Kamerstuk 21501-02-1132

Verslag van een algemeen overleg

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken


Nr. 1132 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 maart 2012

De vaste commissie voor Europese Zaken1, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2, de vaste commissie voor Financiën3 en de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie4 hebben op 16 februari 2012 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 31 januari 2012 betreffende het verslag van de Raad Algemene Zaken van 27 januari 2012 (21 501-02, nr. 1118);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 10 februari 2012 betreffende de aanbieding van de geannoteerde agenda aan de Raad Algemene Zaken van 28 februari 2012 (21 501-02, nr. 1120);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 15 februari 2012 betreffende de Nederlandse versie van het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie (21 501-20, nr. 613);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 20 januari 2012 betreffende Fiche: Verordening EU-ambtenarenstatuut (22 112, nr. 1342);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 14 februari 2012 betreffende het Coöperatie en Verificatiemechanisme Bulgarije en Roemenië (23 987, nr. 122).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham

De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken, Van Keulen

Voorzitter: Knops

Griffier: Van Keulen

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Albayrak, Bontes, Dijkhoff, El Fassed, Knops, Ormel en Schouw,

minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Welkom bij dit overleg over de Raad Algemene Zaken. Wij hebben anderhalf uur de tijd met spreektijden van vier minuten per fractie.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Er ligt weer een interessante mix aan onderwerpen voor. Laat ik beginnen met de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone. Het is voor iedereen helder dat de VVD-fractie daar niet mee instemt. De heldere lijn van het kabinet heeft steun van de VVD. Ik doel op het mantra van minstens twee opeenvolgende positieve rapporten. Het is echter de vraag of het rapport dat nu voorligt positief is. Is dit het eerste van de twee opeenvolgende positieve rapporten? In de appreciatie lezen wij dat Roemenië en Bulgarije nog meer moeten doen. Daar zijn wij het mee eens, maar dat is nog niet echt een weging van dit rapport. In de pers klonk de staatssecretaris al wat positiever. Hij wekte in ieder geval de indruk dat dit door kan gaan als eerste van de twee positieve rapporten. Klopt dit? Als dit zo is, hanteert de staatssecretaris dan bij het volgende rapport dezelfde maatstaf? Dus de volgende keer nog zo'n soort rapport en we hebben twee positieve rapporten waarmee we door kunnen? Ik moet eerlijk zeggen dat de VVD-fractie op dit moment een weinig solide trackrecord ziet. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat het voorliggende rapport als positief wordt gewaardeerd, vooral als je ervan uitgaat dat dit de maatstaf is en dat twee van dit soort rapporten betekent dat de landen kunnen toetreden. Ik geef de staatssecretaris natuurlijk de kans om mij hiervan te overtuigen, tenzij hij ook vindt dat dit rapport niet positief genoeg is om mee te tellen als één van die twee. Dan zijn we snel klaar op dit punt.

Dan Servië. In december is nog geen kandidaat-lidstatus verleend. Dat hoefde Nederland wat ons betreft niet te blokkeren, maar Nederland hoefde ook geen inspanningen te leveren om landen die strenger waren op andere gedachten te brengen. In dit geval zorgden de Duitsers voor uitstel. Daar kunnen wij goed mee leven. Wat ons betreft is, de lijn niet veranderd. Nu kregen wij wel via de pers te horen dat Servië het tijd vindt voor die kandidaat-lidstatus omdat anders de Russen in beeld komen. Het is een soevereine staat. De keuze is aan hen, maar dit is wel een beetje Russisch roulette spelen met de belangen van je eigen burgers. Chantage en dreigementen zijn natuurlijk diplomatieke drukmiddelen, maar die passen niet bij de Europese Unie. Ik zou bijna zeggen «zo zijn we niet getrouwd», maar dat zijn we niet, dus zeg ik «zo gaan we niet trouwen». Ik krijg dan wel de oprisping om nee te zeggen als het zo moet, maar dan reageer ik ook op chantage, alleen de andere kant op. Dat vind ik ook niet verstandig. Wel vraag ik de minister of hij bekend is met die uitspraken. Kan hij informeren of deze aan de onderhandelingstafel gebezigd worden? Is hij het met de VVD eens dat een Russische militaire basis in Servië een probleem is voor het toenaderingsproces?

In het verslag van de Raad Algemene Zaken van januari over de meerjarenbegroting staan bemoedigende punten. Het is goed om te zien dat de hervorming van de begroting geen taboe is en innovatiebreed gedeeld wordt. Er is een helder onderscheid tussen «friends of cohesion» en «like-minded states». Dat klinkt overzichtelijk, maar mij is niet geheel duidelijk hoeveel van die gelijkgestemde zuinige landen er zijn en hoeveel cohesievriendjes. Kan de staatssecretaris, om het speelveld goed te kunnen overzien, het aantal landen geven dat die posities inneemt?

Het doet ons deugd dat de staatssecretaris stelt dat er weinig animo is voor het voorstel van de Europese Commissie voor het invoeren van de financial transaction tax en de eigen middelen. Geldt dit voor het idee over eigen middelen in de breedte of is er animo voor andere vormen? Dat animo is er bij de VVD duidelijk niet en ik zie dat ook niet komen.

De eerste publicatie van het Europees Semester is uitgebracht. De nieuwe aanpak is helder. De VVD is er tevreden over. De asymmetrische benadering waarvoor wij gepleit hebben, is duidelijk zichtbaar. Voor de schuldenbenadering is gekeken naar het gesaldeerde plaatje. Het blijkt niet zo erg te zijn als sommige partijen vreesden en andere partijen misschien hoopten. Het is zoals de VVD verwachtte: twaalf landen hebben een waarschuwing gekregen; Nederland niet. Er zijn wel wat kritische opmerkingen gemaakt over Nederland. Terecht, dat geldt voor ieder land. Dat betekent dat wij het proces kunnen volgen zonder dat we er zelf onderdeel van zijn. Dat is een luxe positie die wij wel verdiend hebben op grond van de evenwichtige economische positie. Dat betekent niet dat wij nu achterover kunnen leunen. We blijven alleen buiten schot als we zelf kritisch blijven en de economie evenwichtig houden.

Tot slot een vraag over het begrotingspact. Er hebben 25 landen getekend. Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk hebben niet getekend. Dat was te verwachten van Tsjechië; daar zit een president die tot 2013 sowieso niets Europees tekent. Dus dat is niet zo schokkend. De vraag is wel of Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk bereid zijn, mee te werken aan de rol die de Europese instituties aan het pact toekennen. Daar moeten zij ook mee instemmen. Kan de staatssecretaris ons hierover informeren?

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik kan natuurlijk niet om de actualiteit heen. Dit kabinet had deze week geen goede week in Europa. Wij hebben in de Kamer eerder gesproken over het meldpunt Polen. Drie Eurocommissarissen hebben hun zorg geuit. We hadden tien ambassadeurs op de stoep. Bedrijven hebben de noodklok geluid. Sinds vanmorgen weten wij dat het Europees Parlement op 13 maart graag met onze premier een gesprek wil over deze kwestie. Zo is het van een partijaangelegenheid een Nederlandse aangelegenheid en vervolgens een Europese aangelegenheid geworden. Wat vindt het kabinet hiervan? Gaat de premier op dat verzoek in? Ik wil nu niet ingaan op de inhoud van deze zaak, maar er zijn wel twee belangrijke kwesties aan de orde. Ten eerste de vraag of dit volgens het kabinet de Nederlandse belangen schaadt. Ten tweede de vraag wat wij daar in hemelsnaam aan gaan doen. Ik denk dat het nu te ver is gegaan om er niets over te zeggen en onze handen ervan af te trekken. Ik zou het op prijs stellen als het kabinet hier serieus op ingaat.

Prominent op de agenda staat ook het begrotingsverdrag van de 25. Zijn er in de uiteindelijke verdragstekst nog inhoudelijke wijzigingen aangebracht als gevolg van de informele Europese Raad van 30 januari? Is er na ondertekening nog een verdere uitwerking voorzien? Cruciaal in dit verdrag is de budgetdiscipline, the golden rule. Het kabinet heeft sinds het begin van de crisis gehamerd op die Europese regel, waarbij het begrotingstekort niet groter mag zijn dan 3%. Ziet het kabinet die 3% als ijzeren maatstaf? Ik stel deze vraag omdat ik die 3% niet terugvind in de stukken.

Dan de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone. Nederland heeft daarbij de sleutel in handen. Twee nieuwe interim-rapporten stellen dat er gestage verbeteringen zijn. Zelfs minister Leers, die toch buitengewoon kritisch is op dit dossier, sprak over verbeterpunten. De staatssecretaris zegt letterlijk dat het een stapje vooruit is. Het kabinet erkent dus die verbeteringen. Hoe lang blijft Nederland dan nog nee zeggen? Dit ook gezien mijn inleidende woorden en de schets van de Nederlandse positie in Europa. Hoe denkt het kabinet over partiële toetreding na de nieuwe rapporten? Wat is de reactie van de minister op de inzet van Roemenië om het Coöperatie- en Verificatiemechanisme in juli 2012 te laten eindigen.

