Vastgesteld 17 juli 2014
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 15 mei 2014 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 mei 2014 inzake de geannoteerde agenda voor de RBZ-Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 21 501-04, nr. 159);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 12 december 2013 inzake het verslag van de RBZ-Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 21 502-02, nr. 1315);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 12 december 2013 met de antwoorden op vragen van de commissie inzake de RBZ-Ontwikkelingssamenwerking van 12 december 2013 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1314).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Van Laar, De Roon, Sjoerdsma Smaling,
en Minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter: Ik heet de Minister van harte welkom bij dit algemeen overleg. Ik stel voor dat we een spreektijd hanteren van vijf minuten per fractie. Ik zal twee interrupties per fractie toestaan.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Van Somalië tot aan de Westelijke Sahara staat Afrika in feite in brand. We zien instabiele staten, instabiele regio's en verschillende groeperingen langs etnische en religieuze lijnen. Op de achtergrond spelen vaak belangen, geld, macht en invloed. De Partij van de Arbeid zou daarom graag zien dat de EU haar blik gaat verruimen en niet afzonderlijk naar Mali, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Zuid-Sudan of Noord-Nigeria kijkt, maar een stevige regionale strategie maakt. Die is nodig om waterbedeffecten te vermijden. We kunnen in Mali wel heel hard gaan duwen, maar dan komen ze vervolgens in Libië of in Tsjaad weer naar boven. Het moet niet een regionale strategie zijn zoals de EU die nu heeft in de Sahelregio. Dat is een verzameling nationale projecten en programma's met een nietje erdoor. De meerwaarde daarvan is nogal beperkt. Is de Minister bereid te pleiten voor een echte strategie voor deze hele regio, zodat de onrust daar beteugeld kan worden?
De Partij van de Arbeid wil stilstaan bij de drie belangrijkste brandhaarden in deze regio. In Mali begint de missie nu voet aan de grond te krijgen. Daarnaast start Nederland een nieuw ontwikkelingsprogramma gericht op het versterken van het lokale bestuur in samenwerking met de «vereniging van Malinese gemeenten»; het blijft een utopie dat die zou bestaan en actief zou zijn. Is dit programma reeds operationeel? Op welke manier wordt het maatschappelijk middenveld bij het vormgeven en uitvoeren van dit programma betrokken? Vandaag lazen we dat het IMF de hulp aan Mali voorlopig opschort vanwege de aanschaf van een regeringsvliegtuig van 40 miljoen. Welke stappen neemt de Minister? Sluit zij zich aan bij het IMF aan of hebben wij een andere lijn?
Wij maken ons erg veel zorgen over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Het is goed dat er een Europese vredesmacht komt. Simone Filippini concludeerde na haar bezoek dat de regering daar van goede wil is, maar nul middelen heeft. Is de Minister het eens met de uitspraak van Simone Filippini? Op welke manier wordt er gewerkt aan het versterken van het bestuur in de Centraal-Afrikaanse Republiek? De Minister heeft recentelijk 2 miljoen extra vrijgemaakt voor noodhulp. Daar is de Partij van de Arbeid blij om. Hebben andere lidstaten in de tussentijd ook meer geld vrijgemaakt? Zo nee, kan de Minister daar dan op aandringen? De Centraal-Afrikaanse Republiek mag, naast Zuid-Sudan en Syrië die meer aandacht krijgen, niet vergeten worden.
De Partij van de Arbeid is blij met de toezeggingen die deze week zijn gedaan door de Minister over het geven van humanitaire hulp aan Zuid-Sudan. Toch is nog 61% van het benodigde budget voor de VN voor de eerste helft van 2014 voor noodhulp nog niet vervuld. Kan de Minister haar collega's oproepen hetzelfde te doen als Nederland, namelijk middelen die op de plank blijven liggen, inzetten om de nood te lenigen? Dan is er in de tweede helft van het jaar hopelijk meer geld beschikbaar.
De Partij van de Arbeid wil ook aandacht vragen voor de situatie van hulpverleners en medewerkers van maatschappelijke organisaties in Zuid-Sudan die niet meer veilig kunnen werken. Kan de Minister hiervoor bij haar collega's aandacht vragen?
De toename van het aantal kindsoldaten baart de Partij van de Arbeid grote zorgen. Na een lichte daling in de afgelopen drie jaar is dit weer opgelopen naar rond de 9.000 kinderen. Kan de Minister hier aandacht voor vragen en bekijken of er middelen vrijgemaakt kunnen worden voor organisaties die zich bezighouden met het voorkomen en het helpen van slachtoffers?
De situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Sudan is veel te ver geëscaleerd. De EU wil nu inzetten op een soort early warning and early action system. Wij zijn een groot voorstander van zo'n systeem omdat voorkomen beter is dan genezen, maar in hoeverre is dit systeem al uitgewerkt en klaar voor gebruik? Wat moeten we ons erbij voorstellen? Welke verwachtingen heeft de Minister ervan?
De Partij van de Arbeid is geschokt door de ontvoering van ruim 200 schoolmeisjes in Nigeria door Boko Haram. Hier zijn al vragen over gesteld in het vragenuur en er zijn schriftelijke vragen over gesteld door D66. We sluiten ons daar graag bij aan. Wat gaat de Minister in deze Raad aan de orde stellen? Waartoe gaat zij haar collega's oproepen en wat kan zij zelf doen?
Tot slot willen wij aandacht vragen voor seksueel geweld tegen vrouwen. Uit een recent rapport van de VN blijkt dat wereldwijd, onder andere in Zuid-Sudan, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo, Mali, Syrië en Afghanistan, seksueel geweld tegen vrouwen als oorlogswapen wordt gebruikt in conflicten. Dit is vaak een van de redenen waarom mensen vluchten. Dit brengt dus vluchtelingenstromen op gang. We vragen de Minister dit onderwerp aan te kaarten tijdens de Raad om te bekijken hoe de EU en de lidstaten meer kunnen doen om seksueel geweld te bestrijden. Is de Minister hiertoe bereid?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ik bedank de Minister voor het verslag van het schriftelijk overleg en de geannoteerde agenda. Als ik naar de geannoteerde agenda kijk, dan staat er voor de Raad van 19 mei ontzettend veel op de agenda. Enerzijds gaat het om de veranderingen in de «normale» ontwikkelingshulp van de EU en haar lidstaten. Anderzijds gaat het om de recente ontwikkelingen in fragiele staten als de Centraal-Afrikaanse Republiek, Mali en Zuid-Sudan. Daar komen de schoolmeisjes uit Nigeria waarschijnlijk nog bij.
De VVD is benieuwd naar de moderniseringsagenda van Commissaris Piebalgs op basis van de Agenda for Change. Het is goed dat de EU zich gaat concentreren op maximaal drie sectoren per partnerland, iets wat Nederland ook doet, en dat het doel daarbij is om tot een betere afstemming te komen. De VVD vindt het belangrijk dat de EU daarbij geen 29ste donorland wordt. Ik zie heel veel ambitie bij de Commissie, maar nog weinig verwijzingen naar een efficiencyslag in de gezamenlijke aanpak met de lidstaten. Betekent dit dat de coördinatie nog niet zo wil vlotten? Kan ik dat erin lezen? Ik heb ook gezien dat de Minister samen met België in maart 2014 een workshop heeft gehouden over coördinatie. Zij heeft daarbij aangegeven dat er concrete afspraken uit zijn gekomen en concrete actiepunten. Kan zij daarover al een tipje van de sluier oplichten? Ik denk dat dit best wel een probleem is op Europees niveau.
De Minister meldt dat wat betreft begrotingssteun de nadruk ligt op goed bestuur, vooral bij het toekennen van begrotingssteun. Dat is prima, maar zoals de Minister weet is de VVD een tegenstander van begrotingssteun, en al helemaal van algemene begrotingssteun. Een positief puntje is de invoering van een politiek weegmoment waardoor minder landen in aanmerking komen voor algemene begrotingssteun.
De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw De Caluwé zegt dat de VVD tegenstander is van begrotingssteun, in het bijzonder van algemene begrotingssteun. Zegt zij daarmee ook dat de VVD tegenstander is van sectorale begrotingssteun?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD is geen groot fan van begrotingssteun. Wat betreft algemene begrotingssteun: daar zijn we absoluut op tegen. Gelukkig wordt er ook geen nieuwe algemene begrotingssteun meer toegekend vanuit Nederland. Sectorale begrotingssteun willen wij alleen bij een fragielestatenaanpak; dat heb ik ook al eerder gezegd. Dan is namelijk duidelijk dat het niet op een andere manier kan. Als je met sectorale begrotingssteun, zoals nu in Rwanda, ook al is dat geen fragielestatenaanpak, de justitiële sector het beste kunt helpen, met hele goede monitoring erbij, dan vinden wij dat het bij uitzondering kan.
De heer Sjoerdsma (D66): Kan mevrouw De Caluwé mij uitleggen wat dan precies het verschil is tussen sectorale begrotingssteun en algemene begrotingssteun? Zij verklaart zich tegenstander van algemene begrotingssteun, maar onder bepaalde voorwaarden wil zij sectorale begrotingssteun toch billijken. Ik zie die verschillen in het instrumentarium in het geheel niet.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik zie een heel groot verschil tussen die instrumenten. Bij algemene begrotingssteun maak je namelijk geld over aan een regering van een land waarbij die regering zelf kan bekijken waaraan het geld het beste besteed kan worden, of dat nou onderwijs, transport of infrastructuur is. Bij sectorale begrotingssteun zeg je erbij naar welk ministerie het geld gaat, bijvoorbeeld naar de justitiële sector. Dat kan dan ook alleen worden ingezet voor projecten die de justitiële sector verder helpen. Dat vind ik wel degelijk veel meer toegespitst op wat je wilt doen. Dan heb je er ook betere controle op.
In 2012 is ten opzichte van 2011 vier keer zo veel algemene begrotingssteun verstrekt en dubbel zo veel sectorale begrotingssteun. Hoe dit zich sinds 2012 ontwikkeld heeft, zien we nog niet terug. Het gaat om een begroting van 30,5 miljard euro. Rapporten van de Europese Rekenkamer van het afgelopen jaar laten zien dat er 1 miljard in Congo is verspild en dat er 1 miljard in Egypte in een black box is verdwenen. In december vorig jaar was er nog niets bekend over de keuze van hulpmodaliteiten. Nu zitten we al ruim in 2014 en horen we graag van de Minister in welke mate er in het elfde EOF van begrotingssteun gebruik zal worden gemaakt. Is de Minister het met de VVD eens dat begrotingssteun zich zou moeten beperken tot sectorale begrotingssteun nu de EU zich nadrukkelijk op een beperkt aantal sectoren per land richt? Weging vooraf is één ding, maar hoe gaat de EU de controle op deze steun aanscherpen?
