaat. Het gaat er heel simpel om dat je niet met je linkerhand moet wegnemen wat je met de rechterhand hebt gegeven. Het gaat eigenlijk ook over datgene waar mevrouw Karabulut op duidde. Ik interpreteer haar woorden vrijelijk: het is goed dat Nederlandse bedrijven investeren in Afrika, maar dat moet eerlijke banen opleveren en natuurlijk geen excessief watergebruik. Door dat laatste zouden de mensen in die regio die je wilt bijstaan, namelijk slechter af zijn. Zo simpel is beleidscoherentie uit te leggen en zo moeilijk is het soms om ermee aan de slag te gaan.

Mevrouw Karabulut maakte ook een opmerking over de rozenkwekers. Atradius doet ook een analyse op watergebruik, maar ik zeg mevrouw Karabulut graag toe dat ik nog even preciezer ga bekijken of dat goed genoeg wordt gedaan. Een aantal jaren geleden is er een vrij hoogoplopend conflict geweest tussen een aantal maatschappelijke organisaties en de Nederlandse rozenkwekers in die regio. De rozenkwekers zeiden: wij doen al heel veel, en veel meer dan rozenkwekers uit andere landen. De maatschappelijke organisaties zeiden: er moet echt nog wel wat bij. Die gesprekken hebben echt tot heel goede resultaten geleid. Ik zal met de ogen van mevrouw Karabulut bekijken of die afspraken goed genoeg zijn neergeslagen in de manier waarop Atradius daarnaar kijkt. Volgens mij is dat zo, maar ik zeg graag toe dat ik dat nog even in alle scherpte zal bekijken.

Ik kom op het tweede belangrijke agendapunt van de Raad van komende donderdag: migratie. Een aantal leden heeft steun betuigd voor de aanpak van Nederland, die wij terugzien in de wijze waarop de EU dit doet. Drukken wij ons scherp genoeg uit? Daar kun je van mening over verschillen, maar duidelijk is dat ook Nederland zeer grote zorgen heeft over de situatie waarin migranten in een aantal landen in hun levensonderhoud voorzien. Er is gedwongen arbeid. Wat de achtergrond en de religieuze overtuiging van de mensensmokkelaars is, weet ik niet, maar ik geloof eerlijk gezegd niet dat er een religie is die je toestaat om je medemens zo uit te buiten. Waar het om gaat, is dat wij het moeten aanpakken. Dat moeten wij en dat kunnen wij ook alleen maar samen met andere landen binnen de Europese Unie. Nederland is een van de landen – dat zal zeker onderwerp van gesprek tijdens het gezamenlijke diner zijn – die de routes van de mensensmokkelaars willen aanpakken. Ook mijn collega's Koenders en Dijkhoff zetten zich daarvoor in. Die routes zijn vaak dezelfde als de routes die wapens en andere smokkelwaar volgen. Dat is een heel cynisch en verdrietig verdienmodel, waar wij om alle redenen die genoemd zijn, een einde aan moeten maken.

Wordt OS-geld ingezet voor het aanpakken van de grondoorzaken van migratie op een manier die niet zou passen binnen de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking? Ik parafraseer de vragen uit de Kamer. Bij alles houden wij ons aan de OESO-DAC-criteria. Die zijn een gegeven. Daarom worden ze ook niet elke keer herhaald in die Consensus of in andere documenten. Ze zijn een uitgangspunt. Om die reden heeft Nederland, heb ik, voorstellen van de Europese Commissie afgewezen. Ik vond dat ze niet binnen die OESO-DAC-criteria passen. Nou ja, niet omdat ik dat vond – dat klinkt als een opvatting – maar omdat ze er niet in passen. Dat is gewoon een feit. Nederland is daar heel precies in. Die criteria zijn helder omschreven. Je kunt het daarmee eens of oneens zijn. Ik proef bij sommigen van u dat u vindt dat eerstejaarsopvang van asielzoekers in Nederland daar niet onder zou moeten vallen, maar die valt er wel onder. Wij houden ons er heel nauwgezet aan. Ik heb er geen enkele behoefte aan om de criteria in die zin op te rekken. We hebben allemaal gezien dat de druk op het OS-budget daardoor niet alleen heel groot was, maar ook nogal onvoorspelbaar. Dat maakt het erg moeilijk om onze doelstellingen te bereiken. Tegelijkertijd is het goed om vast te stellen dat tijdens de periode dat er zo veel vluchtelingen uit Syrië kwamen, Nederland het enige EU-land was waar niemand op straat heeft hoeven slapen. Ik vind het goed dat wij ons geld inzetten om mensen op een fatsoenlijke manier op te vangen. Als de vervolgvraag zou zijn of er binnen de EU steun is om die eerstejaarsopvang op een andere manier te financieren, dan zou ik daarvoor te porren zijn. De afgelopen jaren hebben wij daar echter geen enkele steun voor gezien. Het is een onderwerp waar wij ongetwijfeld nog vaak over zullen spreken.

Een tweede relevantie van ontwikkelingssamenwerking voor migratie is natuurlijk de vraag waarom mensen zich genoodzaakt voelen om huis en haard te verlaten. Het kan gaan om conflicten, maar ook om een gebrek aan ontwikkeling. Recentelijk heb ik gesproken met collega's uit Afrikaanse landen. Zij zien hun jongeren vertrekken, maar willen dat zij een goed leven in het eigen land kunnen hebben, met toekomstperspectief. Daarvoor zijn banen nodig. De Afrikaanse Unie heeft niet voor niks dit jaar uitgeroepen tot het jaar van de jongeren. Men ziet dat het enorm belangrijk is om ervoor te zorgen dat jongeren die nu gelukkig beter opgeleid raken – ontwikkelingssamenwerking is daar echt zeer succesvol in geweest – goede banen kunnen vinden. Daar zijn investeringen van buitenaf voor nodig, maar ook is nodig dat landen hun eigen plannen kunnen financieren. Zij moeten er bijvoorbeeld heel simpel voor kunnen zorgen dat er een fatsoenlijke energievoorziening is. Als een jongere uit Ghana een internetcafé wil opstarten en er is maar drie uur per dag stroom, dan is het plan prachtig, maar komt hij toch niet zo ver. Wij moeten wat mij betreft blijven inzetten op ervoor zorgen dat landen hun eigen economie kunnen ontwikkelen en hun eigen belastingsysteem op orde krijgen, zodat ze diensten kunnen verstrekken aan hun eigen mensen.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik hoor de Minister zeggen dat jongeren nodig zijn voor de opbouw van hun land en dat wij moeten helpen om banen te ontwikkelen. Maar hoe strookt dat met migratie? Ze komen met tienduizenden, honderdduizenden op de boot naar Europa. Die mensen zijn nodig in hun eigen land om dat land op te bouwen. Waarom geven we ze dan de kans om allemaal naar Europa te komen? Ziet de Minister daar ook een tegenstrijdigheid in?