Mijn fractie maakt zich met heel veel andere fracties zorgen over de situatie in Hongarije. De baas van dat land moest ook naar het Europees Parlement om uit te leggen hoe het allemaal zit. Dat zijn ontwikkelingen waar wij wel rekening mee moeten houden. De Europese democratie geeft, maar neemt ook en stelt normen. De grondrechten en de democratische waarden in dit EU-land staan ernstig onder druk. De regering Orbán heeft aangegeven dat zij in fase 1 van «werk in uitvoering» zijn. Kan de staatssecretaris daar iets meer over vertellen? Wat is werk in uitvoering in dit geval precies? Graag wil mijn fractie de mogelijkheid van artikel 7 van het Verdrag van Lissabon benadrukken. Is het kabinet bereid, zich hard te maken voor het starten met uitvoering van artikel 7 van het Verdrag van Lissabon. Overigens heb ik begrepen dat het Europees Parlement daar vandaag over stemt. De uitslag daarvan moeten we dus even afwachten.

Mijn fractie is voorstander van de kandidaat-lidstatus van Servië als wordt voldaan aan de voorwaarden van december 2011. Wij zien dat de EU-conditionaliteit hervormingen in Servië langzaamaan teweegbrengt. Het lukt zelfs enigszins, zeg ik heel voorzichtig, om de relatie met Kosovo te verbeteren. Een ja versterkt mogelijk ook de steun voor het EU-integratieproces en is een opsteker voor pro-Europese politieke partijen vlak voor de verkiezingen. Kan het kabinet hierop ingaan?

Ik kreeg een tamelijk briljant – zoals men weet, gebruik ik dit woord bijna nooit – advies van de Adviesraad internationale vraagstukken rondom een versterking van het financieel economisch bestuur in de EU, met een aantal aanbevelingen. Op een aantal van die aanbevelingen is het kabinet op de goede weg, maar op een aantal punten nog niet. Ik zou het op prijs stellen als het kabinet in een brief laat weten hoe het omgaat met die aanbevelingen. Met name op het punt van de democratie en het draagvlak onder de bevolking zie ik een aantal belangwekkende handreikingen in het advies.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Ik begin met de Fiscal Compact. Ik weet niet of ik de goede term gebruik als ik over het verdrag spreek, want er doen verschillende termen de ronde. Het wordt wel «het verdrag van een versterkte economische unie», «het verdrag voor stabiliteit, coördinatie en governance in de EMU» of «het verdrag van de versterkte begrotingsdiscipline» genoemd. Allemaal verschillende namen voor één principe. Het valt mij op dat daarin nauwelijks over sancties wordt gesproken. Ik denk aan het ontnemen van het stemrecht, het niet verstrekken van subsidies en het uit de eurozone zetten. Er wordt wel gesproken over een boete van 0,1% van het bruto binnenlands product. Voor een land als Italië betekent dit een boete van 1,5 mld. Kan Italië dat betalen? Gaat Italië dat doen? De andere sancties komen er niet in voor. Ik hoor graag van de minister of van de staatssecretaris wat daaraan te doen is.

Dan de uitbreiding met Servië. Eerder hebben wij gesproken over de coopertest. Volgens mij is dat niet veel geworden. Er komt een volgende ronde. Wat is de huidige stand van zaken? Er wordt een referendum gehouden onder het Servische deel van Kosovo over de etnisch-Albanese regering. Is dat geen dooddoener? Natuurlijk is men daar geen voorstander van de etnisch-Albanese regering. Wat is de betekenis van dat referendum? Stel dat uit het referendum blijkt dat men die regering afkeurt, wat zijn dan de consequenties?

Door Servië is gedreigd dat het Russische bases op zijn grondgebied wil toelaten als het niet de kandidaat-lidstatus krijgt. De heer Dijkhoff sprak hier ook over. Ik vind dat een rechtstreeks dreigement. Dit kan Servië niet maken. Een land dat dreigt met militaire zaken voldoet niet aan de Kopenhagencriteria. Wat mij betreft mogen de toetredingsonderhandelingen met Servië per direct afgebroken worden. Dreigen doen ze maar in Servië zelf. Wij laten ons niet bedreigen.

Ik kom bij Roemenië en Bulgarije. In het bijzonder wil ik het hebben over het Coöperatie en Verificatiemechanisme, de CVM-rapporten. Daaruit blijkt dat de corruptie-index negatiever is geworden. In 2010 was dat respectievelijk voor Roemenië en Bulgarije 3.7 en 3.6 op een schaal van 1 tot en met 10. In 2011 is dat gedaald naar 3.6 respectievelijk 3.3 op diezelfde schaal. Dat is een achteruitgang. Ik hoor graag van de staatssecretaris of van de minister wat zij hiervan vinden. Wat ons betreft zijn de vorderingen in het rapport onvoldoende. Wij vinden het een negatief rapport. Een rapport is voor 100% goed of niet. Je kunt niet een beetje zwanger zijn. Of het is goed, of het is niet helemaal goed of helemaal niet goed. Van het laatste is sprake.

Vervolgens kom ik bij de actualiteit. Collega Schouw heeft een verzoek ingediend voor een Europese kieslijst. Goed, zulke belachelijke ideeën kunnen we van D66 verwachten. Dit kan ertoe leiden dat we weer in een Europees keurslijf gedrukt worden, namelijk als het gaat om de uitslag van die Europese verkiezingen van het Europees Parlement. De uitslag mag niet meer bekend gemaakt worden op de dag na de verkiezingen en die is voor ons meestal op donderdag. Dan moeten we wachten tot zondag omdat de Europese Unie dat nodig vindt. Hierdoor worden we weer in het keurslijf van Europa gedrukt. Dit is toch in strijd met onze traditie om uitslagen van verkiezingen direct openbaar te maken? Zo zijn wij toch altijd omgegaan met onze verkiezingen? Wij hebben een traditie van zo spoedig mogelijk openbaar maken en nu laten we ons toch weer dwingen door Europa om dat uit te stellen. Ik vind dat ongehoord.

Ik heb een vraag over het loonstatuut voor Europese ambtenaren. De Commissie wil de pensioenleeftijd verhogen van 63 jaar na 65 jaar met een 40-urige werkweek, maar alleen voor nieuw personeel. Een kwart van de EU-ambtenaren verdient al meer dan € 10 000 per maand. Is dit genoeg om de interne kosten terug te dringen? Wat zijn de Nederlandse eisen waar het gaat om pensioen en salariëring?

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Naar aanleiding van de geannoteerde agenda heb ik enkele opmerkingen en vragen aan de regering. Ik begin met het begrotingspact. De Nederlandse versie van het begrotingspact, helaas ondertekend door 25 lidstaten, is deze week naar de Kamer gestuurd. De CDA-fractie is van mening dat er een spoedige ratificatieprocedure moet komen. Hoe ziet de regering dit? Is daar een tijdpad voor? Als het aan ons ligt, is de ratificatieprocedure voor het zomerreces afgerond.

Dan de toetreding tot de Schengenzone. Wij hebben een nieuwe rapportage ontvangen over het Coöperatie en Verificatiemechanisme. Ook de VVD-fractie is gevraagd om een appreciatie. Wat ons betreft is er sprake van een gemengd beeld. In Roemenië zijn enkele oud-politici niet alleen veroordeeld maar echt gevangengezet voor corruptie. Dat zien wij als positief. In Bulgarije zit de georganiseerde misdaad nog wel heel erg tot in de haarvaten van de samenleving. Daar lijkt de situatie wat negatiever. Dat brengt ons tot de vraag of wij beide landen als een geheel moeten blijven beschouwen of dat wij per land een appreciatie kunnen geven. De regering is van mening dat ingestemd kan worden met de kandidaat-lidstatus voor Servië. Wij zijn het daarmee eens, maar wij vinden wel dat een werkbare en blijvende samenwerking met Kosovo een noodzakelijke voorwaarde is voor onderhandelingen over het acquis. Er moeten dus nog wel een aantal stappen gezet worden. In de stukken staat dat de regering de inschatting van andere relevante lidstaten zal meewegen in haar uiteindelijke besluit. Kan de regering aangeven wat zij met deze zin bedoelt? Wat zijn relevante lidstaten? Zijn er ook irrelevante lidstaten? Dat vinden wij een wat cryptische zin.

De heer Bontes sprak over EU-facilitator Robert Cooper. Wat is het tijdpad in dit verband? De laatste gesprekken vonden op 2 december plaats. Voor zover wij hebben kunnen lezen, is nog geen nieuwe datum vastgesteld voor de voortgang van de dialoog, die wel nodig is. Het is van groot belang dat bij die dialoog onder andere grenzen aan de orde komen. Een heikel punt betreft de vermiste personen. Dat geldt over en weer. Zowel Serven en Kosovaren als Albanezen worden nog steeds vermist. Er worden verschillende aantallen genoemd, maar van zeker 1800 personen weet de familie nog niet wat er met hen aan de hand is. Dat zijn humanitaire zaken waarbij Nederland een rol zou kunnen spelen. Wij hebben specifieke expertise opgebouwd, ook in Srebrenica, op het gebied van DNA-onderzoek. Wij verzoeken de regering om die expertise aan te bieden in dit facilitatieproces. Graag een reactie van de regering hierop.