De VVD-fractie constateert dat een deel van de hulpgelden voor de Caraïbische delen van ons Koninkrijk terechtkomen binnen het eigen Koninkrijk, onder het elfde EOF zelfs meer dan daarvoor, niet alleen bij de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk, maar ook op de BES-eilanden. Wat wordt hieruit gefinancierd? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse financiële relatie met de Caraïbische delen van het Koninkrijk? Aruba heeft een bbp per capita van 25.000 US dollar. Dat was in 2011; latere gegevens heb ik niet. De VVD-fractie constateert dat EU-lidstaat Bulgarije een bbp per capita van 13.900 US dollar heeft. Kan de Minister aangegeven hoeveel ACS-landen die een hoger inkomen per hoofd van de bevolking hebben dan bijvoorbeeld EU-lidstaat Bulgarije, hulp krijgen uit het EOF? Is de regering het met de VVD-fractie eens dat het onwenselijk is dat dergelijke rijke landen geld ontvangen uit het EOF, puur en alleen omdat zij nu eenmaal tot een bepaalde lang geleden vastgestelde groep landen behoren?
De heer Van Laar (PvdA): Ik ben wel benieuwd naar de visie van mevrouw De Caluwé daarop. Bulgarije krijgt natuurlijk veel meer geld van de EU via de interne stromen. Hoe moet dat dan gerealiseerd worden? Ziet mevrouw De Caluwé de overzeese gebieden als intern en moeten ze dus uit de interne fondsen betaald worden of moet er gewoon geen geld meer naartoe?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Bulgarije draagt ook bij aan het EOF, dus het is echt een kwestie van het rondpompen van geld. Als wij ontwikkelingshulp geven aan ACS-landen die een hoger bbp hebben dan de landen die donorland zijn, dan denk ik dat je daarmee moet stoppen. Je moet op een gegeven moment een grens stellen. Boven een bepaalde grens gaan we dat niet meer doen, wat de VVD betreft. Het moet niet gebeuren op basis van een lijstje van landen waarmee we nu eenmaal ooit begonnen zijn.
Dan kom ik op de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Sudan. Daar gebeuren vreselijke dingen. Het is heel goed dat de VN en de EU daarover afstemming hebben en dat zij een geïntegreerde aanpak voorstaan. Borduurt men daarbij voort op de aanpak die nu in Mali tot stand komt? Gaat de afstemming met Nederland ook in Zuid-Sudan plaatsvinden? Zoals de Minister eerder al aangaf, wil zij in Mali graag aansluiten bij de fragielestatenaanpak van de EU. Gaat dit ook in Zuid-Sudan zo gebeuren? Op welke wijze dan? Wordt daarbij voortgeborduurd op Mali? Ik heb tijdens het vragenuur van de Minister begrepen dat zij mogelijkerwijs hulpgeld voor Zuid-Sudan zou kunnen inzetten voor noodhulp en opvang. Hoe zit het met die hulpgelden, het OS-geld, voor Zuid-Sudan? Ik kan me namelijk voorstellen dat er op dit moment heel weinig mee kan gebeuren. Wat is de huidige stand van zaken?
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. We merken het al een beetje aan de vorige sprekers: deze agenda is zo breed dat ik bang ben dat de vergadering in Brussel een week gaat duren. Ik was niet bij het algemeen overleg over de Wereldbank, daarom begin ik met mijn felicitaties voor de Minister vanwege het covoorzitterschap van het global partnership. Dat is natuurlijk echt een interessante positie op het wereldtoneel. Wij zijn zeer benieuwd hoe de Minister die positie gaat invullen. Ik wil een aantal onderwerpen aanraken: het ODA-rapport, de parlementaire controle op het Europees Ontwikkelingsfonds, de «One of Us»-campagne en de EPA's.
In het ODA-rapport wordt geconstateerd dat de Europese Unie in 2015 gezamenlijk blijft steken op 0,45% van het bni. Dat betekent dus dat het ODA-gehalte nog steeds onder druk staat. Dat komt natuurlijk ook door de toenemende crisis wereldwijd. Lady Ashton heeft de Europese Ministers gevraagd om in hun begroting rekening te houden met onder andere de crisis in Syrië en met de mogelijkheid dat daar meer humanitaire hulp geboden moet worden. Ik vraag de Minister nogmaals, in een serie van verzoeken, wanneer de Minister extra noodhulpgeld gaat vrijmaken voor Syrië, ook gelinkt aan deze oproep van Lady Ashton. Ook in eigen land zien we dat de druk op ODA toeneemt. Gisteren sprak Staatssecretaris Teeven over de 1.000 vluchtelingen die er per week bijkomen in Nederland. We weten allemaal dat hun opvang in het eerste jaar bekostigd wordt vanuit ODA. Kan de Minister ons inzicht verschaffen in wat de consequenties zijn van deze toestroom van vluchtelingen voor haar budget dit jaar?
Dan kom ik op het EOF en de controle daarop. Mevrouw De Caluwé zei net al dat er zorgwekkende rapporten zijn over Europese steun aan Congo, de Palestijnse gebieden, Egypte en andere gebieden. D66 pleit al een tijd voor meer zeggenschap van het Europees Parlement over het Europees Ontwikkelingsfonds. Dat is nu natuurlijk lastig omdat het niet in de Europese begroting is opgenomen. Toch moet dit democratisch tekort verholpen worden. Te weinig zeggenschap is gevaarlijk. Het Europees Parlement gaat alleen over kwijting en heeft geen zicht op malversaties. Ik weet dat aan de huidige situatie niet veel veranderd kan worden omdat het EOF buiten de begroting staat, maar ik zou de Minister wel willen vragen of zij Commissaris Piebalgs wil verzoeken om een onderzoek te doen naar de vraag hoe we de controlemechanismes van het Europees Parlement ook in de tussentijd zouden kunnen versterken.
De Agenda for Change is al genoemd. De Europese moderniseringsagenda voor ontwikkelingssamenwerking staat of valt natuurlijk met de vertaling van papier naar praktijk. Het tegengaan van versnipperde inspanningen door gezamenlijke programmering door lidstaten is essentieel. De Minister zegt terecht dat het niet alleen gaat om coördineren maar ook om gecoördineerd worden. Het is goed dat Nederland daarin de lead wil nemen. Ik vraag me wel af welke consequenties wij zien van dat gecoördineerd worden voor het Nederlandse beleid. De partnerlanden en het aantal partnerlanden blijven hetzelfde, net als de sectoren waarin wij aanwezig zijn. Zou dat niet betekenen dat er in die lappendeken van sectoren en lidstaten verandering moet komen? Of moet ik dat coördineren op een andere manier uitleggen?
Ik stap over naar de post-2015-ontwikkelingsagenda. Met de Minister wachten wij in spanning af wat er van de shortlist en de doelstellingen terecht gaat komen. Wij hopen dat met name op het terrein van taboedoorbrekende thema's, zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, er geen water bij de wijn zal worden gedaan. Hoe schat de Minister op dit moment de kansen in wat dat betreft? Ik vraag dit ook omdat mijn fractie, net als anderen, zorgelijke geluiden hoort over pogingen om Europees geld voor bijvoorbeeld veilige abortus en zelfbeschikkingsrechten van vrouwen te blokkeren. Ik heb het dan over de zogenaamde «One of Us»-campagne, gelanceerd met de steun van de rooms-katholieke kerk. Er zijn ruim 1,7 miljoen handtekeningen opgehaald in Europa waarmee de Europese Commissie wordt gevraagd gelden daarvoor te stoppen. Wat vindt de Minister van deze campagne? Kan zij ons garanderen dat deze campagne op geen enkele manier invloed zal hebben op de doelstellingen van de Europese Commissie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? We moeten kunnen blijven inzetten op taboedoorbrekende thema's, zoals vrouwenrechten en zelfbeschikkingsrecht. Dat is ook essentieel voor het bereiken van de vijfde millenniumdoelstelling: het tegengaan van moedersterfte.
Tot slot kom ik op de Economic Partnership Agreements, de EPA's. Op 5 december is namens een aantal lidstaten, waaronder Nederland, de noodklok geluid over de voortgang van de EPA-onderhandelingen. De Minister heeft al eerder aangegeven dat zij een rol voor zichzelf ziet om daar een flinke slinger aan te geven. Hebben Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de Commissarissen Piebalgs en De Gucht inmiddels gereageerd? We zijn vijf maanden verder en ik ben benieuwd waar we staan.
De voorzitter: Ik denk dat de commissie er wederom geen bezwaar tegen heeft dat de heer Smaling het woord voert in deze commissie. Ik moet het blijven vragen van het Reglement van Orde. Daarom doe ik dat ook. Laten we maar gauw gaan luisteren naar de heer Smaling.
De heer Smaling (SP): Hoe kan ik nou lid worden? Moet ik een formulier downloaden of zo? Of moet ik zelfs geballoteerd worden?
De voorzitter: Uw fractie moet het even melden bij de Griffie. Dan zal de Kamervoorzitter het voorlezen bij de regeling van werkzaamheden en dan bent u lid van de commissie.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik zal het onthouden. Ik val in voor Jasper van Dijk. Dat neemt niet weg dat ik over de conflictregio's van de collega's veel dingen die wij delen gehoord heb. Ik zal die vragen niet herhalen. Met name in Zuid-Sudan is er een grote groep ngo's die suggesties heeft gedaan voor het te lijf gaan van de problemen aldaar. Ik neem aan dat de Minister daar nota van heeft genomen. Ik wil haar graag vragen om daarop te reageren. Amnesty International heeft zelf ook nog wat suggesties gedaan. Het is duidelijk dat de Minister de problemen daar niet in haar eentje zomaar op kan lossen. Het past in een helaas tragisch beeld van een toename van conflicten in de verschillende Afrikaanse regio's, die hier ook gememoreerd zijn. Misschien kunnen die conflicten ook een rol krijgen in de nog te organiseren conferentie over theories of change, change ten slechte in dit geval. Hopelijk hebben we tegen die tijd ook weer changes ten goede gehad.
