Vastgesteld 2 juli 2013
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 23 mei 2013 overleg gevoerd met minister Timmermans van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 17 mei 2013 met de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 27 mei 2012 (met uitzondering van onderdeel Syrië) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1254);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 26 april 2013 over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 april 2013 (met uitzondering van onderdeel Syrië) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1249);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 april 2013 ter aanbieding van de kabinetsappreciatie van het voorstel van 20 maart jl. van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid ten aanzien van het nabuurschapsbeleid van de Europese Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 1616);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 mei 2013 over het telefoongesprek van de minister van BuZa op 18 april met de Speciale Gezant van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor de Westelijke Sahara, Christopher Ross (Kamerstuk 29 237, nr. 149).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops
De van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Voorzitter: Eijsink
Griffier: Van Toor
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Bonis, Ten Broeke, Eijsink, Sjoerdsma en Voordewind,
en minister Timmermans van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.15 uur
De voorzitter: Ik heet iedereen welkom. Ik ga uit van één termijn en van korte interrupties, omdat we hebben afgesproken om dit overleg volgens planning te beëindigen om 11.30 uur. Er geldt een spreektijd van drie minuten en er geldt in de eerste termijn een maximum van één interruptie.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik begin met het nabuurschap, allereerst met onze Nachbarn. Ik wens de minister vandaag veel succes bij het Gipfel-treffen dat met Duitsland zal plaatsvinden. Hij zal begrijpen dat ik zeer ingenomen ben met de realisering van die top. Mede namens Henk-Jan Ormel, die nu niet meer in de Kamer zit, bedank ik hem daarvoor. Als indieners van de motie van destijds zijn wij natuurlijk gelukkig dat dit vandaag gebeurt. Ik wens de minister «viel Erfolg».
Het nabuurschapsbeleid is aangepast sinds de Arabische revoluties. De nieuwe benadering werkt volgens het «more for more, less for less»-principe. Daar hebben we al vaak over gesproken. In 2012 heeft dat ertoe geleid dat Armenië, Moldavië en Georgië meer geld ontvingen na een inspanning van de coalitiepartijen en ook vanwege democratische ervaringen. Egypte kreeg toen ietsje minder. De VVD is positief over de eerste resultaten van «more for more, less for less». In de brief wordt melding gemaakt van visumliberalisatie voor Georgië, Armenië en Moldavië. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Aan welke criteria moeten die landen voldoen en op welke wijze wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De regering schrijft dat zij positief staat ten opzichte van «more for more», maar kritisch ten opzichte van «less for less». Daar is vaak over gediscussieerd. Is de regering het met de VVD eens dat met het loslaten van het «less for less»-principe een belangrijke incentive voor hervormingen wordt weggenomen? Ik zie dat in ieder geval onvoldoende terug. Is de regering het met de VVD eens dat het weghalen van het «less for less»-principe een verkeerd signaal zou zijn aan landen als Moldavië en Georgië, die dankzij veel hervormingen juist beloond zouden kunnen worden?
Een paar weken geleden heeft de minister met Christopher Ross gesproken over de rol van de internationale gemeenschap en de aanstaande verlenging door de VN-Veiligheidsraad van het mandaat van de VN-missie voor de Westelijke Sahara. Ik heb daar twee vragen over. De heer Ross zegt dat de internationale gemeenschap zich moet blijven inspannen voor een oplossing van het conflict. Welke inspanningen worden er precies verwacht? In het gespreksverslag wordt alleen gesteld dat «inspanningen gewenst zijn». Dat is niet al te hoopgevend. Er zijn ook geluiden dat het conflict in de Westelijke Sahara wordt aangewakkerd door de regionale olie-industrie en de bloeiende zwarte markt voor olie. In Nigeria slaagt Shell er nog steeds niet in om de diefstal van olie te voorkomen. Hoe kijkt de minister aan tegen het onderzoek naar en wellicht het aanpakken van de indirecte oorzaken van dit conflict? Aan de andere kant van Afrika hebben wij een antipiraterijmissie, maar die zou soms ook gewenst zijn aan de westkant van Afrika, want daar zijn in toenemende mate activiteiten. Dit zou iets moeten zijn wat de internationale gemeenschap langs dezelfde meetlat zou moeten leggen.
Vanochtend hoorden we het zeer bijzondere bericht dat de Chinezen bereid lijken te zijn om 400 man ter beschikking te stellen voor de missie in Mali. Voor een land dat zich traditioneel buiten internationale vredeshandhavingsmissies houdt, is dat een bijzondere nieuwe stap. Ik zal niet zeggen dat er enige correlatie is met ons bezoek aan China. Eerlijk gezegd had ik dit niet verwacht; laat ik dat er direct bij zeggen, voordat de collega's vermoeden dat de hovaardigheid mij naar het hoofd is gestegen. Ik had dit dus niet verwacht. We hebben ook van heel veel gesprekspartners gehoord dat dit er vooralsnog niet in zou zitten, maar dit is positief. Voor het overige is de houding van de VVD ten aanzien van Mali en de Europese trainingsmissie bekend: een nieuwe ronde, nieuwe kansen. We wachten af wat de regering op dat vlak gaat doen.
Er werd in het vorige overleg al even gesproken over Hezbollah. Ik heb dat onderwerp bewaard voor dit overleg. Met grote instemming hebben we gezien dat het Verenigd Koninkrijk nu ook een initiatief heeft genomen ten aanzien van de militaire tak van Hezbollah. Nederland neemt geen deel aan dat initiatief. Ik heb begrepen dat ik daaruit niets moet afleiden, want het is de standaardhouding van Nederland dat dit zou moeten gebeuren. Toch had ik graag ook de handtekening van de minister onder die brief gezien. Het Verenigd Koninkrijk heeft het initiatief genomen. Ik weet niet of dat alleen iets van het VK is, maar dat zal ik straks van de minister horen. Er gaan kennelijk steeds meer stemmen op voor het op de zwarte lijst plaatsen van in ieder geval de gewapende tak van Hezbollah. Dat lijkt mij van belang, ook tegen de achtergrond van het conflict dat wij zojuist hebben besproken.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik heb met belangstelling de geannoteerde agenda gelezen. Ik constateer dat het kabinet ziet dat de kansen voor een oplossing van het conflict in het Midden-Oosten geleidelijk kleiner worden. Waarop is dat oordeel gebaseerd? Misschien deel ik dat oordeel wel, maar ik kan dat alleen delen als ik weet waarop het kabinet dat baseert. Zelf zie ik die kansen steeds kleiner worden omdat met name in Area C, Gebied C, Israël zich gedrag veroorlooft dat haaks staat op de afspraken die over dat gebied zijn gemaakt. Voor Gebied C geldt dat er in toenemende mate sloopopdrachten worden gegeven voor woonhuizen maar ook voor andere voorzieningen voor Palestijnen. Wat is het oordeel van de minister daarover? Zoals een hoge Israëlische vertegenwoordiger zei: «A is Arafat-land, B is chaos en C is van ons». Als dat de praktijk wordt en als dat ook bekrachtigd wordt door Israëlische rechters, is de tweestatenoplossing daarmee de facto verleden tijd. Deelt de minister die opvatting?
Er is onduidelijkheid ontstaan over de kwestie van de etikettering van producten uit illegale Israëlische nederzettingen. Hoe zit het nou met de opvatting van de regering en wat is de stand van zaken in Europees verband? Volgens mij was hier duidelijkheid over, maar berichten in kranten – bijvoorbeeld de NRC maar ook buitenlandse kranten, waaronder Israëlische kranten – spreken elkaar tegen. Misschien kan de minister in een paar zinnen de stand van zaken heel helder uiteenzetten.
Over de Westelijke Sahara is eerder in het vragenuur al gesproken. Toen zei de minister dat krachtens Europese regelgeving producten uit de Westelijke Sahara niet als «made in Morocco» zouden mogen worden aangeboden op de Europese markt. Ook zei hij dat hij dit in Europa opnieuw zou aankaarten. Kan de minister aangeven of op dit punt reeds actie is ondernomen?
