Vastgesteld 2 februari 2009
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 17 december 2008 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 17 juli 2008 inzake het verslag van zijn reis naar Suriname (20 361, nr. 130);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 23 september 2008 inzake zijn bezoek aan de Republiek Suriname (20 361, nr. 131);
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 24 november 2008 inzake het verslag van zijn reis naar Suriname (20 361, nr. 132);
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 24 november 2008 inzake een reactie op het verzoek van de commissie inzake het verslag van zijn bezoek aan Suriname (20 361, nr. 133);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 december 2008 inzake de Toescheidingsovereenkomst met Suriname (20 361, nr. 134).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Diks Griffier: Van der Kolk-Timmermans
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom. Ik ben voorzitter tot ongeveer 14.45 uur. Daarna moet ik weg. Ook minister Verhagen kan niet het gehele overleg bijwonen. Dat zal de bespreking van de agendapunten niet in de weg staan.
Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om, als tijdelijk Kamerlid, afscheid te nemen van deze commissie. Ik heb het heel erg leuk gevonden om tijdelijk Kamerlid te zijn. Ik ben afgelopen maandag geïnstalleerd als wethouder voor milieu, energie en water, cultuur en wijkaanpak in Leeuwarden. Ik verheug mij daar bijzonder op. Ik wil niet zomaar de deur uitlopen. Ik dank iedereen voor de samenwerking en voor de hartelijke ontvangst als commissielid. Ik mag u namens de gemeente Leeuwarden een boekje geven over poëzie op straat, van Friese dichters. Het is een route. In Leeuwarden ligt een aantal platen van marmer waarin die gedichten gebeiteld staan. Om die goed in je op te nemen, moet je natuurlijk eigenlijk naar Leeuwarden komen. Dat is de beste methode. Het lezen van het boekje is misschien een minder langdurig proces. Daarnaast nodig ik u uit namens de gemeente Leeuwarden. U begrijpt dat ik verwacht dat in groten getale op deze uitnodiging wordt ingegaan. Ik reik het boekje uit als ik zo wegga.
Ik wil nu beginnen met het overleg.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik wel eerst een ordevoorstel doen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in zijn brief aangekondigd dat hij in dit algemeen overleg verslag zal doen van de besprekingen over de Toescheidingsovereenkomst van 12 en 13 december. Ik zou graag eerst dat verslag willen horen.
De voorzitter: Het verzoek wordt ondersteund. Ik geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Verhagen: Voorzitter. Het overleg over de Toescheidingsovereenkomst heeft inderdaad inmiddels plaatsgevonden. Er hebben eerder gesprekken plaatsgevonden tussen de minister-president, president Venetiaan, minister Hirsh Ballin en minister Santokhi. Ik ben er zelf ook bij betrokken geweest. Het overleg dat heeft plaatsgevonden is niet conclusief en zal in maart 2009 worden voortgezet. De afstand tussen de Nederlandse en de Surinaamse standpunten met betrekking tot de naleving van de Toescheidingsovereenkomst is groot. Het zal niet makkelijk worden om tot overeenstemming te komen.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik wil eerst iets zeggen over de relatie tussen Nederland en Suriname. De ontwikkelingsrelatie loopt af. Wij gaan straks een relatie aan op basis van vriendschap en respect. De SP-fractie vraagt zich af of er voor die nieuwe relatie een nieuw verdrag komt. Er is natuurlijk het Raamverdrag inzake Vriendschap en Nauwere Samenwerking van 1992. Komt er nu een nieuw verdrag met nieuwe afspraken waar ook de Nationale Assemblee van Suriname en het Nederlandse parlement zich over kunnen uitspreken?
De SP-fractie kan zich vinden in de afhandeling van de besteding van het restant van de verdragsmiddelen van 90 mln. Dat gaat onder meer naar gezondheidszorg, onderwijs, infrastructuur en de ontwikkeling van het binnenland. Ook de Twinningfaciliteit Suriname-Nederland heeft onze steun. Via deze faciliteit worden Nederlandse organisaties, zoals scholen, sportclubs en gemeenten, gekoppeld aan projecten in Suriname. Ik vind het goed dat het budget voor de Twinningfaciliteit wordt uitgebreid van 8 naar 12 mln. Welk deel van het geld komt bij de Nederlandse partner terecht? Wat staat er in financiële zin voor de Nederlandse betrokkenheid en deskundigheid? Bestaat het risico dat de bijdrage aan de Nederlandse zijde een zelfstandig argument wordt om mee te werken aan twinningprojecten? Als dat het geval is, zou ik dat betreuren. Hoe wordt beoordeeld of er bij de Nederlandse organisaties voldoende kennis is van de Surinaamse cultuur en infrastructuur? Het risico bestaat immers dat een Nederlandse organisatie, zoals een hogeschool, niet de kennis heeft van de Surinaamse samenleving die nodig is om te komen tot een succesvol project en vervolgens externe consultants moet inhuren. Dat zou bijzonder veel geld kosten en dat zou jammer zijn, wat mij betreft weggegooid geld. Er is heel veel kennis in de Surinaams-Nederlandse gemeenschap. Daar moeten wij gebruik van maken.
De SP-fractie meent dat op grond van de Toescheidingsovereenkomst de Surinaamse Nederlanders waar het om gaat te allen tijde met hun gezin onvoorwaardelijk tot Suriname moeten worden toegelaten en daar in alle opzichten als Surinamer moeten worden behandeld. Dat is wat ons betreft de inhoud van de Toescheidingsovereenkomst. Dat is meermalen door de rechtbank en het Hof vastgesteld. Nederland moet in de onderhandelingen met Suriname zo lang en volledig mogelijk vasthouden aan dat standpunt. Die rechten – dat is in het verleden al vaak gezegd, ook door bewindspersonen – mogen niet worden verkwanseld of weggegeven. Die rechten zijn niet van de Tweede Kamer of van de Nederlandse regering, maar van de Surinaamse Nederlanders. Nederland moet opkomen voor de rechten van de Surinaamse Nederlanders. Wij moeten ons afvragen waarom zo lang is geaccepteerd dat die rechten niet zijn nageleefd, bijvoorbeeld op het punt van visa en verblijfsvergunningen. Dat zijn allemaal zaken die Surinaamse Nederlanders op kosten jagen. Een visum voor Surinamers die naar Nederland willen kost € 60, wat veel geld is in Suriname. Als het visum wordt geweigerd, zijn mensen hun geld kwijt. De vraag is of dat niet anders kan.
De discussie over de Toescheidingsovereenkomst wordt ook vaak gezien in het licht van het kiesrecht. In alle opzichte behandeld worden als Surinamer, zou ook moeten inhouden dat men kiesrecht heeft. Waarop baseert de minister zijn indruk dat een meerderheid van de Surinaamse Nederlanders dat anders ziet? Relevant in dit verband is dat Turkse Nederlanders ook kiesrecht hebben in Turkije en Marokkaanse Nederlanders in Marokko. Wanneer Surinaamse Nederlanders moeten worden behandeld als ware zij Surinamer in Suriname, zou het kiesrecht daar ook toe moeten behoren.
Nederland en Suriname hebben afspraken gemaakt over de uitwisseling van persoonsgegevens. Het Centraal Bureau Burgerregistratie in Paramaribo is echter inefficiënt en hanteert verouderde werkwijzen. Kan de regering garanderen dat privacygevoelige informatie over Surinaamse Nederlanders niet via de Surinaamse burgerregistratie op straat komt te liggen of in verkeerde handen komt en, zo ja, hoe dan?
Mijn volgende punt is de 100%-controle. De klachten over onaanvaardbare behandeling van reizigers blijven aanhouden. Volgens de minister zouden er in 2008 maar twee klachten zijn geweest. Advocaat Gaasbeek in Haarlem heeft er meer. Het Bureau Discriminatiezaken in Haarlem heeft er ook meer. Waarom worden niet alle aanbevelingen van de Nationale ombudsman opgevolgd? Waarom vindt er nog lijfvisitatie met ontkleding plaats? Waarom wordt de privacy geschonden door een ambtenaar mee het toilet in te sturen bij natuurlijke ontlasting? Waarom wordt er geen informatie aan alle reizigers verstrekt over klachtenmogelijkheden, bijvoorbeeld al in het vliegtuig? Dergelijke zaken kunnen morgen worden opgepakt. De Verenigde Staten van Amerika hebben een buitengewoon strenge toelating. Toch voel ik mij daar meer welkom als ik uit het vliegtuig kom dan wanneer ik uit Suriname in Nederland kom. Al in de slurf komt de politie je met agressieve honden tegemoet. In de VS wordt gebruik gemaakt van alle technische mogelijkheden. Waarom wordt dat in Nederland niet gedaan?
De minister van Buitenlandse Zaken sprak bij zijn bezoek aan Suriname over de luchtvaarttarieven. De luchtvaarttarieven op de verbinding Amsterdam–Paramaribo zijn ronduit schandalig. Onderzoek van de SP en de Vereniging Van Reizigers toont aan dat op dezelfde vlucht de een € 600 betaalt voor een economy class ticket en de ander € 2400. Er zijn 44 tariefgroepen. Nederland heeft een luchtvaartovereenkomst met Suriname. De minister keurt de tarieven goed. Dit moet wat de SP-fractie betreft veranderen. Er moet verdere liberalisering plaatsvinden waardoor meer maatschappijen op dit traject kunnen vliegen, ook van buiten de Europese Unie. In januari komt dit onderwerp terug in een overleg van de commissie voor Verkeer en Waterstaat. De SP-fractie zal daarin pleiten voor open skies zodat er meer concurrentie komt en lagere tarieven. Ik wil ook een reactie op de klacht van de Nederlandse regering, die ik deel, dat de commissie die wordt gevraagd door Surinaamse reisagenten, namelijk 6%, wel erg hoog is.
Het AOW-gat van Surinaamse Nederlanders komt terug in de commissie voor SZW. De SP-fractie heeft een voorstel gedaan om dit gat te dichten, met een financiële dekking. Wij vinden de tussenstap die nu is gezet onvoldoende. Men mag weliswaar langer in Suriname blijven, maar er zijn nog steeds problemen met de gang naar de bijstand, het eigen vermogen en het opeten van het eigen huis.
Surinaamse ouderen in Suriname zijn helemaal de klos. Wat wij AOW noemen heet daar AOV (Algemene Oudedags Voorziening) en is per maand niet meer dan 275 Surinaamse dollar. Gewone pensioenen zijn niet waardevast. Mensen die tientallen jaren hebben gewerkt, krijgen nu soms niet meer dan 50 Surinaamse dollar aanvullend pensioen. Wat kan Nederland in de nieuwe relatie nog doen aan die schrijnende armoede onder ouderen in Suriname? Ik erken overigens dat dit primair een taak is van de Surinaamse politiek. Het is dan ook beschamend om te zien dat Surinaamse politici hun eigen salaris fors opkrikken, maar de senioren in hun land aan hun lot overlaten.
Ik kom nu op de remigratieregeling. Veel Surinaamse Nederlanders willen ooit terug naar Suriname. Ik kan mij dat goed voorstellen. Ik heb mij zelf ook voorgenomen om na mijn pensionering in Suriname te gaan wonen. Ik heb al een perceeltje aan de Kwattaweg op het oog. Voor Surinaamse Nederlanders is de remigratieregeling van groot belang. Werkt de regeling naar opvatting van de regering? Wordt er veel gebruik van gemaakt? Op welke punten is de regeling voor verbetering vatbaar? Ik wil twee suggesties doen. De eerste is om te kijken of het mogelijk is om te komen tot de invoering van enkele jaren bedenktijd. Remigratie en het opgeven van de nationaliteit zijn zeer vergaande stappen. Wanneer wij mensen op die manier kunnen laten wennen aan dat proces en hen een handje kunnen helpen, lijkt mij dat wenselijk. De tweede is dat het ook enige tijd na de remigratie mogelijk zou moeten zijn om nog een beroep te doen op hulp vanuit Nederland. Ook dat zou mensen over de streep kunnen trekken.
De voorzitter: Ik wil even iets tegen het publiek zeggen. Er werd net even geklapt. Dat is op zich vriendelijk en meelevend, maar het is niet de bedoeling. Ik verzoek het publiek zich daarvan te onthouden.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. De heer Van Bommel wekt de suggestie dat de Nederlandse regering de prijzen voor het vliegen naar Suriname zou kunnen beïnvloeden. Kan hij dat hard maken? Het lijkt mij toch dat de KLM, Surinam Airways en andere maatschappijen hun prijzen vaststellen op basis van bedrijfseconomische overwegingen. Bovendien is op het passagierstraject tussen Nederland en Suriname sprake van pieken en worden er niet veel mensen op vervoerd. Het lijkt mij een betrekkelijk duur traject. Kan de heer Van Bommel de suggestie waarmaken dat de regering die prijzen zou kunnen beïnvloeden? Op basis van het luchtvaartverdrag kunnen nu maximaal drie lijndienstluchtvaartmaatschappijen per land concurreren. Dat is toch prima?
De heer Van Bommel (SP): Dat is inderdaad mogelijk. Ik praat met een liberaal, dus die heeft geloof in marktwerking. Meer partijen toelaten op deze verbinding zal leiden tot scherpere concurrentie, zeker wanneer ook partijen van buiten de EU worden toegelaten op deze verbinding. Dat is op dit moment niet mogelijk. Als het traject helemaal zou worden opengegooid, open skies, ontstaan er wellicht risico’s op het punt van de continuïteit van de verbinding. Er zou stapsgewijs tot een verdere liberalisering van deze verbinding kunnen worden gekomen. Dat is geprobeerd. Martinair heeft gevlogen op dit traject, maar is weer gestopt. Martinair is echter een dochter van de KLM, dus dat schiet niet erg op. De heer Boekestijn vroeg naar de positie van de regering. Er is een bilateraal verdrag, een luchtvaartovereenkomst. Dat betekent dat de tarieven uiteindelijk worden goedgekeurd door de minister van Verkeer en Waterstaat. De minister van Verkeer en Waterstaat zou dus kunnen zeggen dat de tarieven onredelijk hoog zijn. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft onderzoek gedaan naar die tarieven en stelde dat deze niet onredelijk hoog zijn. Ik denk dat een vergelijking met soortgelijke verbindingen makkelijk kan aantonen dat deze tarieven schandalig hoog zijn. Ik vind dat de Nederlandse regering meer moet opkomen voor de reizigers op deze verbinding en minder moet doen, ook aan Surinaamse kant, ter bescherming van deze vliegmaatschappijen.
De voorzitter: Ik verzoek de commissieleden om zich te beperken tot de onderwerpen die op de agenda staan niet af te dwalen naar onderwerpen van Verkeer en Waterstaat.
De heer Boekestijn (VVD): Ik heb een kleine vervolgvraag. In de gewijzigde luchtvaartovereenkomst tussen Nederland en Suriname is afgesproken om het eerder bestaande regime van één luchtvaartmaatschappij te vervangen door een regime van drie lijndienstluchtvaartmaatschappijen per land. In totaal mogen er dus zes luchtvaartmaatschappijen lijndiensten onderhouden op dit traject. Is de heer Van Bommel het met mij eens dat het met deze liberalisering heel wel mogelijk is dat de prijzen niet substantieel zullen dalen omdat het een piektraject betreft? Hier moet niet de suggestie worden gewekt, ook niet bij de mensen op de publieke tribune, dat het via de minister van Verkeer en Waterstaat allemaal wel even geregeld kan worden.
De heer Van Bommel (SP): Ik stel vast dat de verruiming niet heeft geleid tot aanbod van meer maatschappijen. Er moet worden gekomen tot een verruiming van de regels zodat meer maatschappijen op dit traject kunnen vliegen, ook van buiten de EU. Ik blijf dat benadrukken omdat Europese maatschappijen dezelfde kostenstructuur hebben.
De voorzitter: Ik grijp nu in. Wij dwalen nu een beetje van de agenda voor dit overleg af.
De heer Van Bommel (SP): Dit staat in het reisverslag van de minister. Er is over gesproken. Het is ook een groot belang. De Nederlandse regering streeft zelf ook naar verdere liberalisering. De liberalisering die tot nu toe heeft plaatsgevonden, heeft niet het gewenste effect gehad. Je kunt zelfs zeggen dat deze liberalisering is mislukt. Er moeten dus andere maatregelen worden genomen. Er zou ook kunnen worden gedacht aan andere vormen, bijvoorbeeld aan het toestaan van extra chartervluchten in de zomer.
De voorzitter: Nu gaan wij echt buiten de orde.
De heer Van Bommel (SP): Ik doe een suggestie zodat de heer Boekestijn weet hoe hij goede voorstellen kan steunen.
De voorzitter: Het is een suggestie en die is overgekomen. Ik geef nu het woord aan mevrouw Ferrier.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik ben blij met het reguliere overleg dat wij hebben over Suriname. Dit is naar de mening van mijn fractie een historisch overleg omdat minister Koenders in overleg met zijn collega Van Ravenswaay afspraken heeft gemaakt over het uitgeven van het laatste deel van de verdragsmiddelen. Dat betekent dat er nu formeel een einde is gekomen aan de ontwikkelingsrelatie tussen Suriname en Nederland zoals die tot nu toe bestond. Mijn fractie vindt dat een heel goede zaak. De relatie met Suriname moet geen ontwikkelingsrelatie zijn, maar een relatie van gelijkwaardige partners die een heel bijzondere band met elkaar hebben. De bezoeken die de verschillende bewindslieden de afgelopen maanden hebben afgelegd, onderstrepen dat. Zij onderstrepen ook de unieke band die tussen beide landen bestaat. Die band krijgt een welhaast persoonlijke uitdrukking in de persoon van minister-president Balkenende, die nu, na inmiddels zijn derde bezoek aan Suriname, een «flexi» wordt genoemd. Dat is een eretitel die niet veel mensen achter deze tafel in de wacht hebben weten te slepen.
Het gaat goed in Suriname. Het kan absoluut beter voor een land met zoveel mogelijkheden, maar er is een aantal zeer positieve tendensen. Hoewel ontbrekend kader in Suriname nog steeds een groot probleem is, zien wij toch dat steeds meer jonge mensen er na het afronden van een opleiding voor kiezen om terug te gaan naar Suriname. Wij zien een toenemende bedrijvigheid en steeds meer particulier initiatief. Dat is positief. Het is goed om te horen dat de president van Suriname zei dat Surinaamse regering dit zal stimuleren, toen hij onlangs in Nederland was. Wij hoorden van plannen om West-Suriname te ontsluiten. Dat lijkt ons prima. Het is spannend welke beslissing Suriname neemt over de ontginning van bauxiet nu Billition naar huis is gestuurd.