In het verslag van het schriftelijk overleg van 28 januari schrijft de regering dat sommige lidstaten inzetten op nominale bevriezing of verlaging van de landbouwfondsen, terwijl andere lidstaten inzetten op een reële bevriezing. Kan de regering aangeven welke lidstaten er nog pleiten voor een verlaging? Klopt het dat Duitsland en Frankrijk inmiddels voorstander zijn van een reële bevriezing? Het CDA gaat ervan uit dat Nederland conform de aangenomen motie-De Mos/Koopmans pleit voor een reële bevriezing van het budget voor het Europese Landbouwfonds. Graag een reactie van de regering.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. In aansluiting op de heer Schouw vraag ik de minister om een risicoanalyse te maken van de laffe houding van de regering als het gaat om de PVV-hetze tegen Oost-Europeanen en mede-Europeanen. Welke consequenties heeft dit voor alle dossiers waarbij Nederland moet samenwerken met Oost-Europese landen? Welke beleidsterreinen zijn dit? Kan de minister schatten hoeveel dit de Nederlandse belastingbetaler uiteindelijk zal kosten? Ik vraag dit aan de minister omdat de verhoudingen binnen de Raad nog altijd ondoorzichtig zijn. Nederland zou wel eens kunnen verzuipen in Duitse rigiditeit en Britse afzijdigheid. Europa is groter dan dit hoekje. Kleine en grote Nederlandse ondernemers weten dat. Beseft de minister dit?

Deze week is er een motie aangenomen over het monitoren van de rechtsstaat van de huidige lidstaten. Ik wil mijn collega's Ormel en Dijkhoff daarvoor een compliment maken. Hetzelfde idee had mijn fractie samen met collega Schouw al eerder geopperd, maar dat kreeg toen niet de steun van de regeringspartijen. Maar goed, CDA en VVD zien nu ook in dat de huidige lidstaten niet slordig moeten omgaan met de grondrechten. Wanneer gaat de regering deze motie uitvoeren? Kan dit nu al besproken worden en marge van de Raad?

Hongarije komt vandaag met een antwoord richting Brussel. Waarschijnlijk komt daar maandag een reactie op. Vorige week heeft de Hongaarse vicepremier al gezegd dat hij niet kan garanderen dat hij de aanbevelingen van de Raad van Europa over de rechtsstaat in Hongarije zal overnemen. De eerste verwachtingen zijn dat de reactie van Hongarije heel mager zal zijn als het gaat om de veranderingen die zouden moeten worden doorgevoerd in de Hongaarse wetgeving. Hij botste op dit punt behoorlijk met Eurocommissaris Kroes. Staat Hongarije nog steeds op dat standpunt? Wat vindt de minister hiervan?

De heer Ormel (CDA): Dank voor de complimenten over de aangenomen motie. Collega El Fassed geeft duidelijk aan dat de positie van Nederland in dat hele krachtenspel binnen Europa er een moet zijn van geven en nemen. In dat kader heeft het mij zeer verbaasd dat GroenLinks een andere motie van mijn hand niet heeft gesteund, waarin wij de regering verzoeken om naast het terugdringen van de afdracht, ook krachtig met mkb en regionale overheden in te zetten op Europese financiële bijdragen voor Nederland. Kan de heer El Fassed aangeven waarom hij die motie niet heeft gesteund?

De heer El Fassed (GroenLinks): Europa is van alle lidstaten. Ook in het huidige Europa zullen de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Als er een vergrote vraag is vanuit de regio's – ik neem aan dat het CDA vooral in die regio's nog wat te melden heeft – dan gaat het niet om de vraag en de behoefte maar om het terughalen van geld om het nog meer aan Europa te besteden.

De heer Ormel (CDA): Dit vind ik een raar antwoord. Dan kan ik wel terugkatten dat men in de grachtengordel wellicht geen behoefte heeft aan Europees geld. Natuurlijk moet Nederland naar aanleiding van de onderhandelingen in Europa afdragen, maar het mag dan toch ook wat terugontvangen. Is GroenLinks alleen maar bereid om af te dragen en niet in te zetten op enige terugontvangsten voor Nederland?

De heer El Fassed (GroenLinks): Het gaat om een Europese begroting. Ik snap best dat het CDA op landbouwgebied graag wat wil terugontvangen. Het gaat ons erom dat die Europese bedragen goed worden besteed op basis van de bestaande behoeftes en noden. Ik denk dat de noden op dit moment in een aantal Europese landen groter zijn dan die in Nederland. Als de heer Ormel graag heel veel geld terug wil zien van Europa, moet hij zijn gedoogcollega maar eens goed aankijken, want die gaat ons heel veel geld kosten. Met opmerkingen over en een hetze tegen mede-Europeanen zullen wij sowieso geen steun krijgen om die afdracht terug te krijgen. De heer Ormel moet dus heel goed naar rechts kijken wil hij zijn geld nog terugzien.

Onder het agendapunt Servië staat het bekende zinnetje «Nederland zal daarbij de inschatting van andere relevante lidstaten meewegen». Betekent dit dat de regering net als de vorige keer Duitsland gaat volgen? Aan welke andere relevante lidstaten moeten wij hierbij denken? Gaat de minister net als de vorige keer met een positief oordeel over de Servische inspanningen naar de Raad en volgt hij dan uiteindelijk toch het Duitse standpunt? Hoe gaat de minister ermee om als Kosovo bijvoorbeeld zelf bewust roet in het eten gooit? Kan de minister mij uitleggen hoe de aanvullende voorwaarde aan Servië in de praktijk wordt ingevuld? Kan de minister toezeggen dat hij niet in de komende maand de regels van het spel opnieuw zal wijzigen en dat hij weer aanvullende voorwaarden zal opwerpen?

Tot slot het Coöperatie en Verificatiemechanisme met betrekking tot Bulgarije en Roemenië. De minister weet dat ik conditionaliteit belangrijk vind, maar het luistert wel nauw. Als je strikte eisen stelt en je houdt elkaar eraan, oogst je begrip en resultaat maar als de indruk ontstaat dat je afhankelijk van de politieke wind er nieuwe eisen bovenop stelt, werkt het niet meer. Welke resultaten heeft de koppeling van het Coöperatie- en Verificatiemechnisme en de toetreding tot Schengen opgeleverd? Kan de minister aantonen dat meer vorderingen zijn geboekt sinds Nederland deze link heeft bedacht?

Mevrouw Albayrak (PvdA): Voorzitter. De Raadsvergadering ter voorbereiding van de Top op 1 en 2 maart dreigt weer loodzwaar te worden. De onderwerpen op de agenda zijn stuk voor stuk een Raadsvergadering waard. In dit verband vraag ik mij af of de informele top nog geleid heeft tot wijzigingen in de tekst van de Fiscal Compact? Voortbordurend op wat ik eerder heb gezegd tijdens het debat over de Staat van de Unie ligt hier een relatie met het Europees Semester en met de investeringsagenda. Wat dit laatste betreft zal de bestrijding van de werkloosheid in Europa in het kader van de crisis en in het verlengde daarvan het streven van groei na de crisis een prominente rol kunnen spelen in de discussie die, gekoppeld aan de begrotingsdiscipline, over de andere economische onderwerpen gevoerd dient te worden in Europa. Mijn fractie ziet wat dat betreft een grote kans in de koppeling met de duurzaamheidsagenda. Ik doel op investeringen die werkgelegenheid opleveren en op de 2020-duurzaamheidsdoelstellingen van Europa, maar ook onze nationale doelstellingen, die gehaald moeten worden. Ik denk aan mogelijkheden met zonne-energie in de zuidelijke lidstaten. Europa kent veel landen met grote problemen die wel kansen hebben door bijvoorbeeld het klimaat. Wij zullen op een later moment met concretere voorstellen komen op dit punt. Is dit geagendeerd of is de minister van plan om dit zelf te doen? Pakken we die kansen?

De lessen die wij uit de kwestie van de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone kunnen trekken, is dat wij moeten beseffen dat wij moeten vasthouden aan de afspraken die wij hebben gemaakt over nieuwe toetreders en landen met een toetredingsperspectief. Ik noem Kroatië, met het monitoringmechanisme, maar ook Servië. Ik ben heel blij om te zien dat Kroatië de monitor oprecht wil gebruiken om versneld te komen tot veranderingen. Je ziet dat het werkt. Het is daarom belangrijk dat wij bij Roemenië en Bulgarije niet alleen naar de tekortkomingen kijken. Nu moeten wij wel even een pas op de plaats maken, maar wij moeten ook praten over het perspectief en de planning naar het moment waarop zij wel kunnen toetreden. Wat zal er de komende tijd worden gedaan om Roemenië en Bulgarije te brengen tot concrete veranderingen en verbeteringen op al die punten waar terecht nog tekortkomingen worden geconstateerd?

De heer Bontes (PVV): De woordvoerder van de PvdA in het Europees Parlement, mevrouw Bozkurt, zegt dat Roemenië en Bulgarije er nog niet aan toe zijn, omdat er nog te veel tekortkomingen zijn. Wat is het standpunt van de PvdA? Vindt mevrouw Albayrak dit ook of verschilt zij van opvatting met mevrouw Bozkurt?