Met betrekking tot de stabilisatiemissie in Mali lijken de afbouw van de AFISMA en de instelling van de MINUSMA vertraging op te lopen. Klopt het dat in de Veiligheidsraadsresolutie een directe afhankelijkheid is vastgelegd van Franse steun als de MINUSMA-troepen gevaar lopen? Zo ja, is dat dan niet een formule voor een permanente of in ieder geval langdurige maar wat ons betreft ongewenste ruime aanwezigheid van Franse troepen, die eerder te maken hadden met een noodsituatie dan met een stabilisatiemissie? Is de minister het ermee eens dat er, zeker gelet op de kans van slagen van de missie van de heer Koenders, nu des temeer reden is om te onderhandelen met delen van de noordelijke Toeareg-oppositie?
In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 april staat dat de Raad de oprichting van een speciale gezamenlijke EU/Birma-taskforce steunt om hervorming te bestendigen en afspraken te maken over verdere economische samenwerking. Kan de minister aangeven wat dit inhoudt en hoe dit zich verhoudt tot concrete afspraken die zijn gemaakt over de ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechtensituatie in Birma?
Mevrouw Bonis (PvdA): Voorzitter. Ik besef dat ik het vorige overleg wat langer heb gesproken. Ik zal dus proberen om het nu wat beknopter te houden.
Ik begin met het nieuwe initiatief van Secretary of State Kerry in het kader van het Midden-Oosten Vredesproces. Collega's hebben al gezegd dat de kansen op een echt nieuw vredesproces steeds geringer lijken te worden. De regering onderschrijft dat ook in de brief. Mogelijk is dit het laatste initiatief van de VS, gelet op de tanende belangstelling van de VS voor het Midden-Oosten. Misschien is het, gelet op de realiteiten aan de grond, ook het laatste initiatief ooit om het vredesproces nieuw leven in te blazen. De tweestatenoplossing lijkt in elk geval verder weg dan ooit. VN/Kwartet-onderhandelaar Robert Serry waarschuwde er begin dit jaar al voor dat, als er niet snel een doorbraak komt, vrede tussen Israël en de Palestijnen een gepasseerd station is. De minister schrijft in zijn brief dat het kabinet bij een initiatief van de VS een belangrijke ondersteunende rol ziet weggelegd voor de EU: de EU moet haar economische en politieke kapitaal inzetten om bij beide partijen het besef van urgentie te vergroten. Kan de minister toelichten wat hij bedoelt met «de inzet van het economisch kapitaal van de EU»? Denkt hij daarbij bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om het EU-assiociatieverdrag met Israël op te schorten of aan het gewag maken van die mogelijkheid als er niet wordt gestopt met de bouw van nederzettingen?
In dit opzicht ben ik benieuwd naar de reactie van de minister op het AIV-advies Tussen woord en daad. Die reactie zal absoluut nog volgen. Gelet op de urgentie, zal die reactie hopelijk nog voor het reces met de Kamer besproken kunnen worden. Specifiek ben ik benieuwd naar de door collega Van Bommel al genoemde etiketteringskwestie ten aanzien van producten die afkomstig zijn uit nederzettingen. Daarover heeft de minister de Kamer eerder heel duidelijk geïnformeerd. Nu zijn er in de pers inderdaad berichten verschenen waarin staat dat hij deze kwestie naar Brussel zou hebben gedelegeerd. Ik interpreteer deze vraag aan Brussel om richtlijnen voor de hele EU op te stellen, als een stap om efficiënter en effectiever om te gaan met de etikeringskwestie. Waarom zouden we allemaal nationaal het wiel moeten uitvinden? Toch krijg ik graag de bevestiging van de minister dat dit inderdaad geen stap is om tot uitstel van die maatregelen te komen.
In Mali lijkt de situatie zich gelukkig enigszins te stabiliseren. Hopelijk wordt de AFISMA inderdaad per 1 juli omgezet in de MINUSMA, met een breder mandaat, ook op mensenrechtengebied. Het is mooi dat de heer Koenders leiding gaat geven aan die missie. Hij is inmiddels een ervaren kracht in die regio. De vraag dringt zich dan toch weer opnieuw op of de Nederlandse regering een bijdrage aan deze missie overweegt, in welke vorm dan ook. Ik denk aan een constructie zoals met de UNMISS in Zuid-Sudan: je kunt stafofficieren en adviseurs leveren om je engagement te tonen. De EUTM, de trainingsmissie, loopt intussen nog. Het is bekend dat ik het heel jammer vond dat Nederland daaraan als een van de zeer weinige EU-lidstaten niet heeft bijgedragen. Collega Ten Broeke zei het zojuist al: nieuwe ronde, nieuwe kansen. Bestaat er een mogelijkheid om alsnog aan te haken, misschien in een andere vorm? Daarbij valt te denken aan helikopters, MEDEVAC of iets dergelijks. Wordt dat nog overwogen? Ik vraag dit omdat er steeds meer dreiging lijkt uit te gaan van Noord-Afrika.
De problemen in West-Afrika zijn bekend: dun bevolkt, veel smokkel, etnische grieven en religieuze wingewesten, ook voor derden. Terroristen hebben daar vrij spel. Mali ligt in het hart daarvan, maar Zuid-Libië en Noord-Nigeria destabiliseren snel. In Noord-Nigeria zijn in vier jaar tijd al 4.000 doden gevallen door de strijd van en tegen Boko Haram. Dat is al erg genoeg voor de lokale bevolking, maar er is ook een directe dreiging voor de EU. Tegenwoordig wordt dit «de terreurparadox» genoemd: minder aanslagen in Europa, maar wel aanzienlijk meer kans daarop in de komende tijd. Ik heb mijn tekst voorbereid voordat we gisteravond geconfronteerd werden met die verschrikkelijke moord, aanslag of wat het ook maar is in Londen, in Woolwich. Daarom nogmaals de vraag van mijn fractie welk engagement het kabinet wil gaan tonen met de terreurbestrijding in West-Afrika en de vredesmissies daar.
De Westelijke Sahara kan naar mijn idee worden gezien als een integraal onderdeel van deze problematiek. Collega Ten Broeke verwees daar al naar. We danken de minister voor zijn brief over zijn gesprek met Ross. Voortdurende aandacht blijft nodig. De minister heeft daar zijn steun voor toegezegd, maar hoe wil hij dit in de EU gaan vormgeven? Hoe gaat de EU concreet bijdragen aan de inspanningen van Ross? In dit verband ben ik zeer benieuwd of de minister, analoog aan de etikettering van producten in de Palestijnse gebieden, wil doorpakken om etikettering van producten als «made in Morocco» door de EU niet meer toe te laten staan.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Mijn eerste onderwerp is het Midden-Oosten Vredesproces. Het kabinet ziet met zorg dat de kansen voor een oplossing van het Midden-Oostenconflict geleidelijk kleiner worden. Mijn fractie deelt die zorgen nadrukkelijk, maar waarom vindt het kabinet dat de kansen voor een oplossing kleiner worden? Wat zijn daarvan volgens het kabinet de belangrijkste oorzaken en welke consequentie trekt het kabinet daaruit? Intussen willen de Verenigde Staten vaart maken. Kerry probeert de partijen aan tafel te krijgen. In hoeverre vindt over deze plannen afstemming plaats binnen het Kwartet? Ik vraag dit omdat het kabinet wil dat de EU haar economische en politieke kapitaal inzet. Mevrouw Bonis vroeg het al: wat moeten wij ons daarbij precies voorstellen? In dit kader kijkt mijn fractie ook uit naar de kabinetsreactie op het AIV-advies. Wanneer mogen wij die reactie ongeveer verwachten?