In dit kader past een relatie van gelijkwaardige partners. De vraag is hoe Suriname en Nederland deze relatie inhoud en vorm gaan geven. Nu het laatste beleidsoverleg heeft plaatsgevonden, verwacht ik dat de Nederlandse regering langzaam maar zeker de contouren van een nieuwe relatie in het vizier krijgt. Ik ben daar erg benieuwd naar. Wat stelt de regering zich voor bij het vervolg van de samenwerking? Welke stappen zijn er gezet om, in afstemming met Suriname, te komen tot het vaststellen van nieuwe basisprincipes voor die nieuwe relatie? Zijn er commissies aan het werk die wederzijdse wensen in kaart brengen en, zo ja, werken die volgens een bepaald tijdpad? Moet de Twinningfaciliteit worden gezien als het laatste hoofdstuk van de ontwikkelingsrelatie of als een voorbode van de nieuwe samenwerking? Om de constructieve relatie tussen Suriname en Nederland te bestendigen, lijkt het mij aangewezen dat de regering zich serieus beraadt op het nieuwe samenwerkingshoofdstuk en het parlement daarvan mededeling doet.
De CDA-fractie heeft ideeën over de wijze waarop de nieuwe gelijkwaardige relatie gestalte kan krijgen, bijvoorbeeld wat betreft het ondersteunen van Suriname ten aanzien van het innen van belastingen. Wij hebben daar met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over gesproken in het debat over het versterken van de financiële sector. Dit is uiteraard bij uitstek de manier om de zelfredzaamheid van een land te vergroten en de onafhankelijkheid van buitenlandse financiën te bestendigen. Ik ben benieuwd of de Nederlandse regering daarop inzet. Deze bijzondere relatie kan ook gestalte worden gegeven in het overleg dat de ACP-landen (landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan) met de Europese Unie. Ik verwacht dat Nederland in goed overleg met Suriname de Surinaamse voorstellen in dat overleg tussen de ACP-landen en de EU steunt, zoals waar het gaat om de export van bananen. Landen als Engeland en Frankrijk doen dat ook. Wat is de visie van de regering daarop?
Mijn volgende punt betreft de Twinningfaciliteit. In het verbinden van initiatieven in Nederland en Suriname ligt een prachtige kans. Het loopt hartstikke goed en er is weinig bureaucratie. Dat is heel mooi, maar de CDA-fractie heeft wel vragen over de vervolgstappen. Het is van belang dat goed wordt geëvalueerd. Er moet worden gekeken naar de deskundigheid bij de beoordeling van de aanvragen. Mijn fractie heeft twijfels over de evaluatie van het verloop van de twinningprojecten. Kan de minister aangeven op welke wijze de monitoring van de gesubsidieerde projecten zal plaatsvinden en wat het beoogde einddoel van de faciliteit is? Is de Twinningfaciliteit een model voor de toekomstige samenwerking of het einde van de bestaande samenwerkingsrelatie? In de huidige Twinningfaciliteit kan alleen de Nederlandse counterpart een aanvraag voor subsidie indienen. Waarom is dat het geval? Waarom mag de Surinaamse counterpart dat niet doen? Het is belangrijk dat de Twinningfaciliteit niet alleen gestalte krijgt in Paramaribo, maar ook in het binnenland. In hoeverre worden inheemse volken bereikt met de Twinningfaciliteit?
Het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD) heeft in Suriname een programma. Daar is van alles over te zeggen en dat gebeurt uiteraard ook: het heeft vertraging opgelopen en het duurde lang voordat de plannen werden gerealiseerd. Dat neemt echter niet weg dat wat tot nu toe georganiseerd en gepresteerd is door velen wordt gewaardeerd. Indien het NIMD nu zou besluiten te stoppen, zou dit door velen in Suriname als een verlies worden beschouwd. Ik hoor graag de visie van de regering hierop, vooral in het licht van de komende verkiezingen. Het versterken van de meerpartijendemocratie in Suriname, met name versterking van jongeren en vrouwen in de politiek, wordt zeer gewaardeerd. De inzet van het NIMD daarop is goed.
Onderwijs biedt unieke kansen om de speciale relatie tussen Suriname en Nederland inhoud te geven. Suriname is lid van de Nederlandse Taalunie. Dat zegt op zich al veel. Er zijn goede voorbeelden van samenwerking op het gebied van onderwijs, bijvoorbeeld tussen opleidingen van hogescholen. Via de Twinningfaciliteit vindt onder andere samenwerking plaats met de beroepsopleidingen van het Natuurtechnisch Instituut (NATIN). Deze samenwerking is belangrijk omdat die de ontbrekende schakel in het Surinaamse onderwijssysteem betreft, namelijk het hoger beroepsonderwijs. Middelbaar beroepsonderwijs en universitair onderwijs zijn aanwezig, maar hoger beroepsonderwijs ontbreekt. Het is goed dat wordt ingezet op de versterking daarvan.
De samenwerking tussen onderwijsinstellingen heeft echter ook een keerzijde. In het overleg in januari 2008 over Suriname heb ik al gezegd dat het niet zo kan zijn dat Suriname wit ziet van Nederlandse stagiairs, maar dat Surinaamse studenten die naar Nederland willen komen om stage te lopen tegen allerlei barrières en problemen aanlopen. Mijn informatie is dat het regelen van een stage via het ministerie van OCW redelijk goed loopt. Als iemand echter buiten OCW om een stage wil zoeken, loopt hij echter tegen enorm veel obstakels en problemen op. Is de regering bereid om de Nederlandse instituten voor hoger onderwijs te vragen of zij zich realiseren wat de effecten zijn van het sturen van zoveel Nederlandse studenten naar Suriname voor stages en hen erop te wijzen dat dit op zijn minst zou moeten betekenen dat ook Surinaamse studenten hier ruime kansen krijgen?
De heer Van Bommel (SP): Er is inderdaad een heel slechte balans wat betreft de plaatsing van studenten voor stages. Moet de minister van OCW van hogescholen in universiteiten vragen om dat een-op-een te laten verlopen? Alleen op die manier kan er immers voor worden gezorgd dat er daadwerkelijk plaatsen worden gevonden.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb dit punt aangekaart in een overleg met de minister van OCW over de Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur (OJC-Raad). Terecht heeft hij gezegd dat dit allereerst een verantwoordelijkheid is van de Surinaamse regering. Als die vindt dat er te veel Nederlandse stagiairs zijn, moet zij ingrijpen. Ik vind wel dat de Nederlandse regering Nederlandse instituten die stagiairs sturen naar Suriname erop mag wijzen dat zij zich bewust moeten zijn van de gevolgen daarvan voor Suriname en de bereidwilligheid mag vragen om naar verhouding ruimte te bieden aan Surinaamse stagiairs hier. Het zou ook goed zijn als de Nederlandse regering beziet in hoeverre de mogelijkheden voor Surinaamse stagiairs om iets bij te verdienen – nu is maximaal tien uur werken per week toegestaan – te verruimen.
De Toescheidingsovereenkomst heeft als overgangsregeling nobele doelen gediend. Inmiddels zijn wij 33 jaar verder en kan worden geconcludeerd dat de regeling zichzelf grotendeels heeft overleefd. Het nationaliteitsprincipe lijkt mij doorslaggevend bij het bepalen van rechten van individuen. Dat betekent klip en klaar dat Nederlanders van Surinaamse afkomst geen stemrecht moeten hebben in Suriname, net zo min als de regering van Marokko Nederlanders van Marokkaanse afkomst op een andere manier mag behandelen als Nederlanders van niet-Marokkaanse afkomst. Bij onafhankelijkheid hoort een eigen nationaliteit. Niet-bezitters van die nationaliteit kunnen niet dezelfde rechten claimen als degenen die deze nationaliteit wel bezitten. Het is nu allereerst aan Suriname om aan te geven hoe men daarmee wil omgaan. Ik ben erg benieuwd naar een nadere uitleg van de minister van Buitenlandse zaken van zijn opmerking dat er een grote afstand bestaat tussen de standpunten van Nederland en Suriname, want ik kan niet duiden wat hij daarmee bedoelt.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb de regering anderhalve maand geleden vragen gesteld naar aanleiding van uitspraken van de minister van Justitie op de Surinaamse televisiezender STVS over de Toescheidingsovereenkomst. De regering heeft daarop geantwoord dat zij van mening is dat de Suriname de Toescheidingsovereenkomst niet naleeft en dat zij de Surinaamse regering regelmatig op heeft aangesproken. Legt u zich er gewoon bij neer dat deze overeenkomst niet wordt nageleefd door Suriname, mevrouw Ferrier? Zegt u echt dat wat erin staat, namelijk dat Surinaamse Nederlanders de rechten zouden moeten hebben als ware zij Surinamer, wat u betreft niet meer van kracht is?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb gezegd dat de Toescheidingsovereenkomst in de periode kort na de onafhankelijkheid een nobel doel heeft gediend. Zeker nu wij een ander soort relatie met Suriname gaan opbouwen, wil ik weten hoe de Surinaamse regering zich voorstelt die op basis van het nationaliteitsprincipe in te vullen gezien de bijzondere relatie tussen beide landen. Ik wil ook weten hoe de Nederlandse regering hier tegenaan kijkt. Wat mij betreft wordt het nationaliteitsprincipe gehanteerd. Het kan niet zo zijn dat iemand die niet de nationaliteit heeft dezelfde rechten heeft als iemand die wel de nationaliteit heeft.
De voorzitter: Het antwoord op deze interruptie kan wat korter.
Mevrouw Ferrier (CDA): Het nationaliteitsprincipe is en blijft voor mij doorslaggevend. Dat betekent dat Nederlanders van Surinaamse afkomst met de Nederlandse nationaliteit niet dezelfde rechten kunnen hebben in Suriname als Surinamers met de Surinaamse nationaliteit.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb een punt gemaakt met betrekking tot de toelating tot Suriname, het visum en de verblijfsvergunning. President Venetiaan heeft daar in Oegstgeest ook iets over gezegd. Veegt u dat ook zomaar van tafel?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik vind dat Suriname klip en klaar duidelijk moet maken wat zijn visie hierop is in de nieuwe relatie. Dan kunnen wij daarover praten. Daarover bestaat echter geen duidelijkheid. Daarnaast hoor ik dat er een grote afstand is tussen de standpunten over naleving van de overeenkomst. Ik wil weten hoe dat ligt. Wij zijn toe aan een nieuwe fase, mijnheer Van Bommel.
De voorzitter: Kunt u tot een afronding komen, mevrouw Ferrier?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik wil nog heel kort iets zeggen over de 100%-controle. Er bestaat breed begrip voor de noodzaak van de 100%-controle, maar er bestaat grote moeite met de manier waarop deze wordt uitgevoerd. Installatie van een bodyscan op de luchthaven van Suriname zou een verbetering zijn. minister van Justitie Santokhi heeft gezegd dit als een optie te zien en dat deze met buitenlandse steun zou kunnen worden aangeschaft. Is de Nederlandse regering bereid hierbij hulp te verlenen?
De heer Boekestijn (VVD): Mevrouw Ferrier, u spreekt uit dat Nederland en Suriname nu toegaan naar een nieuwe relatie, een relatie als gelijkwaardige partners. Ik ben het ermee eens dat de relatie gezond en gelijkwaardig moet worden. U pleit voor op zich zeer nuttige hulp bij belastingwetgeving. Heeft de Surinaamse regering daarom gevraagd en wordt dit voorstel gedragen door de Surinaamse bevolking? Wordt de monitoring van de Twinningfaciliteit gedragen door de Surinaamse samenleving zelf? Zou de Surinaamse regering het versterken van een meerpartijendemocratie actief willen steunen? Als dat niet het geval is, zijn wij niet gelijkwaardig bezig en kunnen wij het misschien beter niet doen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben het helemaal met u eens, mijnheer Boekestijn. Het kan natuurlijk niet zo zijn – dat geldt niet alleen voor Suriname, maar voor iedere inzet op ontwikkeling – dat wij bedenken wat elders moet gebeuren. Dit soort zaken zal altijd op basis van een verzoek moeten gebeuren. Ik neem echter aan dat u het met mij eens bent dat een goede monitoring en evaluatie van de Twinningfaciliteit wenselijk is. Ik heb in de schriftelijke ronde aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gevraagd op welke manier de grote deskundigheid op het gebied van Suriname in Nederland, vanuit de Surinaamse diaspora, wordt ingezet. Daar wil ik meer informatie over hebben.
De heer Boekestijn (VVD): Denkt u dat de Surinaamse regering bij de Nederlandse regering aandringt op hulp bij de introductie van belastingwetgeving?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb als Nederlandse volksvertegenwoordiger geen direct overleg met de Surinaamse regering.
De heer Boekestijn (VVD): Gelijkwaardigheid veronderstelt een andere manier van denken dan u hier tentoonspreidt, volgens mij.
Mevrouw Ferrier (CDA): In een uitgebreid overleg met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hebben wij gezegd dat wanneer wij financiële sectoren in ontwikkelingslanden willen ondersteunen, wij oog moeten hebben voor het belang van het versterken van het innen van belastingen. Als de Surinaamse regering een verzoek doet met betrekking tot het versterken van de financiële sector, kan Nederland een zinnige bijdrage leveren. Natuurlijk is het niet de bedoeling dat Nederlandse bewindslieden daar naartoe gaan en zeggen dat men een belastingsysteem moet gaan opzetten. Dat zal Suriname ook echt niet laten gebeuren.
De heer Boekestijn (VVD): Toch is dat uw voorstel.
De voorzitter: U bent nu al in vierde instantie bezig.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Mevrouw Ferrier, u zegt dat wij afmoeten van de relatie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. In reactie van de heer Boekestijn zegt u dat wij ook afmoeten van de ongelijkwaardige relatie, dat Nederland opdringt wat daar moet gebeuren. Daar sta ik helemaal achter. U geeft echter vervolgens invulling aan die relatie. Ik kan niet anders dan concluderen dat die relatie volgens u wel weer bestaat uit het geven van hulp, zoals het helpen bij het innen van belastingen, het helpen bij de ACP-voorstellen en het helpen via de NIMD. Wat voor relatie staat u nu eigenlijk voor?
Mevrouw Ferrier (CDA): Laat ik heel duidelijk zijn. Ik ben blij dat de ontwikkelingsrelatie met Suriname nu is afgebouwd. Ik wil van deze regering horen hoe zij de nieuwe relatie met Suriname, een relatie op basis van gelijkwaardigheid, inhoud en gestalte wil geven. Ik constateer dat Suriname daar bepaalde vragen bij heeft, bijvoorbeeld ten aanzien van public sector reform en private sector development. Dat zijn gewoon dingen waar Suriname om heeft gevraagd. Ik geef aan dat dit zaken zijn waarin wij toch die bijzondere relatie op een zakelijke manier inhoud kunnen geven, zonder dat wij gelijk in een relatie komen als die van een ontwikkelingsland met een donorland. Daar gaat het om. In het verslag staat: «Van Surinaamse zijde werd aangegeven dat het subsectorplan Beheer en Toezicht Staatsfinanciën is goedgekeurd door de regering.» Men wil daar steun voor. Ik zeg tegen de regering dat het mij hartstikke goed lijkt om daar steun aan te geven.
De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Gill’ard.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Voorzitter. Volgens mij hebben wij allemaal zin in de nieuwe relatie met Suriname. Er is een historisch momentum nu de verdragsmiddelen eindelijk hun bestemming hebben gevonden. Het gaat nu dus om het vormgeven van die nieuwe relatie. Nederland en Suriname hebben heel veel gemeen, al is het maar doordat heel veel mensen in Nederland wonen uit de Surinaamse diaspora. De PvdA-fractie staat een nieuwe en volwassen relatie met Suriname voor gebaseerd op vriendschap en duurzaamheid, dus een soort vriendschapsverbond.
Ik zie nog wel wat mogelijke beren op de weg. Daar kunnen wij niet aan voorbij gaan bij het vormgeven van de nieuwe vormgeving. De invulling van de Toescheidingsovereenkomst door Suriname kan een signaal zijn, net als de mededeling van minister Verhagen aan het begin van dit overleg dat er nog een grote afstand is tussen de standpunten over de invulling van de Toescheidingsovereenkomst. De vraag is wat Suriname wil en of het land de Nederlanders van Surinaamse afkomst buiten de deur wil houden. Die vraag moet worden beantwoord voordat de nieuwe relatie überhaupt kan worden vormgegeven. Suriname moet aangeven welke relatie het met Nederland wil. Dat moet in eerste instantie op regeringsniveau gebeuren, maar zeker niet alleen op dat niveau. Het is ook nodig dat op het niveau van de Nationale Assemblee of zelfs van de gehele Surinaamse samenleving, bijvoorbeeld bedrijven, wordt aangegeven welke relatie men voorstaat. Hoe gaat de Nederlandse regering dat proces op gang brengen?
De PvdA-fractie vindt dat de Toescheidingsovereenkomst moet worden nageleefd. Dat betekent concreet dat Nederland moet opkomen voor de belangen van de Surinaamse Nederlanders die onder de Toescheidingsovereenkomst vallen. Aangezien Suriname de Toescheidingsovereenkomst wil beëindigen, verwachten wij van de minister dat hij handelt in het belang van de Surinaamse Nederlanders en rekening houdt met de richting die zij op willen. In de brief schrijft de minister dat er twee groepen zijn die allebei een eigen standpunt hebben. Ik denk eerlijk gezegd dat er nog wel meer groepen zijn en misschien ook wel meer standpunten dan die twee. Wil de minister nu eens met de heel grote gemeenschap van Surinamers die in Nederland wonen, die dus ook de Nederlandse nationaliteit hebben, in gesprek treden en consultatierondes organiseren? Dat moet hij niet alleen met de koepels doen, maar ook met de belangenorganisaties, de kleinere zelforganisaties en zelfs op de plekken waar veel Surinamers komen. Kan hij de Kamer vervolgens informeren over zijn bevindingen? De vraag is wat de Surinamers in Nederland, de belanghebbenden, nu willen met de Toescheidingsovereenkomst. Ik wil graag een toezegging op dit punt en ik overweeg een motie.
Kan de minister in gesprek treden met Suriname over de verstrekking van visa en verblijfsvergunningen. Op die twee punten moet de Toescheidingsovereenkomst echt worden nageleefd door Suriname. Deze Nederlanders zouden visumvrij moeten kunnen reizen en zouden geen verblijfsvergunning moeten hoeven aanvragen als zij zich daar willen vestigen. Hoe kijkt de minister in het kader van de nieuwe relatie met Suriname die wij voorstaan, aan tegen visumvrij personenverkeer tussen Nederland en Suriname voor alle inwoners van beide landen?