Je denkt dat die changes er echt komen – David Bowie had ooit dat prachtige liedje ch-ch-changes – maar na het lezen van de Agenda for Change van de Europese Commissie vraag ik me toch af hoeveel change daar nu werkelijk in zit. Daar wil ik de rest van mijn bijdrage aan besteden. Ik lees er toch wel veel in waarvan ik me afvraag of het werkelijk om change gaat. Als het daarom gaat, komt het dan, zoals de heer Sjoerdsma zegt, van papier tot implementatie? En over welke change hebben we het eigenlijk? Dat vind ik wezenlijk voor de agenda van deze RBZ. Veel van wat Nederland ambieert wordt onzes inziens de Europese agenda in gehesen. Is dat eigenlijk wel wenselijk? Het is misschien een reflex. We denken dat we veel hebben nagedacht over speerpunten en een manier om een veranderend model voor ontwikkelingssamenwerking op poten te zetten, maar moet Europa dat herhalen? Je komt dan vanzelf op die klassieke negenentwintigstedonordiscussie. Ik maak me er toch wel zorgen over dat je daar, misschien ongemerkt, in afglijdt.
Een ander punt is dat daardoor thematisch veel overlap ontstaat. Ik kom dan meteen op mijn vraag. Moet de Europese Unie hetzelfde type hulp geven als de donoren? Ik denk dat dit niet zo is. Ik heb het eerder aan de orde gesteld, ik meen ook weleens in een debat met de Minister in de Eerste Kamer. Waarom kunnen we niet meer inzetten op een samenwerking van unie tot unie? Er zijn specifieke kenmerken van de Europese Unie die goed te benutten zijn voor COMESA, ECOWAS of SADC. Daarmee kun je een zestiental landen in West-Afrika bijvoorbeeld helpen met het vervangen van de inkomsten die door de douane aan de grenzen worden geheven door andere directe en indirecte belastingen. Help die landen daarbij. Je zit meteen ook op het gebied van good governance, die ook ergens werd genoemd. Dat is het tijdperk-Herfkens, denk ik dan. Nu wordt dat echter weer als vernieuwend opgevoerd. De inkomsten uit douaneheffingen zijn dan langzaam af te bouwen zodat de landen zich richting een interne markt kunnen ontwikkelen. Ik kan me herinneren dat het in de begintijd van onze Europese Economische Gemeenschap zeker een voordeel was – onderhand is het wel erg complex geworden – maar het idee van een gezamenlijke markt met één buitentarief is toch een groot goed. Waarom vind ik dat nou niet terug tussen die twaalf bolletjes van de Agenda for Change? Ik zou zo graag zien – en dat is mijn kernvraag aan de Minister – dat daar medestanders voor worden gevonden, en dat we dat ook echt bepleiten. Daarmee hebben de lidstaten van de Europese Unie naar regio's die dat ambiëren toe een rol voor een, denk ik, langere termijn. Dat is een publieke rol en een rol van governance. Maar dat is ook een private rol, want het heeft bijvoorbeeld ook betrekking op hoe landbouwketens efficiënt worden gemaakt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het verbinden van een producent in het noorden van Burkina Faso en een consument in Accra; het zo efficiënt maken dat die spullen in goede kwaliteit op de markt in Accra terechtkomen, zeker bederfelijke waar. Dat soort zaken vind ik van belang.
Het laatste punt is het PSO-beleid dat door de IOB is geëvalueerd. De EU heeft nu ook het licht gezien en wil meer inzetten op de private sector. Als ik de IOB-evaluatie lees, denk ik dat er nog wel een en ander over te zeggen is. Graag wil ik de Minister dan ook uitnodigen om daar het een en ander over te zeggen.
De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.30 uur geschorst.
De voorzitter: Ik geef nu het woord aan Minister Ploumen, maar niet voordat ik u heb gemeld dat ik in deze termijn wederom maximaal twee interrupties toesta.
Minister Ploumen: Voorzitter. Dank aan de leden van de commissie voor hun vragen en opmerkingen. Allereerst wil ik ingaan op wat ik even de algemenere vragen over de Agenda for Change, EOF en het bredere kader noem. Daarna wil ik wat specifieker naar een aantal landen, regio's en issues kijken.
De meest voor de hand liggende eerste vraag is die van de heer Smaling over hoe we kunnen voorkomen dat de EU de 29ste donor wordt en of de Agenda for Change niet veel meer van unie tot unie of regio tot regio ingezet moet worden. Daarmee ga ik overigens ook in op een zorg van mevrouw De Caluwé. Ik heb daar een paar opmerkingen over. Op een aantal terreinen is er een intensieve samenwerking te zien tussen de EU en een aantal met name Afrikaanse regio's. Een van de onderwerpen waarbij dat gebeurt is de Economic Partnership Agreements. De heer Sjoerdsma vroeg naar de stand van zaken op dat vlak, waarover ik zo iets zal zeggen. Ook bij een aantal interregionale mechanismen, zoals hoe de interregionale handel te bevorderen, worden absoluut initiatieven genomen, tot het Trademark East Africa en dergelijke. Dat gezegd hebbende, voel ik zeer veel voor de richting die de heer Smaling suggereert. Ik ben het eigenlijk gewoon met hem eens. Dat zou de way forward moeten zijn. Er zijn wel een paar beren op de weg. De regio's in Afrika zijn nog niet altijd goed genoeg georganiseerd. De Afrikaanse Unie heeft de afgelopen jaren ontegenzeggelijk aan invloed en kracht gewonnen, en het is heel goed om dat te kunnen constateren. Ook in de onderhandelingen rondom de EPA's organiseren de counterparts als ECOWAS en SADC zich steeds beter. Ik zou zeggen: het is de richting waarin we zouden moeten gaan, alleen zijn we er nog niet. Is dat iets om bij collega's support voor te zoeken en vragen? Ja, absoluut. Ik heb veel contacten met de collega's, ook buiten de vergaderingen om, en dit is nou typisch een van de onderwerpen waarnaar we eens met een langetermijnvisie zouden kunnen kijken. Vorige week is er in Brussel een RBZ-bijeenkomst over handel geweest. Daar stonden de EPA's nadrukkelijk op de agenda. Er is sinds december heel veel gebeurd. Volgens sommigen, en daar ben ik het wel mee eens, is er de afgelopen maanden meer gebeurd dan in de jaren daarvoor, in de goede richting.
Tussen ECOWAS en de Europese Unie is er overeenstemming bereikt. Dat is echter nog niet helemaal afgekaart, omdat er toch weer een aantal kwesties opdoken, die nu in de boezem van ECOWAS verder worden besproken. Met de andere counterparts lopen de onderhandelingen, maar er is alle reden toe om die met vertrouwen tegemoet te zien. Zonder al te onbescheiden te zijn, hoor ik terug dat de rol die Nederland daarin gespeeld heeft zeker een constructieve was, met enerzijds het organiseren en samenwerken met andere lidstaten richting de Commissie, maar anderzijds de rol van honest broker en het organiseren van brede consultaties. Momenteel onderzoek ik of en hoe een dergelijke rol voor de komende jaren van nut kan zijn. Als we daarmee verder zijn, spreek ik daar graag in deze commissie over.
De heer Smaling (SP): Fijn dat de Minister het met mij eens is; dat hoor ik graag. Ik zie nog wel een verschil in de samenwerking van unie tot unie en de EPA's. Die samenwerking kan een broeder- of zusterachtig karakter hebben; dat zou ook mijn insteek zijn. De EPA's zijn echter gewoon opgelegd. We hadden de preferentiële handelsverdragen van Lomé en Cotonou en die moeten onder het WTO-regime vervangen worden door iets waardoor die markten wederzijds open worden. Zoals de Minister weet, levert dat allerlei problemen en irritaties op in Afrika en andere regio's waar dat een rol speelt. Je speelt de minst ontwikkelde landen en degene die dat niet zijn een beetje tegen elkaar uit. Binnen ECOWAS hebben Ghana en Ivoorkust een andere status dan hun buurlanden. Ik zou die twee dus niet in een adem willen noemen. Ik hoop niet dat de Minister denkt dat ik dat als een geheel zie.
Minister Ploumen: Nee, want dan zouden we met wel heel grote stappen snel thuis zijn. Ik ben het niet helemaal met alle opmerkingen van de heer Smaling over de EPA's eens. Dat ligt voor de hand, want we hebben dit debat eerder gehad. Ik ben het wel met hem eens dat samenwerking van unie tot unie gelijkwaardig zou moeten zijn. Het zou ook raar zijn als ik het daar niet mee eens zou zijn, want het is namelijk wat ik zelf vanuit bilateraal perspectief nastreef, ook in het combineren van de agenda's van hulp en handel. In de toekomst zullen handelsovereenkomsten – of welke naam ze dan ook krijgen, laat ik maar een neutrale formulering kiezen – natuurlijk ook nadrukkelijk vanuit die gelijkwaardigheid vorm gaan krijgen. Door het verder ontwikkelen van de economieën in Afrika verandert die dynamiek ook. Los van dat wij in deze zaal vinden dat gelijkwaardige relaties belangrijk zijn, vindt men het ook aan die kant niet meer dan vanzelfsprekend. Ik begrijp het punt van de heer Smaling dus heel goed. Ik ben het niet helemaal eens met zijn assessment over de EPA's, maar ik ben het wel zeer met hem eens dat je uiteindelijk in een gelijkwaardig partnership van unie tot unie zou moeten kunnen werken.
De heer Smaling (SP): Dat is fijn om te horen, maar als je een paar decennia terugkijkt naar regio's als de EU, de VS en Azië, dan zie je dat er ook protectionistische fases zijn geweest waarbij de eigen productiecapaciteit naar een bepaald niveau getild werd. Dat maakte ze ook klaar voor de vrijere markt. Maar dat hebben we Afrika nooit toegestaan. Nu gaan we versneld naar een eis – want dat is het toch wel – om die markten open te stellen, terwijl ze eigenlijk eerst die fase van enig protectionisme nodig hebben voordat zij klaar zijn om enigszins in een level playing field met de rest van de wereld te opereren. Als we die overslaan, snijden we onszelf in de vingers wat betreft de relatie met de voormalige koloniën en een buurcontinent waarmee wij een goede relatie moeten hebben.