De minister zou daarnaast werken aan correcte etikettering van producten uit bezette gebieden. Daar was even wat onduidelijkheid over. Volgens bepaalde media werd dit op de lange baan geschoven, maar de minister ontkende dit. Mijn fractie bemerkte echter toch een net iets andere formulering: eerst gingen we dit simpelweg doen; daarna werd de nadruk gelegd op EU-consensus. Vindt de minister nog steeds dat er, zoals hij zelf heeft aangegeven, een wettelijke plicht is om correct te etiketteren? Zo ja, is hij het dan met mij eens dat er niet eens Europese consensus hoeft te zijn, maar dat de minister zich gewoon houdt aan de wet en dus aan correcte etikettering?
De VN beloofden vorige week 3,25 miljard voor een opbouwplan voor Mali. Dat is een heel mooi bedrag, waaraan Nederland in totaal – als we de bilaterale bijdragen erbij optellen – bijna 100 miljoen bijdraagt. Dat geld is hard nodig voor de economische ontwikkeling van Mali, de mensenrechten, vredesonderhandelingen en de organisatie van verkiezingen. Tegelijkertijd blijft de stabiliteit van levensbelang en blijft militaire betrokkenheid essentieel voor die stabiliteit. De VN zetten nu in op de transformatie van de AFISMA naar de VN-stabilisatiemissie MINUSMA. Oud-PvdA-minister Bert Koenders gaat die missie leiden. Het is erg mooi dat hij 12.000 mannen en vrouwen onder zich heeft die daar gaan werken aan vrede en veiligheid. Wanneer inventariseren de VN, nu al bekend is dat de Chinezen hieraan willen bijdragen, officieel welke landen hieraan willen bijdragen, zodat ook duidelijk wordt of Nederland bereid is om bij te dragen aan deze missie?
Mali staat natuurlijk in de context van de gespannen situatie in de Sahel, zoals collega's al hebben aangegeven. Dat lijkt mij een extra argument om goed te kijken naar het probleem in de Westelijke Sahara. Ik dank de minister voor het verslag van zijn telefoongesprek met VN-gezant Ross, maar ik heb daar wel twee vragen over. Welke inspanningen verwacht Ross precies van de internationale gemeenschap? De minister zegt dat hij in EU-kader zal bespreken hoe de EU kan bijdragen aan een oplossing. Wat is daarbij de inzet van deze minister?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met de herijking van het nabuurschap. Het principe «more for more» is het uitgangspunt, maar dat zou suggereren dat het principe «less for less» wordt losgelaten. Bevestigt de minister dat, als het slechter gaat met landen, de conditionaliteit wordt verzwakt en de steun dus niet wordt teruggeschroefd?
Met betrekking tot het nabuurschap van Egypte stelt de EU vast dat in 2012 beperkte vooruitgang is geboekt op het punt van de democratisering en de mensenrechten. Kan de minister aangeven op welke punten die vooruitgang heeft plaatsgevonden? Ik denk met name aan de vrouwenrechten en de godsdienstvrijheid, want wij krijgen daar tegenstrijdige berichten over.
Over Israël lezen we dat het associatieverdrag binnen de EU niet wordt opgewaardeerd en dat het kabinet zich in die houding kan vinden. Betekent dit dat het ook de inzet van het kabinet zal zijn dat er geen opwaardering van het associatieverdrag moet plaatsvinden? Dat zou ik zeer betreuren.
Met betrekking tot de Palestijnse gebieden oordeelt de EU dat daar een redelijke vooruitgang is geboekt. Bedoelt de EU daar ook de Gazastrook mee? Daar lezen we verder namelijk niets expliciets over. Je leest met betrekking tot die gebieden veel over de mensenrechten. Ook de werkloosheid en de terreur duren voort. Vanuit de Gazastrook worden ook nog steeds raketten afgeschoten, zoals we vorige week tijdens een briefing hebben gehoord. Kan de minister daarop ingaan?
Ik kom op het Midden-Oosten Vredesproces. We feliciteren Israël met het 65-jarig bestaan. Het is echt een wonder dat het land na zo veel dreigingen en een aantal oorlogen nog bestaat. We hebben van de minister gehoord dat het labelen van producten uit Israël in de ijskast zou worden gezet. Dat doet mij deugd.
De voorzitter: Ik hoor opmerkingen, maar gaat u verder met uw vragen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zal het corrigeren: producten uit de Westbank, en dus nog steeds uit Israël, want er is nog steeds geen vredesakkoord. We hebben als partij inmiddels 7.000 labels verzameld op naam van de heer Timmermans, maar die hoeven we mogelijk niet aan te bieden om hem ertoe aan te zetten om niet door te gaan met de eerder genoemde labels. Tegelijkertijd hoor ik echter toch weer andere berichten in de media, namelijk dat de minister zich ervoor gaat inzetten om een Europese consensus te krijgen over de labels. Daarover krijg ik graag duidelijkheid, ook omdat de Amerikanen de EU hebben aangezegd om vooral niet door te gaan met dat labelen, juist in het kader van het vredesproces.
Met betrekking tot Mali feliciteer ik de minister maar specifiek ook de heer Bert Koenders met diens benoeming tot onder-secretaris-generaal van de VN en tot hoofd van de stabilisatiemissie in Mali. Hij is een uitstekend bestuurder en we zien uit naar wat hij gaat doen om de verkiezingen straks in goede banen te leiden. Nederland trekt 12 miljoen euro uit voor verbetering van de veiligheid en de rechtsstaat en voor het organiseren van de verkiezingen. We weten dat het Malinese leger zich schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschendingen. We vragen ons af hoe dat fonds van 12 miljoen euro specifiek wordt gebruikt om duidelijk te maken dat ook de daders in het Malinese leger berecht dienen te worden voor de mensenrechtenschendingen die zij hebben gepleegd; ik denk maar even aan de bij ons bekende standrechtelijke executies. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.
Minister Timmermans: Voorzitter. Waarom maken wij ons zorgen over het Midden-Oosten Vredesproces? Omdat aan beide kanten op de grond situaties worden gecreëerd die het vinden van een oplossing moeilijker maken. Aan de Israëlische kant gaat het daarbij met name om het nederzettingenbeleid. Als je de hele Westbank volbouwt met nederzettingen, is er straks geen ruimte voor een Palestijnse staat. Aan de Palestijnse kant is men steeds maar niet in staat tot verzoening. Als je met de Palestijnen alleen over de Westbank praat en als de Gazastrook daar dus niet bij betrokken wordt, heeft het geen enkele zin, want dan kom je toch niet tot een akkoord waarbij iedereen betrokken is en dan zal Israël ook niet genegen zijn om deel te nemen aan zo'n gesprek. Welke partij je hiervoor als hoofdverantwoordelijke ziet, hangt een beetje af van je invalshoek en van de vraag aan welke kant je in deze kwestie vooral wenst te staan. Ik denk dat in dit geval beide partijen een grote verantwoordelijkheid hebben: het nederzettingenbeleid is gewoon illegaal en aan Palestijnse kant is men niet in staat om elkaar te vinden en om er daarmee voor te zorgen dat er een gesprekspartner is met wie afspraken kunnen worden gemaakt. Dat zeg ik in algemene zin.
Ik zie nu echter ook een belangrijke intensieve en tegelijkertijd bescheiden opstelling van de Amerikanen. Voor mij is de wijze waarop mijn collega Kerry dit aanpakt, een novum: niet meer via een «grand design»-benadering die je regelmatig ziet vanuit de VS en die uiteindelijk toch niets oplevert, maar via pogingen om met kleine stappen voorwaarts echte vooruitgang te boeken. Ik denk dat dit een verstandige benadering is en wij zullen die graag steunen. We moeten niet in de val trappen om net te doen alsof wij hier alles bepalen, maar voor zover wij hier invloed op hebben in de EU en elders, wil ik er sterk voor pleiten om mijn Amerikaanse collega alle ruimte te geven om vooruitgang te boeken. Dat gebeurt «in good faith»; ik ben er echt van overtuigd dat dit gebeurt met de beste bedoelingen, in de hoop om daar stappen vooruit te zetten.