Mijn volgende punt betreft de vliegtarieven. Het is van belang dat migranten hun geboorteland en familie kunnen opzoeken. Dat geldt uiteraard ook voor de Surinamers in de diaspora. Dat betekent dat Surinaamse Nederlanders betaalbare vliegtickets moeten kunnen kopen en dat er sprake moet zijn van een hoffelijke behandeling tijdens de reis. Kan de regering de Consumentenautoriteit vragen om een advies inzake de hoogte van de vliegtarieven? Er wordt continu gesuggereerd dat de vliegtarieven te hoog zijn. De NMa heeft eerder geconcludeerd dat de tarieven niet te hoog zijn, maar wel aan de hoge kant. Misschien is het op zijn plaats om de Consumentenautoriteit de vragen hier een advies over uit te brengen. Een ander punt is de 100%-controle op Schiphol. Er komen bij ons nog steeds klachten binnen over de houding van de douane op de route naar Suriname. De minister heeft in januari in een algemeen overleg gezegde dat passagiers kunnen kiezen voor een totale bodyscan in plaats van fouillering. In de praktijk worden passagiers daar nauwelijks op gewezen. Enkelen worden uit de rij gehaald voor een onderzoek elders. Kan de regering ervoor zorgen dat de reizigers op Schiphol actief worden gewezen op een klachtenprocedure en dat deze klachten, naast de individuele afhandeling, worden gebundeld en worden besproken in een te plannen overleg met de douane? De houding ten opzichte van de passagiers moet echt worden verbeterd. Ik hoor graag een toezegging op dit punt en overweeg het indienen van een motie.
Ik kom nu op het milieu. De minister-president en minister Verhagen hebben Suriname in juli bezocht. Zij bezochten het bauxietbedrijf Suralco, de Afobaka stuwdam, het stuwmeer en het binnenland. Dat gebeurde allemaal in het kader van het thema van de reis, namelijk duurzame ontwikkeling, milieu en energie. In het reisverslag zie ik niet wat de reis op deze terreinen heeft opgeleverd. Wel spreken de ministers hun tevredenheid uit over het Country Led Initiative met betrekking tot het organiseren van een bijeenkomst over financieringsmechanismen voor duurzaam bosbeheer. Suriname werd zelfs als voorbeeld aangehaald tijdens de EU-LAC-top in Lima. De werkelijkheid is dat Suriname nog vele uitdagingen kent op het gebied van duurzaam beheer in zijn binnenland. Goud wordt illegaal en legaal gewonnen. Beide vormen verwoesten de grond met kwik en andere zaken. Het bezochte bedrijf, Suralco, voert onderhandelingen met Newmont Mining Corporation over goudwinning in het Nassaugebied, waar 467 diersoorten zijn ontdekt waarvan er 27 nergens anders in de wereld te vinden zijn. Ik vraag mij af of dit punt ook is besproken tijdens het bezoek aan dat bedrijf of met de regering? Wij kennen immers internationale verdragen wat betreft milieu en klimaat. Ik had gehoopt dat meer duidelijkheid zou komen over de opstelling van de regering met betrekking tot duurzaam bosbeheer. Wat doet minister Koenders op het terrein van milieu met Suriname?
De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Boekestijn.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Nu de brede ontwikkelingsrelatie met Suriname nagenoeg is beëindigd, lijkt het mij een goed moment om lessen te trekken uit het verleden. 33 jaar geleden gaf premier Den Uyl 1,6 mld. aan een land met nog geen 500 000 inwoners. Na 33 jaar is de armoede in Suriname groter dan in 1975. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking mij vertellen wat er mis is gegaan en welke lessen hij hieruit trekt voor de organisatie van onze ontwikkelingshulp?
Het is heel goed dat de minister van Buitenlandse Zaken overleg voert met Suriname over de Toescheidingsovereenkomst. De heer Van Baalen wees in januari ook op de noodzaak van goed overleg. Wij moeten er samen uit zien te komen. Acht de minister de verschillen van inzicht overbrugbaar? Hij gaf al enig inzicht en dat was niet erg hoopvol. De zeeën gaan erg hoog. Is de minister het met mevrouw Ferrier eens dat Surinaamse Nederlanders geen stemrecht zouden moeten hebben op basis van de Toescheidingsovereenkomst? Hoe denkt hij over het punt van de visa en de verblijfsvergunningen? Ik stel overigens vast dat het probleem ligt bij de Surinaamse regering en niet bij de Nederlandse.
De heer Van Bommel (SP): Het is mij niet duidelijk wat het standpunt van de VVD-fractie is met betrekking tot de Toescheidingsovereenkomst, visa en verblijfsvergunningen. Deelt u mijn opvatting dat dit gewoon rechten die zijn toegekend in het verleden en dus ook moeten worden nageleefd?
De heer Boekestijn (VVD): Dat vind ik ten aanzien van visa en verblijfsvergunningen. Ik stel alleen wel vast dat it takes two to tango. Er wordt nu onderhandeld tussen ambtenaren van Suriname en ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wij kunnen het conflict niet met een oorlogsstem winnen. Dat gesprek verloopt niet goed, zo meldt de minister. Ik vind dat de Toescheidingsovereenkomst moet worden nageleefd wat betreft visa en verblijfsvergunningen, maar niet wat betreft het stemrecht.
De 100%-controles op Schiphol zijn wat mijn fractie betreft nog steeds actueel. Er zijn heel veel reacties wat betreft de bejegening. Het zou veel kunnen helpen als ook de controle in Suriname beter zou worden geregeld. Ik denk dat het verstandig is om Suriname te helpen om daar een bodyscan te installeren, zoals mevrouw Ferrier voorstelde.
Mevrouw Ferrier (CDA): Het is geen idee van mij. Ik kom hier niet met ideeën voor andere landen. Het is een idee van minister Santokhi, de Surinaamse minister van Justitie.
De heer Boekestijn (VVD): Uw idee was om dat te steunen vanuit Nederland en dat vind ik een goed idee. Ik wil u daar heel graag krediet voor geven.
Hoe zit het nu precies in Suriname zelf met de bestrijding van de drugscriminaliteit? Hoe ziet het er precies uit op de luchthaven Zanderij?
Ik kom nu op de schuldsanering. De heer Van Baalen gaf de regering tijdens het vorige debat min of meer groen licht voor steun bij de sanering van de Surinaamse schulden. Het vervroegd aflossen van de NIO-lening was een succes. Ik begrijp uit de laatste brief dat 50 mln. van de nog niet gecommitteerde 90,8 mln. wordt ingezet voor vervroegde aflossing van schulden en dat Suriname op korte termijn voorstellen daartoe zal doen. Wordt de Kamer daarvan op de hoogte gesteld?
Er is al veel gezegd over de Twinningfaciliteit. Mijn fractie denkt dat dit een mooie vorm zou kunnen zijn voor een nieuwe relatie. Het zou het beste zijn om die faciliteit vooral te richten op onderwijs. Dat is namelijk effectiever. Wat zou er effectiever kunnen zijn dan Surinaamse jongeren opleidingen geven waarmee zij zich kunnen redden op de arbeidsmarkt? Twinning zou dus met name tussen scholen moeten plaatsvinden en niet zozeer tussen gemeenten. Wij hebben er in Nederland toch al een beetje een handje van om gemeenten een ontwikkelingstaak te geven, terwijl gemeenten heel weinig deskundigheid hebben op dat gebied. Is het niet handiger om de Twinningfaciliteit vooral te richten op scholen? Ik zag een pilot met het roc. Die lijkt mij bijzonder nuttig.
Mijn volgende vraag betreft het bedrijfsleven en het investeringsklimaat. Wat doet Nederland op het gebied van verbetering van het ondernemingsklimaat in Suriname? Hoe wordt dat gestimuleerd? Wat doet Suriname zelf? Wat is de relatie van Suriname met de EU? Er is nu een Economic Partnership Agreement (EPA) tussen CARIFORUM en de EU. De heer Van Baalen blikte in januari al vooruit op het overleg tussen de CARICOM (Caribbean Community and Common Market) en de EU. Nu is er ook de EPA. Wat betekent dat voor Suriname?
Ik hoor en lees wel eens zorgelijke verhalen over corruptie in Suriname. Lukt het de minister van Justitie en Politie Santokhi om daar paal en perk aan te stellen? Is corruptie een aandachtspunt voor de Nederlandse regering? Geldt dat ook voor Suriname?
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Mijnheer Boekestijn, u viel mevrouw Ferrier net heel hard aan op de wijze waarop zij invulling denkt te geven aan de nieuwe relatie. Ik hoor u echter eigenlijk niet anders doen. U zit ook nog steeds op de oude fiets van «geef nog maar weer eens wat hulp en hoe gaan wij helpen». Ik vind dat toch een beetje mager. Hoe gaan wij toe naar die gelijkwaardige relatie?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik dacht al: laat maar gaan, wij zijn het niet anders gewend van hem. Nu mevrouw Gill’ard dit punt maakt, wil ik toch wel iets zeggen. Ik word aangevallen op het feit dat ik zou bedenken wat goed is voor Suriname. U doet niet anders, mijnheer Boekestijn. De Twinningfaciliteit moet alleen op onderwijs worden gericht. Het is goed voor hen daar, dit en dat. Ik neem daar afstand van.
De heer Boekestijn (VVD): Dit is wel een heel makkelijk te beantwoorden vraag. Ik krijg het niet zo vaak zo makkelijk van mevrouw Ferrier en mevrouw Gill’ard. De kern van de Twinningfaciliteit is dat het gaat om twee partijen. Twinning kan alleen maar plaatsvinden als er behoefte is bij een school in Suriname en bij een school in Nederland. Wat is er nu mooier dan dat?
Mevrouw Ferrier (CDA): Het probleem is dat u zegt dat alleen scholen dat mogen doen. Als er bijvoorbeeld in het binnenland een organisatie is die zich wil inzetten, in samenwerking met een organisatie in Nederland, voor de inheemse bevolking op het gebied van landbouwontwikkeling, moeten wij dat volgens u maar niet doen.
De heer Boekestijn (VVD): Wij hebben een landbouwhogeschool in Nederland. Ik ben ontzettend voor het overdragen van kennis op dit gebied. Dat kan allemaal heel goed met de Twinningfaciliteit. Als de Surinaamse regering echter niet zelf vraagt om hulp bij de belastingwetgeving, vind ik het hoogst onverstandig om die toch aan te bieden. Dan geef je iets aan mensen die daar helemaal niet om vragen. Die Twinningfaciliteit vind ik veel verstandiger dan wat u voorstaat, mevrouw Ferrier.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Ik vind dit toch wel heel erg grappig inderdaad. U geeft nu uw volle steun aan de Twinningfaciliteit. Dat is toch wel uniek, want meestal bent u tegen heel goede zaken die minister Koenders doet in de wereld. Hier staat u achter en dat vind ik heel erg prijzenswaardig. Het ging mij echter om de gelijkwaardige relatie. Ik hoor nog niet waar die gelijkwaardigheid op gebaseerd moet zijn. Ik hoor alleen maar hoe wij Suriname gaan helpen met zaken. Geef nu eens een iets bredere visie op de wijze waarop die relatie kan worden vormgegeven, mijnheer Boekestijn. Als u dat niet doet, vind ik dat u ook geen kritiek moet uiten op een ander Kamerlid op dit punt.
De heer Boekestijn (VVD): Het is heel simpel. Ik ben er tegen om in Den Haag te bedenken hoe het bestuur in Suriname kan worden verbeterd. Daar geloof ik namelijk helemaal niet in. Er komt alleen maar goed bestuur als Surinamers en de Surinaamse regering dat zelf gaan doen. Daar kunnen wij niet bij helpen. Als er behoefte is aan bepaalde kennis in Suriname en er is zo’n twinningmodel, kan dat worden gebruikt. Dat is dan toch prachtig? Dan kan Suriname contact zoeken met Wageningen. Daar wil ik in zo’n geval ook graag geld in stoppen. Dat lijkt mij het meest gelijkwaardige denkbaar. Wij liberalen zijn daar groot voorstander van.
De heer Van Bommel (SP): De VVD-fractie heeft altijd gepleit voor een forse bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking, zelfs voor halvering van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Mag ik de bijdrage van de heer Boekestijn vandaag zo verstaan dat hij zijn zegen geeft aan twinningprojecten die worden betaald met middelen voor ontwikkelingssamenwerking? Het budget hiervoor wordt zelfs verhoogd van 8 naar 12 mln. Ik neem aan dat de heer Boekestijn in zijn bezuinigingsplan voor ontwikkelingssamenwerking in elk geval een uitzondering maakt voor Suriname. Hij stelde ook een vraag over corruptie. Twinning zou er toch ook heel goed uit kunnen bestaan dat overheidsdiensten die bezig zijn met de opsporing en bestrijding van corruptie een twinningproject aangaan met delen van de overheid in Suriname? Zo kan immers op dat punt deskundigheid worden bevorderd om ervoor te zorgen dat corruptie ook in Suriname wordt uitgebannen. Daar kunt u toch niet tegen zijn, mijnheer Boekestijn?
De heer Boekestijn (VVD): Als die delen van de Surinaamse regering die vermeend corrupt zijn werkelijk iets zouden veranderen, zou er iets aan kunnen worden gedaan. Daar ben ik echter bij voorbaat niet van overtuigd. Wij komen nu uit een geschiedenis waarin wij een enorme zak geld aan Suriname hebben gegeven, namelijk 1,6 mld. 33 jaar later blijkt dat Suriname armer is dan in 1975. Is er nu een groter bewijs dat ontwikkelingssamenwerking verbetering behoeft? Het is dus kennelijk niet verstandig om een heel grote zak geld te geven. Geld is niet de oplossing voor de problemen in Suriname. Ik ben dus heel bescheiden. Ik kan dus ook met een veel kleiner budget dan dat van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heel veel goede dingen doen. Ik weet namelijk dat je met geld ontzettend veel landen kapot kan maken. Ik durf hier de stelling te verdedigen tegenover de SP-fractie dat het geld van Den Uyl meer kapot heeft gemaakt dan goed heeft gedaan. Voormalig minister Pronk heeft dat zelf ook toegegeven, in allerlei debatten.
De heer Van Bommel (SP): Ik laat al deze bespiegelingen maar voor wat zij zijn. Ik wacht het boek van de heer Boekestijn wel af. Ik koop het wel bij De Slegte na een paar maanden. Het gaat erom dat de minister een verhoging van het budget voorstelt. Ik wil van de VVD-fractie weten of zij de minister daarin steunt of dat zij niet instemt met de verhoging van de Twinningfaciliteit van 8 naar 12 mln.
De heer Boekestijn (VVD): Een man een man, een woord een woord. Als ik hier zeg dat ik enthousiast ben over twinning, ben ik dat. Ik steun die verhoging.
Mevrouw Diks (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb de stukken die naar ons zijn toegestuurd ter voorbereiding van deze vergadering gelezen. Ik heb daarin een paar keer de mededeling gelezen dat de Kamer extra informatie zou worden gegeven. Ik had op meer gehoopt dan de minister ons nu heeft gegeven. De informatie is wat summier. Heel veel zaken zijn al gezegd en met veel daarvan stemt de fractie van GroenLinks in.
De fractie van GroenLinks is ten aanzien van de Toescheidingsovereenkomst van mening dat afspraak afspraak is. Een bepaalde groep moet te allen tijde toegang tot Suriname hebben en moet daar in alle opzichten als Surinamer worden behandeld. Daar is volgens mij geen speld tussen te krijgen. Die afspraak staat ook niet open voor nuancering. Op een of andere manier wordt nu de suggestie gewekt dat er twee stromingen zijn ontstaan. Hoe groot is het draagvlak van die twee stromingen? Ik heb namelijk het idee dat het draagvlak voor de ene stroming aanzienlijk kleiner dan dat voor de andere en dat de stroming die zegt dat de Toescheidingsovereenkomst moet worden nagekomen zoals die indertijd is afgesproken het meeste draagvlak heeft. Er bestaat op zijn minst onduidelijkheid over. Dat wordt onderkend en er vindt overleg over plaats. Ik ben er bezorgd over dat de Surinaamse regering zegt dat men natuurlijk naar Suriname mag komen, zich daar mag vestigen, een bedrijf mag beginnen, grond mag kopen, bij mag dragen aan de Surinaamse samenleving, kortom dat men alles mag behalve stemmen of verkozen worden. Dat is een wat wonderlijke variant met een Surinamer en een tweederangs Surinamer die maar tot op zekere hoogte zijn deelname aan die Surinaamse samenleving kan invullen. Wat is de visie van de regering daarop? Ik vind het verontrustend en het is volgens mij niet in overeenstemming het hetgeen indertijd is afgesproken.
Mijn volgende punt betreft de 100%-controle. Er bestaat op zich niet al te veel discussie over de vraag of er een controle moet zijn. Dat wordt waarschijnlijk als zodanig door iedereen geaccepteerd. Ik heb van de vertegenwoordigende organisaties van Surinamers begrepen dat zij niet tegen de controles zijn, maar dat zij grote moeite hebben met de manier waarop die worden uitgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om de houding en de wijze waarop mensen worden bejegend. In sommige gevallen heeft de bejegening discriminatoire trekken. Bepaalde mensen worden uit de rij gehaald en andere in de meeste gevallen niet of nooit. Dat is opvallend. De manier waarop mensen worden behandeld is onaangenaam, om het maar eufemistisch uit te drukken. Mensen die daar klachten over hebben, zouden een klachtenformulier moeten kunnen invullen. Daar is ook een gerechtelijke uitspraak over, maar die wordt blijkbaar niet nageleefd. Waarom is dat niet het geval?
Ik wil nog ingaan op een aantal andere onderwerpen, zoals armoedebestrijding en onderwijs. Daarover is net al iets gezegd. Ik heb begrepen dat er overleg is over allerlei onderwerpen. Geld is niet zozeer het probleem. Er is immers geld, al moet de besteding ervan nog gedeeltelijk worden ingevuld. Kan Nederland ambtelijke ondersteuning verlenen bij het opzetten en vormgeven van zaken, uiteraard op basis van samenwerking en gelijkwaardigheid? Ik doel niet op controle, maar op ondersteuning. Wij kunnen immers ook van elkaar leren, er is geen eenzijdige werking waarin alleen vanuit Nederland kennis wordt overgedragen aan Suriname. Dat zal ook omgekeerd het geval moeten kunnen zijn. Ik begrijp niet dat dit steeds zo moeilijk is om dit vorm te geven en waarom het allemaal zo lang moet duren. Ik hoor hier graag een reactie van de regering op.