Minister Ploumen: Ik zou het met de heer Smaling eens kunnen zijn als de tijd had stilgestaan, maar de afgelopen tien jaar, en zeker de afgelopen vijf jaar, zie je dat de mondiale economie zich op een andere wijze organiseert. Productieprocessen worden steeds meer gefragmenteerd. Het komt steeds minder voor dat één product in al zijn elementen en bewerkingen in één land wordt gemaakt. Onderdelen worden in verschillende landen gemaakt, geassembleerd, aangeleverd of doorgevoerd. Die mondiale waardeketens geven heel veel kansen, juist aan opkomende economieën, om daar op onderdelen op in te zetten. Protectionisme kan dan een averechts effect hebben, juist omdat producten niet slechts één grens over moeten – dat geldt ook voor Zuid-Zuidhandel – maar heen en weer gaan en soms verschillende grenzen moeten passeren. Je doet je eigen economie tekort als je te protectionistisch bent. Dat gezegd hebbende – daar zijn de onderhandelingen rondom de EPA's ook voor geweest – is het helder dat de EU in zo'n partnership agreement een beetje moet meebuigen met de eisen van de Afrikaanse landen; dat was ook de oproep in de brief van 5 december. De ambitie om mee te doen in die globale economie is er wel, maar dat wil niet zeggen dat dat een-op-een al lukt. We komen nu wel tot een beter evenwicht dan eerder wellicht voor mogelijk was gehouden. Dat is toekomstgericht en ten dienste van de ontwikkeling van de economie in Afrika.
We dwaalden even een beetje af, maar dat was wel buitengewoon relevant. Ik ga verder met de vraag van de heer Sjoerdsma in het kader van het bredere Europese OS-beleid. Hoe komt die joint programming nou tot stand? Ook de heer Van Laar hintte hierop, al deed hij dat vanuit een iets andere invalshoek. Hij vroeg hoe een regionale benadering vorm krijgt. Dat gaat natuurlijk ook over afstemming. We doen het inderdaad steeds meer. Nederland speelt daar een goede rol in. We organiseren ook zelf bijeenkomsten om mensen waar het om gaat om de tafel te krijgen, want papier is geduldig – het is overigens goed dat we ons hiermee op de burelen van het ministerie bezighouden – maar het gaat om de manier waarop men dat ter plekke vorm gaat geven. De ambassades zijn daarin buitengewoon belangrijk. Wij constateren – en dat is ook een beoogd effect – dat er op de ambassades een duidelijke intensivering van de dialoog is over samenwerking. Nederland speelt daar een goede rol in. Bij het programma in Mali wilden en moesten we een andere koers kiezen gezien de gebeurtenissen. Daar hebben we ons nadrukkelijk laten leiden door de wens om in die joint programming mee te doen. We hebben niet ijzerenheinig eigen thema's en prioriteiten nagestreefd. Je krijgt het natuurlijk niet allemaal in één keer geregeld. Daarom hebben we onze MJSP's flexibeler gemaakt. Daar hebben we enkele weken geleden over gesproken. Zo kunnen we een beetje met de afspraken mee meanderen. Er wordt ook gekeken naar gezamenlijke evaluaties, bijvoorbeeld zoals we dat in Burundi doen. Stap voor stap komen we er dus. De grote stappen worden niet in Brussel of Den Haag gezet, maar in Bamako of Bujumbura. Ik ben daar wel optimistisch over.
Dan kom ik op een aantal vragen van mevrouw De Caluwé. Waar komt die hulp terecht en welke interventies of instrumenten zet de EU daarvoor in? Laat ik beginnen met de begrotingssteun. Ik heb vorig jaar rond deze tijd een brief gestuurd naar de Kamer over de verschillende vormen van begrotingssteun die ik onderscheid: algemene begrotingssteun en sectorale begrotingssteun. Als je naar de EU kijkt en naar de Wereldbank, die geen subsidies geeft, maar wel leningen, dan zie je state building contracts. Die zou je kunnen zien als algemene begrotingssteun, maar het is veel conditioneler geworden. Ook de monitoringsmechanismes zijn aangescherpt. Het heeft zich dus wel verwijderd van wat wij traditioneel onder begrotingssteun verstaan. Ik meen me te herinneren dat de inzet in die brief op instemming van de Kamer kon rekenen, zeker ook van mevrouw De Caluwé. Ik heb in die brief aangegeven dat dit de opstelling is die wij innemen in de debatten in de EU met Commissaris Piebalgs hierover. Het is begrijpelijk dat mevrouw De Caluwé zegt: dat is allemaal mooi, maar de cijfers zeggen iets anders. Zij zei het overigens stukken diplomatieker dan ik nu doe. Het is goed om daar even een toelichting op te geven. In 2011 bleek het niveau van de committeringen uitzonderlijk laag te zijn. Uiteindelijk bleek het volume van de uitbetalingen even hoog in beide jaren. Er zit dus een vertekening in die niet zozeer hint op een beleidswijziging, maar op een incident. Daardoor is 2011 veel lager dan normaal en kon 2012 veel hoger lijken dan de rest. Onder andere Nederland, maar ook een aantal andere lidstaten, houdt de Commissie wel steeds voor dat we onze lessen van algemene begrotingssteun geleerd hebben en dat er dus meer sectorale begrotingssteun gegeven moet worden. Hoe dat in de cijfers voor 2013 gaat uitpakken, kan ik nog niet precies zeggen. Hetzelfde geldt voor de manier waarop dit zich vertaalt in de meerjarenplannen. De meerjarenplannen voor de afzonderlijke partnerlanden worden in het EOF-comité en het DCI-comité gepresenteerd en besproken. In die plannen staan natuurlijk naast de sectoren waarin men werkt, maximaal drie, ook de hulpmodaliteiten waarvan men gebruikmaakt. Die gesprekken moeten nog starten, want de programmering is nog in volle gang. Wij waren al voornemens om kritisch mee te kijken, maar de aanmoediging van mevrouw De Caluwé helpt daarbij.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dank voor deze uitgebreide beantwoording. Ik had al gelezen dat er in 2011 een bijzondere situatie was, waardoor 2012 wellicht meer vertekend overkomt dan zou moeten. Toch heeft de Commissaris gezegd dat er door de politieke weegmomenten minder begrotingssteun zal zijn in de toekomst, de fragielestatenaanpak daargelaten, want die is heel bijzonder. Het elfde EOF is in 2014 gestart. Als nu nog de gesprekken over de modaliteiten en de invulling ervan moeten plaatsvinden, wanneer komen die dan? Wat gebeurt er dan in de tussentijd? Ik neem toch aan dat een aantal trajecten gewoon doorloopt en dat men kan inschatten wat voor de eerstkomende periode de bedragen zijn en op welke wijze die overgemaakt worden.
Minister Ploumen: Hoe kan ik dit goed formuleren? Ik begrijp de zorgen van mevrouw De Caluwé. Het is niet zo dat die plannen er niet zijn. Ze liggen ter tafel. Ze moeten echter nog besproken worden. Dat betekent inderdaad dat de dynamiek van dat gesprek een beetje achterloopt op de werkelijkheid. Ik zou mevrouw De Caluwé graag willen toezeggen dat ik mede met het oog daarop scherp in de gaten zal houden wanneer dat afgerond is, zodat we niet unintended een strategie – minder begrotingssteun – doorzetten vanwege de dynamiek van de onderhandelingen. Ik begrijp die zorgen dus.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dank hiervoor. Ik refereerde aan de cijfers van 2012 en niet aan die van 2013. Die hebben wij nog niet, maar die zijn ongetwijfeld ergens beschikbaar. Als die een trend laten zien, dan zou dat al helpen. Die cijfers van 2013 zouden een soort inzicht moeten bieden in welke kant het ongeveer op gaat.
Minister Ploumen: Het lijkt me verstandig dat ik hierop bij de eerstvolgende gelegenheid terugkom als er meer bekend is, misschien bij het verslag van deze RBZ-OS, al zou dat wel snel zijn, of bij de geannoteerde agenda van een volgende RBZ. Als er niet meer bekend is, dan moeten we het opschuiven, maar dan hebben we weer een ander probleem.
Mevrouw De Caluwé vroeg ook hoe het zit met ontvangende landen die een hoger bnp hebben dan landen binnen de Europese Unie. Ik zou willen wijzen op mijn voornemen om ODA te moderniseren; daar spreken we binnenkort over. Op de ODA-landenlijst staan namelijk landen waarvoor dat ook geldt. In de lijn van mevrouw De Caluwé kan ik me dus vinden. In de zevenjarige begrotingscyclus van de EU, dus van 2014–2020, wordt het beginsel van differentiatie toegepast. Die differentiatie zit dan ingebouwd in de allocatie: hoe gaan we de middelen aanwenden? Dat hangt samen met de armoede in en de fragiliteit van een partnerland. Dat heeft ertoe geleid dat een aantal «te rijke» landen – zo zien we het nu – in Latijns-Amerika en Azië de komende periode helemaal geen bilaterale steun van de EU meer ontvangen. Dat gebeurt dus ook. Omdat zeven jaar een wat lange termijn is, kunnen er tussentijds natuurlijk veranderingen optreden, zeker nu we zien dat landen groeispurten maken. Uiteindelijk heeft dat natuurlijk invloed op de hoogte van de hulp. Het onderwerp ligt nadrukkelijk op tafel.
Wat betreft de BES-eilanden zit het als volgt. Een groep kleine eilandstaten in de Caraïben en de Stille Oceaan zullen steun blijven krijgen vanuit het EOF, ook al hebben die landen een hoger inkomen dan andere ACS-landen. Dat heeft alles te maken met de bijzondere problematiek die zij als kleine eilandstaten ervaren. Dat kunnen wij billijken, want wij hebben die kleine eilandstaten ook in ons Koninkrijk. Wij steunen de inzet van het EOF dat dit type staten een extra steuntje in de rug kan gebruiken om hun duurzame ontwikkeling te bevorderen. Dat betekent dat er voor de kleine eilandstaten relatief beperkte bedragen binnen het EOF 2014–2020 gereserveerd zijn. Het klopt dus, het heeft een reden, en die reden steunen wij.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Als ik het goed begrijp, is dat dus zelfs zo als die eilanden, zoals de BES-eilanden, onderdeel uitmaken van de Europese Unie, zelfs als het gemeenten zijn.