Minister Ploumen:

Er is natuurlijk een verschil tussen mensen die de tocht naar Europa ondernemen en het aantal mensen dat asiel krijgt. De gronden waarop men naar Europa trekt, zijn niet per se een-op-een een reden om asiel te krijgen. Tegelijkertijd weet mevrouw Van Weerdenburg dat ik de huidige situatie beschrijf. Wij willen dat er voldoende perspectief voor jongeren is om in eigen land te blijven. Dat is er nu niet. Wij weten ook dat dat helaas niet in drie of vier maanden opgelost is, hoe graag we dat allemaal anders zouden willen. Ik constateer dat het de inzet van iedereen is om ervoor te zorgen dat mensen zich niet genoodzaakt voelen om de tocht naar Europa te ondernemen. Daar zijn die migratiecompacts ook voor bedoeld. Het is vaak een totaal onsuccesvolle tocht, om allerlei redenen. Er moeten voldoende mogelijkheden zijn om een bestaan op te bouwen in het eigen land. Dat is de inzet van die migratiecompacts, waarbij de Afrikaanse Unie en de Europese Unie samenwerken. Overigens ben ik het ermee eens dat de Afrikaanse Unie daarin een nadrukkelijker rol zou moeten hebben. De Europese Unie zou die positie wat meer aan de Afrikaanse Unie moeten geven.

De voorzitter:

U kunt uw beantwoording vervolgen.

Minister Ploumen:

Ik kom specifiek op de voortgang van de migratiecompacts, waar mevrouw Yeşilgöz naar vroeg. Op een aantal compacts zijn al significante resultaten te boeken, maar het is realistisch om te zeggen dat het niet van de ene op de andere dag allemaal opgelost is. Dat suggereert overigens niemand hier. Het compact met Niger heeft al positieve resultaten laten zien in de aanpak van mensensmokkel in termen van verbeterde systemen en migratiemanagement. Vertaalt dit zich meteen in minder verdrinkingen en minder mensen die naar Europa komen? Nee, nog niet, maar er is wel een begin gemaakt. In Niger zien we dat de aanpak van smokkel zich vertaalt in cijfers. Wij zien positievere resultaten, maar op het gebied van terugkeer blijft de samenwerking moeizaam. Wij blijven erop inzetten. In december 2016 was er de laatste voortgangsrapportage. In juni kunnen we de volgende voortgangsrapportage van de Commissie tegemoetzien. Die zal voldoende aanleiding geven om er met elkaar over te spreken.

De heer Amhaouch vroeg of er nu een drukmiddel is voor de landen binnen de Europese Unie die niet voldoende meewerken. Ik ga het niet mooier maken dan het is: het is een moeizaam debat, met name binnen de JBZ-Raad. Het uitgangspunt is en blijft dat alle landen echt moeten blijven voldoen aan hun verplichtingen. Er zijn namelijk gewoon afspraken over gemaakt. Dat betekent dat Nederland de druk ook zal blijven opvoeren, samen met anderen. Het is soms een moeizame dialoog. Voor mij is duidelijk dat ook de Tweede Kamer vindt dat Nederland de druk moet blijven opvoeren.

De heer Amhaouch (CDA):

Het is goed dat de Minister zegt dat ze de druk gaat opvoeren, maar de vraag is ook wat de trend is. Is een aantal landen aan het opschuiven in de positieve richting? Of zegt een aantal landen: als deze landen niet gaan betalen of geen mensen gaan opnemen, dan gaan wij het ook niet doen? Wat is de trend in dit gebeuren?

Minister Ploumen:

Ik zou eerder spreken van «stilstaand water», geloof ik. De posities zijn ingenomen en er zit niet zo veel beweging in. Dat zou je ook kunnen interpreteren als dat het helpt om de druk hoog te houden.

De heer Amhaouch (CDA):

Als er sprake is van stilstaand water en we niet bewegen in de richting van een positieve trend, dan concluderen we dat er met de migratieontwikkelingen die we voor ons hebben, sprake is van een zeer zorgwekkende situatie. Nogmaals, Minister, wij moeten erop blijven drukken. Er zou op een gegeven moment wel iets van een drukmiddel moeten komen, maar ik weet ook niet wanneer.

Minister Ploumen:

Ik hoor wat de heer Amhaouch zegt. Laat ik ook zeggen dat ik in het verslag hetgeen wat is gewisseld tijdens het diner, waar de ministers vanuit de verschillende Raden zitten, graag zal opnemen. Wellicht dat we daaruit iets scherper kunnen destilleren wat de posities zijn.

Ik wil nog één opmerking maken over de EU en de AU. De AU heeft een nieuwe president gekregen. De AU stelt zich ook zeer actief op, veel actiever dan een aantal jaar geleden. Net als binnen de EU is er binnen de AU een verschillende dynamiek, met regionale blokken. Dat is niet heel veel anders dan bij ons. Er is wel een toenemende wens van de Afrikaanse Unie – als ik haar goed beluister – om zich stevig te profileren, ook op dit terrein. De Koning van Marokko is benoemd als migratiegezant. Het is, denk ik, een goed teken dat er op high level, net als in de Europese Unie, mensen met die taak aan de slag gaan. De dialoog over de migratiesamenwerking moet wat mij betreft gelijkwaardig, maar wel stevig gevoerd kunnen worden.

De heer Amhaouch (CDA):

De eerste inbreng is dat wij daar veel waarde aan hechten, zeker in de toekomstige ontwikkelingen in de samenwerking tussen de EU en de AU. De vraag is wat nu de basis voor een goede samenwerking is. Is er een akkoord of een gezamenlijke agenda om de problematiek die we vandaag bespreken, samen aan te pakken met de AU? Wanneer komt die weer aan de orde? Ik ben op zoek naar de gezamenlijke handtekening.

Minister Ploumen:

Die is er in feite omdat in 2015 een top in Valletta is geweest tussen de EU en de AU over specifiek dit onderwerp. Daar waren zowel de Europese als de Afrikaanse leiders aanwezig. Daar zijn ook de fundamenten voor de gezamenlijke aanpak gelegd. De voortgang daarvan gaat hier en daar goed en hier en daar wat moeizamer. Die zal ook zijn weerslag vinden in de voortgangsrapportage in juni. Daar staat een handtekening onder. In Valletta was echter ook belangrijk dat er duidelijk is vastgesteld dat dit een gedeeld belang, een gedeelde verantwoordelijkheid en een gedeelde opgave is. Nederland vond wel – hoe zal ik het diplomatiek zeggen? – dat sommige lidstaten van de Europese Unie wat ouderwets naar de verhoudingen tussen Europa en Afrika keken. Daarom voel ik me gesterkt door wat de heer Amhaouch zegt. Ik zou willen zeggen dat we gelijkwaardige partners zijn met een gedeeld belang. Daarom moet iedereen een stem aan tafel hebben. Nederland heeft er erg voor geijverd om ook in de uitvoering van de afspraken de AU wat nadrukkelijker aan tafel te hebben dan sommige andere lidstaten voor zich zagen. Volgens mij heb ik nu de kool en de geit gespaard en toch een antwoord gegeven.