De voorzitter: Ik zie dat de formele voorzitter van deze commissie de zaal is binnengekomen. Ik draag het voorzitterschap aan hem over.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik begin met een woord van dank aan de scheidende voormalige voorzitter van deze vergadering voor de wijze waarop wij de afgelopen maanden, gedurende haar tijdelijke Kamerlidmaatschap, hebben kunnen samenwerken. Ik ben ervan overtuigd dat de gedichten van Troelstra met name op ware belangstelling van mijn collega Koenders kunnen rekenen, temeer daar deze kunde van de heer Troelstra, namelijk het dichten, pas tot volle wasdom is gekomen na zijn mislukte revolutie.
Voorzitter. Er zijn tal van vragen gesteld door de leden. Veel van die vragen zijn eigenlijk gericht aan de staatssecretaris van Financiën, de minister van OCW, de staatssecretaris van SZW, de minister van Justitie en de minister van Verkeer en Waterstaat. Er is al meermalen met de betreffende bewindslieden gesproken over deze zaken. Desalniettemin zal ik uiteraard op een aantal zaken ingaan. De Kamer moet zich echter wel realiseren dat bijvoorbeeld over de luchtvaarttarieven, de belastingverdragen of de AOW-gaten al meermalen ook met staatssecretaris Aboutaleb, minister Plasterk, staatssecretaris De Jager en minister Eurlings is gesproken na het overleg van 30 januari. Het zal niet verbazen dat ik op een aantal vragen over deze onderwerpen hetzelfde antwoord geef als in die overleggen is gegeven.
De goede betrekkingen tussen Nederland en Suriname blijken niet alleen uit de warme belangstelling die onderwerpen als de bilaterale betrekkingen, het afbouwen van de ontwikkelingsrelatie en andere elementen die vandaag de revue zijn gepasseerd. Zij blijken ook uit de grote aanwezigheid op de publieke tribune en de belangstelling in Suriname voor dit debat. Dat is ook als vanouds. Ik herinner mij vroegere debatten met de vroegere minister voor Ontwikkelingssamenwerking Pronk die, als de zaak weer wat bekoeld was, project voor project opsomde wat niet meer doorging dankzij de bekoelde relatie. Ik ben blij dat wij nu kunnen praten over de wijze waarop wij de goede betrekkingen tussen beide landen kunnen vormgeven. Goede betrekkingen met Suriname zijn de nadrukkelijke inzet van deze regering, vanwege de lotsverbondenheid tussen beide landen en volken, vanwege de belangen over en weer en vanwege de gedeelde geschiedenis. Dat blijkt ook uit het feit dat ook in het afgelopen jaar de minister-president, minister Koenders, minister Hirsch Ballin en andere bewindslieden, onder wie ik zelf, naar Suriname zijn gegaan. President Venetiaan is ook naar Den Haag gekomen, net als verschillende andere Surinaamse bewindslieden.
Er zijn niet alleen leuke dingen te bespreken. Er kan niet alleen blijk worden gegeven van de goede relatie en de goede betrekkingen. Er zijn ook problemen, bijvoorbeeld in verband met het personenverkeer. Verschillende dossiers inzake personenverkeer zijn ter sprake geweest in het algemeen overleg in januari 2008. Ook de minister-president, de minister van Justitie, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik hebben daar vervolg aan gegeven in onze gesprekken met Suriname. De vragen van de Kamer richten zich met name op twee grote elementen in het kader van het personenverkeer, namelijk de 100%-controle en de Toescheidingsovereenkomst.
Ik begin met de 100%-controle. Wij kennen allemaal de voorgeschiedenis. Wij weten wat er misging en wij weten wat er is verbeterd. Menswaardigheid en zorgvuldigheid horen bij de controles centraal te staan. Dat heeft de minister-president ook toegezegd aan president Venetiaan. Het is evident dat het aantal klachten terugloopt. Degene die ik op de publieke tribune hoor reageren, zal ongetwijfeld een andere ervaring hebben. Misschien dat die reactie een van de reeds ingediende klachten betreft. Er is inderdaad een aantal klachten. De minister van de Justitie schreef de Kamer eerder dat er sprake was van twee klachten. Het klachtenloket van het Openbaar Ministerie heeft negen klachten geregistreerd en op Schiphol zijn twee klachten geregistreerd. In totaal zijn er dus elf klachten geregistreerd. Het aantal klachten loopt terug.
Helaas, los van de wijze van bejegening, is de aanvoer van drugs uit Suriname via Schiphol nog steeds te groot om de controles te verminderen. Effectieve controles – dat is in gesprekken met president Venetiaan en minister Santokhi naar voren gebracht – op J. A. Pengel Airport zouden de 100%-controle op Schiphol overbodig kunnen maken. In het kader van de stuurgroep drugsbestrijding van beide ministers van Justitie – ik geef de Kamer in overweging om daar nader over te spreken met de minister van Justitie – levert Nederland aan Suriname training en materieel om die controles te verbeteren. Juist naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman uit 2006 inzake klachten over de bejegening, is een enorme verbeteringsslag gemaakt. Door de millimeter wave scan is het fysieke contact van fouillering overbodig, indien men daarvoor kiest. Het aantal klachten is ten opzichte van voorgaande jaren afgenomen.
Met Suriname is een procedure afgesproken inzake het aanmelden en begeleiden van vooraanstaande personen. Er vindt begeleiding plaats vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken indien hoogwaardigheidsbekleders uit Suriname op Schiphol komen. Die procedure werkt naar tevredenheid.
Ik zei al dat er in Suriname zelf ook meer aan controle wordt gedaan. Het zogenaamde JAP-team op de luchthaven in Paramaribo heeft bijgedragen aan het teruglopen van de drugssmokkel door de lucht. Het aantal aanhoudingen in het afgelopen jaar, meer dan 500, ligt hoger dan dat op andere vluchten. Derhalve moet de 100%-controle helaas nog steeds plaatsvinden. Ik neem tenminste niet aan dat de Kamer vindt dat drugs vrijelijk het land in moeten komen.
Mevrouw Ferrier (CDA): De minister zei terecht dat respect centraal hoort te staan. Ik heb al gezegd dat iedereen het er wel over eens is dat die 100%-controle vooralsnog nodig is. Het gaat vooral om de manier waarop. De minister zegt dat er elf klachten zijn ingediend. Ik denk dat het belangrijk is dat mensen precies weten waar zij met hun klachten terecht kunnen. Het is ook mijn persoonlijke ervaring dat de manier waarop de controle wordt uitgevoerd vaak niet klopt. Wij zijn het erover eens het veel ellende hier zou kunnen worden voorkomen als de controle in Suriname beter zou zijn. In aansluiting op het voorstel van de Surinaamse minister van Justitie Santokhi heb ik gevraagd om een bodyscan te faciliteren in Paramaribo. Hoe staat het daarmee? Gebeurt dat? De minister sprak over een wave, maar ik weet niet of dat een bodyscan is. Vooraanstaande personen worden begeleid. Horen daar ook parlementsleden uit Suriname bij en, zo nee, waarom niet?
De heer Van Bommel (SP): Ik heb gevraagd waarom niet alle aanbevelingen van de Nationale ombudsman worden opgevolgd. Ik doel dan specifiek op die inzake de lijfsvisitatie met ontkleding. Waarom komt dat nog voor? Waarom wordt er niet standaard aan alle reizigers op deze verbinding informatie verstrekt, een formulier waarop staat waar men een klacht kan indienen? De meeste mensen die op die verbinding vliegen, zijn onschuldig.
Minister Verhagen: In de eerste plaats bedraagt het aantal aanhoudingen meer dan 500. Dat is aanmerkelijk hoger dan op welke vlucht dan ook. Zowel Kamerleden als ik hebben er tijdens ons bezoek aan Suriname in de eerste plaats op gewezen dat drugs smokkelen niet mag. In de tweede plaats is kenbaar gemaakt dat als de controle in Suriname verbeterd wordt de noodzaak van de 100%-controle op Schiphol komt te vervallen, maar dat daar nu gelet op het grote aantal smokkelaars nog steeds noodzaak toe is. In de derde plaats is het – de mensen in Suriname luisteren mee – overduidelijk dat men er zelf voor hoort te zorgen dat er niet wordt gesmokkeld en dat men een klacht kan indienen. Er is een klachtenloket ingesteld bij het Openbaar Ministerie. Indien men een klacht heeft over de wijze van bejegening, kan men die indienen bij het Openbaar Ministerie.
De millimeter wave scan is een scan waarbij fysiek contact niet noodzakelijk is. Het is een bodyscan waarbij onderzoek door controleambtenaren aan de kleding van de passagier niet nodig is. Als men daar niet voor kiest, krijgt men de normale controle zonder de scan. Er zijn mensen die bezwaar maken tegen deze scan. Men heeft de keuze. Indien men door de millimeter wave scan gaat, krijgt men niet de fysieke controle die als belastend wordt ervaren. Voor zover er nu nog lijfelijke controle plaatsvindt, zoals de heer Van Bommel schetst, is dat omdat men heeft geweigerd om door de millimeter wave scan te gaan.
De voorzitter: Ik verzoek de publieke tribune om niet te reageren.
Minister Verhagen: Het is prima om met het publiek in debat te gaan. Dat gebeurt iedere keer. Ik vind dat ook heel gezellig. Ik dacht dat dit – dat is misschien meteen de invulling van de motie-Gill’ard – ...
De voorzitter: Minister, alvorens u verder gaat, wil ik de mensen op de publieke tribune erop wijzen dat zij geacht worden niet te reageren. De deelnemers aan het algemeen overleg reageren niet op reacties van de publieke tribune.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Het aantal klachten is misschien wel teruggelopen, maar dat zegt niets over de reden daarvan. Wij weten ook niets over de aard en de ernst van de klachten. Ik wil nog steeds een reactie op het voorstel om die klachtenprocedure actief onder de aandacht van de passagiers te brengen en om die niet enkel individueel af te handelen, maar om ook met de douane te overleggen over de bejegening. Het is toch wel heel helder dat er een veel menswaardiger behandeling nodig is op Schiphol. Ik doel dan niet op de bodyscan of de 100%-controle, maar op de bejegening. Ik vind op zijn minst dat de minister daaraan tegemoet kan komen.
Mevrouw Diks (GroenLinks): De minister zegt dat mensen zelf kunnen kiezen voor de 100%-controle of de scan. Dat is niet het punt. Het punt is de wijze waarop zij tegemoet worden getreden. Hoe moeilijk kan het zijn om gewoon op een normale manier vriendelijk aan iemand te vragen op welke manier hij wil worden gecontroleerd, om iemand op een gewone manier tegemoet te treden. Daar is toch helemaal geen overleg voor nodig? Kan de minister daar op redelijke termijn iets aan doen, ook in samenwerking met de minister van Justitie?
Minister Verhagen: Het proces van de 100%-controle wordt voortdurend gemonitord en wordt waar mogelijk verbeterd, juist op basis van het rapport van de Nationale ombudsman. Er zijn forse verbeteringen doorgevoerd. De faciliteiten zijn verbeterd. Er is zeer veel aandacht voor de wijze van benadering. Daar wordt terecht aandacht voor gevraagd, want mensen, ook als zij drugssmokkelaar zijn, horen op een normale manier te worden behandeld.
Mevrouw Diks (GroenLinks): Dat geldt natuurlijk ook als je geen drugssmokkelaar bent.
Minister Verhagen: Inderdaad, maar zelfs als je drugssmokkelaar bent, hoor je op een normale manier behandeld te worden. Ik neem tenminste niet aan dat u daar al van te voren een onderscheid tussen wil maken.
Er is over dit punt verschillende malen overleg geweest met de minister van Justitie. Ik zal hem melden dat er in elk geval de hier aanwezige woordvoerders problemen hebben. Ik verzoek hen op dit punt het overleg voort te zetten met de minister van Justitie.
Mevrouw Ferrier vroeg of ook parlementariërs onder de procedure voor vooraanstaande personen vallen. Als parlementariërs worden aangemeld door de Surinaamse ambassade vallen zij daaronder. Niet iedereen laat zijn bezoek echter melden via de ambassade. Als het niet bekend is dat iemand komt, kan de procedure niet worden toegepast.
Het afgelopen jaar stond de Toescheidingsovereenkomst op de bilaterale agenda, onder meer ook twee keer in gesprekken tussen de minister-president en president Venetiaan. De ambtelijke missie die daar de afgelopen dagen nader overleg over heeft gehad, is inmiddels teruggekeerd uit Paramaribo. Het ambtelijk overleg heeft helaas niet geleid tot overeenstemming. Ik benadruk dat wat ons betreft de Toescheidingsovereenkomst gewoon bestaat omdat deze naar onze mening niet eenzijdig kan worden opgezegd door Suriname. De Toescheidingsovereenkomst bestaat dus in haar volle omvang en er zijn geen concessies gedaan op dat gebied.
Er is gesproken over de mogelijkheden om uit de impasse te geraken. In dat overleg zijn drie opties aan de orde gekomen. De eerste optie is beëindiging van de overeenkomst. Dat is de optie die Suriname voorstaat. Zij stellen dat de voornaamste bedoeling van de Toescheidingsovereenkomst het regelen van de nationaliteit is. In tegenstelling tot in andere landen, kiest men of voor de Surinaamse nationaliteit of voor de Nederlandse nationaliteit. Dat hebben mensen bij de onafhankelijkheid moeten doen. Dat werd in wezen in de Toescheidingsovereenkomst geregeld. Nederland is tegen beëindiging zo lang de rechten die Surinaamse Nederlanders aan de Toescheidingsovereenkomst kunnen ontlenen niet voldoende zijn gewaarborgd. Het gaat met name om artikel 5, lid 2.
Een tweede optie is het onverkort naleven van de Toescheidingsovereenkomst. Daar is Suriname niet toe bereid. Men is van mening dat mensen die niet kiezen voor de Surinaamse nationaliteit niet dezelfde rechten mogen genieten als Surinamers. Een voorbeeld daarvan is het actief en passief kiesrecht. Ik kan dat laatste op zich volgen. Het is de vraag of Nederlanders, ook als zij van Surinaamse herkomst zijn, aan de Surinaamse verkiezingen moeten kunnen deelnemen. Ik kan mij voorstellen wat mevrouw Ferrier daarover zei. Daar komt bij dat de rechten die de Toescheidingsovereenkomst verleent oorspronkelijk alleen bestemd waren voor remigranten, dus mensen die zich hervestigden in Suriname. Zij werden na twee jaar verblijf in Suriname automatisch Surinamer en verloren daarmee hun Nederlandse nationaliteit. Door een wijziging in 1994 is dat laatste aspect verloren gegaan.
Er is nog een derde optie die wordt voorgesteld door een deel van de Nederlanders van Surinaamse herkomst. De Kamer heeft eerder met de verre voorgangers van minister Van der Laan verschillende malen gesproken over wat als representatieve organen voor verschillende groeperingen in Nederland zouden moeten gelden. Daar hoort onder andere de Stichting Surinaams Inspraak Orgaan (SIO) bij. Daar ga ik niet over, maar de Surinamers zelf. Als de Nederlanders van Surinaamse herkomst zelf van mening zijn dat zij niet of onvoldoende vertegenwoordigd zijn in het SIO, lijkt mij dat zij er zelf in eerste instantie verantwoordelijk voor zijn om daar een discussie over te voeren. De optie die een deel van de Surinaamse Nederlanders voorstaat, betreft instandhouding van artikel 5, lid 2, met uitzondering van de rechten die in de Surinaamse grondwet uitsluitend aan Surinamers zijn voorbehouden, zoals het actief en passief kiesrecht, benoeming in hoge ambten als rechter en het verbod op uitzetting.
Ik wil in dit debat een voorzet willen doen voor de oplossing, op politiek niveau in plaats van op ambtelijk niveau. Er is door twee staten voor de Toescheidingsovereenkomst getekend, in alle vrijheid, punt uit. In deze overeenkomst worden rechten verleend aan Nederlanders van Surinaamse herkomst. Wij weten ook dat het merendeel van de Surinaamse Nederlanders niet van plan is om de Nederlandse voor de Surinaamse nationaliteit te verwisselen omdat men Nederlander wil blijven. Het wisselen van nationaliteit was wel de gedachte toen de rechten onder artikel 5, lid 2, werden verleend. Er is wel een heel grote lotsverbondenheid tussen twee volken. In dat kader reizen Surinaamse Nederlanders frequent naar hun familie, maken zij grote geldbedragen over, investeren zij in het land, willen zij daar met pensioen of willen zij met kennis een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Suriname. Vanwege die lotsverbondenheid kan ik mij voorstellen dat deze groep meer rechten geniet dan een gemiddelde vreemdeling, maar niet precies dezelfde als een Surinamer. Als men dat laatste wel wil, moet men voor de Surinaamse nationaliteit kiezen. Daar zijn immers ook rechten en plichten aan verbonden. Zij zouden dan niet de rechten krijgen die te maken hebben met het functioneren van de onafhankelijke republiek Suriname en de rechten die de Surinaamse grondwet voorbehoud aan Surinamers. Voor hen zouden wel soepelere regels kunnen gelden voor toelating en verblijf, voor het verwerven van grond en voor het beginnen van een eigen bedrijf. De ambtenaren van Buitenlandse Zaken hebben dat voorgesteld, maar het ambtelijk overleg was nog niet conclusief.
Hoe nu verder? Er is een vervolg van het ambtelijk overleg voorzien in maart. Voorts zullen de minister-president, de minister van Justitie en ik in onze contacten met Suriname de kwestie aan de orde blijven stellen en ook deze optie als mogelijke uitkomst blijven bepleiten, zoals wij ook het afgelopen jaar meermalen hebben gedaan. Een aantal leden heeft gesteld dat Suriname zich niet aan de overeenkomst houdt, dat deze overeenkomst nog steeds geldig is en dat derhalve de gang naar de rechter moet worden gemaakt. De Toescheidingsovereenkomst zelf bevat geen voorziening voor beslechting van rechtelijke geschillen. In veel verdragen is een mogelijkheid voor geschillenbeslechting vervat voor het geval er een verschil van mening is over de interpretatie van het verdrag. Dat is hier niet het geval. Dat kan fout zijn, maar het is nu eenmaal zo. Er is niet afgesproken dat er in geval van verschil van mening naar een rechter kan worden gegaan. Ik wil dat in principe ook vermijden, want ik wil ver gaan in het streven om er samen uit te komen. Ik beschouw Suriname als een partner en niet als een land dat ik voor de rechter ga dagen. Ik wil Suriname als een partner zien waarmee ik serieuze en betrouwbare afspraken kan maken. Nu wij het ergens niet over eens zijn, moeten wij eerst eens proberen om het met elkaar eens te worden. Wij moeten praten en het wel eens worden. De Toescheidingsovereenkomst is echter wel een verdrag. Over de uitleg en de toepassing van verdragen kan ieder land bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag of bij het Permanent Hof van Arbitrage om een uitspraak vragen. Dat is niet mijn inzet. Ik wil het vermijden. Het is echter wel de uiteindelijke terugvaloptie als wij er absoluut niet uitkomen. Mijn inzet is om te komen tot een overeenkomst met ons partnerland Suriname. Ik wil opkomen – dat zie ik als mijn plicht – voor de belangen van Nederlanders in het buitenland, dus ook voor de Nederlanders van Surinaamse herkomst die nadelen ondervinden indien dit onderdeel van de Toescheidingsovereenkomst niet wordt toegepast. Ik heb er begrip voor dat Suriname bepaalde grondwettelijke rechten wil voorbehouden aan mensen met de Surinaamse nationaliteit. Ik vind echter dat rechten met betrekking tot reizen en het verwerven van land – dat zijn elementen die de lotsverbondenheid vorm en inhoud geven – veilig moeten worden gesteld voor Nederlanders van Surinaamse afkomst.