Ondanks alle ellende in de regio wil ik optimistisch blijven, omdat aan beide kanten een man voor de zeer cruciale vraag staat hoe hij de geschiedenis in willen gaan. Hoe wil Bibi Netanyahu de geschiedenis ingaan? Als iemand die op dit punt een doorbraak heeft geforceerd of als iemand die de boel de boel gelaten heeft? Dat is een interessante vraag. Het laatstgenoemde is voor hem soms ook verleidelijk, omdat heel veel mensen in Israël eigenlijk wel tevreden zijn met de status quo, maar tegelijkertijd heeft hij volgens mij de ruimte om op dit punt meer te doen dan wij soms denken; dat hoop ik dan maar. Niet voor niets was het De Gaulle die in Algerije een doorbraak forceerde en niet voor niets waren het in de Israëlische geschiedenis meestal de wat hardere politici die uiteindelijk een doorbraak forceerden. Eigenlijk geldt voor Abu Mazen precies hetzelfde. Hij heeft twee smaken: hij kan de geschiedenis ingaan als iemand die heeft gefaald omdat hij geen vooruitgang heeft geboekt. Hij kan ook de geschiedenis ingaan als iemand die misschien heeft gefaald, maar die op het einde nog wel een grote poging heeft gedaan om eruit te komen. Ik hoop dat er zo'n positieve dynamiek ontstaat bij die twee mannen en de Amerikanen. Daar kan de EU aan bijdragen.
Waarom heb ik aangegeven dat de EU daarbij haar economische positie zou kunnen gebruiken? Daarbij denk ik niet meteen aan sancties. Het is altijd heel gemakkelijk om te zeggen: we leggen sancties op en dan zijn we klaar met ons goede gevoel. Wat levert dat uiteindelijk «on the ground» op? De Amerikaanse benadering om grote bedrijven bij elkaar te krijgen om te bekijken of zij meer kunnen investeren in dat gebied, is interessant en wordt --eigenlijk volstrekt onder de radar – gekozen door mensen als Tony Blair. Daarbij werkt hij niet alleen samen met de Palestijnse Autoriteit, maar brengt hij ook lokale Kamers van Koophandel en ondernemers in de positie om te investeren en zo de economie daar op te bouwen. Dat zijn dingen waaraan de Europese Unie een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren. Ik hoop dat we nu een kans krijgen in het kader van wat de Amerikanen op dat punt doen. De Kamer krijgt van mij zo snel mogelijk een reactie op het AIV-rapport, zodat we daar met de Kamer over kunnen spreken.
Over de etikettering hebben de afgelopen tijd veel broodjeaapverhalen de ronde gedaan, zowel in Nederland als in de Haaretz; het ging immers om die ene krant. Zowel de Amerikanen als de Europese Unie hebben duidelijk laten weten dat er niets van waar is dat de Amerikanen de EU zouden hebben gevraagd om dit uit te stellen of niet te doen. Dat is één. Twee: ik doe precies wat ik met de Kamer heb afgesproken. Dat is desgewenst na te lezen – want dat ligt allemaal letterlijk vast – in het verslag van de plenaire begrotingsbehandeling. Ik heb gezegd dat Nederland eraan is gehouden om te doen wat er is afgesproken, namelijk Israël eraan houden dat producten die niet in Israël zijn gemaakt, niet naar de Europese Unie mogen worden geëxporteerd met het label «made in Israel». Overigens zeiden mijn voorgangers in het vorige kabinet – zowel de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken als de toenmalige minister van Economische Zaken – dit ook al. Dat is gewoon een afspraak die met de Europese Unie is gemaakt. Daar houdt men zich niet aan. Ik vind dat men zich daaraan moet houden.
Ik heb daar ook bij gezegd dat Nederland op uitdrukkelijk verzoek van de markt en bedrijven met nadere regelgeving en een indicatie zal komen en dat ik, gelet op de positie van Nederland in de interne markt, wil proberen om dit zo veel mogelijk op een uniforme manier met andere lidstaten te doen. Vandaar de brief met dertien collega's aan Hoge Vertegenwoordiger Ashton, waarin we haar hebben gevraagd: waarom probeer jij het voor ons nou niet zo op te stellen dat we allemaal precies hetzelfde doen? Het is onze verantwoordelijkheid, niet die van haar; dat hebben we zo afgesproken, maar we hebben haar dus gevraagd om te proberen om dit zo op te schrijven dat we het allemaal in één keer op dezelfde manier kunnen doen. Dat is precies wat ik nu doe. Dat heb ik ook precies zo met de Kamer afgesproken en dat is precies waar ik mij aan houd. Dat ik dit in een Europees kader wil doen, heb ik dus al helder gezegd bij de begrotingsbehandeling. Daar ga ik ook mee door. De bottomline is echter – laat daar geen misverstand over bestaan – dat Nederland individueel, net als andere lidstaten, eraan gehouden is om regelgeving op te stellen waardoor het niet meer mogelijk is dat producten die niet in een bepaald land zijn gemaakt, wel onder het regime en onder de naam van dat land in Europa worden geïmporteerd. Dat is volgens mij vrij simpel. Nogmaals: laat er geen misverstand over bestaan dat dit exact dezelfde lijn is als de lijn van mijn voorganger Rosenthal en van de toenmalige minister van Economische Zaken Verhagen in het vorige kabinet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister heeft het over de laatste mogelijke heldendaad van Netanyahu. Die kennen we uit de Bijbel ook van Simson, maar dat liep niet zo heel goed af. Ik ben het niet helemaal eens met de analyse van de minister dat een vredesverdrag het ultieme doel zou kunnen zijn waarmee iemand tot held kan worden gemaakt. Ik denk dat Netanyahu één doel heeft, namelijk de veiligheid van zijn eigen bevolking; ik denk dat Nederland dat ook scherp voor ogen heeft. De minister heeft het ook over Tony Blair en over ontwikkeling van onderop. Als je die ontwikkeling aanprijst en als je probeert om bedrijven naar het Midden-Oosten te trekken, is het de vraag of deze maatregelen inzake het labelen – die de minister bij voorkeur via de EU neemt – het vredesproces en de samenwerking tussen de Palestijnen en het Joodse volk bevorderen. Ik denk dat juist het tegenovergestelde het geval is. De Amerikanen hebben daar ook duidelijke signalen over afgegeven.
De voorzitter: Mijnheer Voordewind, u bent toch nog niet met uw tweede termijn bezig?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Daar ben ik niet mee bezig, maar ik moest dit wel even kwijt.
De voorzitter: Wat is uw vraag? Nu graag een duidelijke vraag.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Als de minister wederzijdse economische samenwerking wil stimuleren, draagt dit dan daaraan bij of is dit juist contraproductief voor het vredesproces?
Minister Timmermans: Ik herhaal allereerst – kennelijk is het niet overgekomen – dat de Amerikanen helemaal geen signaal hebben gegeven. De Amerikanen hebben de Europese Unie op dit punt niets gevraagd. Misschien hecht de heer Voordewind aan de Haaretz net zoveel waarde als aan de Bijbel, maar als de Amerikanen mij zeggen dat het niet zo is, als Ashton tegen mij zegt dat het niet zo is en als ik ook op geen enkele manier een signaal heb gekregen dat dit zo is, misschien wil de heer Voordewind dan van mij aannemen dat het niet zo is. Los daarvan is er iets wat ik niet begrijp in de redenering van de heer Voordewind. Er is gewoon een afspraak tussen de Europese Unie en Israël over preferentiële import van producten uit Israël. Die afspraak houdt in dat op producten die niet uit Israël komen, niet mag worden gezet dat zij uit Israël komen. Dat lijkt mij een glasheldere afspraak. Waarom moet, als het om Israël gaat, bij de ChristenUnie ineens alles wijken, ook gemaakte afspraken, omdat dat in de visie van de ChristenUnie niet gedienstig zou zijn aan het vredesproces? De nederzettingen worden internationaal op brede schaal gezien als illegaal, ook door de Amerikanen, die daar duidelijk over zijn geweest. Internationaal zegt men ook op brede schaal dat de nederzettingen de totstandkoming van de tweestatenoplossing hinderen, zeker als men doorgaat met bouwen. Bovendien behoort dat gebied internationaalrechtelijk niet tot Israël. Dan mag je op producten die daarvandaan komen, dus niet zetten dat zij uit Israël komen. Het enige wat ik doe, is het assisteren van bedrijven om een in Europa gemaakte afspraak na te komen. Ik probeer dat op een manier te doen die zo uniform mogelijk is. De instrumenten die wij bedrijven kunnen aanbieden om conform de regelgeving te handelen, zijn dus zo breed mogelijk in Europees verband gelijkluidend, zodat daarover tussen landen en tussen bedrijven geen misverstanden ontstaan. Ik vind het niet meer dan netjes om je te houden aan internationale afspraken. Ik ben ook niet van plan om daarop terug te komen.