De voorzitter:

De heer Amhaouch heeft toch nog een vervolgvraag.

De heer Amhaouch (CDA):

In 2015 was er dus een top in Valletta. Is er zicht op een vervolgtop, waar deze evaluatie meegenomen wordt?

Minister Ploumen:

Jazeker. In november 2017 is er een top in Ivoorkust voorzien. Dit zal ongetwijfeld een hoofdpunt op de agenda zijn. Ik heb zelf naar aanleiding van de berichten dat de Amerikaanse regering de Mexico City Policy, waar She Decides een antwoord op is, verder uit wil breiden, gisteren aangekondigd dat ik ook graag wil dat dat onderwerp op de agenda van de top komt. Daar gaan we nu steun voor zoeken, zowel bij Afrikaanse landen, waarvan een aantal zeker oren heeft naar She Decides en dat zeer steunt, als bij Europese landen. Dat staat dus gepland voor november 2017.

De heer Bouali (D66):

Ik keer heel even terug. Heb ik de Minister horen zeggen dat zij eigenlijk heel erg tevreden is over de controle op de migration compacts? Wij maken ons daar toch wel zorgen over. Ik gaf aan dat we zien dat er een uitholling is. Ik wees op de rol van het Europees parlement. Zou zij daar nog even kort op in kunnen gaan?

Minister Ploumen:

De voortgang kent zo zijn uitdagingen. Het gaat niet allemaal even snel. Mij is niet bekend dat de compacts en de wijze waarop ze uitgevoerd worden, implicaties zouden kunnen hebben voor de rol van het Europees parlement, maar dat kan aan mij liggen. Volgens mij gaat het volgens de normale democratische procedures. Elke lidstaat – althans, wij doen dat – spreekt met het eigen parlement en gaat gesterkt, aangescherpt of op de vingers getikt met de inzet naar de Raad. Het Europees parlement moet dat vanuit zijn positie, net als de nationale parlementen, kunnen volgen. Als de heer Bouali er prijs op stelt, is het misschien goed om dat nog eens nader te bespreken. Het is doorgaans niet aan een nationale regering om het Europees parlement in positie te zetten, maar als daar zorgen over zijn, lijkt het me goed dat ik die ken. In het verslag kunnen we daarop terugkomen.

Ik kom op het laatste punt van het blokje migratie. Ik zal ingaan op de specifieke vragen over het voorstel van het Maltees voorzitterschap over een EU-deal – dat zijn de woorden die hier en daar worden gebruikt – met Libië. De situatie in Libië is zeer instabiel en moeizaam. De politieke chaos is nog steeds groot. Er is regelmatig sprake van geweld tussen verschillende partijen. Er is nog geen sprake van stabilisatie, hoewel iedereen dat heel graag zou willen zien. Op dit moment is de situatie in Libië zodanig dat het terugsturen van migranten juridisch niet mogelijk is, want Libië is geen veilig land. Op grond van het zeerecht wordt er hulp geboden aan schepen in nood. Opvarenden moeten naar een veilige haven. Dat kan elke veilige haven zijn. Er moeten ook garanties zijn dat de drenkelingen fatsoenlijk worden opgevangen en niet worden mishandeld. Ze mogen niet worden teruggestuurd naar landen van herkomst waar ze te vrezen hebben voor vervolging. Dat zijn de gewone richtlijnen die vastgelegd zijn en waaraan iedereen gehouden is. Migranten moeten ook een asielverzoek kunnen indienen bij een bevoegde autoriteit. Dat kan de UNHCR zijn, maar die waarborgen zijn nog niet aanwezig in Libië vanwege de geschetste politieke situatie en de instabiliteit die daar het gevolg van is.

Er wordt wel samengewerkt met Libië, want de situatie voor migranten is daar dramatisch; daar sprak de Kamer al over. Aan de omstandigheden in de detentiecentra wordt gewerkt. Ik sprak al over de aanpak van mensensmokkel. IOM werkt aan vrijwillige terugkeer. Er zijn migranten die gestrand zijn in Libië en die zeer gebaat zouden zijn bij terugkeer naar hun land van herkomst. Dat kan Ghana of een ander land zijn. IOM zet daarop in. De Libische kustwacht wordt getraind. Er wordt gewerkt aan het verbeteren van de politieke stabiliteit; met name Italië zet zich daar zeer voor in en maakt ook overleg mogelijk tussen de grote stammen in Zuid-Libië om te bekijken of daar verzoening mogelijk is. Die inzet steunen wij natuurlijk van harte, omdat de instabiele situatie slecht is voor de mensen die van oudsher in Libië wonen, maar ook voor de mensen die daar gestrand zijn.

De voorzitter:

Er is een vraag, maar misschien wilt u dit punt nog even afmaken?

Minister Ploumen:

Ja, misschien kan ik het even afmaken. Ik wil namelijk nog kort iets zeggen over de rol van IOM en UNHCR. Zij spelen een belangrijke rol bij het verbeteren van de opvang van migranten in Libië. IOM heeft ook de lead bij het mogelijk maken van de terugkeer waarover ik net sprak. IOM heeft ook goede toegang tot de detentiecentra. Die worden beheerd door het Libische departement voor de bestrijding van illegale migratie. Er zijn 34 detentiecentra bekend en IOM heeft toegang tot 15 daarvan. Dat is nog niet optimaal, maar ze doen daar wat ze kunnen. Vorig jaar heeft IOM 2.777 mensen kunnen repatriëren uit Libië naar hun land van herkomst. Die inzet wordt voortgezet.

De voorzitter:

Zou u kunnen toelichten waar IOM voor staat? Er worden heel veel afkortingen gebruikt en die begrijpt misschien niet iedereen.

Minister Ploumen:

Neem mij niet kwalijk; u hebt helemaal gelijk. IOM is de Internationale Organisatie voor Migratie, waarmee we ook in Nederland samenwerken. UNHCR is de VN-organisatie voor vluchtelingen.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Bouali heeft een vraag aan u.

De heer Bouali (D66):

Er zijn redelijk veel ngo's actief, die vluchtelingen op zee helpen. Er zijn berichten dat de Italiaanse justitie onderzoeken start. Wij krijgen signalen dat daar Nederlandse ngo's bij betrokken zijn. Is daar wat over bekend? Het is goed werk dat de ngo's daar proberen te doen, maar ik kan me voorstellen dat als zij letterlijk in het vaarwater van strafrechtelijke onderzoeken komen, daar misschien vervelende consequenties uit voort kunnen komen.