Een aantal leden heeft gesproken over de visumplicht en daarbij verwezen naar de Toescheidingsovereenkomst. Zij hebben daarbij naar mijn mening toch niet helemaal de geschiedenis voor ogen. Op 25 november 1975, bij de onafhankelijkheid van Suriname, is een bilaterale overeenkomst in werking getreden die, los van de Toescheidingsovereenkomst, zag op wederzijdse visumvrijdom. Dat is dus in 1975 geregeld. Die overeenkomst is met instemming van de toenmalige Kamer en het toenmalige kabinet op 1 september 1980 eenzijdig opgeschort door Nederland. Waar het gaat om het eenzijdig opschorten van overeenkomsten, hebben wij ook zo onze eigen geschiedenis. Suriname heeft daarop reciproque gereageerd. Een kwart eeuw later bestaat de wederzijdse visumplicht dus nog steeds. Sindsdien zijn er allerlei ontwikkelingen geweest in Europees kader, zoals afspraken inzake het tegengaan van illegale migratie en drugscriminaliteit in het kader van Schengen. Die doen het niet voor de hand liggen om terug te komen op onze eerdere herinstelling van de visumplicht. De effectiviteit en de doelmatigheid van de visumplicht voor Surinamers wordt uiteraard periodiek tegen het licht gehouden. Onze verplichtingen in het kader van Schengen brengen mij ertoe om niet te veronderstellen dat de minister van Justitie andere opvatting heeft dan ik.
De heer Van Bommel (SP): Wederzijdse visumvrijdom is hier niet aan de orde. Wanneer wij spreken over de Toescheidingsovereenkomst, gaat het specifiek over een bepaalde groep Surinaamse Nederlanders. Wederzijdse visumvrijdom gaat veel verder. Met uitzondering van één fractie, heb ik niemand dat hier te berde horen brengen. Ik zou de discussie over de Toescheidingsovereenkomst daar niet mee willen vervuilen. Erkent de minister dat verschil?
Minister Verhagen: Ik heb juist gezegd dat dit verschil er is. Ik heb gezegd dat wij dat de wederzijdse visumvrijdom, die volstrekt los stond van de Toescheidingsovereenkomst, eenzijdig hebben opgeschort in 1980 en dat daar reciproque op is gereageerd door Suriname. Gelet op de inwerkingtreding van Schengen sindsdien verwacht ik geen grote stappen op het terrein van visumvrijstellingen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik weet niet of de minister van Buitenlandse Zaken er nog is in de tweede termijn.
Minister Verhagen: Ik moet om 16.30 uur weg.
Mevrouw Ferrier (CDA): Dan maak ik voor de zekerheid nu al mijn punt. Ik ondersteun de minister in het benadrukken van de partnerschapsrelatie met Suriname. Wij moeten een rechtelijke procedure proberen te voorkomen. Wat is nu precies de stand van zaken? De heer Van Bommel zei net dat hij een stukje grond aan de Kwattaweg op het oog heeft. Ik heb een stukje grond in Saramacca op het oog. Ik vind eigenlijk dat het niet zo kan zijn dat ik, omdat ik in Suriname ben geboren, makkelijker aan dat stukje grond in Saramacca zou kunnen komen dan iemand die in de 33 jaar die inmiddels verstreken zijn na de onafhankelijkheid in Suriname is geweest, daar heeft gewerkt en heeft bijgedragen aan het land. Ik vind dat ik niet meer rechten zou moeten hebben dan die persoon. Ik ben eigenlijk heel benieuwd of de minister iets meer kan zeggen over het punt waarop de discussie hierover met Suriname in maart gaat worden opgepakt. Ik vind namelijk dat Suriname wel een punt heeft.
Minister Verhagen: Ik heb al gezegd dat ik eruit probeer te komen met Suriname om de belangen van Nederlanders van Surinaamse afkomst veilig te stellen, maar dat ik ook begrip heb voor Suriname waar het gaat om zaken die zij exclusief willen reserveren voor mensen met de Surinaamse nationaliteit. Ik ga niet zover als u, als u ook op het punt van grondverwerving de Surinaamse regering meer tegemoet zou willen komen dan ik heb geschetst. Het staat u vrij om die opvatting te hebben. Ik ben blij dat u op dezelfde wijze als de heer Van Bommel aan grond wil komen, los van het feit dat mijn kinderen inmiddels zo duur worden dat ik mij dat helemaal nooit meer kan permitteren. Mocht iemand dat willen, vind ik dat wij dat, juist gelet op de afkomst, zouden moeten regelen. Suriname heeft daar overigens eerder in het kader van de Toescheidingsovereenkomst mee ingestemd. Ik ga niet weggeven wat ik niet hoef weg te geven.
De voorzitter: Ik zie dat er vele interrupties zijn. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking moet ook aan het woord komen. Ik ga de interrupties dus beperken. De woordvoerders krijgen voor de rest van de beantwoording in eerste termijn nog maximaal twee interrupties.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): De minister zegt dat is afgesproken dat de Surinaamse gemeenschap zich laat vertegenwoordigen door het SIO. Volgens mij kan dat niet volledig. Wij hebben immers ook niet één vertegenwoordiger voor de Nederlandse gemeenschap. Zo divers als de Nederlandse gemeenschap is, is de Surinaamse gemeenschap ook. In de brief staat dat er twee groepen zijn met een bepaald standpunt ten aanzien van de Toescheidingsovereenkomst. Daaruit blijkt dat de gemeenschap niet uniform is. Ik ga nog een stapje verder, want er zijn veel meer dan twee standpunten. De Surinaamse gemeenschap is veel diverser dan de minister denkt. Ik vraag hem om met de Surinaamse gemeenschap in Nederland in gesprek te treden over de toekomstige relatie tussen Nederland en Suriname, specifiek op het punt van de Toescheidingsovereenkomst. Daar heeft hij nog niet op gereageerd. Het antwoord dat het SIO toch de vertegenwoordiger is van allen ...
Minister Verhagen: Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd als de Nederlanders van Surinaamse herkomst zich niet vertegenwoordigd voelen door het SIO, zij zelf actie moeten ondernemen.
De voorzitter: Ik verzoek de publieke tribune echt om stilte.
Minister Verhagen: Wij spreken met iedereen: met het SIO en zelfs met de heer Jankie. Het zal misschien verbazen, maar dat doen wij gewoon vanuit het ministerie. Als het gaat om de vraag wie Nederlanders vertegenwoordigt, of zij nu van Surinaamse herkomst zijn, van oorspronkelijk Nederlandse herkomst of van Limburgse of Friese herkomst, wijs ik erop dat dit de Kamer is. Als er standpunten zijn die een bepaalde groep voorstaat, bespreek ik die met de Kamer. Het is gek genoeg zo dat de heer Van Bommel iets heel anders zegt dan u, mevrouw Gill’ard. Dat komt omdat een aantal Nederlanders op de heer Van Bommel heeft gestemd en een aantal Nederlanders op u. Wat de verschillende standpunten zijn, hoor ik van de Kamer. Ik vind dat de Kamer het volk vertegenwoordigt, ook het volk dat van oorsprong een andere nationaliteit had en nu de Nederlandse nationaliteit heeft. Wij spreken, juist omdat het om belangen gaat, vanuit het ministerie met allerlei verschillende vertegenwoordigers. Ik was als Kamerlid jaren lang aanwezig bij de herdenking van de decembermoorden in de Mozes en Aäronkerk en daar sprak ik ook met verschillende groeperingen. Zij hadden ook niet allemaal dezelfde opvatting, maar zij waren daar bij elkaar omdat zij op dat moment wilden herdenken dat er mensen waren vermoord in Fort Zeelandia. Dat is geen eenduidige groep, maar het zijn wel mensen met wie je spreekt.
De voorzitter: Minister, ik verzoek u door te gaan met de beantwoording.
Mevrouw Diks (GroenLinks): Ik ga zo weg.
De voorzitter: Dan geef ik u een allerlaatste interruptie op dit punt. Daarna gaat de minister door met zijn beantwoording.
Mevrouw Diks (GroenLinks): De minister heeft al iets gezegd over het stemrecht, maar hij was daar tamelijk kort over. Ik denk dat het een ellenlang verhaal is. In de Surinaamse grondwet staat dat mensen alleen kunnen stemmen of gekozen kunnen worden als zij Surinamer zijn. Dat is helder. In de Toescheidingsovereenkomst uit 1975 is dat niet op die manier aangegeven. Mensen die zich indertijd opnieuw in Suriname hadden willen vestigen, hadden gewoon dat stemrecht gehad. Dat is in 1994 gecorrigeerd, voor zover dat een correctie kan worden genoemd. De vraag is – dat is een internationaalrechtelijke discussie – in hoeverre de rechten uit 1975 van die mensen zijn geschonden door de aanpassing van de overeenkomst in 1994. Om nu het stemrecht dat zij toen hadden weg te geven, is volgens mij juridisch discutabel. Ik wacht de discussie op dit punt die met de Surinaamse regering gaat worden gevoerd uiteraard af. Ik vraag de minister om zich hier hard voor te maken en bij de groepen te informeren naar hun standpunten.
Minister Verhagen: Wij hebben daar nader overleg over, ook op het ministerie van Buitenlandse Zaken, met de verschillende vertegenwoordigers. De rechten die volgens de Surinaamse grondwet exclusief zijn voorbehouden aan mensen met een Surinaamse nationaliteit, zijn actief en passief kiesrecht, benoembaarheid in specifieke openbare ambten, zoals staatsraad, minister en rechterlijke macht, en het recht om niet het land te worden uitgezet. Dergelijke rechten worden in tal van landen voorbehouden aan mensen die de nationaliteit van het land bezitten. Het staat landen vrij om, ook al zijn er in het verleden verdragen gesloten, een wijzigingsverdrag te sluiten. Dat kennen wij ook in Europa. Er zijn tal van verdragen waarmee eerdere verdragen zijn gewijzigd. Dat is geen probleem als dat met wederzijds goedvinden gebeurt, ook al geeft het nieuwe verdrag andere rechten dan het oude. That’s life. Ik heb te maken met het feit, of ik dat nu leuk vindt of niet, dat Suriname af wil van de Toescheidingsovereenkomst. Ik kan zeggen: schande, ik ga naar de rechter toe. Ik wil echter een fatsoenlijke volwassen bilaterale relatie, dus ik probeer eruit te komen. Ik heb geschetst op welke wijze ik dat probeer te doen, juist om de belangen van Nederlanders van Surinaamse herkomst zo veilig mogelijk te stellen. Ik heb begrip voor de wensen die er in de Nederlands-Surinaamse gemeenschap leven. Wij spreken erover. De uitkomst kan zijn dat er uiteindelijk een overeenkomst komt waarin niet al die rechten op dezelfde wijze vermeld staan als in de originele Toescheidingsovereenkomst. Als dat niet kon, hoefden wij niet lang te praten.
De voorzitter: Ik verzoek u om door te gaan met uw beantwoording.
Minister Verhagen: De Kamer heeft zeer uitvoerig gesproken over het AOW-gat met staatssecretaris Aboutaleb, op 15 november 2008 nog. De Surinaamse overheid is overigens zelf ook verantwoordelijk voor het ouderdomspensioen gedurende de periode dat mensen in Suriname hebben gewoond, net zo goed als de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het ouderdomspensioen voor de periode dat zij in Nederland hebben gewoond. Er is een probleem, maar daar heeft de Kamer een uitvoerig debat over gevoerd met de staatssecretaris van SZW. Ik meen dat een meerderheid van de Kamer hem uiteindelijk kon volgen in zijn redenering. De heer Van Bommel is het daar blijkbaar niet mee eens en kondigt aan dat hij erop terugkomt. Ik ga ervan uit dat hij daar nader van gedachten over wisselt met de opvolger van de heer Aboutaleb.
Zo’n kleine fractie is toch wel leuk. Dan kan je met de staatssecretaris en met de minister hetzelfde bespreken. De heer Van Bommel heeft ook al eerder overleg gevoerd met minister Eurlings over de luchtvaarttarieven.
De heer Van Bommel (SP): Zei u nu kleine fractie, minister? Waar was u de afgelopen jaren?
Minister Verhagen: Het was een klein plaagstootje. Ik neem niet aan dat u een dusdanig machtsmonopolie hebt in uw fractie dat u al deze dossiers zelf doet, mijnheer Van Bommel.
De voorzitter: Kennelijk wel minister, maar zet u uw betoog voort.
De heer Van Bommel (SP): Ter informatie: ik kan inderdaad al deze dossiers naar mij toetrekken.
Minister Verhagen: Er is met minister Eurlings gesproken over de luchtvaarttarieven. Theoretisch heeft de heer Van Bommel gelijk dat de minister van Verkeer en Waterstaat kan ingrijpen in de tarieven in bepaalde gevallen. Dat ingrijpen is beperkt tot gevallen waarin de tarieven onevenredig hoog worden vastgesteld door de KLM of Surinam Airways. Juist gelet op uitspraken op dit punt, waar de heer Van Bommel zelf naar verwees, is het dus op dit moment niet mogelijk dat de minister van Verkeer en Waterstaat ingrijpt. De minister-president en ik hebben, zoals in de brief staat, wel nader overleg gehad over de afdracht van 6%, waarover wij ook in januari uitvoerig hebben gesproken. Suriname heeft per staatsbesluit van december 2007, nu een jaar geleden, bepaald dat alle luchtvaartmaatschappijen die in Suriname opereren minimaal 6% agentencommissie moeten afdragen over de in Suriname verkochte vliegbiljetten. Dat zijn onnodige kosten, met name voor de passagiers. De KLM probeert daar uiteraard vanaf te komen. Dat bedrijf is daar immers ook niet bij gebaat. Niet alleen wij wijzen daar dus op. Suriname zegt dat wij er niet over gaan, dat een land in het kader van zijn onafhankelijkheid zelf over zijn besluiten gaat en het verantwoording moet afleggen aan de Surinaamse bevolking. Ik zou zeggen: bevolking, doe een oproep aan uw eigen regering om ervan af te komen. Het lijkt mij namelijk dat de Surinaamse bevolking er ook niet blij mee is dat zij die 6% extra moet betalen. De KLM is in onderhandelingen met Suriname verwikkeld over de intrekking van dit besluit. Niet alleen de politiek wijst hier dus op, maar ook de KLM.
Er zijn tal van onderwerpen besproken in de verschillende contacten tussen de regeringen van Nederland van en Surinaamse waar niet naar gevraagd is. Ik wil één opmerking maken. Er is met name met de minister van Justitie heel goede samenwerking inzake onder andere mensenrechten en resocialisatie. Er treden verbeteringen op waaruit blijkt dat de bilaterale betrekkingen in het kader van het welzijn van de Surinaamse bevolking kunnen worden gebruikt. De betrekkingen tussen Nederland en Suriname zijn naar mijn mening in rustiger vaarwater gekomen en zijn in omvang toegenomen. Dat vind ik een winstpunt voor beide samenlevingen. Ik zie het als mijn taak om de winst die er nu is te behouden door een voortgezette en constructieve samenwerking, samen, zakelijk en betrokken. Daar blijf ik aan werken. Ik kijk met meer plezier naar de huidige relatie dan dat ik terugkijk naar de tijden dat wij hier debatten voerden over het opschorten van de betrekkingen en het over en weer elkaar nog net niet voor rotte vis uitmaken. Ik ben blij dat wij die tijd ver achter ons hebben gelaten. Laten wij samen werken aan een goede en warme relatie met Suriname.
De heer Van Bommel (SP): Er zijn nog twee puntjes van mij blijven liggen. Het eerste betreft de kosten van het visum voor mensen die vanuit Suriname naar Nederland willen. Waarom krijgen de mensen de € 60 die zij betalen voor hun visumaanvraag niet terug als het visum wordt geweigerd? Kan dat niet anders? Mensen zijn dan het hele bedrag kwijt terwijl zij niets geleverd krijgen. Mijn tweede punt betrof de remigratieregeling. Ik heb suggesties gedaan voor verbetering. Valt dat onder deze minister?
Mevrouw Gill’ard (PvdA): De minister vertelde hoe kil en koel de relaties in het verleden waren en dat zij nu zijn verbeterd. Dat betekent dat hij waarde hecht aan processen. Hoe gaat hij er nu voor zorgen dat het proces op gang wordt gebracht om niet alleen de Surinaamse regering, maar ook het parlement en de samenleving te horen over hun visie op de vormgeving van de samenwerking met Nederland? Deze vraag had ik al gesteld. Ik vind het ook echt van belang om de Nederlanders die vallen onder de Toescheidingsovereenkomst te betrekken bij het proces rond de politieke dialoog met Suriname hierover. Ik begrijp dat de minister niet veel voelt voor consultatierondes, wat ik erg betreur. Ik vind op zijn minst dat hij een conferentie kan beleggen waarin hij de Surinaamse diaspora hoort over hun invulling van en hun wensen betrekking tot de Toescheidingsovereenkomst.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb gevraagd naar de situatie van stagiairs, met name stagiairs die hun stage niet via het ministerie van OCW regelen. Daarnaast heb ik gevraagd hoe de regering nadenkt over de contouren van een nieuwe relatie, in overleg met Suriname. Zijn daar commissies voor, is er een tijdspad?
Minister Verhagen: Op dat laatste gaat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in omdat hij daar in het kader van de afbouw van de ontwikkelingsrelatie zeer bij betrokken is en daar gesprekken over heeft gevoerd.