De voorzitter: Er geldt in deze termijn een maximum van twee interrupties, maar nu eerst een vervolgvraag van de heer Voordewind. Een korte vraag graag.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het antwoord van de minister klinkt heel charmant en correct, maar de vraag is dan waarom we dat bij Israël wel doen en bij andere landen niet. Ik noem Tibet, Nagorno-Karabach, Gaza et cetera. Ik wil maar aangeven dat de minister dit aangrijpt als iets wat niet bevorderlijk zou zijn voor de rechtsstaat et cetera. Op het punt van het volkenrecht kan ik de minister in die zin volgen dat uitbouwen van de nederzettingen niet bevorderlijk is voor het vredesproces, voor de tweestatenoplossing.
De voorzitter: Mijnheer Voordewind, wat is uw vraag? Dit is immers al uw vervolgvraag. Dus graag kort. U begint toch weer met een tweede termijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): We hebben niet eens een tweede termijn, voorzitter! Ik vraag de minister welke toegevoegde waarde het labelen op dit moment voor het vredesproces heeft, juist in het perspectief van de andere landen. Blokkeert dit het vredesproces niet juist?
De voorzitter: Uw vraag is duidelijk.
Minister Timmermans: Ik beantwoord de vraag met de volgende metafoor. De heer Voordewind is net iemand die door de politie wordt aangehouden omdat hij 120 km/u heeft gereden waar hij 100 km/u mag rijden en die vervolgens zegt dat hij geen boete verdient omdat de politie iemand anders, die 130 km/u reed, niet heeft aangehouden. Regelgeving is regelgeving en die is in dit geval heel duidelijk. Vorig jaar heeft de Raad van de Europese Unie nog eens helder vastgesteld dat die regelgeving niet wordt nageleefd en dat dit bedrijven in problemen brengt. Het Nederlandse bedrijfsleven vraagt de overheid om duidelijkheid te geven, omdat het niet weet hoe het hiermee moet omgaan. Ik vind het in internationale verhoudingen niet meer dan normaal dat je, als producten worden geïmporteerd met daarop een label dat gewoon niet klopt, bedrijven helpt om te voorkomen dat er verkeerde labels op producten staan. Die afspraak is zo gemaakt en die gaan wij gewoon nakomen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik dank de minister voor het feit dat hij hierover klip-en-klaar is, want dit maakt het helder. Ik heb wel een vraag over zijn opmerking over het economisch kapitaal van de Europese Unie. Hij maakte melding van het goede werk dat Tony Blair daar doet. Ik vraag mij af of wij niet een beetje achter de feiten aanlopen. Tony Blair is daar met grote moed en een groot doorzettingsvermogen bezig geweest met het opheffen van de economische beperkingen en met het versterken van de economische samenwerking, maar de balans is na volgens mij meer dan 75 bezoeken van hem aan de regio uitermate mager. Is dit dus niet meer van hetzelfde, wat eigenlijk niets oplevert? Als we in Gebied C daadwerkelijk dingen willen doen, hebben we vergunningen nodig, worden onze projecten vernietigd et cetera. Vindt de minister dit echt een realistische benadering die iets toevoegt aan wat er al gebeurt?
Minister Timmermans: Bij mij komt dan de vraag op: maar wat dan? Moeten we dan alleen over sancties spreken? Is dat de enige benadering? Juist nu er een nieuw initiatief komt van de Amerikanen waarbij internationaal privaat kapitaal van grote bedrijven gemobiliseerd wordt om te investeren in die regio en in economische ontwikkeling, is de Europese Unie als geen ander in de positie om daarbij waar mogelijk aan te sluiten. De heer Sjoerdsma weet net als ik en de andere Kamerleden dat er een zeer groot corruptieprobleem is in de Palestijnse gebieden. Het gaat heel vaak mis als er via de autoriteiten concrete investeringen gedaan moeten worden. Dan is het vaak de vraag waar het geld gebleven is. In dat kader vind ik het interessant dat Tony Blair gedachten heeft ontwikkeld om veel rechtstreekser met lokale partijen investeringen te ontwikkelen. Ik denk dat de mogelijkheden daartoe maximaal onderzocht moeten worden. Zit ik hier nu te vertellen dat het allemaal koek en ei is en dat het allemaal geweldig gaat? Nee. Ik weet hoe onvoorstelbaar moeizaam het allemaal is. Dit is misschien wel de laatste kans om tot een tweestatenoplossing te komen. Als deze kans voorbijgaat en we weer een eindeloos nieuw traject ingaan, dan komt het er om twee redenen misschien wel nooit meer van. Grote delen van de Israëlische bevolking voelen zich namelijk aardig senang bij de status quo en aan de Palestijnse kant groeien er, gelet op de opbouw van de bevolking, hele generaties op die niet beter weten. Die kunnen niet meer denken in termen van vreedzaam samenleven met de Israëli's. Dat is allemaal heel zorgelijk. Daarom denk ik dat we deze opening die Kerry en Obama nu hebben geboden, alle ruimte en alle kans moeten geven. De Europese Unie moet zichzelf daarin ook niet overschatten. Zij moet proberen daarin ondersteunend te zijn. Dat zal in de balans der dingen er ook toe leiden dat de aandacht voor wat er zich in de Palestijnse gebieden afspeelt vanuit de Europese Unie en de lidstaten relatief groter zal zijn dan vanuit de Amerikanen. Dat is nu eenmaal al heel lang de verhouding en sommige lidstaten van de Europese Unie genieten ook iets meer vertrouwen van de Palestijnen. Nederland verkeert in de redelijk unieke positie dat we op dit punt van beide partijen heel veel vertrouwen genieten. Dat kunnen niet heel veel lidstaten zeggen. Ik wil, hopelijk met steun van de Kamer, proberen die positie zo veel mogelijk voor beide partijen te gebruiken.
De heer Sjoerdsma (D66): Het rechtstreeks investeren kan ik alleen maar aanmoedigen, maar dan moeten we wel echt serieus zijn over de beperkingen op de grond, over vergunningen die niet worden verleend, over Europese en Nederlandse projecten die worden vernietigd en over de scheidslijnen tussen A-, B- en C-gebieden. Als je dat wilt, dan betekent dat dat we een heel serieuze politieke dialoog met Israël over die onderwerpen moeten aangaan. Dat lijkt me dan ook het minste wat de Kamer van deze minister kan verwachten.
Minister Timmermans: Zeker.
Mevrouw Bonis (PvdA): Ik sla toch even aan op een tussenzin van de heer Voordewind die ik niet wil laten gaan. De minister sprak zojuist over de kans voor Netanyahu om nog één keer een held te zijn – to rise to the occasion – bij deze laatste mogelijkheid om een vredesproces van de grond te krijgen. Toen zei de heer Voordewind iets over Simson. Ik neem aan dat hij verwees naar Delila en naar hoe dat is afgelopen, namelijk niet zo goed voor Simson. Ik vind dat een uiterst kwalijke vergelijking, want die getuigt van een theocratisch beeld waaraan we hier naar mijn idee niets hebben. We zoeken allemaal naar een politieke oplossing voor een conflict dat in de eenentwinstigste eeuw speelt en waarover Veiligheidsraadresoluties liggen. Ik zou de heer Voordewind willen vragen hoe die resoluties zich in zijn optiek verhouden tot dit conflict. Gelooft hij überhaupt in het systeem van internationaal recht waarbij er aanwijzingen zijn voor de oplossing van dit conflict? Ik kan dit echt niet laten lopen, voorzitter.