Minister Ploumen:

Ik heb die berichten ook gehoord. Het Italiaanse OM heeft een onderzoek gestart, om het even precies te zeggen. Daar mengen wij ons natuurlijk niet in. Ik heb die signalen niet ontvangen.

De voorzitter:

U kunt uw betoog vervolgen.

Minister Ploumen:

Ik kom op post-Cotonou. De Kamer heeft zeer goed aangevoeld dat er echt grote verschillen van mening zijn binnen de EU over hoe het verder moet. Daarbij staat Nederland aan de ene kant van het spectrum en een aantal andere landen staan aan de andere kant. Nederland wil graag vernieuwing. We zitten in 2017. Het baseren van gesprekken of overeenkomsten op een koloniaal verleden is misschien niet meer van deze tijd. De landen die niet gekolonialiseerd waren maar desalniettemin heel arm zijn nu, vallen daar dan ook buiten. Dat is toch een beetje … U hoort dat ik er buitengewoon uitgesproken opvattingen over heb, die overigens niet door iedereen gedeeld worden, wat spijtig is.

Onder ons voorzitterschap hebben we een informeel debat gehad om van elkaar te horen hoe iedereen erin stond, zonder dat er meteen besluitvorming moest volgen. In de vorige RBZ-OS-Raden zijn daar ook besprekingen over gevoerd. We zijn nog niet tot overeenstemming gekomen. Waar staan we nu precies? De lidstaten die een positie innemen als Nederland, zijn met name de noordelijke landen, maar ook Duitsland, het VK en enkele Oost-Europese lidstaten zijn zeer voor die modernisering. Er is ook een groep landen die de relatie vooral een beetje wil bijpunten. Waarom ze dat willen? Vanwege nationale belangen. Zij vrezen voor verwatering van de relatie met die landen als het post-Cotonou-raamwerk anders wordt. Daar kun je verschillende opvattingen over hebben. Ik denk dat het juist goed is om, als we met elkaar spreken, te zeggen: jongens, het is 2017; zou het toch niet anders moeten? Er zijn natuurlijk landen die – ik probeer dit ook weer een beetje diplomatiek te zeggen – een wat intensievere relatie met hun voormalige koloniën hebben dan andere landen. Die zien in de Cotonou-verdragen ook een manier om die relatie vorm te geven. Maar wij zouden daar juist een beetje van los willen komen.

Ik ben niet zo beducht voor een gebrek aan focus. Dat is natuurlijk wel een interessant punt: gaat die focus dan verwateren? Ik ben daar niet zo beducht voor, omdat de Europese Unie natuurlijk ook met heel veel landen buiten het Cotonou-verdrag een ontwikkelingsrelatie heeft. Ik zou juist zeggen: breng dat nou onder één overeenkomst, in plaats van het één buiten de begroting te plaatsen en het ander erbinnen, want daardoor kun je juist veel beter sturen op resultaten en op wat je zou willen bereiken. Om die reden ben ik er dus niet bang voor. Onze inzet is juist om die focus nader aan te scherpen.

Hoe zit het nu met het loslaten van de juridische structuur? Onder de huidige overeenkomst, die juridisch is ingebed, is artikel 13 bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je kunt dus zeggen: toen die juridische onderbouwing of overeenkomst er was, werd die niet gebruikt, dus heel veel toegevoegde waarde heeft die toch niet. Artikel 13 gaat overigens over terugkeer. De migratiecompacts die we hebben gesloten, zijn eigenlijk een moderne vertaling van dat artikel 13. Die leveren veel meer op, omdat je op basis van gelijkwaardigheid met elkaar in gesprek gaat over de te maken afspraken, niet alleen over terugkeer, maar ook over het investeren in de grondoorzaken van migratie. Ik zie dus het punt van mevrouw Yeşilgöz, maar ik denk eerlijk gezegd dat afspraken die gebaseerd zijn op gelijkwaardigheid en waar je wel je handtekening onder zet, in deze tijd effectiever zijn dan een juridisch raamwerk waarvan iedereen toch denkt: nou ja, het staat er wel, maar ik hoef me er niet aan te houden. Dat is ook steeds mijn punt in de Raad.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Ik kan mij heel goed voorstellen dat de Minister zegt: als het maar effectief is; als ik op deze manier medewerking en commitment krijg, heb ik daar meer aan. Ik hou erg van de wortel, maar ik ben ook altijd op zoek naar de stok achter de deur. Als die handtekening er staat en men dan toch niet meewerkt of de afspraken niet nakomt, welke mogelijkheden en middelen heeft de Minister dan? Als de juridische structuur wegvalt, missen we dan niet wellicht zo'n stok achter de deur?

Minister Ploumen:

Wat betreft dat laatste: die juridische stok achter de deur was er de afgelopen jaren wel, maar het feit dat niemand zich aan die afspraken heeft gehouden, betekent dat die niet werkt. Het is dus veel beter om ons van twee kanten aan de afspraken te houden, in het kader van bijvoorbeeld de voortgangsrapportages uit Valletta, want de Afrikaanse Unie kijkt ook naar de Europese Unie. Zij zegt «dit is afgesproken en jullie leveren niet» en wij zeggen «dit is afgesproken en u houdt zich niet aan die afspraken». Daarom is die voortgangsrapportage zo belangrijk. Mochten afspraken niet nagekomen zijn, dan wordt er op de top in Ivoorkust natuurlijk wel een gesprek gevoerd over de vraag wat dat dan betekent voor onze afspraken. Volgens mij is het juist goed dat dat onderdeel van de overeenkomsten is. Daaraan heb je toch meer dan aan zo'n artikel waar niemand zich aan houdt.

De heer Amhaouch had een ogenschijnlijk simpele vraag. Hij vroeg waarom de Franse overzeese gebiedsdelen wel aanspraak kunnen maken op middelen uit het EOF, het Europees Ontwikkelingsfonds, en de Nederlandse niet. Die landen en gebieden overzee hebben overigens ook weer een afkorting: de LGO. Ik heb hier een blad vol afkortingen voor me, dus ik probeer mij daar even een weg door te banen.

De voorzitter:

Als u maar uitlegt wat het is, dan komt het goed.

Minister Ploumen:

U hebt helemaal gelijk. Ik heb zelf ook weleens afkortingen voor me waarvan ik geen idee heb wat ze betekenen. Ik ben er ook erg tegen dat we elkaar alleen zo aanspreken.

De voorzitter:

Als u geen idee hebt, wie dan wel?

Minister Ploumen:

Ja, dat bedoel ik: als ik het al niet begrijp, wie dan wel? Daarmee wil ik niet suggereren dat ik beter ben dan anderen, maar het is mijn werk.