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik spreek niet vanaf papier, anders had ik mijn woorden letterlijk kunnen oplezen. Kort samengevat, begon ik met te zeggen dat het terecht is dat men een pas op de plaats maakt en dat die tekortkomingen in de praktijk eerst tot veranderingen moeten leiden. Anders dan de PVV zeg ik niet «nee is nee; zoek het maar uit» waarna wij deze landen de rug toekeren. Het is in het belang van Europa – en dus ook in het belang van Nederland – dat de bestrijding van de georganiseerde misdaad, van de corruptie en de grensbescherming op orde is in die landen. Er ligt voor ons een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er met die druk op de ketel veranderingen en verbeteringen tot stand komen. Tot die tijd is toetreding niet aan de orde. Ik wil graag weten wat Europa doet en wat Nederland doet in de bilaterale betrekkingen. Ik weet dat het vorige kabinet in bilateraal opzicht veel contacten had met Roemenië en Bulgarije. Er werd bijvoorbeeld veel gedaan aan het bestrijden van vrouwenhandel en mensenhandel in het algemeen. Gaat dat nog door? Ziet de regering die veranderingen op korte termijn gebeuren en wat doen wij er zelf aan?

De heer Bontes (PVV): Dan is de verwarring ontstaan op het punt van het perspectief bieden. Je kunt tegen een land zeggen dat het er binnenkort wel bij zit, maar het antwoord is duidelijk: de PvdA is daar op dit moment tegen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ja, maar in reactie hierop zal ik zeggen waarom ik het PVV-standpunt zo kortzichtig vind. Zolang Nederland niet actief helpt om deze landen perspectief te bieden waardoor zij de boel op orde krijgen, zullen wij altijd de lasten blijven voelen van de slechte grensbeheersing in deze landen. Het is in ons belang om de situatie in Roemenië en Bulgarije te veranderen.

De heren Schouw en El Fassed hadden het over het meldpunt Polen, of het «miserabele meldpunt» zoals ik het kort wil noemen. Ik ben erg benieuwd hoe die discussie de komende Raad Algemene Zaken gaat beheersen op de inhoudelijke punten die Nederland inbrengt. De regering is bij monde van premier Rutte en anderen nog in een opperste staat van ontkenning dat dit überhaupt iets beïnvloedt. Ik wil graag in het verslag van de Raad Algemene Zaken terugzien welke minister of collega-parlementariër uit een andere lidstaat deze kwestie ter sprake heeft gebracht en op welke manier dat is gebeurd, formeel dan wel informeel. Ook wil ik weten op welke manier de regering daarop heeft gereageerd. Ik zie wel degelijk een koppeling met de agenda van minister Leers, die de hoogst ondankbare taak heeft om te praten over gezinshereniging en andere zaken terwijl wij ons in een isolement plaatsen door dat meldpunt niet te veroordelen.

Tot slot heb ik nog een opmerking over Servië. Het toetredingsperspectief van Servië is voor ons duidelijk. Dat hebben wij herhaaldelijk in debatten gezegd. Voor dit moment – en dit raakt ook aan wat ik over Kroatië zei – vinden wij het wijs om te blijven vasthouden aan de voorwaarden die zijn gesteld. In dat kader krijg ik graag een update van de minister over de ontwikkelingen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Wat vindt de minister van het bijzonder kritische rapport van de ombudsman in Servië die de standpunten van de Judges» Association of Serbia onderschrijft? Wat is de laatste stand van zaken? Wat heeft de minister in de tussentijd gedaan om dit onder de aandacht van de Servische autoriteiten te brengen?

De heer Bontes (PVV):Ik heb een vraag aan mevrouw Albayrak, die ook gericht is aan de heren Schouw en El Fassed, over het meldpunt. Het is heel goed om kennis te nemen van problemen die in de samenleving leven en die te inventariseren en om daar verbeteringen op los te laten. Dan kun je bekijken of het beleid aangepast moet worden. Interesseert het mevrouw Albayrak nog wat er op straat en in de praktijk gebeurt? Ik krijg de indruk dat zij heel goed weet dat er knelpunten zijn maar dat zij haar ogen hiervoor sluit. Ik wil daar graag een reactie op hebben.

De voorzitter: Ik wil mij niet mengen in het debat, maar dit is een heel open vraag. Ik ga ervan uit dat u deze vraag stelt in de context van hetgeen mevrouw Albayrak zojuist gezegd heeft.

De heer Bontes (PVV): Uiteraard. Mevrouw Albayrak had het over een miserabel meldpunt. Ik heb allerlei vervelende termen gehoord.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik vond het wel een mooie alliteratie. Het mag duidelijk zijn: het meldpunt is in mijn ogen discriminerend en opruiend. Het voegt helemaal niets toe aan het oplossen van de levensgrote problemen die wij hebben met de aanwezigheid van Oost-Europeanen in Nederland. Die liggen op verschillend vlak, van huisvesting tot en met criminaliteit. De website is zeer suggestief. Volgens mij is de bedoeling helemaal niet om bij te dragen tot een oplossing. Het lijkt er eerder op dat dit bedoeld is om te provoceren en om iets neer te zetten waar vooral de PVV profijt van heeft en de samenleving allesbehalve.

De heer Bontes (PVV): Praat mevrouw Albayrak wel eens met het haar collega's van het college van Burgemeester en Wethouders in Rotterdam en Den Haag? Die klagen ook steen en been. Kennelijk gaat het te ver voor haar om met hen te communiceren.

Mevrouw Albayrak (PvdA): De lokale bestuurders van de PvdA en van andere partijen zijn in de dagelijkse praktijk met hun poten in de modder bezig om die problemen op te lossen. Zo hoort het en niet met zo'n discriminerend meldpunt.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Rosenthal: Mijnheer de voorzitter. Dank aan de leden van de commissie voor de inbreng in eerste termijn. Een algemene opmerking van mijn kant betreft het feit dat wij hier spreken over de agenda voor de Raad Algemene Zaken. Ik heb vanmiddag een algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken. Ik moet zeggen dat het mij soms wel een beetje voor de ogen dwarrelt wat nu bij het een en wat bij het ander past. Dat betreft de institutionele kant van de Staat van de Unie, waar mijn collega Knapen volop mee van doen heeft. Dat zie je ook steeds op de agenda. Het punt Servië/Kosovo staat zowel bij de Raad Buitenlandse Zaken als bij de Raad Algemene Zaken op de agenda. Ik weet dat dit punt uiteindelijk echt aan de orde komt bij de Raad Algemene Zaken. Kortom, het is allemaal onduidelijk. Het zou ook mij een lief ding waard zijn als wij eens nagaan hoe deze zaken in de Europese besluitvormingscircuits op dit punt lopen. Dan heb ik het nog niet eens over het feit dat door mevrouw Albayrak is aangereikt, namelijk dat al dit soort zaken in de trechter terechtkomt en uiteindelijk richting Europese Raad gaan van 1 en 2 maart. Het is dus op sommige punten verwarrend. Ik zeg dit omdat ik met mijn collega Knapen de afspraak heb gemaakt dat zaken rondom Schengen, Roemenië en Bulgarije meer bij hem passen dan bij mij. Dat geldt ook voor zaken die Hongarije betreffen. Wat Hongarije betreft zitten we met het probleem dat dit ook speelt in het kader van de Raad van Europa. Dat is nu weer typisch een kwestie die verbonden is met wat hier in de contreien van de Raad Buitenlandse Zaken aan de orde is. Kortom, ik zou het liever wat helderder hebben.

Dit gezegd hebbende beperk ik mij tot twee zaken die mij aangaan. Dat betreft de kwestie Servië/Kosovo en het meldpunt van de PVV. Eerst wil ik kort ingaan op het meldpunt. Ik heb er geen behoefte aan om mij te verdiepen in de hypothetische vraag of Nederlandse belangen al dan niet geschaad worden. De Nederlandse regering heeft, net als de tien andere lidstaten van de Europese Unie die zich in een brief tot ons hebben gewend, er baat bij dat over en weer belangen zo veel mogelijk worden bevorderd en behartigd. Wij moeten er met elkaar voor zorgen dat de goede betrekkingen alleen nog maar verder verbeteren. De heer Schouw had een vraag over een invitatie richting de minister-president voor een debat in het Europees Parlement. Mij is op dit ogenblik van een uitnodiging aan de minister-president vanuit het Europees Parlement niets bekend. Het kan zijn dat die uitnodiging nog komt, maar die is er op dit ogenblik niet. Op dat vlak kan ik over dit onderwerp niets zeggen. Ik kan er wel iets anders over zeggen, namelijk dat het aan het Europees Parlement is om een debat te houden, over welk onderwerp dan ook. Dat is de soevereiniteit van het Parlement. Ik heb er wel problemen mee dat Joseph Daul, voorzitter van de EPP-group in het Europees Parlement, degene die het initiatief heeft genomen, het heeft over een «deafening silence on this issue». Die «deafening silence on this issue» zie ik niet bepaald. Immers, er is al twee keer in de Kamer over gesproken. Afgelopen dinsdag ook. Ik was buitenslands, maar ik heb het allemaal uitgebreid tot mij genomen. Ik voeg er verder aan toe dat ik morgen de tien ambassadeurs van de landen die een open brief heb gestuurd zie. Ik ga ervan uit dat wij met elkaar over deze zaak zullen spreken.