Minister Ploumen: Ja. Het gaat minder om hun staatsrechtelijke status. Het gaat eerder om het feit dat het een klein eiland is.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik ga dat nog even uitzoeken en ik kom hier nog een andere keer op terug, want dit is echt nieuw voor mij.
Minister Ploumen: Misschien kan ik mevrouw De Caluwé geruststellen door op te merken dat het echt om bedragen gaat die niet al te omvangrijk zijn, ook al is elke euro er één natuurlijk. Om het in de context te plaatsen: Nederland heeft er ook zeer voor gepleit dat er binnen het EOF een focus komt te liggen op de allerarmste landen. Die moet wat ons betreft niet alleen in stand worden gehouden, maar ook worden versterkt. Zoals het er nu naar uitziet, zullen 80% tot 90% van de bestedingen naar de armste landen gaan.
Ik kom nu toe aan de vraag van de heer Sjoerdsma over het democratisch tekort van het EOF. Zijn constatering over het fonds is terecht, want zo werkt het inderdaad. Commissaris Piebalgs geeft vaak op verzoek van het Europees Parlement tekst en uitleg. Het Europees Parlement moet hem daartoe uitnodigen en dat doet het ook met enige frequentie. Piebalgs heeft op zichzelf niet zo heel veel aanmoediging nodig om zich te verantwoorden, maar desondanks ben ik bereid om hem nog een keer nadrukkelijk mee te geven dat hij elke uitnodiging die hij krijgt, hiervoor moet benutten. Zelf bezie ik met de Commissaris al een tijdje of wij over een aantal voor Nederland belangrijke onderwerpen samen een soort briefings kunnen geven in het Europees Parlement. Die hoeven dan niet per se technisch of politiek te zijn, want we kunnen ze ook gebruiken om onderwerpen die het volgens ons verdienen om verder over door te spreken, daar te bespreken.
Het klopt dat het EOF buiten de begroting valt. Het klopt verder ook dat ik samen met de heer Sjoerdsma ervoor ijver om dat op termijn te veranderen. Dit laat overigens wel onverlet dat het één beleid is, want die Agenda for Change geldt voor het hele instrumentarium. Om het juridische raamwerk te veranderen moeten we helaas – ik ben het namelijk echt met de heer Sjoerdsma eens – wachten tot 2020. Ik heb echter geen enkel bezwaar om aanmoedigende geluiden te maken, want ik begrijp goed waarom de heer Sjoerdsma hierover bezorgd is. Ik voeg er maar aan toe dat het misschien ook wel goed is om te onderzoeken of er een manier is om het aan te scherpen, zonder dat we iedereen overladen met allemaal informatie.
De heer Sjoerdsma heeft twee vragen gesteld over de post 2015-agenda en over de «One of Us»-campagne. Het gaat daarbij om één thema en hij wil daarover weten of we in staat zullen zijn om de progressieve agenda voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten die Nederland zo na aan het hart ligt, binnen de EU overeind te houden en om die agenda ook in de post-2015-agenda opgenomen te krijgen. Er wordt over dat laatste op dit moment intensief overlegd in New York in de Open Working Group. Het is inmiddels duidelijk dat er consensus bestaat over het belang van een standalone goal voor de rechten van vrouwen en meisjes. De onderhandelingen zullen dan ook voornamelijk gaan over de vraag hoe dat goal geformuleerd moet worden. De heer Sjoerdsma weet dat Nederland inzet op die progressieve interpretatie en wij zullen dan ook zowel bij like-minded als bij non like-minded landen lobbyen om dat voor elkaar te krijgen. Het is lastig om daarop vooruit te lopen, maar de inzet is helder.
Het mooie van democratie en een actief maatschappelijk middenveld is dat iedereen campagne mag voeren, ook voor de «One of Us»-campagne. Ik heb de heer Sjoerdsma daar ook niet over horen mopperen, hoewel de campagne een andere inzet heeft dan de agenda die hij steunt en steeds weer bij ons onder de aandacht brengt. Binnen de EU zijn er natuurlijk lidstaten die die progressieve agenda niet per se steunen, bijvoorbeeld Malta en Ierland. In de gesprekken over de inzet van de EU bij de post-2015-agenda zijn we er echter wel in geslaagd om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Op basis van de gesprekken die ik voer met vertegenwoordigers van het Vaticaan durf ik te zeggen dat de kerk niet de stap zal zetten naar het standpunt dat veilige en legale abortus om alle goede redenen een recht voor vrouwen zou moeten zijn. Tegelijkertijd heb ik ook gemerkt dat de kerk zich heel sterk inzet voor de bescherming van vrouwen en meisjes en ik hoop dat we daardoor toch iets van gemeenschappelijkheid kunnen bereiken. Daardoor kunnen we namelijk misschien ook een beetje de scherpe randjes van die «One of Us»-campagne afschaven. Uitdrukkelijk zij tegelijkertijd wel gezegd dat ik zeer graag met iedereen hierover in gesprek ben en blijf. Ik denk namelijk dat alleen een dialoog ons hier verder kan brengen.
Ik kom nu toe aan een aantal specifieke punten en daardoor verhuizen we eigenlijk naar Afrika.
De voorzitter: Maar niet voordat de heer Sjoerdsma een vraag heeft gesteld.
De heer Sjoerdsma (D66): Voordat we verhuizen naar Afrika, zou ik toch graag opmerken dat deze algemene steunbetuiging van de Minister aan die agenda mij zeer welkom is. De Europese Commissie moet echter al wel deze maand beslissen wat zij met die concrete voorstellen van de «One of Us»-campagne gaat doen. Zal de Minister voordat dit gebeurt nog een keer bij de Commissie benadrukken wat Nederland vindt van die campagne? Zal zij dan tevens aangeven wat Nederland wil behouden van die agenda voor de Europese ontwikkelingshulp?
Minister Ploumen: Dat doe ik graag.
Ik verhuis nu dan toch naar Afrika. Ik begin maar meteen met de vraag van de heer Smaling over de IOB-evaluatie. Ik heb inmiddels een beleidsreactie op die evaluatie geschreven. Die is ook naar de Kamer gestuurd, maar ik weet niet of wij daarover nog apart zullen debatteren.
De voorzitter: Die evaluatie zal op 23 juni in een notaoverleg worden behandeld.
De heer Smaling (SP): Ik vind het prima om het tot die tijd te parkeren.
Minister Ploumen: Ik heb er alle vertrouwen in dat dit een interessant debat zal worden! Dan nu eindelijk naar Afrika!
De heer Van Laar vroeg naar de regionale EU-strategie en in het bijzonder wilde hij weten of ik daarvoor zou pleiten. Daar ben ik zeker toe bereid. Ik zie ook dat hiertoe een aantal stappen worden gezet, maar tegelijkertijd is het natuurlijk ook zo dat de IOB-evaluatie ons heeft geleerd dat de effectiviteit van de regionale programmering van de EU niet een van haar sterkste punten is. Dat heeft alles te maken met het feit dat papier geduldig is en dat het heel ingewikkeld is om handen en voeten te geven aan die regionale programmering. Ik zou dan ook tegen de heer Van Laar willen zeggen dat ik liever niet nogmaals zou investeren in een poging om die strategie scherper op papier te zetten. Wat ik wel wil doen, is een pleidooi houden om de actieplannen die onder de huidige regionale programmering liggen, te verbeteren. Dat lijkt me een vruchtbaardere en effectievere strategie. Het lijkt me verder beter om dit niet alleen in de RBZ-OS te behandelen en daarom zal ik ook nog een keer onder de aandacht van collega Timmermans brengen dat het ook in de Raad Buitenlandse Zaken een punt van debat zou moeten zijn.
De heer Van Laar (PvdA): Het gaat ons om twee dingen. Ten eerste willen wij dat de regio groter wordt dan die nu is, om het zo maar te zeggen. Tot nu toe kijkt Europa vooral naar de Sahelregio en een aantal afzonderlijke landen. Het gaat ons er dus om dat de regio wordt uitgebreid van de Westelijke Sahara – Mali, zo u wilt – tot Somalië, omdat we in die hele regio dezelfde bewegingen zien. De Minister geeft verder terecht aan dat de Europese strategie niet zo effectief is, maar dat komt natuurlijk vooral omdat het een nietjesstrategie is, dus heel veel plannen met een nietje erdoorheen. Er is geen echte Europese strategie om het lokale bestuur met zijn allen in de hele regio te versterken. Er is ook geen strategie om vrouwen in de hele regio in positie te brengen. Die strategie ontbreekt gewoon, iets wat al eerder de Nederlandse kritiek was op die Europese strategieën. We zullen nu dus door moeten pakken door te zeggen dat er daadwerkelijk handen en voeten moeten worden gegeven aan een gezamenlijke Europese strategie.
Minister Ploumen: Of het nu echt alleen maar nationale plannen of landenplannen met een nietje erdoor zijn? Ik denk dat we de mensen die hieraan hard hebben gewerkt onrecht doen door er zo over te praten. De heer Van Laar zegt tegelijkertijd terecht dat er een aantal stappen moet worden gezet. In juni organiseert Nederland een ambassadeursconferentie over de Sahel- en de Maghrebregio's. Voor deze conferentie over de bredere regio nodigen we ook de EU-vertegenwoordigers uit, want we willen hiervoor niet alleen in Brussel een pleidooi houden, maar ook ter plekke. Hier geldt namelijk ook dat je het het beste ter plekke kunt doen. Ik zeg de heer Van Laar graag toe dat we hierop niet alleen zullen persisteren, maar hieraan ook zelf een bijdrage willen leveren.
Er zijn een paar kwesties rond Mali naar voren gebracht. Ik begin met het nieuwe programma voor het versterken van lokaal bestuur en de samenwerking met de vereniging van Malinese gemeenten. De heer Van Laar vroeg of dit eigenlijk wel kan. Het mooie van de werkelijkheid is dat die soms toch veelbelovender is als je net even verder kijkt dan de krantenkoppen. Daarmee wil ik natuurlijk niets ten nadele van de krantenkoppen zeggen. Als je net even wat verder kijkt, zie je dat er erg veel gebeurt, zeker op lokaal niveau. Dat programma is reeds operationeel. Gezien eerdere ervaringen in Mali, is het nadrukkelijk een onderdeel van dat programma om de dialoog tussen het lokale bestuur en het lokale maatschappelijke middenveld te verstevigen. Daarmee wordt dat maatschappelijke middenveld ook dat programma in getrokken. Het gaat niet alleen maar om ngo's, maar ook om onderwijzers en religieuze leiders, dus eigenlijk om iedereen die in die lokale gemeenschap van betekenis is en iedereen tot wie het lokale bestuur zich zou moeten verhouden. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat het niet volgens plan verloopt. Dat de uitvoering van plannen altijd langzamer gaat dan we willen, daar zijn we het vast over eens.