De heer Amhaouch heeft over dit onderwerp ook schriftelijke vragen gesteld. Vindt u het goed als we die zo snel mogelijk schriftelijk beantwoorden, mijnheer Amhaouch? Want zo'n juridisch verdrag is altijd heel erg ingewikkeld. Ik wil daar even goed naar kunnen kijken. Als u het goed vindt, markeer ik die vraag. Mocht de schriftelijke beantwoording niet aan uw verwachtingen voldoen – wat ik niet hoop en ook niet verwacht – dan is dat het moment om er weer op terug te komen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Amhaouch het daar helemaal mee eens is.

Minister Ploumen:

Fijn, dank u wel.

Ik kom op de EU-begrotingssteun. Voor de positie van Nederland op het gebied van begrotingssteun wil ik heel graag verwijzen naar een Kamerbrief die ik volgens mij begin 2014 gestuurd heb. Toen hebben we in de samenstelling van de vorige Kamer een heel goed en uitvoerig debat gevoerd over de toegevoegde waarde van begrotingssteun, nationaal maar ook binnen de EU.

Hoe ziet Nederland erop toe dat begrotingssteun vanuit Europa, als die wordt gegeven, ook op een goede en effectieve manier gestalte krijgt? U kunt uit de manier waarop ik erover spreek, opmaken dat Nederland zich zeer kritisch heeft betoond. Dat gold zeker voor de vorige Kamer, maar ook voor de regering. Hoe zorgen we ervoor dat er ook conditionaliteiten aan verbonden worden, dat er ingegrepen kan worden als er niet geleverd wordt? En hoe kunnen we momenten van reflectie inbouwen, waarop we nagaan of er wordt gedaan wat er gedaan moet worden? In het rapport is die causaliteit – mevrouw Van Weerdenburg zegt dat natuurlijk ook niet zomaar – gewoon niet onderzocht. Maar er worden wel resultaten weergegeven van de begrotingssteun. Die wordt ook nooit als enige modaliteit ingezet. Het is dus nooit het enige instrument dat de EU inzet. Daarom is het juist moeilijk om die causaliteit aan te tonen, omdat je het niet helemaal kunt isoleren. De EU geeft bijvoorbeeld begrotingssteun aan land A, maar werkt ook samen met maatschappelijke organisaties. Dan is het moeilijk om een en ander te isoleren uit de ontwikkelingsresultaten van zo'n land. De Nederlandse Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft in 2013 wel onderzoek gedaan naar begrotingssteun. Zij heeft een duidelijk verband aangetoond tussen begrotingssteun en armoedevermindering, mits aan een aantal andere voorwaarden is voldaan, waaronder goed financieel beheer. Desondanks heeft de Kamer toen gemeend te moeten oordelen dat dit instrument toch niet goed genoeg was. Er zijn in dit rapport dus weliswaar niet een-op-een aanwijzingen gegeven, maar er is onderzoek voorhanden waarin het verband wel wordt aangetoond.

De aanbevelingen van de Rekenkamer worden opgenomen in de richtlijnen voor herziene begrotingssteun. Nederland ziet natuurlijk toe op de uitvoering daarvan. We gaan ook bekijken of er voldoende opvolging wordt gegeven aan nieuwe voorstellen van de Europese Commissie. Nederland zet zich er dus voor in om die aanbevelingen heel precies op te volgen.

Ik zal nu de vragen beantwoorden over de humanitaire situatie in een aantal landen, waaronder de vier landen waar de situatie nu dramatisch is. Maar eerst zal ik het even hebben over Uganda, want daar zijn ook vragen over gesteld. Ik heb de vorige keer dat we met elkaar spraken over noodhulp gemeld dat ik in Bidi Bidi ben geweest. Ik heb daar kunnen zien hoe Uganda die hulp regelt. Ik denk dat we het erover eens zijn dat heel veel landen daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Ik vond gisteren in een enorme rij documenten op mijn computer toevallig nog een soort persoonlijk verslag van mijn bezoek, waaruit ook weer bleek hoe goed Uganda het doet. We hebben toen een extra bijdrage gegeven van 2 miljoen, specifiek voor Uganda. VN-organisaties geven met onze ongeoormerkte steun ook bijstand aan Uganda. Ik zeg ook hier – dat heb ik eerder gedaan, maar ik zeg het graag nog een keer – dat ik me zeer inzet om extra middelen vanuit Nederland vrij te spelen voor opvang in de regio. Ik kom daar graag op terug als de Voorjaarsnota aan de orde is. Dat is al heel binnenkort, maar ik kan u zeggen: ik heb het er druk mee. Laat ik dat vast aangeven.

De voorzitter:

De heer Bouali heeft toch een vraag aan u.

De heer Bouali (D66):

Het is niet per se een vraag, maar zeer veel dank, Minister. Ik denk dat het een heel belangrijk signaal is. Dat geldt natuurlijk ook in brede zin, ook voor landen als Libanon en Jordanië, die enorm hun best doen, en inderdaad voor Uganda.

Minister Ploumen:

Zeker, zo zal ik dat ook opvatten.

De VVD vroeg nog naar de stand van zaken sinds het laatste algemeen overleg wat betreft de situatie in die vier landen, maar ook de uitvoering van de Grand Bargain en de politieke druk op een aantal landen. Een aantal anderen vroegen daar ook naar. Wat betreft de uitvoering van de Grand Bargain is het antwoord het makkelijkst te geven: in alle overleggen over de inzet van noodhulp blijft Nederland dat benadrukken. Steeds meer organisaties zijn hun systemen erop aan het aanpassen. Een van de onderwerpen waar veel debat over was, is open data. Dat houdt in dat iedereen op elk moment kan volgen wie wat doet. Met «iedereen» bedoel ik ook letterlijk iedereen: alle mensen, niet alleen degenen die zich hiermee bezig houden, de regering en de Kamer, maar ook burgers. Dat vinden wij heel belangrijk. Steeds meer organisaties geven ook openheid van zaken. Wij vinden dat belangrijk en we zullen dat blijven benadrukken.

Wat betreft de vier landen die ik eerder noemde, is Nederland natuurlijk een groot voorstander van het inzetten van nieuwe sancties om strijdende partijen te dwingen om meer en betere toegang te verlenen voor humanitaire hulp. Ik was een paar weken geleden op de donorconferentie voor Jemen, waar ook de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aanwezig was. Ik heb daar met de Jemenitische Minister van Buitenlandse Zaken gesproken over het punt dat mevrouw Karabulut specifiek maakte over Jemen. Ik zou haar en ook andere mensen willen zeggen: ik lees wel dat Jemen wordt vergeten, maar het wordt niet vergeten door ons. We zijn namelijk flink bezig met het opvoeren van de politieke druk. Ook andere landen riepen er tijdens die conferentie toe op om humanitaire toegang mogelijk te blijven maken. Ook vanuit de internationale gemeenschap werden bij die conferentie dus financiële middelen toegezegd, maar werd tegelijkertijd de politieke druk verder opgevoerd, op de Jemenieten maar ook op de bondgenoten van de verschillende strijdende partijen. Dit om enerzijds het vredesproces een kans te geven en anderzijds ervoor te zorgen dat havens waar nu humanitaire hulp naar binnen kan, geen voorwerp van strijd worden. Dat maakt het immers onmogelijk om hulp naar binnen te krijgen.