De voorzitter: Ik zie wat aanmeldingen voor interrupties. Ik spreek af dat er maximaal twee interrupties worden gehouden in deze termijn. Ik verzoek ook de bewindslieden, compact te antwoorden. Ik geef de ruimte om het debat over het meldpunt te voeren, maar ik teken hierbij aan dat dit debat al een aantal malen aan de orde is geweest. Gezien de tijd die ons vandaag ter beschikking staat, zou ik dit debat willen beperken.

De heer El Fassed (GroenLinks): De minister van Buitenlandse Zaken wil niet ingaan op hypothetische gevallen, maar ik mag toch aannemen dat de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken, voordat zo'n standpunt wordt ingenomen, een risicoanalyse maken van wat dit betekent voor de Nederlandse positie in Europa, welke mogelijke gevolgen dit heeft voor onderhandelingsposities op allerlei terreinen waarbij consensus nodig is in Europa. Dus het kan er bij mij niet in dat hier alleen maar sprake is van een hypothetisch geval en dat het verder een chefsache is.

Minister Rosenthal: Ik heb niets toe te voegen aan wat ik heb gezegd. Ik ga me op dit ogenblik niet verdiepen in allerlei reflecties op wat iets mogelijkerwijs zou kunnen betekenen. Ik lees breed in de media hierover. Mij hebben geen berichten hierover bereikt tot op dit ogenblik. Morgen zal ik met de tien ambassadeurs naar aanleiding van hun open brief over deze materie praten. Tot op dit ogenblik heb ik geen reden om iets anders te zeggen dan dat ik vanuit mijn positie steeds toewerk naar verbetering van de op zichzelf uitstekende relaties die wij met andere landen hebben.

De heer El Fassed (GroenLinks): Door zo'n houding aan te nemen, stelt u de positie van een gedoogpartner – een partij die nog niet eens deel uitmaakt van de regering – boven het belang van de Staat der Nederlanden binnen Europa.

Minister Rosenthal: Die constatering laat ik echt aan de heer El Fassed.

De heer Schouw (D66): Ik neem aan dat als die uitnodiging komt van het Europees Parlement, de minister van Buitenlandse Zaken er bij de premier op zal aandringen om daar naartoe te gaan om het verhaal uit te leggen. Graag een bevestiging op dit punt. Ik heb het idee dat de minister van Buitenlandse Zaken en ik in twee werelden leven. De minister van Buitenlandse Zaken zegt: eigenlijk is alles koek en ei; morgen praat ik nog even en we zien het wel. Wat heb ik dan verkeerd gezien sinds afgelopen dinsdag, toen in bijna alle kranten op de voorpagina stond dat de Polen er moeite mee hebben om economie te bedrijven met Nederland? Dat zijn toch sterk uiteenlopende werelden? Mijn concrete vraag is of hij in elk geval in het verslag van de Raad heel serieus aandacht wil besteden aan de vraag of dit nu wel of niet het gezag van Nederland aantast.

Minister Rosenthal: Het antwoord op die laatste vraag is überhaupt afhankelijk van de vraag of dit in de Raad Algemene Zaken aan de orde komt. Het staat daar bij mijn weten niet op de agenda. Ik heb het ook niet bij «any other business» aangemeld gezien. Dat zou altijd kunnen, maar tot dan toe kan ik niet toezeggen dat ik in een verslag van de Raad Algemene Zaken hier verslag van zal kunnen doen. Wat betreft de eventuele uitnodiging aan de minister-president, ga ik niet in op de vraag hoe ik daar op dit ogenblik tegenaan kijk. Ik kan wel zeggen dat ik wat van de kant van de voorzitter van de EPP-group is gekomen niet erg uitnodigend vind. Maar dat heb ik daarnet al gezegd. Het kan echter best zijn dat er vanuit het Presidium van het Europees Parlement een uitnodiging komt met een wat andere verwoording van waar het hier om gaat. Ik doe op dit ogenblik niet de mededeling dat ik de minister-president in enigerlei richting daarover zal adviseren.

De heer Schouw (D66): Dan stel ik vast dat wij nog een tijdje in twee verschillende werelden blijven leven. Ik heb nog een vervolgvraag en daarbij maak ik gebruik van de kennis van de minister op het punt van de diplomatie. Als tien ambassadeurs een open brief schrijven die in de media verschijnt, is dat dan met of zonder instemming van hun regeringen gebeurd?

Minister Rosenthal: Dat is nu een vraag die u gewoon aan die tien ambassadeurs moet stellen. Ik weet hoe de Nederlandse ambassadeurs werken. Ik heb mij niet verstaan met de ambassadeurs van de tien desbetreffende landen over de vraag of zij die brief à titre personnel of met instemming van hun hoofdsteden hebben geschreven. Ik weet dat niet op dit ogenblik en daar laat ik het bij op dit vlak.

Mevrouw Albayrak (PvdA): De minister zal het met mij eens zijn dat het enigszins formalistisch is als hij zegt dat hij niet bekend is met een uitnodiging van het Europees Parlement en dat hij er om die reden niet op ingaat. Er is zelfs een datum genoemd, 13 maart, voor het debat. De enige relevante vraag is of Rutte op die uitnodiging ingaat. Dit wordt nu een heel politiek debat en ik heb totaal niet de illusie dat wij daarin verder komen met de minister. Het standpunt van het kabinet hierover is genoegzaam duidelijk nu. Hoe zijn die staatsrechtelijke verhoudingen eigenlijk? Als het Europees Parlement een premier van een lidstaat vraagt om te komen, moet zo'n premier daar dan gehoor aan geven? Is het eerder voorgekomen? Is het wel eens geweigerd? Zo ja, op welke gronden en bij welk onderwerp? Kan de minister daarop ingaan? Als hij dat nu niet kan, dan graag schriftelijk.

De voorzitter: Ik verzoek de leden om het kort en bondig te houden. Ik ga de leden aanmoedigen om dat te doen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Dit lijken mij heel korte en concrete vragen.

Minister Rosenthal: Op de tweede, de derde en de vierde vraag kan ik op dit ogenblik geen antwoord geven. Op de eerste vraag is het antwoord neen.

De voorzitter: Dit soort antwoorden maakt dat wij de agenda nog kunnen doorlopen. Ik zie dat mevrouw Albayrak nog een vraag wil stellen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Laat ik het hier maar bij laten. Ik zie het als een toezegging dat wij op de tweede, de derde en de vierde vraag nog antwoord krijgen.

Minister Rosenthal: Ik kijk op dit punt verwachtingsvol naar mijn collega, die dit allemaal ongetwijfeld zal kunnen oprakelen en dit aan de Kamer kan laten weten. Dit gaat over de institutionele kanten. Zonder hierover flauw te zijn, het komt bij mijn weten meermalen voor dat een regeringsleider met het Europees Parlement over zaken spreekt. Ik heb het veelal gezien. Op de vraag omtrent verplichtingen is het antwoord nadrukkelijk neen. Dat was de eerste vraag.

De voorzitter: Is mevrouw Albayrak tevreden met dit antwoord of vraagt zij om een brief?

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af.

De heer Ormel (CDA): Ik dank de minister voor het feit dat hij zei dat hij gaat over goede diplomatieke verhoudingen. Ik vind het een uitstekend initiatief dat hij de ambassadeurs die de open brief hebben geschreven zal ontvangen. Het is duidelijk dat de discussie die hier speelt ook in Polen gevoerd wordt. Ik vraag de minister om niet alleen de ambassadeur maar ook zijn collega in Polen duidelijk te maken dat Nederland groot respect heeft voor het Poolse volk, voor het feit dat Polen destijds een bijdrage heeft geleverd aan de bevrijding van Nederland en dat Polen vandaag een bijdrage levert aan de Nederlandse economie.

De voorzitter: Ik verzoek de heer Ormel om veel korter te formuleren. Dit duurt veel te lang. U kunt een vraag stellen maar geen betoog houden.

De heer Ormel (CDA): Mijn vraag is heel simpel of de minister van Buitenlandse Zaken dit in een contact met zijn ambtsgenoot in het diplomatieke verkeer wil meedelen.

Minister Rosenthal: Ik zie het gesprek dat ik morgen met de ambassadeurs heb als een uitstekende gelegenheid om over verschillende zaken van gedachten te wisselen. Ik ga ervan uit – zo veel weet ik inmiddels wel van diplomatieke betrekkingen – dat hetgeen ik met hen wissel onverwijld in de richting van hun hoofdsteden zal gaan. Onverwijld! Nogmaals, ik ben niet de hoeder van het corps diplomatique van andere landen. Ik weet niet hoe het daar precies geregeld is. Voor alle duidelijkheid voeg ik eraan toe dat de lijn die de Nederlandse regering op dit punt heeft, die premier Rutte afgelopen dinsdag in het debat met de Kamer naar voren heeft gebracht, natuurlijk volop bekend is bij onze ambassadeurs in de desbetreffende hoofdsteden en dat zij dat met betrokkenen in die landen delen.

De heer Ormel (CDA): De minister ziet zijn ambtsgenoot binnenkort bij de Raad Algemene Zaken. Is hij bereid om hem te vertellen dat Nederland groot respect heeft voor Polen en voor het Poolse volk?