Wat betreft de stagiairs zijn er twee elementen, los van OCW. Het verwerven van stageplaatsen via OCW is aanmerkelijk verbeterd. Op dit punt gelden wel de reguliere eisen voor mensen die hier stage willen lopen, los van uitwisseling via universiteiten. Zij moeten aanvraagformulieren invullen. Of zij nu uit Suriname komen of uit China, maakt wat dat betreft niet uit. Ook bedrijven die stageplaatsen aanbieden moeten een aantal administratieve zaken afhandelen. Het is mogelijk dat Surinamers het als hinderlijk ervaren dat zij bijvoorbeeld bepaalde administratieve handelingen moeten verrichten of een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen. Dat is een reguliere zaak waarbij geen discriminatie mag plaatsvinden. De regels gelden dus voor alle derdelanders. Het doel is juist om te voorkomen dat werk dat door derdelanders wordt verricht zonder tewerkstellingsvergunning wordt gepresenteerd als een stage. Op dat punt vindt dus ook een toetsing plaats. Dat is inderdaad een administratieve last, maar die is redelijk beperkt. Behalve het aanvraagformulier moeten documenten worden overlegd die logischerwijze toch al aanwezig zijn, zoals een stageplan, een stageovereenkomst en een kopie van het identiteitsbewijs. Dat moet juist omdat wij illegale arbeid niet willen bevorderen, maar normaal reguliere stageplaatsen willen kunnen aanbieden. Daar zijn regels voor in dit land die eerder zijn besproken met de minister van SZW. Als men wat betreft stages onderscheid wil maken ten aanzien van derdelanders, ontstaan er volgens mij juist problemen. Een dergelijk onderscheid zal door geen rechter worden geaccepteerd.
De Kamer heeft al eerder over visa gesproken met de minister en de staatssecretaris van Justitie. Het bedrag van € 60 betreft de leges die zijn verbonden aan een visumaanvraag. Die zijn kostendekkend in de zin van de arbeid die wordt verricht ten behoeve van het verwerken van een visumaanvraag. Die arbeid wordt verricht los van de vraag of het visum uiteindelijk wordt verleend of niet. Dat geldt niet alleen voor Suriname, maar voor ieder land waar een visum wordt aangevraagd. Ook als iemand het niet krijgt, moet hij betalen. Leges moeten kostendekkend zijn. Als ik naar de gemeente ga, heb ik daar ook mee te maken. Een visumaanvraag kost € 60. De betaling is geen garantie om een visum te krijgen. Dat is voor niemand het geval. Anders zou er sprake zijn van het kopen van toegang tot Nederland. Zo werkt het niet. Wij zijn geen bananenrepubliek waar je de ambtenaar geld toesteekt om het land in te komen. Mensen betalen om hun aanvraag in behandeling te krijgen. De leges betreffen de administratiekosten en staan los van de toekenning.
Mijnheer Van Bommel, kunt u uw vraag over remigratie herhalen?
De heer Van Bommel (SP): Ik heb twee suggesties gedaan voor verbetering van de remigratieregeling. Ik heb gevraagd op welke schaal er gebruik wordt gemaakt van de regeling. Mijn indruk is dat het gebruik ervan minimaal is. De regeling is op zich niet slecht, maar kan op twee punten beter. De eerste suggestie was om te komen tot de invoering van enige jaren bedenktijd, aangezien het een enorme stap is om je nationaliteit op te geven. De tweede suggestie was om ook enige tijd na remigratie nog een beroep mogelijk te maken op hulp vanuit Nederland.
Minister Verhagen: Hierover moet ik met andere bewindslieden overleggen. Ik ga overigens helemaal niet over het verwerven van de nationaliteit van een ander land. Ik kan hier nu niet op reageren, dus ik kom er nader op terug. Het is best mogelijk dat er op een aantal punten verbetering mogelijk is. Daar wil ik over overleggen met andere bewindslieden die meer bevoegd zijn op dit punt.
De voorzitter: Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken en geef het woord aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de woordvoerder van de fractie van GroenLinks voor het boekje dat wij zojuist hebben gekregen. Het eerste gedicht dat ik las, was van Ed. Hoornik: Niet in mijn dorpen en mijn elf steden, niet in mijn meren en mijn heerlijkheden ben ik het meest mijzelf, maar in mijn taal: het instrument waardoor ik ademhaal.
Is dat niet mooi van toepassing op de lotsverbondenheid tussen Nederland en Suriname? Afgezien van het Fries en het Sranang, is het van belang dat onze lotsverbondenheid, los van de geschiedenis, ook vooral zit in de taal. Daarom vind ik het belangrijk om aan het begin van mijn inbreng in dit debat te zeggen dat de woorden «samen, zakelijk en betrokken» soms wat abstract mogen klinken, maar heel essentiële elementen zijn van de relatie tussen Nederland en Suriname, die ik als goed wil betitelen. In de afgelopen periode heb ik een bezoek gebracht aan Suriname. Het is mij opgevallen hoe goed onze betrekkingen zijn en hoe eerlijk en duidelijk met elkaar wordt gesproken, met humor en met ernst. De periode die vanaf 1975 is ingezet, krijgt nu langzaam maar zeker op alle niveaus een andere kwaliteit. Er ontstaat dus ook een andere manier van samenwerken. Ik vind het belangrijk om te zeggen, omdat het daar uiteindelijk om draait. Na deze inleiding, zal iets zeggen over de toekomstige relatie.
De ontwikkelingssamenwerkingrelatie is, wellicht voor het eerst in veel jaren, in rustig vaarwater gekomen. Er is een open discussie over geweest tussen minister Van Ravenswaay en mij. Wij zijn door onze beide parlementen, het Nederlandse en het Surinaamse, op de hoogte gebracht van het feit dat zij wilden dat er sneller een einde zou komen aan de traditionele relatie. Daar ben ik het zeer mee eens, net als minister Van Ravenswaay. Wij hebben alles op alles gezet om te komen tot de besteding van de laatste verdragsmiddelen. Dat is niet noodzakelijkerwijze een eenvoudige opdracht. Nederland heeft zich flexibel ingezet. Het middel van schuldverlichting is opnieuw ingezet, wat ruimte creëert op de Surinaamse begroting en de kredietwaardigheid van Suriname, als inmiddels middeninkomensland, vergroot. Daardoor was het mogelijk op eigenlijk op alle punten vooruitgang te boeken. Het enige dat nog overblijft, is een geschil over 26 mln. van de middelen die betrekking hebben op een eventuele dubbelrekening. Daar proberen wij binnenkort uit te komen. In feite zijn alle verdragsmiddelen nu toegekend op een wijze waar de Nederlandse regering heel goed mee kan leven en die een goede bijdrage kan leveren aan de toekomstige economische en sociale ontwikkelingen in Suriname. Het overzicht staat in de brief.
Het woord «zakelijk» is in dit verband essentieel. Dat wil niet zeggen dat wij meteen gelijke partners zijn. Nederland is veel rijker dan Suriname. Wij hebben ook een geschiedenis die belast is. Het blijft altijd ingewikkeld. Wij gaan nu echter wel toe naar een relatie van landen die weliswaar een geschiedenis hebben, maar zakelijk praten over hoe zij het beste met elkaar kunnen samenwerken. De lotsverbondenheid is ook een gegeven. Dat hier vandaag veel mensen uit de Surinaamse gemeenschap zijn – ik heb met een aantal van hen gesproken voordat ik op reis ging – komt onder andere omdat zij zelf een bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling en de armoedebestrijding in Suriname. Er is een aantal tegenvallers met betrekking tot bijvoorbeeld de inkomensverdeling in Suriname. Er is nog er veel armoede. Tegelijkertijd wordt Suriname een middeninkomensland. Die inkomensverdeling is gedeeltelijk een consequentie is van het overbrengen van veel middelen van de Nederlandse samenleving naar de Surinaamse.
Tijdens mijn bezoek aan Suriname heb ik cassavefriet met mayonaise gegeten. Dat leek mij wel iets voor de typering van de nieuwe relatie tussen Nederland en Suriname. Het een kan op zich wel zonder het ander, maar samen, met elk hun aardigheden, zijn zij een stuk lekkerder. Dat lijkt mij een goed begin van onze nieuwe relatie. Die blijkt ook uit de vele bezoeken die zijn afgelegd. Daar heeft de minister van Buitenlandse Zaken al iets over gezegd. Ik heb zelf gesproken met minister Van Ravenswaay, maar ook met president Venetiaan, met minister Hildenberg en met de heer Telting, Governor van de Centrale Bank van Suriname. De laatste is verantwoordelijk voor het zeer verstandige macro-economische beleid van de Surinaamse regering. Wij hebben uiteraard ook gesproken met heel veel vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en van culturele en onderwijsinstellingen, met ondernemers en met jongeren. Vanuit het middenen kleinbedrijf in Suriname komt een nieuwe beweging van zakelijkheid, ook met Nederland, en economische ontwikkeling tot stand.
Mevrouw Ferrier vroeg of ik ook aandacht heb besteed aan het binnenland. Dat is het geval. Dat vloeide uiteraard voort uit het debat dat wij in januari 2008 hebben gevoerd. Ik heb de positie van Marrons en inheemsen opnieuw bij president Venetiaan onder de aandacht gebracht. Ik ben zelf ook naar het binnenland geweest en heb met een aantal van de leiders daar gesproken over hun zorgen, mede in relatie tot houtkap en goudmijnbouw in het tropische regenwoud, het behoud van biodiversiteit en de grondrechten van bewoners. Wij ondersteunen het Fonds Ontwikkeling Binnenland van Suriname. De Twinningfaciliteit is ook heel praktisch op dit terrein en heeft wel degelijk invloed op de positie van mensen in het binnenland, soms ook op een heel praktische manier. Een aantal van de studenten gaat naar Paramaribo, maar heeft niet hetzelfde niveau van onderwijs gehad als in Paramaribo. Het lijkt iets heel kleinschaligs, maar bleek essentieel te zijn in de Twinningfaciliteit: huiswerkbegeleiding. Wij zijn naar Zaailand geweest, waar al die jongens en meisjes uit het binnenland zitten. Zij worden nu voor het eerst in staat gesteld om hun opleiding af te maken. Dat levert hen een enorm verschil in economisch perspectief op. Dat is een heel mooie mogelijkheid om samen te werken.
De relatie is niet alleen goed. Suriname is ook een middeninkomens land geworden met een positieve economische groei van 5 tot 6% sinds 2001. Dat betekent echter niet dat alles rozengeur en maneschijn is. Er zijn terecht zorgen op een aantal punten, zoals de diversificatie van de Surinaamse economie en het ondernemingsklimaat, dat beneden de maat is. Daar hebben wij ook over gesproken. Het ondernemingsklimaat kan veel beter. Er zullen investeringen moeten worden aangetrokken om mensen aan het werk te houden in Suriname. De Surinaamse regering is zelf ook bezorgd, onder andere naar aanleiding van de bauxietonderhandelingen die in oktober zijn afgebroken. Bauxiet is een belangrijke inkomstenbron voor Suriname. Het afbreken van de onderhandelingen heeft ook iets te maken met de internationale financieel-economische crisis en de grondstoffencrisis waarin de prijzen fluctueren van heel hoog naar heel laag. Internationale investeerders zijn op het ogenblik heel kritisch inzake nieuwe investeringen. Dat is een zorgpunt wat betreft de Surinaamse economie. Het is mogelijk dat het aangekondigde vertrek van Billiton negatieve gevolgen heeft. Het is een belangrijke verantwoordelijkheid van de Surinaamse regering om er ook op dat punt voor te zorgen dat de consequenties niet al te groot zijn. Wellicht moeten zij op een andere manier opnieuw onderhandelen, maar dat is uiteraard een verantwoordelijkheid van de Surinaamse regering.
Ik maak mij zorgen over het Doing Business Report. Daarin is Suriname gezakt met vijf plaatsen ten opzichte van 2007. Er moet dus extra aandacht worden besteed aan private sector development en hervorming van de publieke sector om ruimte te creëren voor ondernemingszin. Dat gebeurt ook. Ook de inkomensverdeling vind ik een zorg. Er zijn nog problemen, vooral in dorpen ver in het binnenland, aan de Boven Suriname Rivier en in het district Marowijne. Wij hebben daar specifiek aandacht aan besteed. Wij hebben die gebieden bezocht. De kwaliteit van het onderwijs is daar vaak lager. Daar hebben wij over gesproken met de minister van Onderwijs, ook naar aanleiding van een aantal projecten dat wij daar hebben. De zorg is vaak moeilijker bereikbaar en ook nutsvoorzieningen zijn slechts mondjesmaat aanwezig. Wij hebben ook gesproken met de inheemse bevolking over de landrechten. Op grond daarvan heb ik besloten om dit punt in gesprekken met president Venetiaan aan de orde te stellen. Ik weet dat hij daar oog voor heeft. Uit het oogpunt van gelijkwaardige ontwikkeling van alle Surinamers, moet hier echter heel veel aan gebeuren. Wij hebben goedkeurig gegeven aan een nieuwe fase van het Fonds Ontwikkeling Binnenland, mede vanwege de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling.
Ik wil het belang onderstrepen van het feit dat wij in principe het laatste bestedingsoverleg hebben gevoerd. Ik denk dat dit een historisch moment markeert. Alle verdragsmiddelen hebben nu een bestemming. De Kamer heeft kunnen lezen hoe die 90 mln. wordt besteed. Wij hebben daarbij nadrukkelijk vastgehouden aan afspraken over versnelde besteding, bijvoorbeeld door middel van vervroegde schuldaflossing. Wij zullen halverwege 2009 precies zien wat de stand van zaken is. Er zijn afspraken over hoe vervolgens de rest van de fondsen worden belegd. Wij hebben middelen gereserveerd voor verbetering van beheer van en toezicht op staatsfinanciën. Dat programma levert een substantiële bijdrage aan public sector reform en wordt gesteund met 5 mln. Er zijn op dit punt plannen van de Surinaamse regering die zodanig zijn dat wij er vertrouwen in hebben dat het geld tijdig kan worden besteed. Als de Surinaamse regering daar interesse in heeft, kan er ook steun worden verleend op het terrein van belasting en belastinginning. Wij zullen gaarne kennis beschikbaar stellen als de Surinaamse regering dat wil. Een zekere terughoudendheid is hierbij echter wel op zijn plaats. Het project van de beide ministeries van Financiën verliep vijf jaar geleden niet zo goed vanwege wat als een teveel aan Nederlandse inbreng werd beschouwd. Dat kan zo worden gezien. Als er een nieuw verzoek zou zijn voor een daadwerkelijke Nederlandse bijdrage op het terrein van technische ondersteuning, zijn wij uiteraard bereid om daar serieus naar te kijken.
De Surinaamse prioriteit in het bestedingsoverleg lag duidelijk bij de infrastructuur. Een aantal punten is al in de brief genoemd, zoals de luchthaven, een nieuwe haven, de weg naar het veer naar Guyana en het herstel van een belangrijke brug in het binnenland. Dat zijn essentiële zaken. Er worden dus eigenlijk twee vliegen in één klap geslagen: schuldaflossing en verbetering van de infrastructuur. Beide zijn overigens ook prioriteiten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.
De uitvoering van het ontwikkelingsprogramma wordt niet meer gemonitord op net niveau van bewindslieden. Dat is het gevolg van het besluit dat wij nu hebben genomen. Uiteraard wordt alles precies gecontroleerd door onder andere de accountantsdienst. De bewindslieden zullen elkaar nu gewoon bellen of ontmoeten als dat nodig is, maar komen niet meer jaarlijks bijeen in een beleidsoverleg. Ik heb twee weken geleden nog gesproken met minister Van Ravenswaay in Doha.
Ik kom nu op de richting van de nieuwe relatie met Suriname. De Surinaamse en Nederlandse regering hebben afgesproken dat niet zozeer de regeringen direct moeten bepalen wat de richting moet zijn, maar dat zij hun parlementen zouden consulteren. Dat staat ook in de brief. Ik was benieuwd naar wat de Kamer daarover zou zeggen. Het was niet mijn bedoeling om al daarvoor van regeringswege te zeggen hoe het zou moeten. Ik vind dit echt een onderwerp voor een bredere discussie en breder overleg. Ik denk echter wel dat zich een zekere consensus begint af te tekenen, namelijk dat de woorden «samen, zakelijk en betrokken» de juiste zijn. Er bestaat ook overeenstemming over dat het een relatie moet worden tussen samenlevingen en niet alleen tussen overheden, ook omdat wij hebben gezien dat de Twinningfaciliteit eigenlijk heel goed loopt. Daarmee kan ook worden gekeken waar de relatieve, pragmatische en zakelijke belangen van beide kanten liggen. Ik denk dat een aantal door de Kamer genoemde zaken de kern raken van waar nu het meeste interesse in blijkt te zijn, zoals onderwijs en de arbeidsmarkt. Die zijn essentieel voor de Surinaamse samenleving, maar ook voor Nederland. Ook belangrijk is capaciteitsopbouw, ook met betrekking tot gezondheid. Het moet gaan om gezondheidszorg die is toegepast op de lokale situatie, met oog voor de omvang van de Surinaamse bevolking. Er is uiteraard ook ruimte voor andere programma’s die niet zozeer liggen op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking oude stijl, maar horizontale programma’s zoals het vroegere PSOM-programma dat nu Private Sector Investeringsprogramma (PSI) heet en het Progamma Uitzending Managers (PUM). Ook het programma Niche, dat vroeger het beurzen- en researchprogramma was, staat nu open voor Suriname. Hier kan een bijdrage mee worden geleverd aan de capaciteitsopbouw in het hoger onderwijs in Suriname.
Wat mij betreft is de relatie met Suriname blijvend. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het einde van de ontwikkelingsrelatie betekent uiteraard niet het einde van de relatie met Suriname, ook gezien hetgeen onze landen en volken bindt. Intensieve en constructieve samenwerking komt in zo’n relatie op eenzelfde manier tot stand als met andere landen. Dat betekent dat wij absoluut niet meer gaan werken met commissies en projectorganisaties. Dat wil ik voorkomen. Wij gaan het op een andere manier doen. Er moet sprake zijn van een zakelijke ontwikkelingsrelatie waarin de vraag voorop staat en de nadruk ligt op relaties tussen samenlevingen. Dat is de reden dat wij daar vroegtijdig op hebben geanticipeerd op het gebied van de Twinningfaciliteit. De Twinningfaciliteit is het begin van een nieuwe relatie, niet het einde van een oude relatie.