De voorzitter: Mevrouw Bonis, we zijn bezig met de beantwoording door de minister. Ik zou die heel graag eerst willen afmaken. Als er tijd over is, wil ik u best toestaan elkaar hier nog eens op te bevragen. U hebt nu uw opmerking gemaakt, maar we waren bezig met het antwoord van de minister en die kan hier uiteraard niet op reageren.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik doe ook nog maar even een duit in het zakje. Naarmate ik langer naar de minister luister, bekruipt mij steeds meer het gevoel dat er een discrepantie is tussen wat de minister zelf zegt en wat er in de brief staat. In de brief staat dat de minister negatief zou zijn over wat er nu gebeurt en over de uitkomsten van de inspanningen die nu gepleegd worden. Maar de minister is volgens mij helemaal niet negatief. Wat betreft de VVD-fractie heeft hij zelfs de plicht om optimistisch te zijn, en wel om twee redenen. De eerste reden noemt hij zelf en ik deel zijn analyse. Voor beide mannen, zowel Abbas als Netanyahu, geldt dat dit weleens hun laatste kunstje zou kunnen zijn. Om meer dan één reden kan worden aangenomen, en moet vooral ook worden aangemoedigd, dat zij die kans niet laten lopen. Ik verwijs naar Rabin, die ook als een second term prime minister in staat bleek om een handreiking te doen. De tweede reden is dat negativisme in deze Kamer alleen maar leidt tot iets waarbij het conflict hier bijna spiegelbeeldig wordt overgedaan door partijen die Israël altijd willen vrijwaren van alles en partijen die het liefst zouden overgaan tot sanctionering van Israël. Dat heeft geen zin. Het ondergraaft de Nederlandse positie. Nederland kan alleen een rol van betekenis spelen – de minister wees terecht op vorige kabinetten – door de goede relatie met beide partijen te stimuleren.
De voorzitter: Wat is uw vraag, mijnheer Ten Broeke?
De heer Ten Broeke (VVD): Ik vraag de minister het negativisme uit zijn brief af te werpen. Dat brengt hem twee dingen, namelijk een beter bezoek aan de regio en hij kan het gekibbel in de Kamer achter zich laten.
Minister Timmermans: Ik proef helemaal niet dat wat ik hier zeg, verschilt van wat er in de brief staat. Laat er geen misverstand over bestaan dat dit een window of opportunity is. Maar het raampje is wel heel klein! Er zijn allerlei redenen om je zorgen te maken. Aan de Palestijnse kant is er soms iets te veel hybris door wat er internationaal gebeurt. Men denkt dat men veel voor elkaar krijgt, niet zozeer Fatah, maar wel Hamas. Aan de Israëlische kant is soms iets te veel een gevoel van schijnveiligheid ten aanzien van de status quo. Daar maak ik me ook zorgen over. Veel mensen in Israël denken: ach het gaat eigenlijk wel lekker zo; waarom zouden we concessies doen aan de Palestijnen? Maar ik ben er ten diepste van overtuigd dat echte veiligheid voor Israël alleen mogelijk is als men in vrede leeft met de buren. Vrede met de buren komt er alleen als er een Palestijnse staat komt naast Israël. Ik zie echt geen alternatief. Ik zie het echt als onze politieke, morele en misschien zelfs historische plicht om op dit moment het kleine raampje dat openstaat zo groot mogelijk te maken door de Amerikanen te steunen en maatregelen te nemen. Dat is, in het kort gezegd, de rol die ik voor Nederland zie. Ik doe dit nu een halfjaar en moet vaststellen dat ik tot mijn plezier kan zien dat wij voor beide partijen een serieus te nemen gesprekspartner zijn. Aan beide kanten is men ondanks alle retoriek die ik ook weleens over me heen krijg – ik ben op één dag weleens zionist én antisemiet genoemd; ik pas dus wel in het plaatje van wat er gebeurt – daarvan overtuigd. Beide partijen zien ons als een oprechte partij in deze kwestie.
De heer Van Bommel (SP): Ik ben blij dat de minister de plicht tot optimisme die de VVD hem wil opleggen, niet aanvaardt. Ik denk dat politici, zeker in zo'n ingewikkeld vraagstuk, de plicht hebben tot realisme. Ze moeten kijken naar alle aspecten van het conflict en ze moeten hun eigen rol niet overdrijven. Er zijn namelijk grotere spelers in het spel, zoals de Verenigde Staten en een aantal grotere Europese landen. Dat laat onverlet dat mijn fractie de beoordeling van de Nederlandse regering wel deelt. De zorg die wordt uitgesproken in de geannoteerde agenda over het geleidelijk kleiner worden van de kans op een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten, is terecht. De vraag is of er van Nederland een extra inspanning moet komen als we dit constateren. De minister zei zonder gevoel voor drama dat dit misschien wel de laatste gelegenheid is om te komen tot een tweestatenoplossing. Ik deel zijn oordeel dat er minder kans is op een oplossing, vooral door feiten op de grond. Zelf verwees ik naar ontwikkelingen in Gebied C. Ik vraag de minister daarop te reageren. Als hij het ene constateert en met mij die feiten op de grond waarneemt, dan zal er ook vanuit Nederland extra druk, op welke wijze dan ook, moeten komen. Alleen maar constateren dat het minder wordt en verwijzen naar anderen die het moeten oplossen, vind ik net iets te gemakkelijk. Zeker gezien de bijzondere relatie die Nederland heeft met Israël – in Europa zijn we daarin uitzonderlijk – denk ik dat we die ruimte moeten nemen. Ik ben ervan overtuigd dat de minister dat wil en ik nodig hem uit om te kijken naar de instrumenten die voor Nederland openstaan om die bijzondere rol tot uitdrukking te brengen.
Minister Timmermans: De heer Van Bommel heeft gelijk: we moeten alles doen wat we kunnen doen. Omdat anderen de hoofdrol spelen, zijn wij niet van de verplichting ontslagen zelf ook iets te doen. We moeten daarom samen met andere Europese landen die in het algemeen worden gezien als minder kritisch ten aanzien van Israël – Nederland, Tsjechië, Duitsland, Engeland – glashelder zijn over het nederzettingenbeleid. Mijn Tsjechische collega – Tsjechië is het enige land dat per se tegen de VN-resolutie wilde stemmen over de status van de Palestijnse gebieden – is in Israël keihard geweest over de nederzettingen en over de etikettering. We laten ons dus echt niet onbetuigd. We spreken daar samen over. Duitsland is een land waarmee ik op dit punt heel graag samenwerk. We hebben daar goed overleg over. Met name over de nederzettingen zijn we hartstikke helder. Dat geldt ook voor Area C. De Raad heeft vorig jaar duidelijke conclusies over Area C getrokken. We blijven er bij de Israëlische autoriteiten op aandringen. Ik zie alweer hoofden schudden aan de andere kant van de tafel, want het is natuurlijk nooit genoeg, en dat begrijp ik ook, maar we proberen toch twee dingen te doen. We proberen de Israeli's ervan overtuigen dat ze moeten ophouden met het bemoeilijken van bouwactiviteiten van Palestijnen in hun eigen gebied. Aan de Palestijnse kant proberen we de Palestijnse Autoriteit zover te krijgen dat zij een eenduidige visie ontwikkelt over de bouwactiviteiten. De nederzettingen worden steeds meer uitgebreid en verstevigd. Er wonen inmiddels 300.000 mensen in nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast wonen er 200.000 mensen in Oost-Jeruzalem. Het gaat dus om een half miljoen mensen. Bij een vredesoverleg is dat een gigantisch groot probleem dat opgelost moet worden. Ik vind het een positieve stap dat nu ook de Arabische Liga zegt dat dit niet kan zonder land swaps. Dat kan ook niet anders, gelet op de aantallen. Het steeds maar doorgaan en uitbreiden van die aantallen maakt het steeds onmogelijker om tot een afspraak te komen. Daar wil ik ook helder over zijn als ik de kans krijg dat letterlijk en rechtstreeks tegen Netanyahu te zeggen.