Minister Rosenthal: Het is een beetje vragen naar de bekende weg, naar de bekende manier waarop je met elkaar over allerlei zaken van gedachten wisselt. Bij mijn ambtsgenoten uit Polen en uit de andere landen die een brief hebben gestuurd, hoeft er geen enkel misverstand over te bestaan dat Nederland de desbetreffende landen zeer respecteert voor alle verdiensten die zij in het bilaterale en op het internationale vlak leveren. Dat is bij dezen een openbaar statement. Daar hoeft geen misverstand over te bestaan. De betrekkingen met de desbetreffende landen zijn dus ook, voor zover het de ministers van Buitenlandse Zaken betreft, zeer grondig, zeer intensief en zeer positief.

De heer Bontes (PVV): Is de minister bereid om in het gesprek met die ambassadeurs ook aan te geven dat er wel degelijk problemen zijn met MOE-landers? Daar houd ik het eventjes bij. Net zei mevrouw Albayrak – zij was gelukkig zo eerlijk om dat te zeggen – dat er in Nederland levensgrote problemen zijn met MOE-landers. De PVV staat daar niet alleen in. Alleen het middel dat wij kiezen, is misschien niet het middel van mevrouw Albayrak. Maar zij heeft dat letterlijk gezegd. Dus kan de minister namens meerdere partijen, dus ook de PvdA, zeggen dat er grote problemen zijn met MOE-landers in Nederland?

Minister Rosenthal: Wij hebben eenheid van regeringsbeleid in dit land, gelukkig. Ik heb dus ook zeer goed kennisgenomen van wat minister-president Rutte afgelopen dinsdag aan de orde heeft gehad in het debat over de arbeidsmigratie, de positieve en de negatieve kanten daarvan. Ik zou bijna zeggen dat het zonde van de tijd is om dat soort zaken precies te herhalen wanneer ik de ambassadeurs van de tien landen zie, want dat weten we inmiddels van elkaar. In elk geval is wat de heer Bontes noemt onderdeel van het debat dat zich dinsdag heeft afgespeeld. Dat is ook de leidraad voor wat ik morgen in de namiddag met de ambassadeurs zal bespreken.

Voorzitter. Over Servië/Kosovo is een aantal vragen gesteld. Om te beginnen ga ik in op twee actuele punten. In de eerste plaats de mededeling van de vicepremier van Servië dat wanneer er geen toetreding plaatsvindt, een Russische basis op Servisch grondgebied in het verschiet ligt. Dergelijke opmerkingen passen niet in wat wij wenselijk vinden. Het draagt niet bij aan de laatste loodjes waar we mee van doen hebben. Het tweede punt, ook actueel, betreft het referendum waarover wordt gesproken in de media. Dat is een beetje breder voorgesteld dan het is. Als ik het wel heb, gaat het erom dat vier deelgemeenten in Noord-Kosovo een eigen referendum hebben gehouden. Dat referendum heeft verder geen status. Als ik het goed heb, is er ook geen steun uit Pristina voor een en ander. Dat is de informatie die mij heeft bereikt.

Dan kom ik bij de zaken die verder spelen. Ik wil nog een kanttekening maken bij een opmerking van de heer Schouw. Hij zei dat we niet al te lang gedoe moeten hebben in verband met het feit dat het zo belangrijk is dat een bepaalde lijn die in Servië voorligt, voortgezet kan worden ook na de verkiezingen. Ik zeg hier expliciet dat ik erg terughoudend ben met het gebruik van dat argument als het gaat om het vraagstuk dat voorligt. Ongeacht wat er uit de verkiezingen in Servië komt de komende maanden, moeten we ervan uitgaan dat we met Servië op de goede lijn zijn en blijven.

Dan kom ik bij de gang van zaken op dit ogenblik. Ik kan daar allerlei details over melden maar dat heeft weinig zin. Deze week zijn de besprekingen nog altijd gaande. Die gaan over de bekende punten. Die zijn al vele malen met elkaar gewisseld. Het gaat over de deelname van Kosovo in de regionale fora, over de onenigheid onder welke naam Kosovo mag deelnemen, over discussies over al dan niet verwijzing naar de Veiligheidsraadresolutie 1244 en met name 1999 die Kosovo onder internationaal bestuur zou plaatsen. Dat soort zaken zit nog in de koker. Alles is erop gericht, via de coopertest – long distance running – om zover te komen dat we de voorwaarden vervuld kunnen zien.

Het moge duidelijk zijn dat onze Duitse vrienden zich de afgelopen maanden zeer uitgesproken hebben uitgelaten over dit traject. Daar letten wij scherp op, maar ik voeg eraan toe dat wij ons bij de uiteindelijke besluitvorming, de ministers van Buitenlandse Zaken in de Raad Buitenlandse Zaken en vervolgens de regeringsleiders in de Europese Raad, natuurlijk goed oriënteren op wat er uit alle andere lidstaten komt. Ik hoop echt dat de hobbels die er nog altijd zijn genomen zullen worden. Vaststaat dat de Nederlandse regering zeer geporteerd is voor het kandidaat-lidmaatschap van Servië, maar dan moet wel zijn voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Mevrouw Albayrak kaartte zaken aan in de sfeer van de rechterlijke macht in Servië. Ik waardeer het zeer dat zij dit steeds onverkort aankaart. Er zijn op dit punt nog altijd ernstige tekortkomingen in Servië. Wij laten het oordeel over de materie die is aangekaart over aan Eurocommissaris Füle in zijn volgende rapport. Wij constateren wel voortgang met betrekking tot de rechterlijke macht, maar wij zijn nog niet waar wij moeten zijn. Dat betekent ook dat wij volop druk zetten op de herbenoemingsprocedures van de rechters in Servië. Wij proberen Servië te helpen via contacten met rechters.

Ik heb de opmerking van mevrouw Albayrak over het versterkte monitoringmechanisme in Kroatië goed gehoord. Dat functioneert inderdaad uitstekend en het draagt ertoe bij dat Kroatië serieus werk maakt op de punten waar het om draait. Ik hoop dat begin maart te bespreken met mijn nieuwe collega van Buitenlandse Zaken bij mijn bezoek aan Zagreb.

De heer Ormel (CDA): Ik heb gevraagd of Nederland eventueel een bijdrage kan leveren aan het opsporen van vermiste personen.

Minister Rosenthal: Dit is een belangrijke suggestie. Ik heb kortgeleden met een van de leden van the International commission on missing persons for former Yugoslavia (ICMP), de voormalige Nederlandse premier Wim Kok, uitgebreid over het Missing Person Initiative gesproken. Ik zal met de leden van die commissie in contact treden om na te gaan wat gedaan kan worden.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan de staatssecretaris voor Europese Zaken.

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Veel dank ook van mijn kant voor de inbreng van de leden. Ik moet drie onderwerpen in korte tijd proberen langs te lopen. Dat betreft het begrotingspact, het CVM en Schengen en het meerjarig financieel kader. Ook zal ik nog ingaan op enkele specifieke vragen.

Wat het begrotingspact betreft is het goed om vast te stellen dat er in vergelijking met de oorspronkelijke tekst heel weinig is veranderd. In artikel 12 is iets gewijzigd met betrekking tot het aantal keren – twee keer per jaar – dat de eurozone bij elkaar komt en hoe andere landen daaraan kunnen deelnemen, afhankelijk van de agenda. Er is ook iets toegevoegd op het gebied van het bestaande Stabiliteits- en Groeipact in artikel 4, maar dat is ook niet substantieel. De tekst die nu voorligt zal ter ondertekening worden voorgelegd bij de Europese Raad van 1 en 2 maart aanstaande. Daar komt nogal wat secundaire wetgeving achteraan, maar die moet als consequentie van deze tekst hier en daar worden aangepast, bijvoorbeeld als het gaat om het two-pack aan maatregelen voor de versterkte samenwerking.

De heer Dijkhoff vroeg in dit verband naar Groot-Brittannie en Tsjechië. Straks heb ik, als we het halen, een lunch met de premier van Tsjechië. Bij mijn weten maken beiden landen geen bezwaar tegen het gebruik van de instituties van de Unie, ook omdat in de preambule helder staat dat het ieders ambitie is om dit binnen vijf jaar te integreren in het bestaande raamwerk van verdragen.

De heer Ormel vroeg naar het ratificatietijdpad. Het hoeft niet voor de zomer. Het European Stability Mechanism (ESM) moet wel voor de zomer in werking treden. Dat is een van de extra zekeringen die worden ingebouwd in het hele mechanisme voor de stabilisering van de eurozone. Dit moet voor het eind van het jaar zijn geratificeerd. Althans, dat is de ambitie. Dan zou het per 1 januari volgend jaar in werking kunnen treden.

Mevrouw Albayrak vroeg in dit verband hoe het zit met de investeringsagenda. Dit kleine begrotingspact dient maar één, in zekere zin bescheiden, doel. De investeringsagenda is natuurlijk een wezenlijk punt, maar dat is een heel andere agenda. Het vervolg van de annual growth survey spreekt van innovatie, duurzame groei en inclusieve groei. Die drie elementen komen in de eerstvolgende Europese Raad aan de orde maar niet in dit begrotingspact als zodanig. Zij komen aan de orde in de afspraken die worden vastgelegd om deze ambitie handen en voeten te geven en vervolgens te vertalen in de nationale hervormingsprogramma's van de diverse landen die wij in april met de Kamer bespreken, die vervolgens in mei aan de Commissie worden voorgelegd, zodat in juni per land een conclusie kan worden getrokken. Dat is het proces waarlangs het loopt. Daarbij komt de investeringsagenda en de inclusieve groei zeker aan de orde.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik weet dat dit niet in het begrotingspact aan de orde komt. De bedoeling van de PvdA is steeds geweest om een uitdrukkelijk verband te leggen tussen die twee zaken. Het zou slecht zijn om over fiscale aspecten en de begrotingsdiscipline te praten en daarbij de kans te missen om de fundamenten – het sociaal fundament, de democratiseringsagenda en de investeringsagenda met werkgelegenheid en groei – te koppelen aan de afspraken. Wij vinden dat die afspraken geagendeerd moeten worden om dingen voor elkaar te krijgen. Dat verband zien wij uitdrukkelijk.