Voor de nieuwe ontwikkelingsrelatie is geen nieuw verdrag nodig. Wij hebben nu het Ontwikkelingsverdrag van 1975 en het Raamverdrag inzake Vriendschap en Nauwere Samenwerking van 1992. Op grond daarvan is Nederlands niet juridisch verplicht aanvullende verdragsmiddelen beschikbaar te stellen. In de verdragen staat dat Nederland ook na besteding van de verdragsmiddelen bereid is aanvullende verdragsmiddelen beschikbaar te stellen aan Suriname, maar dat is geclausuleerd doordat over aanvullende middelen consensus moet worden bereikt tussen beide staten. Na de betaling van de laatste verdragsmiddelen ontstaat over eventuele aanvullende middelen dus een overlegsituatie waarin beide staten met het resultaat moeten instemmen. De verdragen verplichten Nederland dus niet zonder meer tot het committeren van aanvullende verdragsmiddelen. Inmiddels zijn wij overeengekomen de brede ontwikkelingsrelatie af te bouwen. Suriname is nu een middeninkomensland dat voor zijn verdere ontwikkeling ook toegang heeft tot de internationale kapitaalmarkten. Juist de schuldverlichting maakt dat mogelijk, of vergroot althans de kredietwaardigheid van Suriname. De garantiemiddelen betreffen nog 26,4 mln. Er bestaat een verschil van inzicht over de vraag in hoeverre die boekhoudkundig juist geboekt zijn. Nederland heeft daar een geschil over met Suriname. Ik denk dat wij dat vrij snel kunnen oplossen, maar er is nu nog discussie over.
De vraag is hoe de Twinningfaciliteit nu precies werkt. Deze faciliteit is een anticipatie op de nieuwe relatie, op een postverdragsmiddelenfase die niet alleen wordt ingevuld door overheden maar vooral ook door samenlevingen. Er bestaat een enorme belangstelling voor, zowel vanuit Suriname als vanuit Nederland. Beide kanten kunnen projecten indienen, als zij een partner hebben. Het zou ook niet eerlijk zijn als dat niet zo zou zijn. Alle verwachtingen worden overtroffen. Ik heb in Suriname een aantal projecten bezocht in aanwezigheid van de Surinaamse regering. De Kamer heeft al een aantal projecten genoemd. Er zijn 138 aanvragen binnengekomen, waarvan er 68 zijn goedgekeurd. De projecten betreffen vooral sectoren waar kennelijk pragmatische samenwerking belangrijk is, namelijk onderwijs, gezondheidszorg, binnenland en gender. Ik kan nu nog niet vooruitlopen op de resultaten ervan, want zij zijn net bezig. Het beheer van de middelen is via een tender uitbesteed aan de Uitvoeringsorganisatie Twinningfaciliteit Suriname–Nederland (UTSN). Mensen werken heel hard, zowel hier als in Suriname. De voorstellen moeten voldoen aan de criteria die door de UTSN zijn vastgesteld. Deze organisatie is verantwoordelijk voor de beoordeling van de projecten en ook voor de monitoring. Het niet de bedoeling dat wij die op de agenda zetten van allerlei politieke overleggen met de Surinaamse regering. Uiteraard wordt zij volledig geïnformeerd, want wij doen niets buiten de Surinaamse regering om. De Twinningfaciliteit is een instrument van maatschappelijke samenwerking. Vanwege het grote succes ervan, hebben wij het budget ervoor verhoogd. Deze verhoging kan ook een antwoord zijn op een aantal van de coördinatieproblemen dat bestond in de samenwerking tussen de maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven in Nederland en in Suriname.
Surinaamse organisaties mogen verzoeken indienen als zij een counterpart hebben. De UTSN beoordeelt op grond van haar criteria. De kennis van Suriname zit altijd bij de Surinaamse counterpart, die mede-indiener moet zijn van het project. Wij gaan niet naar aparte consultants. Het is een element van de twinning. De monitoring vindt ook plaats door de UTSN. Deze twinning is een interessante benadering van de richting waarin wij de nieuwe samenwerking zoeken. Ik ben ook benieuwd naar het debat dat in het Surinaamse parlement wordt gevoerd over dit onderwerp. Het heeft daar in november al een debat over gehad. Ook de Nationale Assemblee is gevraagd haar gedachten te laten gaan over de nieuwe relatie tussen Nederland en Suriname.
De heer Van Bommel (SP): De kennis van Suriname zit volgens de minister bij de Surinaamse partner. Hoe moet ik mij dat dan voorstellen? Tal van Nederlandse organisaties, zoals roc’s, sportclubs en andere organisaties, kunnen wel iets betekenen, kunnen zelf moeilijk op zoek gaan – ik neem aan dat zij geen kwartiermakers naar Suriname sturen – naar organisaties waarmee zij zouden kunnen twinnen. De deskundigheid die in Nederland aanwezig is, zou daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Minister Koenders: In de praktijk werkt dat al zo. Dat hoeven wij helemaal niet te organiseren. Dat gaat ongelooflijk makkelijk. Ook bij roc’s werken heel veel mensen die Suriname kennen, die kennis hebben van de Surinaamse samenleving en het Surinaamse onderwijs. Dat zijn vaak Nederlandse Surinamers. De uitvoerings- en monitororganisatie faciliteert dat. Men gaat niet uit het niets naar Suriname om naar leuke projecten te zoeken. Zo gaat het niet en zo zou het ook niet moeten gaan.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb behoefte aan meer informatie over de monitoring en evaluatie. Nu ik weet dat de Twinningfaciliteit een begin is van de nieuwe manier van samenwerken met Suriname, ben ik benieuwd wat het beoogde einddoel is. Heeft deze faciliteit een einddoel? Wordt de duurzaamheid gegarandeerd of wordt er iedere keer meer geld bij gedaan als het goed gaat? Hoe wordt gedacht over de langere termijn?
Minister Koenders: Er wordt nog niet gedacht over de langere termijn. Wij zijn hier net mee begonnen vanuit de wensen van de Nederlandse en Nederlands-Surinaamse samenleving en van de Surinaamse samenleving. Er is hier wel eens eerdere een discussie geweest tussen planners en searchers. Ik ben in dit geval een searcher. Wij gaan kijken hoe dit loopt. Het is duidelijk waar de faciliteit op is gericht, namelijk op de ontwikkelingsproblematiek van Suriname. Het blijkt dat de prioriteiten in de aanvragen heel goed overeenkomen met de prioriteiten van de Surinaamse ontwikkelingssamenwerking. Monitoring en evaluatie vinden plaats zoals bij alle projecten en programma’s het geval is.
Ik kom nu op de problematiek van armoede en ouderen in Suriname. Ik wil even helder zijn over de verantwoordelijkheden. Suriname is een middeninkomensland en is verantwoordelijk voor zijn eigen ouderenbeleid. Ik heb wel heel vaak met de Surinaamse regering gesproken over hoe zij omgaat public sector reform, dus vermindering van de rol van de overheid, ziektekostenverzekering, pensioenen en sociale verzekeringen. Die hangen allemaal met elkaar samen. Nederland is altijd bereid geweest om op deze punten goed samen te werken met Suriname. Een algemene ziektekostenverzekering en een goed pensioenstelsel zijn essentiële onderdelen van de overheidshervormingen in Suriname. Suriname is hier zelf ook mee bezig, maar de ontwikkelingen stagneren. Vanwege die stagnatie heb ik besloten dat wij daar niet op gaan wachten bij de beëindiging van de verdragsmiddelen, want dan zouden wij misschien nog tien jaar nodig hebben. Tijdens het beleidsoverleg hebben wij wel afgesproken dat indien er verdragsmiddelen resteren halverwege 2009, deze zullen worden ingezet ten behoeve van uitvoeringsgerede projecten zoals pensioenhervormingen en een algemene ziektekostenverzekering. Dat zou een mogelijkheid creëren om ook meer te doen op het gebied van ouderenbeleid.
De heer Boekestijn (VVD): De minister maakte een heel wijze opmerking over searchers en planners. Ik heb al gezegd dat ik enthousiast ben over de Twinningfaciliteit ben en dat ik die beschouw als een stap vooruit. Nu komt de volgende analyse.
De voorzitter: U moet geen analyse maken, maar een vraag stellen.
De heer Boekestijn (VVD): Ik heb heel weinig geïnterrumpeerd, dus geeft u mij enige tijd voorzitter.
De voorzitter: Ik verzoek u een vraag te stellen, kort en bondig.
De heer Boekestijn (VVD): Wij merken nu dat de public sector reform stagneert. Daar zijn redenen voor. Als iets stagneert in een samenleving, is het dan verstandig om dat op een of andere manier te stimuleren? Moeten wij dan niet zeggen dat het op die manier niet werkt en dat wij ons vooral moeten richten op samenwerking tussen samenlevingen en niet zozeer op regeringen? Dit is een rode draad in mijn eigen denken over ontwikkelingssamenwerking.
Minister Koenders: Ik kan in dit geval alleen maar zeggen op welke wijze wij de afweging daarover op dit moment hebben gemaakt. Ik denk dat het voor Suriname essentieel zal zijn, wil het echt een armoedebeleid hebben voor ouderen, dat er een pensioenstelsel komt. Dat moet door de overheid worden georganiseerd, eventueel samen met de markt. Er kan voor verschillende arrangementen worden gekozen. Het is aan de Surinaamse samenleving om dat tot stand te brengen, aan de werkgevers, de werknemers en de overheid. Het is hun arrangement. Wij gaan daar niet over en daar horen wij ook niet over te gaan. Het is echter volgens mij een illusie is om te denken dat alles van onderop komt en dat niet een aantal georganiseerde elementen in de samenleving nodig is. Daarover zullen wij van mening blijven verschillen. Wij hebben gezamenlijk met de Surinaamse regering in goed overleg een afweging gemaakt. Nederland had graag nog meer aan dat element willen doen. Als dat lang duurt, is het niet verstandig om de middelen nog langer daarvoor in te zetten. Wellicht is de Surinaamse regering dat wel van plan. Zij kan dat zelf betalen, want Suriname is een middeninkomensland dat straks op de kapitaalmarkt kan gaan lenen. Die mogelijkheden heeft Suriname nu zelf, maar heeft die niet altijd gehad. Als een land armer is, is het moeilijker om dat te doen. Er blijft echter een zorgpunt wat betreft armoede- en ouderenbeleid in Suriname.
Ik kom nu op de EPA’s. Nederland is er tevreden mee dat er een volledig Economic Partnerschip Agreement tussen de EU en CARIFORUM is getekend. Dat biedt Suriname de mogelijkheid om vanaf 2010 rijst zonder tarief- of quotabeperking naar de EU te exporteren, terwijl de export van alle andere Surinaamse producten, met uitzondering van suiker, al vanaf 1 januari 2008 vrij is gemaakt. Dat biedt mogelijkheden voor onder andere de bananenexport. CARIFORUM heeft hard onderhandeld. Het hoeft pas 80% van de uitvoer te liberaliseren over vijftien jaar en er zijn allerlei mogelijkheden voor vrijwaringsmaatregelen en invoerheffingen. Het is dus een asymmetrisch akkoord. Dat geeft Suriname de best denkbare mogelijkheden om de productie op de EU-markt te brengen.
Er zijn vragen gesteld over het NIMD. De regering heeft geen plannen om dat te stoppen. Dat is overigens allereerst een verantwoordelijkheid van het NIMD zelf. Er is wel een kritische evaluatie verschenen over het programma. Het heeft lange startperiode gehad. Het lijkt echter dat er nu een begin komt van verbetering en dat er hard aan wordt gewerkt. Ik ben het met mevrouw Ferrier eens over het belang van het bevorderen van vrije en eerlijke verkiezingen in 2010 en dat het NIMD hierbij ondersteunend kan zijn.
Over het collegegeld voor Surinaamse studenten is eerder gesproken, onder andere door de minister van OCW. Hij heeft opdracht gegeven voor een aanpassing ten behoeve van Surinaamse studenten. Dat geeft meer mogelijkheden. Dat geldt ook voor het hoger onderwijs en de capaciteitsopbouw. Slechts 4% van de Surinaamse bevolking is hoger opgeleid. Een groot deel van deze groep bestaat uit leerkrachten met een hbo-opleiding. Er bestaat ook een tamelijk grote discrepantie tussen vraag en aanbod van hoger kader. Sinds 2002 bestaan meer mogelijkheden om het hoger kader op te leiden. Het Nederlandse INHolland verzorgt hbo-opleidingen. Mastersopleidingen worden verzorgd door het Lim A Po Instituut met ondersteuning uit de verdragsmiddelen. De Anton de Kom Universiteit heeft het Institute for Graduate Studies and Research (IGSR) opgericht. Er wordt gestart met opleidingen public health, international relations, ontwikkeling en beleid en macro-economische analyse. Vanaf 2009 is er het Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education. Dat is wat wij vroeger NPT noemden en staat nu open voor Suriname. Het is gericht op versterking van instellingen voor hoger onderwijs, inclusief beroepsopleidingen. Dat sluit ook aan bij het Sectorplan Onderwijs.
Ik heb volgens mij voldoende gezegd over de positie van de inwoners van het binnenland en hoe belangrijk wij die vinden. Zij hebben verzoeken ingediend bij het Inter-Amerikaans Hof voor Mensenrechten. Wij hechten groot belang aan de milieuproblematiek. Ik wil nog iets algemeens zeggen, wat ook te maken heeft met de discussie over de toekomstige relatie. Ik heb een aantal elementen opgenoemd die de Nederlandse regering van belang acht, zoals een aantal horizontale programma’s en goed bilateraal overleg. Het uitgangspunt is dat Suriname een middeninkomensland is, maar wel met een speciale relatie die niet ophoudt. Er bestaat een goed gevoel voor de behoeften die Suriname heeft als kleinere staat in een ingewikkelde regio. Het is niet makkelijk voor Suriname om zich in te passen in het Caraïbisch gebied. Het heeft grote buren. Brazilië en ook China breiden hun belangen in Suriname aanmerkelijk uit. Dat vereist een eigen analyse. Nederland is bereid om op dergelijke gebieden samen te werken het Suriname.
Er is gevraagd of Nederland alle posities die Suriname inneemt in de ACP digitaal kan overnemen. Dat past uiteraard niet in een volwassen relatie. Suriname heeft zijn eigen positie en Nederland ook. In de discussie over bananen en rijst in het kader van de EPA, bestaat er echter wel een relatie tussen Nederland en Suriname waarin wij vaak de neiging niet kunnen onderdrukken om de Surinaamse belangen een grote rol te laten spelen. Dat lijkt mij ook goed. Het is een klein land met een relatief kleine bevolking. Daardoor bestaan aparte kwetsbaarheden die ook risicovol zijn. Ik noemde net al een aantal aspecten daarvan. Indien in die regio bijvoorbeeld met betrekking tot de drugsproblematiek aparte kwetsbaarheden bestaan, betekent dit dat de bredere relatie met Suriname, los van ontwikkelingssamenwerking, van essentieel belang blijft. Dat geldt ook voor het milieu.
Nederland ondersteunt de bewoners van het binnenland direct via het Fonds Ontwikkeling Binnenland, maar ook met capacity building ten aanzien van conservation. De projecten hebben tot doel het verbeteren van het beheer van de beschermde gebieden in Suriname door capaciteitsopbouw en het versterken van andere betrokken overheidsorganisaties. Daarbij is de overheid wel weer heel erg nodig, zeg ik tegen de heer Boekestijn. Ook worden lokale niet-gouvernementele organisaties ondersteund bij projecten voor de bescherming van biodiversiteit. Er is een Capaciteitsfonds Bos en Natuur, wat niet uit de verdragsmiddelen wordt gefinancierd. Daarmee wordt de komende vier jaar de capaciteit van de bos- en natuursector verhoogd. Het is een enorme opdracht voor Suriname om ervoor te zorgen dat in dat gebied dat relatief toch een enorme omvang heeft en een kleine bevolking de bos- en natuursector wordt gecontroleerd. Dat is een enorme uitdaging. Uit niet-verdragsmiddelen wordt ook nog het WWF Guianas Sustainable Natural Resources Management Project gefinancierd. Dat gaat ook over bescherming. Suriname is ook een van de partnerlanden die wordt ondersteund bij het structureren en opzetten van een institutioneel raamwerk voor het Green Development Mechanism. Daar hebben wij vanmorgen ook in een ander kader over gesproken in de Kamer, namelijk in dat van het klimaat- en energiebeleid.
De heer Boekestijn stelde nog een vraag over 1975 en de hele geschiedenis van de hulp. Ik wijs u er wel op dat in vrijwel de gehele periode van 1975 tot nu de VVD-fractie de ontwikkelingsrelatie met Suriname zeer heeft ondersteund, mijnheer Boekestijn. Ik herinner mij een groot aantal woordvoerders dat u is voorgegaan dat zelfs wel eens om een verhoging heeft gevraagd, zoals de heer Weisglas. Het is misschien een wat eenzijdige visie van u dat dit alleen van bepaalde politieke partijen kwam. Ik denk dat vooral ook vanuit de VVD-fractie de ontwikkelingsrelatie fors is geagendeerd. Ik vind dat er een genuanceerd beeld bestaat over die relatie in de afgelopen jaren. Die hoeft niet opnieuw te worden geëvalueerd, want dat is al gebeurd. De Kamer heeft daarvan ook een uitgebreide analyse ontvangen in het rapport «Een belaste relatie, 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland–Suriname, 1975–2000». Wellicht hebt u daarvan gehoord, mijnheer Boekestijn. Als dat niet het geval is, zou ik het echt eens lezen. Het is een heel interessante analyse over wat fout is gegaan en wat goed. In bijna alle relaties tussen een moederland en een ex-kolonie is het heel ingewikkeld om een goede ontwikkelingsrelatie vorm te geven doordat er uiteraard gevoeligheden hebben gespeeld. Die zijn volgens mij in dat rapport heel eerlijk beschreven: een schuldgevoel aan de kant van het moederland, soms overregulering van wat er moet gebeuren en soms bij de ex-kolonie het gevoel dat het moederland zich met alles wil bemoeien, ook daar waar dat gewoon zinnig is in bijvoorbeeld het licht van corruptiebestrijding. Het is altijd een ingewikkelde relatie. Ik vind het veel te eenvoudig om nu ineens te zeggen dat die relatie geen consequenties heeft gehad. Kijk eens naar bijvoorbeeld rechtsbescherming en veiligheid.
De heer Boekestijn (VVD): Ik heb geen enkele politieke partij beschuldigd en ik ben de eerste om te erkennen dat mijn partij ook verantwoordelijkheid draagt. Het zou toch interessant zijn als wij de wijze lessen die in 2004 in dat rapport zijn getrokken – ik ken dat rapport heel goed – zouden toepassen voor het gehele ontwikkelingssamenwerkingsbeleid? Ik denk dat wij daar wat van kunnen leren. Die 1,6 mld. heeft niet geleid tot armoedebestrijding in Suriname. Suriname is vandaag de dag armer dan in 1975. Dat zijn interessante gegevens, toch?