Voorzitter: Amhaouch

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is echt te prijzen en heel belangrijk dat ons land Jemen niet vergeet. Ik denk dat «vergeten» misschien ook niet het juiste woord is. Er zijn gewoon grootmachten die ermee bezig zijn om de al ingewikkelde situatie nog ingewikkelder te maken. Maar mijn vraag is de volgende. Onder leiding van Saudi-Arabië worden kinderrechten geschonden. Zou de Minister ervoor willen pleiten dat Saudi-Arabië in ieder geval weer op de VN-lijst van kinderrechtenschenders komt? Vandaaruit kunnen dan weer vervolgstappen en sancties volgen.

Minister Ploumen:

We hebben ons naar aanleiding van een motie van de heer Ten Broeke ingezet voor een gelijk speelveld voor strikt wapenexportbeleid. Dat is nog geen antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut, maar dit heeft er wel mee te maken. Wij hebben daartoe opgeroepen. Het is ook opgenomen in de Raadsconclusies van 3 april. Dat is een belangrijke stap, want onze oproep leidde eerst niet tot consensus. Ik zeg mevrouw Karabulut toe dat ik mij nader ga verdiepen in de rapportages van verschillende partijen over het schenden van kinderrechten. Ik zal ook bekijken wat dat zou kunnen betekenen voor de positie van Nederland en op welke manier we die situatie kunnen aankaarten. Misschien is het goed als ik daarover rapporteer in het verslag dat we zullen doen van die RBZ-OS. Het gaat daar niet specifiek over, maar dat lijkt me wel een goede gelegenheid om ernaar te kijken. Er zijn verschillende rapportages, die ik graag op hun merites wil beoordelen. Ook wil ik bekijken wat de meest effectieve strategie zou kunnen zijn om dit onderwerp aan te kaarten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat vind ik goed. Het is fijn dat het heel snel in het verslag komt. De Minister noemde ook de uitvoering van de motie-Ten Broeke en het hanteren van strikte criteria. Ik heb het RBZ-verslag gelezen. Het is één grote wassen neus, want ondertussen gaan de wapenleveranties aan Saudi-Arabië en bondgenoten natuurlijk gewoon door. Maar daarover komen we op andere momenten nader te spreken. Dit is volstrekt onvoldoende. De situatie is nu zo dat de Minister verschrikkelijk haar best doet terwijl bondgenoten de boel daar blokkeren.

Minister Ploumen:

Het klopt dat Nederland een strikt beleid heeft. Wij zouden graag zien dat anderen dat zouden volgen, of het nu bondgenoten zijn of EU-landen of wie dan ook.

Voorzitter: Karabulut

Minister Ploumen:

Ik wil graag nog iets zeggen over de situatie in Zuid-Sudan en de Hoorn van Afrika. Naar de eerste vroeg mevrouw Karabulut en naar de tweede mevrouw Diks. Ik heb al iets gezegd over sancties. Nederland is daar erg voor, maar andere landen belemmeren die, om redenen die ik echt niet begrijp; ik ga het niet mooier maken. Maar ook daar blijven we druk zetten. We merken ook dat het internationale afgrijzen over de situatie daar toeneemt. Daarover zijn we het dus snel eens.

Mevrouw Karabulut zei dat maar 20% van het voedsel en de medicijnen terechtkomt bij de mensen en dat de rest aan andere kosten opgaat. Ze zei daar meteen bij dat dit geen reden is om het niet te doen, maar ik wil toch nog preciezer zijn. We houden het even simpel. Stel dat wij in Nederland een doos met vaccinaties aanschaffen in een consultatiebureau, als dat nog zo heet; het is lang geleden dat ik daar was, zeg ik met enig heimwee. Als we die doos vervolgens in een land neerzetten, worden de kinderen daar niet vanzelf gevaccineerd. Daar heb je personeel voor nodig. De kosten die we maken voor personeel, gaan natuurlijk ook gewoon naar artsen, verplegers en logistiek medewerkers, dus mensen die proberen de mensen zo goed en zo kwaad als het kan bij te staan in een moeilijke situatie. Dat is onderdeel van de noodhulp. Ik heb er dus altijd problemen mee om dat zo nadrukkelijk te scheiden. Dit geldt ook voor voedsel. Je kunt dat bezwaarlijk zomaar uit de lucht laten vallen. We hebben er vaker over gesproken dat voedseldroppings zo hun eigen dilemma's kennen. Want in wiens handen valt het en op wiens hoofd valt het? Ja, soms is het letterlijk zo erg. Ik weet dat mevrouw Karabulut het niet in die scherpte vroeg, maar ik grijp haar vraag aan om het punt even te maken. Als je spullen daar zomaar neerzet, komen ze nog niet ten goede aan de mensen in nood. Iedereen zet zich verschrikkelijk in, met gevaar voor eigen leven. Er zijn al talloze hulpverleners vermoord in Zuid-Sudan. Ook de hulpverleners delen vaak in de moeilijke leefomstandigheden waarin de vluchtelingen zitten. We doen allemaal ons best om het zo snel, zo goedkoop en zo goed mogelijk bij de mensen te krijgen. Mijn oproep is dan ook om pal te staan voor de humanitaire toegang. Ik weet dat de Kamer ons daarin zeer steunt, waarvoor dank.

Ik ga nu in op de situatie in de Hoorn. Het is allemaal erg – daarover zijn we het eens – maar je zou kunnen zeggen dat Somalië verhoudingsgewijs nog het best gefinancierd is. De organisaties zijn daar ook redelijk goed in staat om de opschaling van de hulp zo snel mogelijk te doen. Het was ook de inzet om zo veel mogelijk mensen zo snel mogelijk te bereiken. Ook in Somalië zien we dat niet iedereen bereikbaar is. Al-Shabaab blokkeert hulp. Die hulp wordt gewoon ingezet als oorlogswapen in een aantal landen en zeker in Somalië. Van de 2,9 miljoen mensen die hulp nodig hebben, worden er nu 1,9 miljoen bereikt. Dat zijn er niet genoeg, maar het is gelukkig wel een groot aantal. Er is een nieuwe regering. Nederland verwelkomt ook de mogelijkheden die dit momentum geeft. We blijven ons met andere landen inzetten. We blijven landen oproepen om bij te dragen en de nood te verlichten. Wij hebben dat in Jemen gedaan. We doen dat ook in de EU en de RBZ. Ik doe het ook in de gesprekken. Ik heb binnenkort weer een aantal overleggen waarbij ik collega's tegenkom. We blijven landen oproepen om met ons mee te werken aan politieke en diplomatieke oplossingen om de toegang tot mensen mogelijk te maken.