Staatssecretaris Knapen: Daar zijn wij het geheel mee eens. Sterker nog, een van de winstpunten in het verschil tussen de Lissabon-agenda en Europa 2020 is dat dit parallel is gaan lopen. Dat betreft de ambities van inclusieve duurzame groei en innovatie aan de ene kant en de ambities van stabiliteit en begrotingsdiscipline aan de andere kant. Wat vroeger in het voorjaar liep en in het najaar, loopt met deze nieuwe exercitie parallel. Vandaar ook dat de eerstvolgende Europese Raad meer in het teken zal staan van de Europa 2020-agenda, gekoppeld aan de dingen die ik net noemde en waar mevrouw Albayrak naar verwees dan in dat van het begrotingspact als zodanig. Dat is een exercitie die de afgelopen weken min of meer is afgehandeld. In de tekst van de heer Van Rompuy als opmaat naar de bijeenkomst van begin maart staat uitvoerig vermeld hoe we met duurzame en inclusieve groei door zullen gaan. Die paragrafen beginnen met hetgeen in de motie van mevrouw Albayrak voor de winterstop al werd gevraagd, namelijk sociale cohesie en inclusiveness.

Vervolgens wil ik stilstaan bij het Meerjarig Financieel Kader. De heer Ormel en de heer Dijkhoff hebben in dit verband gevraagd naar de eigen middelen. Natuurlijk, het Europees Parlement wil zo veel mogelijk eigenstandig en onafhankelijk van de activiteiten van de lidstaten de inkomsten kunnen verwerven. Wij zoeken geen verdere uitbreiding van de eigen middelen. Het voorstel van de Commissie is om op een andere manier te kijken naar het btw-middel. Daar zijn wij, eerlijk gezegd, geen voorstander van. Momenteel laten wij een fictieve sleutel los op de btw en op basis daarvan wordt een afdracht vastgesteld. De Commissie stelt voor, de grondslag te uniformeren en op basis daarvan een-op-een een afdracht te doen. Wij zijn daar geen voorstander van, onder meer niet omdat er nogal wat verschillen in de btw-afdrachten zitten en er zit ook nogal wat verschil is in de mate waarin de diverse lidstaten de precieze btw-heffingen innen. Naarmate je preciezer bent in het heffen van btw zou je meer afdragen dan degene die daar wat soepeler mee omgaat. Over de financial transaction tax is al het nodige gezegd, waarbij het goed is om vast te stellen dat minister De Jager deze week met de vaste Commissie voor Financiën een algemeen overleg zal hebben over de bevindingen van het Centraal Planbureau. Zoals bekend is de bevinding van het Centraal Planbureau en van de pensioenfondsen dat het invoeren van de financial transaction tax nogal duur is. Dit nemen wij ongetwijfeld mee in het debat in Brussel.

Dan de vraag naar de landbouwfondsen en het Nederlandse standpunt over reële bevriezing. Het is altijd lastig om precies per lidstaat vast te stellen wat het standpunt is. Soms is iets een standpunt, soms is iets een inzet en soms is iets een eindbod. Het is wat prematuur om over een eindbod te spreken, dus ik ga daar behoedzaam mee om. Ik kijk nu even naar de grote ons omringende landen als Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannie. Groot-Brittannie wil uiteraard dat de landbouwfondsen omlaag gaan. Duitsland zit op de Nederlandse lijn. Bij Frankrijk is het nog onduidelijk. Dat zou te maken kunnen hebben met het feit dat er een nieuwe president gekozen moet worden.

Alle leden hebben vragen gesteld over het CVM en het Schengencomplex. Dit rapport is een interim-rapport, zonder een uitgewerkte appreciatie. Dus iedereen die het leest, kan zelf besluiten op welke alinea het vergrootglas wordt gelegd. Ik heb in dit rapport geturfd dat er voor Roemenië op een vijftal punten vooruitgang is geboekt en dat dit op een drietal punten evident niet het geval is. Voor Bulgarije komen wij op een iets andere weging. Op een vijftal punten is vooruitgang geboekt en op een vijftal punten niet. Tel je alles bij elkaar op, dan kun je zeggen dat er wel sprake is van een voorzichtige vooruitgang, met name in Roemenië, maar dat dit duidelijk niet genoeg is. Dit gezegd hebbende, wil ik ook stilstaan bij het karakter van dit rapport. Dit is een feitelijke, casual opsomming van een aantal data die langsgelopen zijn op het gebied van wetgeving, zoals de pluk-ze-wetgeving, invoering van wetgeving, et cetera. Het rapport dat deze zomer zal verschijnen, heeft een geheel ander karakter. Het is een evaluerend en appreciërend rapport over de geschiedenis van de afgelopen vijf jaar. Het is voor ons allen een belangrijk rapport, gegeven het feit dat het een ander karakter heeft dan het voorliggende rapport. Er verandert voor ons op dit moment niets. Wij nemen kennis van het voorliggende rapport en stellen vast dat er onvoldoende bereikt is om ons standpunt op dit moment te wijzigen.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik begrijp dat dit rapport inhoudelijk onvoldoende wordt geacht om afgevinkt te worden als een van de twee opeenvolgende rapporten. Begrijp ik nu ook uit de woorden van de staatssecretaris dat het type rapport sowieso niet aan de voorwaarden voldoet? Hij had het over een interim-rapport en over een casual opsomming. Ik begrijp dat wij wachten op rapporten «met een stropdas», wat formelere rapporten.

Staatssecretaris Knapen: Nee, dan heb ik me hetzij verkeerd uitgedrukt, hetzij is het verkeerd begrepen. Wij tellen alle rapporten. Ik zeg er alleen bij dat wij bij de weging van dit rapport in het achterhoofd moeten houden dat het volgende rapport een zwaarder gewicht heeft en dat alsdan te bediscussiëren valt wat wij daarvan kunnen vinden. Het is een rapport van een ander gewicht, een andere omvang, een andere lengte en een andere strekking.

De heer Dijkhoff (VVD): Nu wordt het voor mij nog ingewikkelder. Ik begreep de formulering dat er twee opeenvolgende positieve rapporten moeten zijn. Nu hebben we rapporten van een verschillend gewicht. Ik weet niet of dat in de formule verwerkt moet worden. Hebben we na dit rapport nog één rapport nodig of zegt de staatssecretaris dat het volgende rapport pas het eerste kan zijn.

Staatssecretaris Knapen: Als ik het volgende rapport zou kennen, kon ik helder vaststellen of dit het eerste van twee is. Maar aangezien ik het volgende rapport niet ken, moet ik vanuit het perspectief van het volgende rapport kijken naar het voorliggende rapport omdat dit simpelweg een ander soortelijk gewicht heeft. Wanneer het precies dezelfde rapporten zouden zijn, zou één en één twee zijn. Ik ga ervan uit dat als in het volgende rapport staat dat het alles overziende geweldig is gegaan, het logisch is dat al die punten die ik net als vooruitgang heb beschouwd stappen bleken te zijn op weg naar het eindpunt dat we dan vaststellen. Stel nu dat in het volgende rapport staat dat de pluk-ze-wetgeving over vijf jaar geanalyseerd is en dat blijkt dat er een stapje vooruit is gezet in relatie tot een grote achteruitgang in de afgelopen vijf jaar, terwijl in het voorliggende rapport slechts staat dat een stapje vooruit is gezet, dan krijgt dat een andere betekenis. Dat wil ik meenemen voordat wij een finaal oordeel vellen over de vraag of het voorliggende rapport afgevinkt wordt als het eerste rapport in de plus en het volgende rapport als het tweede in de plus. Ik ben geneigd, zoals ik het nu beoordeel, om dit als een eerste rapport te zien dat eventueel kan leiden tot een tweede. Maar ik wil de handen vrijhouden om een zwaarder rapport ook wat zwaarder te laten wegen.

De heer Dijkhoff (VVD): Volgens mij is de conclusie dat u dit rapport wel waardeert als een plus, maar het is een formulering waar een wiskundige niet meer bij kan. Het kan dus zijn dat het volgende rapport ook positief is en dat u dan tot de conclusie komt dat er twee positieve rapporten liggen. Dan is dit rapport een stapje in die richting.

Staatssecretaris Knapen: Zo is het.

De heer Dijkhoff (VVD): Dat is jammer.