Minister Koenders: Het is soms moeilijk om een debat met u te voeren, mijnheer Boekestijn, want u haalt veel dingen door elkaar. U hebt het wel degelijk over een politieke partij gehad. U hebt de heer Pronk genoemd en dat in een bepaald kader geplaatst. Iedereen die wat langer in dit parlement meeloopt, weet wat dat betekent. Ik ben blij dat u nu erkent dat de ontwikkelingsrelatie door hele de Kamer is gedragen, door alle fracties. Wij hebben het beleid aangepast naar aanleiding van dat rapport. Daarom doen wij wat wij nu doen. Ik neem aan dat u mijn moderniseringsagenda hebt gevolgd sinds vorig jaar. U weet wat wij veranderen en wat niet. Ik kan nu niet in de laatste twee minuten van een debat over Suriname zeggen dat ik hetgeen u kennelijk goed vindt, namelijk de Twinningfaciliteit, op mijn hele beleid moet gaan toepassen daar waar u net hebt gezegd dat geen enkele ngo meer moeten moet krijgen van Nederland. De consistentie daarvan is totaal onbegrijpelijk. De Twinningfaciliteit gaat over samenwerking, ook die tussen ngo’s. U hebt mij bij de laatste begrotingsbehandeling gezegd dat ik daar cent meer aan mag uitgeven. De consistentie is dus echt totaal zoek. Ik vraag u of u bij het stellen van een volgende vraag op zijn minst enigszins consistent wil zijn. Als dat het geval is, ben ik bereid de vraag te beantwoorden.
De voorzitter: Dat gaan wij meteen testen.
De heer Boekestijn (VVD): Dit is natuurlijk vrij gemakkelijk. Ik heb uitgebreid uitgelegd dat ik vind dat het ontwikkelingsgeld terug moet naar de burger, dus dat de ngo’s via de burgers worden betaald. Dat zou leiden tot veel meer geld voor ngo’s. Ik ben dus helemaal niet tegen ngo’s en zeker niet tegen de Twinningfaciliteit.
Ik heb Pronk niet genoemd om de PvdA van alles in de schoenen te schuiven, maar omdat hij nu zelf zegt, overal waar hij komt, dat het beleid fout is geweest. Ik heb maar één vraag en daar hoor ik geen antwoord op. Weest u nu eens moedig, wees eens nu eens een vent! Als het hier fout is gegaan, kunnen wij daar lessen uit trekken voor ons beleid ten aanzien van andere landen. Ik wil graag moderniseren. Ik zie dat u de tanker probeert te draaien, maar het kan veel sterker. Uit de Surinaamse casus kunnen wij heel goed leren dat ontwikkelingsgeld ook heel veel nadelige gevolgen kan hebben als het onverstandig wordt gebruikt. Dat is toch een heel wijs punt, minister?
Minister Koenders: De Twinningfaciliteit is, om het maar eens in ouderwetse termen te noemen die u niet bevallen, staatssubsidie. Ik geef dus mensen de trog van de Staat voor samenwerking tussen Suriname en Nederland. Dat is heel wat anders dan het geld teruggeven aan de burgers. Wat u hierover zegt, is dus weer niet consistent. Ik vind het moeilijk om met u in discussie te gaan daar de eerste redenering al niet klopt.
Natuurlijk leren wij lessen uit het verleden. Ik heb u al eens eerder gezegd dat deze sector misschien meer dan enige sector van de rijksoverheid constant aan het leren is omdat zij moet investeren in de moeilijkste omstandigheden. Dat is landenspecifiek. Ik vind het onbegrijpelijk dat u nu zegt dat ik alle lessen die in Suriname zijn geleerd ook ineens in Vietnam, Indonesië of Mozambique zou moeten toepassen. Dat zijn landen met verschillende geschiedenissen, verschillende culturen, verschillende economische ontwikkelingsgraden en verschillende geschiedenissen met Nederland, een heel andere historische relatie. Het is dus een illusie om te denken dat met de keuze voor één modaliteit, kanaal of wijze van opereren een les uit Suriname nu ineens in het gehele ontwikkelingsbeleid zou kunnen passen. Ik begrijp dat gewoon echt niet.
De heer Boekestijn (VVD): Het is niet zo dat alles uniek is in deze wereld.
De voorzitter: Nee, mijnheer Boekestijn.
De heer Boekestijn (VVD): Ik stel vast dat ik de enige ben ...
De voorzitter: Mijnheer Boekestijn, u hebt het woord niet. Ik verzoek de minister om zijn betoog af te ronden.
Minister Koenders: Ik heb net gesproken over de successen op het terrein van rechtsbescherming en veiligheid. Ik wijs de heer Boekestijn nog even op het rapport Een belaste relatie. Het is helder over de doelmatigheid van de ontwikkelingssamenwerkingsrelaties tussen Nederland en Suriname, die wij nu hebben doorgetrokken.
Er zijn enkele vragen gesteld over corruptiebestrijding. Er is een aantal zaken dat ik zorgelijk vind. Op de landenlijst van Transparency International is Suriname gestegen van de 90ste naar de 72ste positie. Dat is dus een positieve trend, maar het is niet voldoende. De vervolging en de berechting in twee corruptiezaken rondom de oud-ministers Gildts en Ballesar laten een justitieel commitment zien om de corruptie nu aan te pakken. Ook het corruptieschandaal bij het ministerie van Financiën wordt op voortvarende wijze vervolgd. De Verenigde Naties worden nu actief betrokken bij het anticorruptiebeleid. Het blijft een kwetsbaar punt. Dat heeft te maken met onvolkomen wetgeving, maar ook met de omvang van de samenleving en de checks and balances die er in een heel kleine samenleving zijn. Suriname is een kleine samenleving waarin iedereen elkaar kent. Zelfs als je iets aanbesteedt kan al snel de indruk ontstaan dat de gang van zaken corrupt is. Dat is bijna onvermijdelijk. Ik zeg dat niet om het goed te praten. Ik wil er slechts op wijzen dat er sprake is van een specifieke problematiek die ook geldt in een kleine samenleving waarin op een bewonderenswaardige wijze samenwerking tussen verschillende bevolkingsgroepen tot stand is gebracht. Dit maakt het begrijpelijk hoe dit tot stand gekomen is. Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind dat de corruptiebestrijding doorgang vindt. Wij willen dat bevorderen door, afgezien van alle watchdogs, checks and balances en programma’s van politieke partijen, aandacht te vragen voor de ontwikkeling van de zakelijke sector en de mogelijkheden om veel sneller een zaak te kunnen openen. Wij doen dat met kredietprogramma’s, kredietfondsen, ondernemingsbegeleiding, met het PSOM-programma, met het PSI-programma dat open staat voor Suriname en met andere programma’s die te maken hebben met de promotie van de particuliere sector en de onafhankelijke rol van die sector ten opzichte van de overheid.
Onze relatie met Suriname is goed en is blijvend. Suriname heeft veel vooruitgang gekend. Het is nu een middeninkomensland, dus het kan op de kapitaalmarkt lenen. Er is wel een aantal grote problemen dat blijft. Die hebben te maken met geschiedenis, maar ook met de geografische ligging van Suriname. Er is een noodzaak voor verdere diversificatie van de economie. Nederland is zeer bereid om daaraan bij te dragen en om te blijven samenwerken. Dat betekent dat de intensieve en constructieve samenwerking die wij in de afgelopen periode hebben gezien, zeker tussen minister Van Ravenswaay en mij, gecontinueerd zal worden in programma’s als de Twinningfaciliteit.
De voorzitter: Ik begrijp dat er behoefte is aan een korte tweede termijn.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ondanks het vertrek uit deze vergadering van de minister van Buitenlandse Zaken, moet ik de regering toch een paar punten meegeven. Ik vind het onvoldoende dat de minister wat betreft de Toescheidingsovereenkomst streeft naar soepele regels voor toelating en verblijf. Dat moet onverkort overeenkomstig de letter van de Toescheidingsovereenkomst gebeuren. Ik zal op dat punt een motie indienen. Ik weet dat er een motie van een ander Kamerlid komt inzake de klachtenprocedure met betrekking tot de 100%-controle. Ik vind dat terecht. Ik vind dat alle reizigers moeten worden ingelicht over de klachtenprocedure en dat deze moet worden vereenvoudigd. Ik zal dat verzoek steunen.
Ik ben blij dat er op het punt van de remigratieregeling nog een nader bericht van de regering komt met een reactie op mijn suggesties, althans daar ga ik vanuit. Met betrekking tot de nieuwe relatie stelt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in zijn brief dat er op 21 oktober in de Nationale Assemblee een debat heeft plaatsgevonden. Ik had gehoopt dat wij daar nu een verslag van zouden krijgen, maar misschien kan hij er in één zin aandacht aan besteden. Ik heb een vraag gesteld over de uitwisseling van persoonsgegevens omdat het Centraal Bureau Burgerregistratie niet efficiënt en effectief is en dus het risico bestaat dat deze privacygevoelige gegevens zomaar op straat komen. Ik neem aan dat dit onderdeel is van de public sector reform. Daarom leg ik de vraag voor aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in de hoop dat hij daar antwoord op kan geven.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor het beantwoorden van de vragen. Mijn fractie kan zich zeer vinden in de betiteling «samen, zakelijk en betrokken». Ik ben blij met de toezegging inzake het belang van het oog hebben voor het binnenland, ook in de Twinningfaciliteit. Deze moet immers niet alleen in de stad uitgevoerd worden. Ik heb gezien dat vanuit Suriname is gevraagd om ondersteuning van de hervorming van de financiële sector. Het is fijn dat als er verzoeken komen om de belastinginning te ondersteunen, daar positief op zal worden gereageerd.
Ik ben ook blij met de toezegging om Suriname op bepaalde momenten toch wat extra’s te geven. Het is geen steun meer, maar er zijn momenten waarop die bijzondere relatie gestalte kan worden gegeven. De minister heeft hier de relatie met China en Brazilië genoemd. Ik zou ook zeggen dat dit moet gebeuren in de relatie van de ACP-landen tot Europa. Mijn opmerking betrof niet het verleden, wat er is bereikt, maar met name de toekomst.
Ik was zeer getroffen door het gedicht dat de minster aanhaalde waarin de taal centraal staat. Mede op grond van dat punt vind ik toch dat moet worden gekeken of ook voor stagiairs die buiten het ministerie van OCW om naar Nederland komen extra mogelijkheden kunnen worden gecreëerd, zonder dat natuurlijk illegale arbeid wordt gestimuleerd of bewerkstelligd. Er zou ook onderzocht moeten worden of er extra mogelijkheden kunnen worden geschapen om iets meer te werken dan de tien toegestane uren.
Heb ik goed begrepen dat de Twinningfaciliteit een blauwdruk wordt voor de toekomstige relatie? Als dat het geval is, is het volgens mij belangrijk dat wij goed kijken naar de monitoring van die projecten in het searchingperspectief en de evaluatie. Daar zou ik iets meer informatie over willen hebben.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Voorzitter. Ik dank de beide bewindspersonen voor hun beantwoording in de eerste termijn. Ik vind het een goede stap van de ministers Koenders en Van Ravenswaay om met hun eigen parlementen te overleggen over hun visie op de toekomstige relatie. Ik wil toch graag horen hoe de Nationale Assemblee van Suriname erover denkt. De PvdA-fractie zou graag zien dat wordt gekomen tot een soort vriendschapsverbond. Het is belangrijker om eerst te horen wat Suriname zelf wil. Mede gezien de geschiedenis, denk ik niet dat wij hierin het voortouw moeten nemen. Wij kunnen uiteraard wel uitspreken dat wij een langdurige relatie voorstaan. Dat moet niet alleen gebeuren op het niveau van de samenleving. Het is belangrijk dat dit gebeurt, maar het moet ook breder. Diverse gemeenten hebben een officiële band met bijvoorbeeld Paramaribo of Suriname, zoals Den Haag, Amsterdam en Rotterdam. Nederland kan niet achterblijven en moet op dat niveau een soort vriendschapsverbond vormen. Dat is onze wens, maar ik wil eerst horen wat de Surinaamse regering, parlement en samenleving daarvan vinden.
Nederland en Suriname zullen voor altijd verbonden zijn. De nieuwe relatie die wij gaan vormgeven, zal ook moeten worden vormgegeven door de diaspora hier in Nederland. Deze mensen hebben namelijk het moderne Nederland gemaakt. Denk eens aan de ambassadeurs Ruth Jacott, Ruud Gullit en Jörgen Raymann. Dat zijn Surinamers in de diaspora. Zijn bereid en in staat om te werken aan capaciteitsopbouw, zowel hier als daar. Daarop moeten wij onze toekomstige relatie gaan bouwen. De Twinningfaciliteit is een mooie illustratie daarvan. Zo’n vriendschapsverbond heeft echter nog wat nadere uitwerking nodig.
Minister Verhagen heeft de vergadering verlaten, maar ik wil hem toch meegeven dat ik geen reactie gekregen op mijn verzoek om een conferentie te houden met de Surinamers in de diaspora, dus de Nederlanders van Surinaamse afkomst, over hoe zij de toekomst zien wat betreft de Toescheidingsovereenkomst. Ik wil daar toch een reactie op, want ik denk dat het een goed idee is en dat wij dat moeten doen.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ik heb eigenlijk nog maar één punt dat is blijven liggen na het wat gespannen debat dat wij net hadden. Ik denk dat ik een heel verstandig punt heb. Er zullen uit het oude beleid van Nederland ten aanzien van Suriname belangrijke lessen te trekken voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Ik heb de minister geprezen om zijn nieuwe beleid ten aanzien van Suriname. In tegenstelling tot mevrouw Gill’ard denk ik dat het heel verstandig om de samenwerking te beperken tot samenwerking tussen samenlevingen. Ik vind dat een belangrijke doorbraak. Ik kondig aan dat in mijn boek, dat in juni klaar is, een heel hoofdstuk zal staan over Suriname. Er valt namelijk heel veel te leren uit de Surinaamse casus. Ik begrijp eerlijk gezegd niet zo goed waarom de minister daar zo kregelig op reageert. Hij zou het natuurlijk ook helemaal naar zich toe kunnen trekken en kunnen zeggen dat hij die mening ook is toegedaan, net als de heer Pronk in debat met mij deed. Hij zei: in Suriname hebben wij alles fout gedaan wat wij fout konden doen. Dat zei hij letterlijk tegen mij.
Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de gestelde vragen. Ik begin met een aantal punten waar de minister van Buitenlandse Zaken volgens mij in feite al op heeft gereageerd. Het lijkt mij niet verstandig dat ik daar een nadere precisering aan geef. Er wordt nog gesproken over de klachtenprocedure met de minister van Justitie.
Over de Toescheidingsovereenkomst is de minister van Buitenlandse Zaken volgens mij heel duidelijk geweest. Op vragen daarover krijgt de Kamer van mij geen ander antwoord. Wij gaan die overeenkomst niet beëindigen. Er zijn wensen inzake omvorming met betrekking tot de grondrechten. Wij hebben wel gezegd dat er soepele regels voor toegang en verblijf, voor het verwerven van domeingrond en voor het beginnen van een eigen bedrijf moeten zijn zonder dat men in allerlei constructies hoeft te vervallen. Dat zijn belangrijke punten die ik hier wil markeren.
Wij zijn ertoe bereid om in de relatie tussen de ACP-landen en de EU te handelen zoals mevrouw Ferrier vroeg. Het visum en extra mogelijkheden voor stagiairs is ook een zaak van andere bewindslieden. Wij zullen de vragen overbrengen aan de bewindslieden van SZW en Justitie, want zij gaan over de toelating van mensen. Monitoring en evaluatie lopen via de UTSN. Er is een evaluatie gepland in het derde jaar. De Kamer zal die dan krijgen. Dat kan niet eerder, omdat op dit moment nog niets is begonnen.
Het was mij niet helemaal duidelijk wat de vraag inzake capaciteitsopbouw was van mevrouw Gill’ard.
Mevrouw Gill’ard (PvdA): Het was niet zo zeer een vraag, maar een visie van de PvdA. Wij zien dat de diaspora in Nederland bereid en in staat is om te werken aan capaciteitsopbouw, zowel daar als hier.
Minister Koenders: Dat lijkt mij essentieel. Ik heb voor mijn bezoek aan Suriname uitgebreid met mensen uit de Surinaamse gemeenschap gesproken over de wijze waarop wij dat in de toekomst kunnen vormgeven. Ik vind dat de Surinaamse gemeenschap in zijn diversiteit daarbij zeer betrokken moet zijn. Ik wil ook graag dat zij daarover meedenken. Als wij verder gaan met twinning en met de zakelijke verhouding, is het van belang dat deze enorme potentie kan worden gebruikt op een wijze die voor beide samenlevingen goed te behappen is en uitvoerbaar is.
Mij rest de vraag van de heer Boekestijn. Ik ben de laatste die kregelig in de politiek. Daar sta ik niet om bekend. Ik dank hem hartelijk voor zijn bijdrage. Ik blijf het op een aantal punten met hem oneens. Ik ben het in dit geval ook oneens met Jan Pronk. Het is natuurlijk helemaal niet waar dat wij nooit iets goeds voor Suriname hebben gedaan in de afgelopen periode. Ik weet ook niet of hij dat heeft gezegd. Je ziet tegenwoordig dat aan samenvattingen van uitspraken van politici nog wel eens op een bepaalde manier een kleuring wordt gegeven. Ik ben het er niet mee eens. Als het op band staat, gaan wij dat allemaal naluisteren. Ik vind het ook niet zo relevant. Ik zit hier nu als minister en ik draag de verantwoordelijkheid voor het beleid.
Ik ben helemaal niet kregelig. Het grappige is dat op een moment dat een regering moderniseert en eigenlijk precies doet wat de heer Boekestijn graag wil, hij zegt dat ik kregelig ben. Integendeel. Wij zijn voor modernisering van de ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben daarover heel goede rapporten gehad in 2004, voor de heer Boekestijn Kamerlid was. Die zijn uitgebreid besproken en daar zijn lessen uit geleerd. Zo hoort het ook. Dat hoeft u niet meer in uw boek op te schrijven, mijnheer Boekestijn, want die informatie hebben wij al. Wellicht kunnen wij nog een vervolghoofdstuk lezen. Ik zal het boek met zeer veel belangstelling lezen.
De voorzitter: De minister van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd dat hij de Kamer schriftelijke nader zal informeren over mogelijke verbeteringen in de remigratieregelingen. Verschillende leden willen een VAO, dus ik zal namens de commissie vragen of dat op de plenaire agenda kan worden gezet, als het mogelijk is nog deze week.
Ik beëindig hiermee het algemeen overleg. Ik bedank de ministers, ik bedank de aanwezige ambtenaren, ik bedank het ervoor publiek dat het toch zo stil is geweest en ik bedank de leden voor hun inbreng.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).