Dan zou ik nu graag overgaan op een ander onderwerp, namelijk Mali. Ik sluit me aan bij de blijken van tevredenheid van de Kamer over de benoeming van Bert Koenders als speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN. Ik heb het er zelf ook met Ban Ki-moon over gehad toen hij in Nederland was. Daaruit bleek een enorm grote waardering van Ban Ki-moon voor Bert Koenders en voor zijn activiteiten in Ivoorkust. Hij had overigens ook grote waardering voor Robert Serry, speciaal vertegenwoordiger in het Midden-Oosten, die ook laat zien dat de Nederlandse diplomatie wel wat vermag. Dat geldt dus voor Koenders en voor Serry. Namens Buitenlandse Zaken heb ik graag de complimenten van de secretaris-generaal van de VN in ontvangst genomen, zonder dat ik daar enig persoonlijk succes in claim natuurlijk. Toch is het leuk voor Buitenlandse Zaken en vooral ook voor Nederland dat de VN waardering hebben voor mensen die in gespannen situaties namens de internationale gemeenschap proberen een positieve rol te spelen.
Er zijn zorgen over de haalbaarheid van de presidentsverkiezingen eind juli in Mali, maar men is er wel heel hard mee aan de slag. Als ik terugdenk aan een recent gesprek met mijn Franse collega en een aantal anderen, geloof ik dat in Bamako nu eindelijk het besef is doorgedrongen dat verkiezingen inhouden dat iedereen eraan mee mag doen, dus ook de mensen in het noorden. Dat heeft even geduurd. Er zal geen transitie plaatsvinden als de legitimiteit van de regering na de verkiezingen voortdurend ter discussie staat. Dan blijft het een probleem. Daarom zijn wij ook bereid steun te verlenen aan het verkiezingsproces. Een EU-verkiezingswaarneming is in voorbereiding.
Alle ogen zijn gericht op de net benoemde verzoeningscommissie. De verwachtingen zijn hooggespannen. Ik hoop dat die waargemaakt kunnen worden. In de Groupe de Soutien et de Suivi sur la situation au Mali heeft Nederland het belang van het politieke proces benadrukt. Daarbij hoort natuurlijk ook dat er een einde komt aan de straffeloosheid van plegers van mensenrechtenschendingen. We hebben 12 miljoen extra aan middelen beschikbaar gemaakt voor veiligheid, de rechtsstaat en het organiseren van de verkiezingen. Ik zal het belang dat we dit als Europese Unie doen, blijven benadrukken aanstaande maandag. In principe zal MINUSMA op 1 juli de ECOWAS-missie AFISMA opvolgen. Nederland levert een bijdrage van 5 miljoen. Het zwaartepunt van die missie komt natuurlijk in het noorden van Mali te liggen: 11.000 militairen en 1.400 politiemensen. Ik geloof dat Bert Koenders in staat zal zijn om heel snel een geïntegreerde benadering te kiezen.
Ik ben wel gevoelig voor iets wat de heer Van Bommel zei, maar dat is eigenlijk een algemeen punt en misschien moet ik daar bij de Kamer een andere keer op terugkomen. Het is een interessante ontwikkeling dat met name in Afrika een beroep wordt gedaan op de VN. Ik wijs ook maar even op de escalatie in het Grote Merengebied. VN-missies zouden misschien een soort back stop moeten organiseren die niet van de VN is. In Mali zijn dat in dit geval de Fransen. Dat is om historische en allerlei andere redenen helemaal niet onlogisch. De Fransen hebben in Mali een heel positieve en heel belangrijke rol gespeeld. Misschien moet Buitenlandse Zaken daar ook eens intern over denken en de uitkomsten daarvan eens met de Kamer delen. Want wat betekent dit voor de toekomst van VN-operaties? Hoe is de verhouding met door de Afrikaanse Unie gemandateerde missies? Hoe is de verhouding met grote troepen leverende landen in de regio? Is dat feasible? Moeten we daar een internationaal kader voor ontwikkelen? Hoe zal de gedachtevorming in de VN daarover zijn? Ik werd getriggerd door wat de heer Van Bommel zei. Het is namelijk niet alleen een kwestie in Mali, maar een kwestie die algemeen gaat spelen. Misschien moeten we in overleg met de VN eens bekijken wat dit betekent voor internationale missies en welke risico's hieraan verbonden zijn en hoe we die eventuele risico's zouden kunnen ondervangen.
Over ontwikkelingssamenwerking is al een brief van minister Ploumen gekomen. Dat laat ik nu dan maar even zitten. Wij proberen onze inspanningen zo goed mogelijk te coördineren met landen die gelijkluidende ideeën op dit punt hebben, met name Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
De bijdrage aan de EUTM wordt onderzocht. De rotatie komt er namelijk aan. We onderzoeken dat en willen er graag een bijdrage aan leveren. Er worden echter ontzettend veel bijdragen geleverd. Meestal zijn er enorme tekorten voor missies, maar nu is het bijna een beetje dringen. Nederland is er graag toe bereid, maar we moeten ook bekijken wat nuttig en nodig is. We gaan natuurlijk geen bijdrage leveren omdat we per se een bijdrage willen leveren. We willen echter graag onderdeel zijn van de waarnemingsmissie om dat land een kans te geven de rechtsstaat en de eigen verdediging weer op te bouwen.
Dan kom ik op het nabuurschapsbeleid. Is daar in Oost-Nederland niet een mooie uitdrukking voor?
De voorzitter: Inderdaad: noaberschap.
Mevrouw Bonis (PvdA): Ik wil nog iets vragen over het vorige punt. Ik begrijp dat we nogal laat zijn om bij te dragen aan de EU-trainingsmissie. Er zijn echter ook andere noden. Ik ben blij dat Nederland wil zien wat nuttig en nodig is. Mij is bekend dat er bijvoorbeeld nog helikopters nodig zijn voor medische evacuaties. Is de minister bereid om concreet na te denken over zo'n bijdrage? Ik zou hem ook nog graag horen over een mogelijke Nederlandse bijdrage aan de nieuwe vredesmacht in Mali. Zijn daar al plannen voor in ontwikkeling, in welke vorm dan ook? Ik sprak bijvoorbeeld over stafofficieren. Het kan soms om een kleine maar symbolisch belangrijke bijdrage gaan die technisch aan de grond vaak heel gewenst is.
Minister Timmermans: Wat betreft de EUTM ben ik bereid om een bijdrage te onderzoeken en daarover met andere landen in gesprek te treden. Ik wil het echter wel pragmatisch benaderen. Het moet wel nuttig en nodig zijn. We moeten dit niet doen omdat we per se ook mee willen doen. Ik zie nog wel ruimte. We moeten bekijken waar behoefte aan is in de volgende rotatie. Wat betreft de VN-inspanningen zullen we goed luisteren naar de speciaal vertegenwoordiger en naar zijn behoeften en noden. Dan zullen we daarnaar kijken. Ik heb op dat punt nu nog geen plannen moet ik eerlijk zeggen. We zullen goed naar de VN luisteren en dan zullen we bekijken of Nederland daarin een rol kan spelen.