Staatssecretaris Knapen: De heer Ormel vroeg in dit verband naar een appreciatie per land. Daar is niemand voorstander van, omdat als je het hebt over de consequentie van twee positieve CVM-rapporten leidend tot toetreding tot Schengen, je jezelf de complexiteit op de hals haalt van het feit dat er tussen Roemenië en Bulgarije een grote grens loopt. Al onze inspanningen waren gericht op het versterken van het toezicht en de controle op de grenzen tussen Roemenië en Moldavië en Bulgarije en Turkije en niet op het instellen van dat hele mechanisme, met alle assistentie die wij ook vanuit Nederland daaraan hebben verleend, op de grens tussen Bulgarije en Roemenië. Dus liever niet, maar nergens staat dat het verboden is. Het heeft echter sterk onze voorkeur om de lidstaten in gezamenlijkheid te benaderen. Dat geldt overigens ook voor beide landen.

Mevrouw Albayrak vroeg naar de assistentie als het gaat om Roemenië en Bulgarije. Wij hebben op het gebied van politiesamenwerking, ook geïnstigeerd door het vorige kabinet, een heel mooi programma gemaakt met name wat betreft justitiesamenwerking met Bulgarije. Dat heeft mooie resultaten opgeleverd. Er is goed samengewerkt tussen opsporingsautoriteiten. Daar is van beide kanten grote tevredenheid over. Ik ben daar zelf op bezoek geweest en ik moet zeggen dat het er goed uitziet. De Raad voor de rechtspraak was vorige week nog in Roemenië om daar niet alleen van gedachten te wisselen maar ook om na te gaan wat er aan assistentie geleverd kan worden. Het is dus niet zo dat wij alleen op grote afstand vanuit een leunstoel rapporten beoordelen, maar wij werken ook actief mee. Iedereen heeft er namelijk belang bij dat de Europese publieke ruimte een rechtsstatelijkheid heeft waarbij mensen zich comfortabel voelen. Dus dat belang delen wij.

Er zijn nog enkele specifieke vragen gesteld. De heer Schouw vroeg naar de 3%. Wij hebben de ambitie om de afspraken waar wij voor geknokt hebben in tekst omgezet te krijgen. Er is geen enkele reden om van die ambitie af te zien.

De heer Bontes vroeg naar het loonstatuut. Dat is een goed punt. Wij zijn niet tevreden met het voorstel dat de Commissie in december op tafel heeft gelegd. Als overal in Europa hard gewerkt wordt aan reductie van overheidskosten, salarissen en dergelijke, dan kan de Europese Commissie geen voorstellen doen die gekoppeld zijn aan de gemiddelde stijgingen. Wij hebben ook problemen met het punt van de pensioenen. De pensioenleeftijd gaat omhoog in het voorstel, maar in heel Nederland hebben wij al het middelloon geïntroduceerd voor de pensioenen, terwijl in Brussel de eindloonregeling geldt. Er zijn echt nog wel dingen te doen die passen bij wat ons allen te wachten staat in de Europese lidstaten. Wij drukken er samen met een aantal andere landen – gelukkig staan wij daarin niet alleen – stevig op om ervoor te zorgen dat een en ander teruggedrukt wordt naar onze voorkeur, namelijk de nominale nullijn en een besparing op de administratieve lasten in het volgende MFK met 5%.

De heren Schouw en El Fassed spraken over Hongarije. Ons is er veel aan gelegen om de procedures die wij met elkaar hebben afgesproken in acht te nemen. Dat is transparant en dat is ook eerlijk ten opzichte van alle landen. Over de lopende procedure zijn door de Commissie brieven gestuurd op een drietal onderwerpen aan de Hongaarse regering als de eerste stap van een infractieprocedure. Als ik het wel heb, zal de Hongaarse regering in de loop van deze week antwoorden. Op basis daarvan komt de Commissie met haar bevindingen en de volgende stappen. Wij moeten wachten op die volgende stappen. Dan zijn wij weer aan zet. Wij willen dit wel graag zuiver spelen, want dat verwachten wij omgekeerd als het ons betreft ook.

Voorzitter. Hiermee meen ik alle vragen te hebben beantwoord.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik heb een vraag over Hongarije. Het Europees Parlement heeft vanochtend een motie aangenomen die een artikel 7-procedure in werking zet. De Commissie burgerrechten zal die procedure starten, zeker omdat de Commissie maar op een drietal onderwerpen kijkt en de Raad zich in stilzwijgen hult. Komt Hongarije in verband met de artikel 7-procedure ter sprake op de Raad Algemene Zaken of wordt een en ander nog afgewacht? Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op de motie die mijn collega's Ormel en Dijkhoff hebben ingediend over de toetsing van de rechtsstaat die afgelopen dinsdag is aangenomen. Gaat de regering daar nu en marge van de Raad Algemene Zaken iets mee doen? Graag een reactie van de staatssecretaris op die motie.

Staatssecretaris Knapen: Het Europees Parlement adresseert de Commissie. De Europese Commissie antwoordt daarop en zal daarbij de antwoorden betrekken die de Hongaarse regering morgen of overmorgen geeft. Pas daarna zijn wij in de volgende Raad Algemene Zaken aan zet. Overigens is hier bij de vorige Raad Algemene Zaken niet over gezwegen. Wij hebben als Benelux, bij monde van de Belgische collega, dit onderwerp ingebracht bij de Raad Algemene Zaken. Wij hebben toen zowel van de Commissie als van de Hongaarse afgevaardigde het antwoord gekregen dat de Commissie de eerste stap van zo'n procedure is begonnen en dat de Hongaarse regering tot de 17de of de 18de februari tijd nodig had om met precieze antwoorden te komen op de drie thema's die in die potentiële infractieprocedure aan de orde waren gesteld. Wij wachten nu de volgorde der dingen af, ook omdat het zaak is dat alle lidstaten zich houden aan op zichzelf correcte procedures die we met elkaar hebben afgesproken, namelijk dat de Commissie in eerste instantie doet wat zij heeft te doen. Vervolgens komt het terug. Zeker zal hierover afhankelijk van de bevindingen in de Raad Algemene Zaken worden gesproken.

De heer Schouw (D66): Ter voorkoming van een VAO verzoek ik de minister om het verschil tussen de oude tekst van de Fiscal Compact en de nieuwe op papier aan de Kamer te sturen met daarbij gevoegd de kabinetsappreciatie. Dan hebben wij dat zwart-op-wit.

Staatssecretaris Knapen: Dat zou ik kunnen doen. Wellicht kan de heer Schouw ook leven met het feit dat wij dit meenemen op de geannoteerde agenda van de Europese Raad. Dan zullen wij erop moeten wijzen waarom dit op deze manier aan de orde komt. Dan wordt de Kamer in elk geval inhoudelijk bediend.

De heer Bontes (PVV): Ik heb de staatssecretaris nog niet gehoord over de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Staatssecretaris Knapen: Bij de Europees Parlementsverkiezingen is vastgelegd dat het aan het Europees Parlement is om af te spreken hoe wij daar in Europa en in de Europese lidstaten mee omgaan. In die afspraak is vastgelegd dat de stemmingen in het ene land niet van invloed behoren te zijn op eventuele stemmingen in een ander land. Ook is afgesproken dat niet elk land gedwongen wordt, op dezelfde dag verkiezingen te houden. Die combinatie van afspraken maakt het simpelweg noodzakelijk dat de uitslagen pas bekend mogen zijn wanneer het laatste land heeft gestemd. De een is daar gelukkig mee en de ander niet. Dat zijn de afspraken die zijn gemaakt.

Mevrouw Albayrak (PvdA): De staatssecretaris heeft nog geen antwoord gegeven op de vragen over de uitnodiging van het EP aan premier Rutte. Wat de Fiscal Compact betreft, er is blijkbaar een verschil in de verdragstekst met de Engelse versie als het gaat om de artikelen 12 en 4. Kan de staatssecretaris schriftelijk zijn appreciatie hiervan geven?

Staatssecretaris Knapen: Dat laatste heb ik zojuist toegezegd aan de heer Schouw. Dat komt in de geannoteerde agenda. Ik heb zo-even ook al toegelicht wat de verschillen zijn.

Dan kom ik bij de vraag over de uitnodiging aan de minister-president. Een minister-president of een lid van een kabinet dat wordt uitgenodigd door het Europees Parlement kan daar gehoor aan geven. Er is voor ons geen enkele reden om dat niet te doen als de agenda dat toelaat. Het kabinet heeft de verplichting om bij monde van een van de leden van het kabinet in het Europees Parlement aanwezig te zijn en te spreken bij het roulerend voorzitterschap. Het is echter goed gebruik dat wanneer het Europees Parlement iemand uitnodigt, dat daar op enigerlei wijze gevolg aan wordt gegeven wanneer daar een gerede aanleiding toe is.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik begrijp uit het antwoord dat dit nooit eerder geweigerd is.

Staatssecretaris Knapen: Of het ooit eerder in de Europese geschiedenis is geweigerd en onder welk verdragsregime dat toen viel, is een vraag die mijn kennis op dit moment te boven gaat. Dat zou ik moeten opzoeken.

De voorzitter: De staatssecretaris heeft de volgende toezegging gedaan:

  • de staatssecretaris zal het verschil tussen de oude Engelstalige verdragstekst en de gisteren toegezonden definitieve versie en appreciatie van het Fiscal Compact meenemen in de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 1 en 2 maart.

Ik dank beide bewindslieden met hun ondersteuning en mijn collega's voor hun komst en ik sluit de vergadering.