Ik meen dat ik daarmee de vragen beantwoord heb, voorzitter.

De voorzitter:

In elk geval één vraag die ik namens mijn fractie stelde niet. Ik kijk even rond of de collega's nog behoefte hebben aan een tweede termijn of nog een vraag willen stellen.

Ik geef de gelegenheid om resterende vragen te stellen. Dan kunnen we het bij één termijn houden.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb nog twee vragen: een over de Consensus en een over de noodhulp. De Minister heeft daar het een en ander over gezegd. Het is mij helder dat een land als Nederland niet kan afdwingen dat het restant op weg naar die 4,4 miljard overgemaakt of beschikbaar gesteld gaat worden. Zouden wij de Minister daarbij nog op een of andere manier kunnen ondersteunen om er zorg voor te dragen dat dit allemaal loskomt? Als ik de Minister goed begrijp, is het namelijk wel in enige mate effectief wat we doen. Het geld komt nu voor een deel op de goede plaats terecht en kan daarmee effectief zijn voor honderdduizenden of misschien wel miljoenen mensen. Daar ging het ons natuurlijk om, en wij wilden vooral dat het heel snel zou gaan.

Ik heb de Minister gevraagd naar de Consensus on Development. Het Europarlement heeft in zijn resolutie aangegeven dat de primaire doelstelling van OS armoedebestrijding is en moet blijven. Dat staat er nu niet in. Tenminste, wij konden het niet op die manier terugvinden. Zou de Minister ervoor willen pleiten om die verwijzing alsnog in die tekst op te laten nemen? Ik zie iemand nu naarstig zoeken. Als het er niet in staat – wij hebben de indicatie dat het er niet zó stevig in staat – vraag ik de Minister dus om ervoor te pleiten om het wel op te nemen.

De voorzitter:

Dat is toch een soort tweede termijn, maar dat geeft helemaal niks, want u hebt geen enkele vraag gesteld.

Minister Ploumen:

Wat betreft de tweede vraag: ik ga dat natuurlijk even bekijken. Het is wel staand beleid dat we de DAC-criteria volgen en dat we de route naar 2030 volgen. Ik ga dus even bekijken of het er niet in staat omdat je niet voortdurend moet blijven herhalen waarover je het eens bent, of dat er wellicht reden is om dit nog even aan te scherpen. Dat zeg ik graag toe.

Wat betreft de eerste vraag kunnen we twee dingen doen. Het eerste is blijven oproepen om de bijdragen die toegezegd zijn, snel over te maken. Daar is nu behoefte aan. Dan het tweede wat we kunnen doen. Ik heb een klein dilemmaatje, want ik weet niet of ik dit kan doen, maar ik doe het maar gewoon. Als ik nu alleen maar Tweede Kamerlid zou zijn, zou ik met de leden van mijn eigen politieke groepering, die natuurlijk actief is in andere landen, in contact treden om hun te vragen om hun eigen kabinetten op te roepen om ofwel meer te doen ofwel sneller over te maken. Mevrouw Diks vraagt wat wij kunnen doen; dit is mijn advies.

De voorzitter:

Mevrouw Van Weerdenburg heeft ook nog een vraag die onbeantwoord is gebleven.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik dank de Minister voor de antwoorden tot nu toe. Ik ben wel een beetje teleurgesteld dat de Minister de noodzaak er niet van inziet om klare taal te spreken, zeker over de situatie in Libië. Ik schrok er ook van dat de Minister zei dat er niet veel bekend is over de herkomst van slavenhandelaren, en zij bovendien geen religie kent die slavernij zou goedkeuren. Er staan vele verzen in de Koran over slavernij. Ik zal ze niet allemaal opnoemen. Ik zal die verleiding weerstaan, ook omdat ik het de mensen wil besparen. Ik wil echter graag een lijst maken voor de Minister om dit gebrek aan kennis aan te vullen. Dit is dus niet helemaal een vraag, maar meer een aanbod. Ik zal die lijst zo snel mogelijk opsturen.

De voorzitter:

U krijgt een college islam van mevrouw Van Weerdenburg van de PVV. De heer Bouali heeft wel een vraag die is blijven liggen.

De heer Bouali (D66):

Ik heb nog twee vraagjes. We hebben gezien dat de Minister met She Decides internationaal het voortouw heeft genomen. Kunnen wij als Nederland op basis van die consensus met een aantal landen een soort fast track doen? Kunnen we een aantal thema's wat prominenter op de agenda zetten, zodat het niet alleen papier blijft?

Ik was heel blij om de Eurobarometer te lezen. Daar word je gewoon heel vrolijk van. Ik geloof dat 93% van de Nederlanders ontwikkelingssamenwerking steunt. Als je de staatjes nog verder analyseert, zie je dat ruim 61% van de Nederlanders geld geeft aan organisaties. Dat is heel goed nieuws. Het betekent dat er veel steun voor OS is in de Nederlandse samenleving.

We hebben op 7 en 8 juni de European Development Days. Het zou een heel mooi politiek signaal zijn als die in de agenda van de Minister zouden passen.

De voorzitter:

Minister, kunt u kort antwoorden?

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ja, dat ga ik doen. Volgens mij is het wel de bedoeling dat ik bij die European Development Days aanwezig ben.

Het eerste punt vind ik een beetje lastig. Ik begrijp de bedoeling van de heer Bouali, maar het idee is dat het juist een consensus is van alle lidstaten, en dat we proberen met elkaar de doelstellingen waar te maken. In de overleggen daarover en over de uitvoering gaan we natuurlijk vaker met gelijkgezinde landen bij elkaar zitten. Ik ga er dus eens over nadenken of het in het raamwerk van die consensus toegevoegde waarde heeft, of die consensus juist zou ondermijnen.

Tegen mevrouw Van Weerdenburg zeg ik nog het volgende. Ik heb helemaal niet zo'n behoefte aan een exegese van de Bijbel of de Koran. Dan zegt iemand anders namelijk weer: in de Bijbel staat dit. Of: in de Bijbel staat dat. We zitten hier als politici, ieder met zijn eigen religieuze overtuiging. Mijn opvatting van religie is dat je het goede moet doen voor anderen, punt. Onafhankelijk van wat daar in de Bijbel of de Koran over staat, heb je ook altijd nog je eigen geweten. Ik heb voor mevrouw Van Weerdenburg nog wel een aanbod. Ik heb namelijk zonet even gevraagd wat wij precies weten over die slavenmarkten en over de manier waarop die passen in de smokkelnetwerken. Dat is best veel. In the interest of time stel ik voor dat ik dat niet nu reproduceer, maar opneem in het verslag. We kunnen dan ook bekijken of de waarnemingen hetzelfde zijn. Mevrouw Van Weerdenburg zal dan ook inzien dat ik daar juist heel klare taal over spreek.