Terug naar het nabuurschapsbeleid. Ik heb goed naar de Kamer geluisterd. «More for more» is makkelijker dan «less for less»; dat is altijd zo. Dat weet ik ook. Ook is de neiging groot om op incidenten te reageren en niet een structurele langetermijnbenadering te houden. Ik denk dat we nog eens goed moeten kijken naar de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan «more for more», ook omdat de Commissie vindt dat er vaak niet op de prikkels wordt gereageerd door landen. Ik ben het met de Commissie eens dat, wil je «more for more» als prikkel laten werken, je het over de volle breedte van de betrekkingen moet doen en dus niet alleen in individuele programma's. Ik ben het ook met de Commissie eens dat we wat meer moeten kijken naar het rechtstreeks steunen van maatschappelijke organisaties in landen, ook als dat in sommige landen meteen tot reacties leidt. Dat is wel de manier waarop Europa werkt: ontwikkelingen stimuleren helpt het beste. Het nabuurschap van de Europese Unie is warm en koud tegelijkertijd. Soms gaat het de goede kant op en soms ineens weer niet. Moldova was heel lang everybody's darling, maar toen kwam er een politieke crisis en nu is er weer een andere situatie. Ik heb vorige week een vrij indringend gesprek gehad met mijn Macedonische collega. Daar was ook lang een heel positieve ontwikkeling te zien, maar daar is nu een terugval wat betreft de rechtsstaat en de verhouding met minderheden. Ik heb een heel ingewikkeld gesprek van tweeënhalf uur gehad met de president van Oekraïne over de rechtsstaat in dat land en over enkele andere onderwerpen. De top over het nabuurschapsbeleid zal dus niet alleen over rozen gaan, zeker niet als een aantal landen geen vorderingen maakt. We proberen wel een constructieve bijdrage te leveren. We hebben afgesproken dat we met de ministers van Buitenlandse Zaken van de Benelux begin september Moldavië en Georgië aan zullen doen. Dan kunnen we ook die landen nog eens duidelijk maken dat er flinke stappen moeten worden gemaakt, wil er voor hen in Vilnius nog een positief resultaat uit komen. Op die manier proberen we aan dat nabuurschapsbeleid meer handen en voeten te geven.
De heer Ten Broeke heeft gevraagd naar de visumliberalisatie. Ten aanzien van Moldova is er een voorstel in uitwerking voor een geconditioneerd actieplan voor visumliberalisatie dat in 2011 is aangenomen. Moldavië heeft de benodigde wetgeving inmiddels aangenomen of aangepast en is vanaf november vorig jaar overgegaan tot implementatie. De Raad volgt dit stap voor stap. Georgië heeft een visumfacilitatieakkoord. Een actieplan voor liberalisatie is aan Georgië gepresenteerd. Daarover wordt vanaf begin dit jaar gesproken. Ik heb vorige week ook met mijn Armeense collega gesproken en heb mijn zorgen over een aantal dingen overgebracht. Ook daar is een facilitatieakkoord getekend, maar het is nog niet in werking getreden. We wachten namelijk nog op een terug- en overnameakkoord. Dat heb ik hem ook duidelijk gemaakt in het gesprek. We zullen dat uiteraard allemaal in overleg met de Kamer doen.
De heer Voordewind heeft nog gevraagd naar de positie van minderheden en geweld tegen vrouwen wat betreft de zuiderburen. Daar hebben we het eerder al uitvoerig over gehad, bijvoorbeeld in het AO over godsdienstvrijheid. In het AO eerder deze ochtend over Syrië heb ik benadrukt dat Nederland voor zichzelf een speciale positie ziet in dit domein. Bij de zuidelijke buren zie je dat de omverwerping van de autocratische regimes niet mogelijk was geweest zonder vrouwen, maar diezelfde vrouwen lopen wel als eerste het risico weer geketend te worden door de nieuwe machthebbers. Daar is een grotere internationale alertheid bij nodig. Dat ben ik zeer met de heer Voordewind eens. We zullen ons daar heel concreet voor inzetten. Ik zal het ook maandag nog eens benadrukken in het gesprek met mijn collega's in Brussel.
Dan kom ik op de Westelijke Sahara. Dank voor de opmerkingen over het verslag van het gesprek met Christopher Ross. Het zit daar zó vast. Als je het over een frozen conflict hebt, dan is dit er één. Er heerst complete onverzettelijkheid aan beide kanten. De enige manier om er misschien beweging in te krijgen, is dat de internationale gemeenschap zich wat meer met dit onderwerp zou bezighouden. Ik ben daarom verheugd over de belangstelling van de Kamer, want dat is ook niet altijd zo geweest; dat weet ik nog van toen ik aan de andere kant van de tafel zat. Aandacht voor de mensenrechtensituatie is de verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. In het gesprek met Ross viel me op dat hij dit ook uitdrukkelijk zegt. Het is niet een van de partijen te verwijten, maar alle partijen. Hij vindt, en dat ben ik met hem eens, dat de EU de politieke dialoog met Marokko en de contacten met Polisario via mevrouw Pillay zou moeten intensiveren. Ik zal onderzoeken hoe we dat kunnen bevorderen. Het weglekken waarop de heer Ten Broeke wees, moet in de EU meer aan de orde worden gesteld. Dat zal ik ook doen. Uiteraard gelden de etiketteringsregels ook voor de Westelijke Sahara. We zullen daar ook de nadruk op leggen. Wat mij betreft gelden er geen double standards.
Dan kom ik op Myanmar, Birma. Alles rond de taskforce moet nog worden uitgewerkt. Ik denk dat het geïntegreerd benaderen van Myanmar heel belangrijk wordt voor de EU. Er is ook veel aarzeling, in Myanmar zelf en sowieso in dat deel van de wereld, over de goede intenties van het Westen en de EU. Het is eigenlijk net als op andere plekken. Hier is de deksel van een snelkookpan gevlogen. Ook mensen van wie je het niet zou verwachten, doen bepaalde dingen. We hebben altijd het beeld van vreedzame boeddhistische monniken, maar die gaan zich nu te buiten aan het gruwelijkste geweld tegenover Rohingya-moslims, een minderheid in dat land. Ik denk dat we alles moeten inzetten om dat tegen te gaan. Ik denk dat handelscontacten kunnen helpen en niet noodzakelijkerwijs negatief zijn. Die leiden namelijk tot meer opening in het land. Ik vind ook dat sommige mensen die internationaal groot aanzien genieten – de lady on the lake, zoals Aung San Suu Kyi soms wordt genoemd – hun gezag wel wat meer zouden mogen inzetten in binnenlandse kwesties. Kennelijk is het ongelooflijk moeilijk om je dan los te maken van je eigen afkomst, ook omdat dit door je eigen mensen niet makkelijk begrepen wordt. Ze heeft hierin echter een grote verantwoordelijkheid en daar zullen we haar ook op aanspreken.
Ik verwacht ook veel van de intiatieven om met de Asean-landen (Association of South-East Asian Nations) samen te werken. De Asean-landen hebben het idee een positieve rol te kunnen spelen in Myanmar. Ik wil proberen om met de Asean-landen waarmee we ons verwant voelen, Indonesië voorop, onze expertise en onze steun voor de inspanningen in Myanmar te vergroten. Zeker voor een land dat zo lang gesloten is geweest, is het veel minder ingrijpend als Indonesië de lead heeft in projecten die te maken hebben met het beschermen van minderheden, de opbouw van de rechtsstaat en het steunen van onderwijs. Dan kunnen wij met onze expertise samen optrekken. Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik hiermee al een tipje van de sluier oplicht van wat ik in het nieuwe aangevulde mensenrechtenbeleid van plan ben. Ik hoop de Kamer daarover heel snel te kunnen informeren.
De voorzitter: Ik dank de minister. Volgens mij zijn alle vragen beantwoord. Ik dank de minister en zijn medewerkers voor hun vroege komst naar de Kamer, want dat gebeurde op ons verzoek. Dat is een complimentje waard. Dank ook aan de mensen die hebben meegeluisterd. Er zijn geen toezeggingen gedaan, behalve dat de minister met ons gedeeld heeft dat er intern huiswerk mogelijk is wat betreft VN-operaties in de toekomst. Dat noteren wij niet als een toezegging, maar ik ben er zeker van dat de leden zich ervan zullen vergewissen dat dit te zijner tijd naar de Kamer komt. Wij wensen de minister veel succes bij de RBZ van maandag en ook bij de Duitsland-Nederlandtop waar hij nu naartoe gaat. We wensen hem ook veel plezier daar; we zijn er zeker van dat hij dat ook heeft. Ook dank ik de leden voor hun medewerking aan dit vroege overleg.
Sluiting 11.29 uur