De heer Van Laar vroeg naar het verzoek van het IMF om aanvullende informatie voorafgaand aan de betaling van een volgende tranche. Het IMF vindt dat het onvoldoende geïnformeerd was over een aantal zaken. Het IMF wil dan ook nadere informatie. Nederland dringt steeds aan op transparantie. Wij geven om de bekende reden geen begrotingssteun en we zitten daarom ook niet vooraan aan de onderhandelingstafel. Dat betekent dat wij de inzet van het IMF natuurlijk steunen, want het is nu eenmaal afgesproken dat het transparant moet zijn en dat er inzicht moet worden gegeven in de bestedingen. Als er nadere gesprekken nodig zijn, zullen wij ons aansluiten bij het EU-standpunt hierover. Het is wel goed om nog tegen de heer Van Laar te zeggen dat niet alleen het vliegtuig maar ook een aantal betalingen in andere sectoren hiervoor de aanleiding waren. Ik zeg ter geruststelling tegen mevrouw De Caluwé dat ook het IMF naast andere donoren als een bok op de haverkist zit. En dat kan mij niet ver genoeg gaan.
De heer Van Laar (PvdA): Uit het antwoord van de Minister wordt mij niet duidelijk hoe de EU hiermee omgaat. Verschillende lidstaten, maar waarschijnlijk ook de EU, verlenen wel begrotingssteun. Bij de gemeenten hadden we de gewoonte om het meerdere gewoon af te trekken van de subsidie als de directeur van een gesubsidieerde instelling meer verdiende dan de burgemeester. Ik kan me dan ook goed voorstellen dat de donoren gezamenlijk zeggen: die 40 miljoen heb je klaarblijkelijk niet nodig, want je koopt er een vliegtuig van. Vervolgens kun je die 40 miljoen van de bijdrages aftrekken. Als je zo afhankelijk bent van buitenlandse donoren, kun je natuurlijk niet op zo'n manier met je uitgaven omgaan. Het lijkt mij interessant om deze weg in ieder geval te verkennen.
Minister Ploumen: Dit zal maandag ongetwijfeld ter sprake komen. Ik hoor dan graag wat de positie van de Commissie is. Dat state building contract kent een aantal weegmomenten, net zo goed overigens als de steun door het IMF. Nog los van de vraag of je vindt dat hier een regeringsvliegtuig bij past, er zit natuurlijk wel een democratisch gekozen regering die op basis van een begroting zich eerst en vooral tegenover het eigen parlement moet verantwoorden. Nogmaals: ik hoor graag hoe men in de Commissie hiertegen aankijkt. Tegelijkertijd moeten we dus ook het democratische proces in Mali zelf een kans geven, want niet voor niets hebben we gekozen voor verkiezingen. Dat wij vervolgens opvattingen hebben over hoe men in Mali met de begroting moet omgaan, is iets wat wij met Mali kunnen delen. Ik vind het geen recht doen aan de democratische controle in Mali zelf dat wij al in deze fase – ik weet net als het IMF gewoon nog niet alles – dit soort besluiten zouden inzetten.
De heer Van Laar (PvdA): Ik hoor daar toch graag meer over van de Minister wanneer die duidelijkheid er is, want verkwisting staat wat mij betreft gelijk aan corruptie. Als het geld naar verkeerde dingen gaat, moet de internationale gemeenschap daar gewoon heel scherp op zijn.
Minister Ploumen: Vanzelfsprekend. Transparantie is hier de sleutel en moet ook de norm zijn. Het staat buiten kijf dat men niet alleen tegenover de donoren transparant moet zijn, maar zeer zeker ook tegenover de lokale bevolking.
De situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek is echt dramatisch. Het is goed dat Simone Filippini, de directeur van Cordaid, naar het land is afgereisd om met eigen ogen te zien wat daar gebeurt. Ik heb de afgelopen weken bij verschillende bijeenkomsten de gelegenheid te baat genomen om te spreken met Ministers en vertegenwoordigers van de Centraal-Afrikaanse Republiek. Ik deel natuurlijk de waarneming van mevrouw Filippini dat ze van goede wil zijn. God zij dank!, want dat is ook wel eens wat anders geweest. Dat hun weinig middelen ter beschikking staan, is zo. De internationale gemeenschap werkt aan de stabilisatie van de situatie om zo veiligheid te creëren voor de bevolking. Verder wordt er geïnvesteerd – ik kijk daar nu ook al voor de langere termijn naar – in kleinschalige initiatieven die bijdragen aan het verzoeningsproces. We werken verder ook aan de versterking van het bestuur, zowel nationaal als lokaal. Dat is een lange en taaie weg. De EU overweegt om een trust fund op te zetten voor de Centraal-Afrikaanse Republiek. Ik bezie op dit moment of dit meerwaarde heeft en waar dat fonds zich dan met name op zou moeten richten. Het staat echter buiten kijf dat in dit hele proces, dat hopelijk tot veiligheid leidt voor de mensen in de Centraal-Afrikaanse Republiek, de opbouw van bestuursstructuren en het versterken van de capaciteit van regeringen buitengewoon belangrijk zijn. Ik deel de zorgen dus zeker.
Andere lidstaten hebben ook geld vrijgemaakt voor de Centraal-Afrikaanse Republiek. Nederland heeft 2 miljoen vrijgemaakt. Ik heb het lijstje voor me liggen en ik doe daar een greep uit: Denemarken 9 miljoen, Finland 5 miljoen, Luxemburg 1 miljoen, Italië 2 miljoen. Verschillende lidstaten hebben dus gekeken hoe men kan bijdragen. De Commissie heeft 25 miljoen niet alleen toegezegd, maar ook al overgemaakt. Verder is er tot op heden 20 miljoen overgemaakt uit het Central Emergency Response Fund. Nederland financiert dat budget. Het is voor 10% ongeoormerkt en ook via die weg dragen wij dus bij.
Ik ga nu over van de Centraal-Afrikaanse Republiek naar het jongste land ter wereld. Iedereen heeft met veel enthousiasme naar dit land gekeken en het zeker ook aangemoedigd. Daarom zijn de teleurstelling en de frustratie nu des te groter over het feit dat de regering van Zuid-Sudan haar burgers blootstelt aan dit soort geweld. Ik druk me nu natuurlijk netjes uit, want iedereen is gewoon razend. In het vragenuurtje heb ik al gemeld dat Nederland kijkt naar mogelijkheden om de reguliere hulpprogramma's en de gelden die waren gereserveerd voor indirect werk met de Zuid-Sudanese overheid om te zetten naar noodhulp. Ik wil beide hierbij betrekken, want de heer Sjoerdsma zei terecht dat een aantal programma's op het punt stond te starten. Die kunnen nu gewoon niet starten, maar dat betekent wel dat wij de middelen daarvoor wellicht heel goed kunnen gebruiken om de noodhulpsituatie te adresseren. 20 mei, volgende week dinsdag, is er een donorconferentie in Noorwegen. De Noren organiseren die op verzoek van de secretaris-generaal. Er zullen ook vertegenwoordigers van de Zuid-Sudanese regering aanwezig zijn. Tegen hen zou ik «baklap» willen zeggen, want men is echt zeer, zeer, zeer kritisch en het geduld van de internationale gemeenschap is, zoals ik al zei, ook op. Ik heb van verschillende lidstaten gehoord dat men ook kijkt naar significante bijdragen. Uit welke onderdelen van de begroting men die haalt, moet men zelf weten, maar ik heb er echt alle vertrouwen in dat we daar twee boodschappen af kunnen geven. De eerste boodschap is gericht aan de regering van Zuid-Sudan en wel dat het zo niet verder kan en dat men de vrede niet alleen moet sluiten, maar ook moet handhaven. De tweede boodschap is gericht aan de mensen van Zuid-Sudan en houdt in dat wij hen niet in de steek laten.
Eerder heb ik er in een gesprek met de Minister van Financiën van Zuid-Sudan al op aangedrongen dat men verantwoordelijkheid neemt, niet alleen voor de eigen mensen, maar ook voor de hulpverleners en de medewerkers van maatschappelijke organisaties. De Raad Buitenlandse Zaken heeft medio maart daarover ook al stevige conclusies aangenomen, maar ik zie geen enkele reden om achterover te leunen. Ik zal dit punt dan ook nogmaals opbrengen. Nederland zal dat ook aanstaande dinsdag in Noorwegen doen.
De EU heeft een aantal acties in gang gezet in het kader van de zoektocht naar de Nigeriaanse schoolmeisjes, Bring back our girls. De Raad Buitenlandse Zaken heeft daar afgelopen maandag conclusies over aangenomen. De EU biedt Nigeria steun bij het oplossen van deze misdaad, maar ook breder bij het beschermen van burgers en bij de bestrijding van terrorisme. Nigeria is inmiddels ook zover dat dergelijke steun wordt aanvaard. Ik zeg dat, omdat men een paar weken geleden nog een beetje afhoudend was. In de conclusies wordt ook herhaald dat de EU zich inzet om de cultuur van straffeloosheid die er heerst en het gebruik van seksueel geweld als instrument in een conflict te beëindigen. De EU steunt ook het voornemen van de VN-Veiligheidsraad om passende maatregelen te nemen tegen Boko Haram, onder andere het plaatsen op de terreurlijst. De EU zal op het niveau van de heads of mission in Abuja deze week alle vervolgopties en alle acties in kaart brengen, zodat ter plekke ook duidelijk is wie wat doet en wat de voortgang is. Op 17 mei houdt Frankrijk samen met de buurlanden van Nigeria een top om deze problematiek te adresseren.
De heer Van Laar bracht het probleem van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes onder de aandacht. Ik ga graag in op zijn verzoek. Het is wellicht goed om te vermelden dat dit een onderwerp is dat wellicht niet steeds de krantenkoppen haalt, maar dat het wel heel nadrukkelijk op de verschillende agenda's staat. Dus ook zonder de vreselijke gebeurtenissen in Nigeria wordt hierop fors ingezet. De EU doet verschillende projecten, ook specifiek in Nigeria. Voor zover ik dat nu weet, verlopen die programma's redelijk goed. Dat zou je niet zeggen als je ziet wat er nu gebeurt, maar het gebied is heel groot en elders in dit gebied worden er wel degelijk successen geboekt. Aan mainstreaming, het opnemen van deze doelstellingen in bredere programma's, moet nog wel wat worden gedaan. Dat punt houd ik graag op tafel, want daarin moet nog wel wat leiderschap getoond worden.