De voorzitter:

Uitstekend. We krijgen dus in het verslag van de Minister nog informatie over de slavenmarkten.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik denk dat het goed is dat we hier niet gaan analyseren welke volken schone handen hebben in de slavernij. De vraag die ik in eerste instantie heb gesteld, ging over artikel 13 van het Cotonou-verdrag, over het terugnemen van onderdanen. De Minister geeft in de brief zelf aan dat dit niet functioneert. Kan zij daar eens op reflecteren? Het is een belangrijke zaak om aan de orde te stellen, zeker als we doorgaan met ACS.

Minister Ploumen:

Ik heb daar al een aantal dingen over gezegd. Mijn frustratie met dat verdrag is dat er heel veel op papier staat, dat er veel mooie woorden zijn en dat er ook heel veel met elkaar wordt gesproken, maar dat het, als puntje bij paaltje komt, moeilijk blijkt om dóór te zetten, ondanks dat juridische raamwerk. Mij is gebleken dat afspraken die zijn gestoeld op een gelijkwaardige relatie en meer vertrouwen, zoals die van Valletta, veel succesvoller zijn. Ik zou in zo'n nieuw verdrag dus niet alleen maar meer landen willen opnemen; ik zou ook veel meer willen bouwen op de fundamenten van dat type afspraken. Die lopen namelijk ook een beetje weg en ik vind dat het daar hoog tijd voor is bij zo'n ouderwetse relatie, die voor een deel ook nog op koloniale verhoudingen is gebaseerd. Landen willen echt vooruit.

De voorzitter:

Mevrouw Diks had ook nog een vraag?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja voorzitter, u begrijpt dat ik nu de schade ga inhalen. Ik maak nu een grapje, maar dat was het eigenlijk niet helemaal. Ik had namelijk nog gevraagd naar de opvatting van het kabinet en de Minister over de inspanningen van Hongarije om in die Consensus een passage over migratiebeperkingen op te nemen.

Minister Ploumen:

Neem mij niet kwalijk; ik probeerde dat hele onderwerp te verdringen. Het klopt dat Hongarije op het laatste moment bezwaren heeft opgeworpen. Het bracht die zelfs naar voren in een andere Raad, waarbij ik toevallig aanwezig was. Ik heb daar dus meteen op kunnen reflecteren, wat heel goed was. Ik heb er volgens mij meteen met de Hongaarse collega overeenstemming over kunnen bereiken dat wij met elkaar tot een goede tekst willen komen, die is gebaseerd op – laten we het zo zeggen – de afgesproken teksten. Dat is vandaag ook gelukt. Het is dus heel goed dat we met elkaar hebben vastgesteld dat we afspraken hebben, dat we die laten terugkomen in die Consensus en dat we natuurlijk ook recht willen doen aan de specifieke opvattingen van de lidstaten, als die passen binnen hetgeen we met elkaar zijn overeengekomen. Hongarije heeft zich daarin heel constructief opgesteld.

De voorzitter:

Ikzelf had ook nog een vraag gesteld die onbeantwoord is gebleven.

Voorzitter: Amhaouch

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank u, voorzitter. Mijn vraag ging over het feit dat op dit moment honderdduizenden mensen als vluchteling in de richting van het noorden van Syrië gaan, naar de Federatie van Noord-Syrië, vanwege de oorlog in Raqqa, en dat de hulp voor hen door Turkije en Iraaks Koerdistan wordt geblokkeerd. Wat kan de Minister hierbij betekenen?

Minister Ploumen:

Die zorg is in de Kamer al eerder geuit, ik meen door de fracties van de PvdA en de SP. Mevrouw Karabulut schetste de situatie correct. Dit heeft aan urgentie gewonnen, omdat er nu meer mensen in dat gebied zijn. Ik heb mij er zeer voor ingezet om te bezien of wij een dialoog kunnen starten met de VN en Turkije. Ik zal de komende weken opnieuw zoeken naar mogelijkheden om dat gesprek persoonlijk te gaan voeren. Daar zitten natuurlijk allerlei politieke ingewikkeldheden aan vast, maar de mensen die vastzitten, hebben daar natuurlijk helemaal niks aan. Ik wil gaan proberen om, juist vanuit humanitair oogpunt, met de betrokken landen en VN-organisaties te spreken om te bekijken wat we kunnen doen. Ik zeg dat mevrouw Karabulut graag toe.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank u, Minister. Het is natuurlijk treurig. Hulp moet nooit worden gepolitiseerd, maar de wereld zit anders in elkaar.

Voorzitter: Karabulut

De voorzitter:

Ik zal de toezeggingen nog even kort opsommen.

  • De Minister gaat na of Atradius verantwoord watergebruik voldoende meeweegt als criterium voor het afgeven van kredietverzekeringen en zal de Kamer daarover per brief informeren. Wanneer, Minister?

Minister Ploumen:

Daar zijn Kamervragen over gesteld.

De voorzitter:

Die zijn nog niet beantwoord, inderdaad.

Minister Ploumen:

Dat zal op heel korte termijn gebeuren, in ieder geval binnen de daarvoor gestelde termijnen.

De voorzitter:

Met de beantwoording van de Kamervragen dus.

  • De Minister zal in het verslag van de Ontwikkelingssamenwerkingsraad rapporteren over de uitkomst van de dinerbijeenkomst over migratie, inclusief over de verschillende opvattingen over de inzet van drukmiddelen en de controle met betrekking tot het Europees parlement en migratiecompacts.

  • De Minister komt in de Voorjaarsnota terug op de extra middelen voor opvang in de regio.

  • De Minister zal in het verslag van de OS-Raad ook ingaan op de rapportages over de schending van kinderrechten in Jemen door Saudi-Arabië en partners, en wat daaraan kan worden gedaan.

  • Tot slot heeft de Minister toegezegd om in overleg te treden met de betrokken partijen die hulp naar Noord-Syrië blokkeren.

Minister Ploumen:

Ja. En al die dingen in het verslag doe ik ook.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik mis een toezegging. Mijn vragen over de overzeese gebieden zouden in de beantwoording worden meegenomen.

Minister Ploumen:

Zeker.

De voorzitter:

Ik dank u allen: de Minister voor haar uitgebreide en zorgvuldige beantwoording en de Kamerleden voor hun voorbeeldige gedrag. Ik ben benieuwd hoe deze commissie er over een halfjaar bij zit, maar dat zullen we vanzelf allemaal meemaken.

Sluiting 17.54 uur.