De heer Van Laar vroeg in hoeverre het early warning and early action systeem klaar is voor gebruik. Deze geïntegreerde benadering die door de Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de Commissie is gepresenteerd, is werk in uitvoering. Op dit moment lopen er pilots met het early warning systeem in de Sahelregio en in Centraal-Azië. Het Instrument for Stability stelt ons ook in staat om snel en flexibel in te springen op die crisis. Er worden op dit moment overigens ook raadsconclusies voorbereid over die geïntegreerde benadering, waarin juist specifiek ingegaan zal worden op dat early warning and early action mechanisme. Nederland steunt dat. Het is dus helder dat er nog stappen moeten worden gezet, maar dat laat onverlet dat er een breed gesteunde intentie is om dat te doen.
Voorzitter, ik meen hiermee alle vragen te hebben beantwoord.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb twee vragen gesteld over het ODA-rapport. Ik stelde die vragen, omdat Ashton heeft gewaarschuwd dat ODA steeds meer onder druk komt te staan. Zij heeft daarom de lidstaten opgeroepen om ervoor te zorgen dat zij meer humanitaire hulp ter beschikking stellen dan zij tot nu toe hebben gedaan. Mijn tweede vraag heeft betrekking op wat Staatssecretaris Teeven gisteren te berde bracht: de druk op het ODA-budget als gevolg van de grote toestroom van vluchtelingen naar Nederland. Wat betekent dat dit jaar voor de begroting van de Minister?
Minister Ploumen: De situatie in Syrië en de noodhulp worden door de heer Sjoerdsma nadrukkelijk in het bredere kader van de ODA geplaatst. Ik ben inderdaad voornemens om een extra bijdrage te leveren. Ik heb dat ook al eerder aangegeven. De inzet van Nederland bij ODA mag bekend worden verondersteld, maar misschien is het toch goed om het nog eens uiteen te zetten: wij zetten zeer in modernisering van de ODA. Ik kijk dan ook uit naar het debat dat we daarover met elkaar zullen voeren. Ik hoor heel graag wat de Kamer vindt van de opties die ik heb geschetst, want dat sterkt mij ook weer in mijn positie in de EU en breder. Duidelijk is dat dit debat over de modernisering van de ODA nog wel een tijdje in de internationale gremia zal worden gevoerd. Maar ja, over de landenlijst zijn we het al bijna eens, zonder dat we er specifiek op zijn ingegaan. We vinden immers allemaal dat er naar gekeken moet worden. In mijn brief geef ik ook aan dat een aantal elementen van effectieve hulp nu niet geschaard worden onder de ODA-definitie en dat er een aantal andere elementen zijn die wellicht beter op een andere manier aangewend zouden kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderwijs, maar goed: collega Bussemaker en ik zijn samen aan het kijken hoe we dat het beste in het vat kunnen gieten voor Nederland, want we willen graag bijdragen aan het ontwikkelen van buitenlands talent. Dat is een debat op zich.
De druk op het ODA-budget ten gevolge van wat collega Teeven gisteren aankondigde, de toename van het aantal vluchtelingen uit met name Eritrea, wordt inderdaad groter. De eerstejaars asielopvang wordt immers gefinancierd vanuit het ODA-budget. Als er meer mensen hiernaartoe komen neemt de druk op dat budget, dat toch al stevig onder druk staat, zeker niet af. Ik heb al eerder gezegd dat 2014 een overgangsjaar is. Het heeft dus zeker consequenties. Hoe die er precies uit zullen gaan zien, weten we nog niet. Ik ga hier dan ook zeker over in gesprek met collega Teeven.
De heer Sjoerdsma (D66): Een lang antwoord. Ik wil nog op twee punten ingaan. Het zou ten eerste goed zijn dat de Kamer binnenkort een raming krijgt van wat dit gaat betekenen. Als ik afga op wat Staatssecretaris Teeven heeft gezegd over wat dit gaat kosten – volgens hem kost een asielzoeker € 10.000 en komen er per maand 3.000 meer dan voorzien naar Nederland – dan kom ik, als ik dat even snel uitreken, uit op ongeveer 30 miljoen. En als je dat weer vermenigvuldigt met twaalf, kom je uit op een niet onaanzienlijk bedrag. Ik weet niet of dit een correcte raming is, maar gezien de omvang lijkt het mij in ieder geval gewenst dat de Kamer snel een eerste inschatting van de kosten krijgt.
De Minister zegt opnieuw dat zij snel zal komen met een voorstel voor noodhulp aan Syrië. Ik vraag mij af waarom de Minister niet gewoon vandaag met dat voorstel is gekomen. De noden zijn bekend. Het is bekend dat het VN-mechanisme underfunded is en dat ngo's om geld zitten te springen. Het is bekend dat er een generatie Syrische kinderen verloren dreigt te gaan. De Minister heeft daar zelf een tentoonstelling over geopend. De problematiek is haar bekend. Ze heeft het hart op de juiste plek en ze heeft ook nog eens budget. Waar wacht zij dan nog op?
Minister Ploumen: Ik heb begrepen dat collega Teeven binnenkort met een brief over deze problematiek komt. Ik meen ook dat er vanavond een debat is.
De voorzitter: Dat debat begint om 16.30 uur.
Minister Ploumen: Ik breng samen met collega Teeven de consequenties in kaart. Het spreekt voor zichzelf dat we de Kamer zullen informeren als we daar meer duidelijkheid over hebben.
Het is allemaal waar wat de heer Sjoerdsma over Syrië zegt, maar ik ben op dit moment toch echt goed in kaart aan het brengen hoe we hiermee het beste kunnen omgaan en hoe we het beste recht kunnen doen aan de verschillende ernstige humanitaire crises die er in de wereld zijn. Ik wil ook heel graag een bijdrage leveren aan de hulp aan Zuid-Sudan. Dat los ik nu op een andere manier op. Dat is helder. Daardoor kijk ik ook weer iets anders aan tegen mijn budget voor acute noodhulp. De heer Sjoerdsma zal zich dat kunnen voorstellen. Ik breng het nu in kaart en dat is de reden waarom ik vandaag nog geen voorstel presenteer. Ik voorzie dat ik op niet al te lange termijn het eerder door mij verwoorde voornemen zal concretiseren.
De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik stel een spreektijd voor van twee minuten en één interruptie per fractie.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de Minister voor haar uitgebreide en heldere beantwoording.
Ik kom even terug op mijn belangrijkste punten in eerste termijn en de reactie daarop van de Minister. Wat ons betreft kunnen we niet scherp genoeg zijn op de regering van Mali. In een tijd waarin elke regering heel scherpe keuzes moet maken bij de besteding van haar geld, maken wij 40 miljoen vrij voor een ontwikkelingsprogramma voor Mali. Als Mali vervolgens besluit om 40 miljoen uit te geven aan een presidentieel vliegtuig, zodat de president met zijn collega's een wedstrijdje kan doen wie de grootste heeft, vind ik dat niet zo gepast. Ik krijg hierover dan ook graag meer informatie in de volgende brief over Mali. Hoe zit het nu precies? Wat zijn hiervan de achtergronden? Wat zijn hiervan de gevolgen?
Het is geruststellend om te horen dat er voor de CAR geld wordt vrijgemaakt. Betekent dit echter ook dat er nu voldoende geld is om de ergste nood te lenigen in de tweede helft van dit jaar? De eerste helft van dit jaar was er immers nog flink wat geld tekort.
Ik ben blij met de acties tegen Boko Haram en met het feit dat de Minister hier als een bok op de haverkist zit. Ik ondersteun haar hierbij van harte. Ik ben verder ook blij met het mainstreamen van de strijd tegen seksueel geweld. Ik ben ervan overtuigd dat de Minister het leiderschap zal laten zien dat nodig is om dit onderwerp op de agenda te houden.
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vragen over kindsoldaten in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Wat kunnen we doen om het aantal kindsoldaten te verminderen? Het aantal nam af, maar neemt nu weer toe. Volgens de laatste schattingen zijn er nu 9.000 kindsoldaten in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Hoe kunnen we die strijd winnen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ik bedank de Minister voor haar uitgebreide beantwoording van de vragen. Er resteren nog een paar kleine puntjes.
Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat zij in een brief terug zal komen op de begrotingssteun 2013 en op de begrotingssteun 2014 als de gesprekken daarover voorspoedig genoeg verlopen.
Het is fijn dat er wordt gekeken naar de ODA-lijst van landen die EOF-gelden ontvangen. De Minister gaf aan dat er natuurlijk ook tussentijds veranderingen kunnen optreden. Er zijn nogal veel wijzigingen: landen gaan snel vooruit of kachelen ineens weer heel snel achteruit. We hebben de laatste tijd gezien dat dit laatste ook voorkomt. Ik hoor graag van de Minister of het ook nog in de tussenliggende periode kan veranderen. Wij zijn net begonnen met het elfde EOF dat tot 2020 loopt. Bestaat er wellicht de mogelijkheid dat er tussentijds gekeken wordt of landen van de lijst gehaald kunnen worden?
Ik val mijn collega van de PvdA bij bij wat hij zei over Mali. De Minister heeft gezegd dat er een democratisch proces in Mali gaande is en dat dit een kans moet krijgen. Mali is echter wel een testcase voor de fragielestatenaanpak. De Minister heeft terecht gezegd dat de gelden die naar Mali gaan aan strikte voorwaarden zijn gebonden. Dat betekent dus ook dat je wel tegen het licht moet houden dat Mali heeft besloten om 40 miljoen aan een vliegtuig uit te geven. Je zult in ieder geval vrij snel moeten aangeven dat dit wat ons betreft niet de bedoeling kan zijn. Ik ben dus van mening dat het goed is om het interne democratische proces voorrang te geven, mits er door ons maar goed wordt gekeken hoe het nu precies zit. Ik weet niet hoe snel de Kamervragen over Mali kunnen worden beantwoord. Wij zijn ongelooflijk snel, maar ik weet niet hoe snel men daar is.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. De liberale en sociaaldemocratische kiezers in Mali kunnen gerust zijn: hun belangen worden ook hier goed behartigd.
Ik wil op twee dingen terugkomen. Ik begin met een aantal zaken die de Minister heeft gezegd. Ik zit met de Minister op een lijn dat we moeten zekerstellen dat de SRGR een kernthema binnen de Europese Unie blijft, ondanks de mooie activistische campagne die 1,7 miljoen Europeanen met elkaar hebben gezet. Helaas heeft die campagne een doel dat diametraal tegenover ons eigen doel staat.
Mijn tweede punt is dat de Minister heeft gezegd dat ze nog een keer goed wil kijken hoe het zit met die Syrische gelden. Er moet mij iets van het hart. Deze discussie loopt sinds januari. In eerste instantie moest de Minister kijken hoe het nu precies zat met een donorconferentie in Rome. Ze wilde eerst zien hoe andere landen het vorm zouden gaan geven. Zo kan ik voor elke maand wel iets bedenken waar nog een keertje naar moest worden gekeken. Het kabinet heeft de intentie dat er nog dit jaar meer geld naar Syrië zal gaan – zowel Minister Timmermans als Minister Ploumen hebben die uitgesproken – en ik zie daarom geen enkele reden meer waarom we daarmee nog langer zouden wachten. Ik zie ook niet in waarom we zouden moeten wachten op die inventarisatie. Ik begrijp dat de Minister krap in het geld zit, maar dat was ook al het geval in januari en in december zal de Minister, als we deze vluchtelingenstroom meetellen, nog krapper in het geld zitten.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik de ODA-brief niet heb gelezen. Als het er niet in staat, zou ik nu al graag van de Minister horen of zij vindt dat onder de nieuwe ODA-definitie, die nieuwe definitie van wat ontwikkelingsrelevant is, de eerstejaars opvang van vluchtelingen zou moeten vallen.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik heb nog een paar kleine puntjes.
Ik ben blij met het begin van het betoog van de Minister, waarin zij het «unie tot unie»-idee onderschreef. Is zij bereid om hierover iets te rapporteren na afloop van de RBZ? Is dat mogelijk? Kan zij met gelijkgestemden proberen om een opening te vinden? Zo ja, dan zou ik het prettig vinden om daarover iets terug te lezen. Ik weet niet of dit te veel gevraagd is, maar ik zou het prettig vinden om hierover iets schriftelijk te vernemen als we het met elkaar eens zijn dat het een wenselijke route is om van unie tot unie te werken. Ik wil namelijk niet dat het bij een debatje in de Kamer blijft.
Ik vind het prima dat het PSO wordt geparkeerd. Ik las echter in de agenda dat de commissie met een mededeling zal komen over de wijze waarop de EU invulling wil geven aan de rol van de private sector in haar ontwikkelingsbeleid. Ik neem aan dat de evaluatie van het IOB niet gezien is door de Commissie en dat die dus door de Commissie is meegenomen. Het lijkt mij echter zeker nuttig dat de Commissie gebruikmaakt van die evaluatie.
Doen wij, Nederland en de EU, genoeg voor Nigeria? Frankrijk maakt zich hard voor een conferentie, maar is dat wel genoeg? De helft van de mensen in West-Afrika woont in Nigeria. Het is nooit een OS-land geweest, omdat er hier en daar wat olie wordt gevonden. Het heeft verder de naam corrupt te zijn. Het boek Termietenheuvels in de savanne van Chinua Achebe is een van de mooiste voorbeelden van corruptieliteratuur uit Afrika. Het is natuurlijk een heel bijzonder land. Ik vraag mij af of Nederland niet meer kan doen vanuit begrip voor het feit dat Nigeria nooit één land had moeten worden. Voordat die staten werden gevormd, had die hele Hausaregio helemaal niets met die Yoruba- en Igoregio te maken. Kunnen we niet meer doen om te komen tot de-escalatie?
De voorzitter: De Minister kan onmiddellijk antwoord. Ik sta één interruptie per fractie toe.
Minister Ploumen: Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat over het regeringsvliegtuig het laatste woord nog niet is gezegd. Dat lijkt mij helder.
De volgende vraag van de heer Van Laar is niet zo makkelijk te beantwoorden. Hij vroeg namelijk of de gepleegde inzet en de inzet die gepleegd gaat worden in de Centraal-Afrikaanse Republiek wel voldoende is. Dat is echt een heel moeilijk te beantwoorden vraag. Op dit moment wordt er heel nadrukkelijk en nauwkeurig gekeken naar de humanitaire noden. Het is echter ook belangrijk dat het land opnieuw wordt opgebouwd. Ik denk dan niet alleen aan het bestuur, want echt alles is weg. Alles is kapot en er was al niet zo veel. Het onderwijs en de gezondheidszorg zullen dus ook opnieuw moeten worden opgebouwd. Het zal duidelijk zijn dat dit een langduriger commitment van de EU vraagt dan alleen de komende weken. In dat licht kijk ik ook naar dat voornemen om een trust fund op te richten. Wij zijn, omdat ik dat belangrijk vind, zeer betrokken, ook al is de CAR geen partnerland. We zetten daar niet zozeer veel middelen voor in als wel onze kennis en kunde om ervoor te zorgen dat de interventies een betere kans van slagen hebben. Dat blijven we doen en ik ga ervan uit dat we daar nog wel vaker met elkaar over te spreken komen.
De situatie in de CAR is enorm volatiel. Als je denkt dat het beter gaat, kan het opeens weer misgaan door een groot incident. In dat licht kijken we ook naar onze inzet voor de kindsoldaten. Alle aanwezige hulporganisaties van de VN en anderen hebben oog voor de problematiek van de kindsoldaten. Ik heb gesproken met de aartsbisschop van Bangui en hij zei mij: de beste manier om die kinderen geen soldaat te laten worden, is ervoor te zorgen dat ze gewoon naar school kunnen gaan, want daar heb je toezicht. Het is onze inzet om de nood te lenigen en tegelijkertijd te werken aan de opbouw van de basisvoorzieningen. Waar mogelijk wordt dat gedaan. Het is wel duidelijk dat een aantal regio's in het noorden – Bangui is nu relatief veilig – nog steeds onveilig zijn en daar zullen we veel meer kindsoldaten zien dan we zouden willen. Er wordt dus wel gericht aan gewerkt om het aantal van die kindsoldaten omlaag te brengen.
De heer Van Laar (PvdA): Deze twee punten hangen natuurlijk nauw samen. Als er een call is van de VN, dan – zo heb ik het altijd begrepen – moet in ieder geval de helft daarvan worden geleverd om de ergste nood te kunnen lenigen. Dat halen we echter helemaal niet, want we halen maar 39%. Dat betekent dat er heel veel kinderen die alleen zijn, helemaal geen hulp krijgen. Die kinderen kunnen nergens naartoe, omdat er helemaal geen plekken voor hen zijn. Dat maakt die kinderen extra kwetsbaar en leidt ertoe dat ze soms in veel ergere situaties terechtkomen, vandaar mijn pleidooi. Wellicht kan de Minister volgende week herhalen dat het niet zo kan zijn dat de CAR steeds maar weer in de steek wordt gelaten, omdat er maar zo'n laag percentage van de benodigde hulp kan worden geleverd. Dat percentage moet gewoon omhoog en daar moeten we met zijn allen voor zorgen!
Minister Ploumen: Dat zal ik zeker doen. Nu wordt 40% van zo'n appeal – dat is natuurlijk een merkwaardige werkelijkheid – gezien als redelijk. Het kan namelijk nog veel lager. Nederland draagt, zoals gezegd, zijn steentje bij. Het moge duidelijk zijn dat ik anderen zal blijven aanmoedigen om bij te dragen aan de bestrijding van de crisis en, straks, de wederopbouw.
Kan de lijst van landen die in aanmerking komen voor steun van het EOF, tussentijds worden gewijzigd? Ik heb het antwoord op die vraag van mevrouw De Caluwé niet paraat, maar ik zal haar vraag graag beantwoorden in het verslag van de RBZ-OS. Dat is geen onwil van mijn kant, maar ik wil het gewoon even heel precies en netjes uitzoeken.
Tegen de heer Sjoerdsma zou ik willen zeggen dat hij met zijn vraag een beetje vooruitloopt op de zaak. Hij zei dat zelf overigens ook. In de brief schrijf ik er al wel iets over: sommige dingen komen erbij en andere gaan eruit. Specifiek over de eerstejaars asielzoekers moet ik hem meegeven dat er op dit moment weinig landen zijn die dit deel van de ODA-definitie willen veranderen. Nederland wil daar wel op inzetten in de discussie over de nieuwe definitie. Het is natuurlijk het beste om daar te investeren, omdat het vergroten van de kansen van mensen in hun eigen land de beste manier is om immigratie tegen te gaan. Verder is het daarvoor natuurlijk ook heel belangrijk dat de veiligheid in die landen wordt versterkt. Ik schets dit dilemma ook in de brief. Dit dilemma zal ook het kernpunt in de internationale discussie zijn. De heer Sjoerdsma weet vanuit zijn achtergrond als diplomaat als geen ander dat het zoeken is naar een goede balans tussen de Nederlandse inzet en wat haalbaar zal blijken te zijn. Het is safe to say dat dit een belangrijk onderdeel van de internationale gesprekken zal zijn.
Waar slaat het debat over de «regio tot regio»-samenwerking neer? Ik ga eens goed bekijken hoe ik dat het beste kan doen. Ik begrijp heel goed waarom de heer Smaling best wel tevreden wil zijn met een enkel zinnetje hier of daar, maar misschien is het toch beter om het wat structureler in de debatten in te brengen. Ik ga kijken naar de mogelijkheden die ik daarvoor heb.
Krijgt Nigeria voldoende aandacht van Nederland? Ik heb aangekondigd dat ik dit land binnenkort zal bezoeken in het kader van een grote handelsmissie. Het is duidelijk dat we op die manier de relatie van Nederland met Nigeria op de verschillende onderdelen willen intensiveren. Misschien is het goed om dat als leidraad voor de Nederlandse inzet voor Nigeria te zien.
De voorzitter: De Minister is gekomen aan het einde van haar beantwoording in tweede termijn. Ik zie dat de leden geen vragen meer hebben. Rest mij de leden te bedanken voor hun inbreng en de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Sluiting 15.40 uur.